• No results found

Er is al ellende genoeg: een kwalitatief onderzoek naar hoe humor ingezet kan worden tijdens de dagbestedingsbegeleiding van mensen met niet-aangeboren hersenletsel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Er is al ellende genoeg: een kwalitatief onderzoek naar hoe humor ingezet kan worden tijdens de dagbestedingsbegeleiding van mensen met niet-aangeboren hersenletsel"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Er is al ellende genoeg..

Cynthia Beverloo 500710558 MV403

Hogeschool van Amsterdam,

Maatschappelijk werk en Dienstverlening Docentbegeleider: Saskia Maarsen Examinator: Carolien van den Honert

Organisatie: Odion, Purmergeul (Purmerend) Aanspreekpunt: Angelique Kostermans Aantal woorden: 21.802

Een kwalitatief onderzoek naar hoe humor ingezet kan worden tijdens de dagbestedingsbegeleiding van mensen met niet-aangeboren hersenletsel.

(2)

Inhoud

Samenvatting ... 4 Inleiding ... 5 Signalering ... 6 Probleemverkenning ... 7 Doelgroepomschrijving ... 7

Organisatie & Mantelzorg ... 9

De maatschappij ... 11

Samenhang van de niveaus ... 12

Theoretische verdieping ... 13

Humor ... 13

(Mis)Communicatie ... 13

Importantie van humor ... 14

Humor in de hulpverlening ... 14

Filosofische theorieën betreft humor ... 15

Humor-relatieproces model ... 17

Groepsdynamiek ... 18

Humor in groepen ... 18

Sociale omgeving ... 19

Belang sociale omgeving ... 19

Probleemstelling, doel- en vraagstelling ... 20

Doelstelling ... 21 Vraagstelling ... 21 Hoofdvraag ... 21 Deelvragen ... 21 Deelvraag 1 ... 21 Deelvraag 2 ... 21 Deelvraag 3 ... 21 Onderzoeksopzet ... 22 Onderzoeksdesign ... 22 Kwalitatieve dataverzamelingsmethoden ... 22 Interviews ... 22 Observaties ... 22 Populatie en steekproef ... 23 Kwaliteit onderzoeksbevindingen ... 23 Resultaten ... 25

(3)

Inleiding ... 25 Antwoord op deelvraag 1 ... 26 Antwoord op deelvraag 2 ... 32 Antwoord op deelvraag 3 ... 36 Conclusie ... 38 Kwaliteit onderzoeksbevindingen ... 40 Validiteit ... 40 Betrouwbaarheid ... 40 Generaliseerbaarheid ... 41

Belang voor de praktijk... 41

Beroepsproduct terugkoppeling onderzoeksbevindingen ... 42

Beroepsproduct ... 42

Verantwoording ... 42

Vraagstuk ... 42

Visie ... 42

Oplossingsrichtingen ... 43

Meerwaarde van dit onderzoek ... 43

Terugkoppeling ... 44

Literatuurlijst ... 45 Bijlage 1: Beroepsproduct ... Error! Bookmark not defined. Bijlage 2: Bewijs van terugkoppeling beroepspraktijk ... Error! Bookmark not defined. Bijlage 3: Toestemmingsverklaringen respondenten ... Error! Bookmark not defined. Bijlage 4: Geheimhoudingsverklaring onderzoeker ... Error! Bookmark not defined. Bijlage 5: Veldnotities observaties ... Error! Bookmark not defined. Bijlage 6: Data-analyse tabel respondent 1 ... Error! Bookmark not defined. Bijlage 7: Data-analyse tabel respondent 2 ... Error! Bookmark not defined. Bijlage 8: Data-analyse tabel respondent 3 ... Error! Bookmark not defined. Bijlage 9: Data-analyse tabel respondent 4 & 5 ... Error! Bookmark not defined. Bijlage 10: Data-analyse tabel respondent 6 ... Error! Bookmark not defined. Bijlage 11: Data-analyse tabel respondent 7 ... Error! Bookmark not defined. Bijlage 12: Topiclijst interviews ... Error! Bookmark not defined.

(4)

Samenvatting

Vanuit hetgeen ik signaleerde tijdens de derdejaars stage is dit onderzoek ontstaan. Tijdens de stage werd gesignaleerd dat een jongeman met niet-aangeboren hersenletsel (NaH) vaak grapjes maakte tijdens de sociale vaardigheidstraining. Echter wanneer er een grapje door de begeleider werd gemaakt, ontstond er miscommunicatie. Deze miscommunicatie heeft tot vervelende situaties geleid, wat uiteindelijk resulteerde in het verliezen van het vertrouwen van de jongeman. Aan de hand van dit signaal is het besluit genomen om te onderzoeken op welke manier humor ingezet kan worden jegens mensen met niet-aangeboren hersenletsel.

Uit literatuuronderzoek blijkt dat er gemiddeld 85.000 mensen per jaar hersenletsel oplopen, waarvan er 15.000 overlijden. De overige 70.000 mensen blijven leven met restverschijnselen, waaronder een veranderd gevoel voor humor. Humor is een vorm van communicatie.

Miscommunicatie, of het verkeerd interpreteren van humor, kan sneller plaatsvinden wanneer er gecommuniceerd wordt met mensen die hersenletsel hebben. Echter blijkt ook dat humor van essentieel belang is in het leven van de mens.

Het doel van dit onderzoek was daarom om meer inzicht te krijgen in hoe humor ingezet kan worden tijdens de dagbestedingsbegeleiding van mensen met niet-aangeboren hersenletsel. Onderzocht is hoe mensen met NaH bejegend willen worden met humor, welke factoren meespelen betreft de waardering van humor en hoe er gebruik wordt gemaakt van humor in de thuissituatie van mensen met NaH. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: ‘Op welke manier kan humor ingezet worden

tijdens de dagbestedingsbegeleiding van mensen met niet-aangeboren hersenletsel op de locatie Purmergeul van Odion?’

Dit is een kwalitatief onderzoek. De data is verzameld aan de hand van zes interviews, drie observatiemomenten en literatuuronderzoek. Eén van de interviews vond plaats met twee respondenten, waardoor er in totaal zeven respondenten zijn geïnterviewd. De respondenten bestaan uit drie cliënten van de dagbestedingslocatie Purmergeul van Odion, twee begeleiders van de dagbestedingslocatie en twee partners van de cliënten die dagbesteding volgen op de Purmergeul van Odion. De observatiemomenten zijn gehouden tijdens een sportles, een creatieve activiteit en een zwemactiviteit. De literatuur is onder andere verzameld aan de hand van wetenschappelijke artikelen, onderzoeken en boeken op hbo-niveau.

Uit de resultaten is gebleken dat mensen met NaH, zowel op de dagbestedingslocatie als thuis, voornamelijk bejegend willen worden met- en gebruik maken van zelfspot en galgenhumor. Deze vormen van humor werken relativerend en dragen een steentje bij om in moeilijke tijden overeind te blijven. Daarnaast is gebleken dat miscommunicatie op de dagbestedingslocatie voorkomen kan worden door de humor te benoemen, zo wordt het voor iedereen duidelijk dat er een grapje gemaakt wordt. Ook is uit de resultaten gebleken dat vertrouwen een basisvoorwaarde is betreft de waardering van humor binnen een groep.

Uit dit onderzoek is gebleken dat humor van essentieel belang is in het leven van mensen met niet-aangeboren hersenletsel. Om dit adequaat in te zetten tijdens de dagbestedingsbegeleiding is het, zoals eerder aangegeven, belangrijk dat er vertrouwen is binnen de groep. Het vertrouwen bepaalt namelijk de waardering van humor. Daarnaast is gebleken dat zelfspot en galgenhumor twee

belangrijke vormen van humor zijn tijdens de begeleiding. Ook het gebruik van ‘flauwe humor’ wordt gewaardeerd onder de cliënten. Tot slot is gebleken dat humor niet geforceerd moet worden, het moet spontaan blijven.

(5)

Inleiding

Vier jaar geleden heb ik de keuze gemaakt om te beginnen met de studie Maatschappelijk werk en Dienstverlening op de Hogeschool van Amsterdam. Nu, vier jaar later, is het aan mij om een afstudeeronderzoek aan u voor te leggen.

In dit onderzoek ga ik het hebben over hoe humor ingezet kan worden tijdens de

dagbestedingsbegeleiding van mensen met niet-aangeboren hersenletsel. Ik heb dit onderzoek uitgevoerd binnen de organisatie Odion, locatie Purmergeul. Odion is een organisatie die ondersteuning biedt aan mensen met een beperking. Het onderzoek bestaat uit drie delen. Het eerste deel is de probleembeschrijving, hierin worden de doelgroep en de omgeving van de doelgroep besproken. Daarnaast wordt de organisatie waar dit onderzoek gaat plaatsvinden uitgelicht en wordt er uitleg gegeven over de onwetendheid van ‘de maatschappij’ betreft niet-aangeboren hersenletsel. Naast de probleembeschrijving, behoort de theoretische verkenning ook tot het eerste deel van het onderzoek. Hierin worden de onderwerpen humor, sociaal netwerk en groepsdynamiek omschreven aan de hand van onderzoeken, wetenschappelijke- en psychologische artikelen en boeken op hbo-niveau.

Het tweede deel van dit onderzoek bestaat uit de resultaten van de interviews die zijn afgenomen met cliënten, partners van cliënten en medewerkers van Purmergeul. Ook worden hier de

bevindingen vanuit de observaties beschreven. De observaties hebben plaatsgevonden tijdens dagbestedingsactiviteiten op de locatie Purmergeul. De resultaten geven antwoord op de opgestelde deelvragen. Naast de resultaten, komt ook de getrokken conclusie aan bod in het tweede deel van dit onderzoek. In de conclusie wordt de hoofdvraag beantwoord. Verder wordt er in dit deel

verantwoording gegeven over het verloop van het onderzoek.

In het derde en tevens laatste deel wordt er een terugkoppeling gegeven naar de beroepspraktijk van het maatschappelijk werk.

(6)

Signalering

Het thema dat ik heb onderzocht is humor in combinatie met mensen met niet-aangeboren

hersenletsel. In het derde leerjaar van de opleiding Maatschappelijk werk en Dienstverlening heb ik tien maanden lang stage gelopen als cliëntondersteuner van mensen met een beperking bij MEE Amstel en Zaan in Purmerend. Tijdens deze stage heb ik onder andere mensen met niet-aangeboren hersenletsel ondersteund en hulpverlening geboden. Zo gaf ik bijvoorbeeld een cliënt van 35 met niet-aangeboren hersenletsel een sociale vaardigheidstraining. Deze cliënt maakte vaak grapjes tijdens de lessen, echter wanneer ik een grapje terug maakte, ontstond hier verwarring over. Cliënt wist niet of ik serieus was of een grapje maakte. Dit heeft zo nu en dan tot onwennige situaties geleid, waardoor ik zelfs het vertrouwen van de cliënt ben kwijtgeraakt.

Doordat de cliënt zelf wel grapjes maakte, besefte ik me dat mensen met niet-aangeboren hersenletsel wel behoefte hebben aan humor, net als ieder ander mens. De ondersteuning en begeleiding van de doelgroep heeft alleen wat handvatten nodig betreft hoe deze humor adequaat ingezet kan worden, want zoals beschreven in het voorbeeld hierboven, worden grapjes niet altijd positief ontvangen of begrepen.

Ik besloot dat ik wilde onderzoeken hoe humor ingezet kan worden tijdens de begeleiding van mensen met niet-aangeboren hersenletsel en heb toen contact opgenomen met Odion, een organisatie die ondersteuning biedt aan mensen met een beperking. Odion heeft een locatie waar dagbesteding geboden wordt aan mensen met niet-aangeboren hersenletsel. Deze locatie heet ‘de Purmergeul’. Hetzelfde voorbeeld als hierboven heb ik omschreven en gevraagd of ik dit onderwerp bij hen mag onderzoeken. De medewerkers van de Purmergeul vertelde dat ze zelf ook bezig zijn met het inzetten van humor op de groep van mensen met niet-aangeboren hersenletsel. Wanneer

cliënten bijvoorbeeld ongeremd gedrag vertonen, moeten zij hier wel eens op aangesproken worden. Dit wordt gedaan middels ‘een geintje’, zodat het niet heel zwaar of confronterend is. Ook worden er geintjes en grapjes gemaakt wanneer de sfeer binnen de groep omgebogen moet worden. Deze grapjes kunnen dan net zorgen voor een andere dynamiek. Op deze manier hoeven de medewerkers de cliënten niet rechtstreeks te confronteren met ongewenst gedrag, soms lukt het zelfs op die manier dat de andere cliënten het niet merken. Odion vindt het belangrijk om aan te sluiten op de belevingswereld en de behoeften van de cliënten, hierdoor vinden de medewerkers van de Purmergeul het van belang om stil te staan bij het inzetten van humor tijdens de begeleiding. Om dit thema van meerdere kanten te belichten, heb ik voor dit onderzoek zowel medewerkers van de Purmergeul, cliënten en partners van cliënten geïnterviewd. De partners zijn tenslotte

mantelzorgers en kennen hun partner goed. Ik wil uitvragen hoe humor ingezet wordt in de thuissituatie en op welke manier dit verschilt met de organisatie. Op deze manier kan het inzetten van humor tijdens de begeleiding wellicht bevorderd worden.

Dit onderwerp/thema heeft betrekking op het maatschappelijk werk, omdat het de begeleiding van een bepaalde doelgroep aangaat. Vanuit het Beroepsprofiel voor de Maatschappelijk Werker (BPSW, 2010) wordt er bij dit onderzoek gewerkt aan onderdeel 2: de beroepshouding en onderdeel 7: de verhouding tot de samenleving. Doordat de maatschappelijk werker zich blijft ontwikkelen, wordt de emancipatie van de cliënt bevorderd. Bovengenoemde sluit ook aan bij mijn persoonlijke ideeën over de maatschappij. Mijn streven is dat elk persoon tevreden is en dat er gewerkt wordt aan de

individuele belevingswereld van mensen. Niet iedereen is het zelfde, dit dient altijd onthouden te worden.

(7)

Probleemverkenning

Doelgroepomschrijving

Jaarlijks overlijden rond de 15.000 mensen aan de gevolgen van hersenletsel. Een veel groter aantal blijft leven met restverschijnselen, zoals verlammingen, epilepsie, coördinatieproblemen,

concentratieproblemen, constante vermoeidheid en taalstoornissen (Vandermeulen, Detrix, Avezaat, Mulder & van Strien, 2016). Niet-aangeboren hersenletsel (NaH) kan omschreven worden als een permanente hersenbeschadiging die niet het gevolg is van een tijdens de zwangerschap opgelopen aandoening, maar die men oploopt in de levensloop (Beeckmans & Michiels, 2005).

Er zijn verschillende oorzaken voor NaH:

- Na een verkeersongeval een hersenschudding of hersenkneuzing oplopen - Een hersenbloeding of een herseninfarct

- Na het chirurgisch verwijderen van een hersentumor

- Zuurstoftekort in hersenen na bijvoorbeeld een hartstilstand of poging tot suïcide - Langdurige blootstelling aan giftige stoffen

- Etc.

Letsel aan de grote hersenen, kan leiden tot verschillende soorten problemen (Focus Logopedie, z.j.). Dit zijn (1) motorische problemen, (2) neuropsychologische problemen en (3) lichamelijke

problemen. Motorische problemen zijn bijvoorbeeld verlammingen of krachtverlies.

Neuropsychologische problemen zijn problemen met het verdelen van de aandacht; niet twee dingen tegelijk kunnen doen, problemen met het plannen van taken en problemen met het geheugen; informatie blijft niet goed hangen en het herkennen en/of herinneren van voorwerpen en gezichten. Onder lichamelijke problemen kunnen onder meer hoofdpijn, vermoeidheid, wazig zicht, uitval van gezichtsveld en reuk- of smaakzin vallen.

Daarnaast kan het zo zijn dat er een verandering van persoonlijkheid, emotie en gedrag te herkennen is bij mensen met NaH (Stichting Rijndam Revalidatie, z.j.). Denk hierbij aan:

stemmingsveranderingen, stemmingswisselingen, woede uitbarstingen, ontremd gedrag, risico-zoekend gedrag, afname van empathie, veranderd gevoel voor humor en moeite met relativeren. Op het onderwerp ‘humor’ kom ik nog terug, gezien dit onderzoek over humor gaat.

Kay & Cavallo (1994) hebben in het verloop na NaH en verlieservaring drie fasen geïdentificeerd. De acute fase, de revalidatiefase en de reïntegratiefase. In de eerste fase, de acute fase, is alle aandacht gericht op overleven en medische stabiliteit. In deze fase is het slachtoffer vaak niet bewust

betrokken. In de tweede fase, de revalidatiefase, wordt naar maximaal herstel gestreefd. Indien de betrokkene zelf voldoende inzicht heeft in de problematiek, is hij of zij sterk gemotiveerd om te revalideren. In de laatste fase, de reïntegratiefase wordt er binnen de familie en de sociale context gezocht naar een nieuwe positie voor de betrokkene. Er wordt gezocht naar een nieuwe positie, omdat er op de grens tussen de revalidatiefase en de reïntegratiefase beseft wordt door de

omgeving en de betrokkene dat er geen grote vooruitgang meer valt te verwachten. Smith & Godfrey (1995) noemen dit een ‘posttraumatic insight disorder’: de bewustwording van het defect, na de aanvankelijke ontkenning.

Mensen met NaH proberen hun ‘beschadigde ik’ te accepteren. Tijdens dit proces komen zij in contact met ‘de maatschappij’ (Bryon, Spooren, Jennekens & Dierckx de Casrerlé, 2014). Deze maatschappij is onveranderd gebleven, in tegenstelling tot henzelf. De confrontatie met de

(8)

maatschappij resulteert in heel wat conflicten, misverstanden en reacties, wat leidt tot het verliezen van contacten. Het onbegrip van de maatschappij komt voort uit onwetendheid. Volgens Byron et al. (2014) wordt onwetendheid allereerst veroorzaakt door een groot informatietekort over hersenletsel en de gevolgen hiervan. Daarnaast is hersenletsel een niet-zichtbare beperking, waardoor het voor de maatschappij nog moeilijker is om de handicap te her- en erkennen. Mensen met niet-aangeboren hersenletsel worden door bovenstaande redenen vaak over- of onderschat door de maatschappij, ook krijgen ze te maken met stigmatisering en vooroordelen (Byron et al, 2014). Door de conflicten en misverstanden kunnen mensen met NaH geïsoleerd raken: zij verliezen sociale contacten en hebben moeite om nieuwe contacten op te doen.

Mensen met NaH moeten vaak leren hun leven opnieuw in te richten. Teruggaan naar het werk, kan bijvoorbeeld erg moeilijk zijn (UWVperspectief, 2013). Werkgevers en collega’s dienen flexibeler om te gaan met hun re-integrerende weknemer/collega. Daarnaast kan het zo zijn dat de werkplek en werklast aangepast moeten worden. Louter 40% van de mensen met NaH is na twee jaar weer aan het werk (UWVperspectief, 2013). De mensen met NaH die niet aan het werk kunnen door het hersenletsel, hebben het recht op een zinvolle dagbesteding.

Uit onderzoek van Jennekens, Dierckx de Casterlé & Dobbels (2010) is opgemerkt dat er geen studies zijn die specifiek gericht zijn op de behoeften van mensen met niet-aangeboren hersenletsel. Tevens zijn er ook weinig studies te vinden die gericht zijn op de beleving van het hersenletsel van de doelgroep. Personen met niet-aangeboren hersenletsel beslaan een grote groep waarvan problemen vaak onderkend zijn. Hierdoor is het van belang inzicht te krijgen in hun beleving. Op deze manier kunnen naasten en zorgverleners adequaat inspelen op de behoeften van personen met niet-aangeboren hersenletsel (Jennekens et al, 2010).

Om het leven minder moeilijk te maken, maken mensen met NaH gebruik van humor, met name zelfspot (hersenletsel-uitleg, 2013-2019). Zelfspot kan omschreven worden als ‘het vermogen om de spot met zichzelf te drijven; de beste vorm van zelfkennis’ (Encyclo.nl,2019). Om verdriet te

relativeren, kunnen humor en zelfspot ingezet worden als sterke wapens. Wanneer iemand een grap maakt over zichzelf, kan dit grappig zijn. Echter heeft zelfspot ook keerzijdes. Zelfspot kan een wapen zijn tegen beledigingen, het kan onzekerheid verbloemen en het is een vorm van zelfbescherming (DeSteven, z.j.). Wanneer iemand een grap over zichzelf maakt, heeft die persoon de lachers al op zijn hand voordat er kritiek komt. Mensen zetten zelfspot in, zodat anderen niet in de gelegenheid komen een grap over hen te maken. Mensen die zelfspot inzetten, hebben vaak een pijn gevoeld die zij nooit meer willen voelen (DeSteven, z.j.).

Humor is een vorm van communicatie. Miscommunicatie kan sneller plaatsvinden wanneer er gecommuniceerd wordt met mensen die hersenletsel hebben. Hersenletsel kan namelijk een negatieve invloed hebben op het begrijpen van communicatie (Ha, Kim en Pyun, 2015). Volgens Zanini, Bryan, de Luca & Bava (2005) zijn mensen met hersenletsel minder goed in staat om grapjes, metaforen en spreekwoorden te begrijpen. Daarnaast hebben zij moeite met het begrijpen van non-verbale communicatie, zoals gebaren (Blake, Frymark & Venedictov, 2013).

(9)

Organisatie & Mantelzorg

In Nederland waren er in 2016 ongeveer 646.000 mensen bij de huisarts geregistreerd die

hersenletsel hadden opgelopen als gevolg van bijvoorbeeld een ongeluk, hartstilstand, herseninfarct of een hersenbloeding (Hersenstichting, 2019). Gemiddeld lopen per jaar 85.000 mensen

hersenletsel op (Palm, 2012). Volgens Palm (2012) geven, ondanks het grote aantal mensen met hersenletsel, medewerkers binnen verschillende zorgsectoren aan het lastig te vinden om een adequaat antwoord te vinden op hulpvragen van mensen met niet-aangeboren hersenletsel. Zij geven aan gebrek aan specifieke vaardigheden en kennis te hebben betreft hersenletsel, wat

resulteert in handelingsverlegenheid (onvermogen in adequaat handelen, komt voort uit aarzelingen bij de professional (Zorgwelzijn, 2019)). Daarnaast worden de professionals regelmatig

geconfronteerd met hun eigen normen en waarden (Palm, 2012). Wanneer professionals namelijk niet bekend zijn met het gedrag van mensen met NaH, kan het werk erg zwaar worden. Bepaalde gedragingen worden dan bijvoorbeeld persoonlijk opgevat, in plaats van dat het wordt

toegeschreven aan het hersenletsel.

Een organisatie die dagbesteding biedt middels een methodiek om bovengenoemde dillema’s uit te sluiten en tevens de organisatie waar ik mijn onderzoek ga uitvoeren, is Odion, een zorgorganisatie die professionele zorg inzet voor mensen met een beperking (Odion, 2019). Odion telt momenteel 64 verschillende locaties in de regio’s Zaanstreek, Waterland en Kennemerland. Odion werkt met verschillende doelgroepen: mensen met een auditieve beperking, mensen met een verstandelijke beperking, mensen met een lichamelijke beperking, mensen met niet-aangeboren hersenletsel en combinaties van deze beperkingen.

De locatie waar dit onderzoek gedaan wordt, heet de Purmergeul, gevestigd in Purmerend. Purmergeul is een kleinschalig dagactiviteitencentrum (Odion, 2019). Het is een beschermde dagbesteding voor mensen met niet-aangeboren hersenletsel, geopend van maandag tot en met vrijdag. Op de locatie vinden ze het erg belangrijk dat er in wordt gespeeld op de belevingswereld en de behoeften van de cliënten. De werknemers willen hier zo goed mogelijk op aansluiten en inspelen, hierdoor willen zij graag het thema humor onderzocht hebben, zodat zij dit als instrument in kunnen zetten tijdens de begeleiding.

Bij de locatie Purmergeul wordt gewerkt met de methodiek ‘Hooi op je vork’. Het begeleiden van mensen met NaH roept veel vragen op (Hooi op je vork, 2019): hoe help je iemand zijn leven weer op de rails te krijgen? Wat wil de cliënt bereiken? Hoe kan er begeleid worden zonder de regie over te nemen? De methodiek ‘Hooi op je vork’ is ontwikkeld als handreiking bij het beantwoorden van dit soort vragen (Hooi op je vork, 2019). Het is een model voor het ondersteunen van mensen met niet-aangeboren hersenletsel. Het model kan zowel op woonlocaties als ambulant worden ingezet. Het model is geschikt om vraaggericht werken in de praktijk vorm te geven. Hooi op je vork bestaat uit twee fasen (Stichting de Noorderbrug, 2019). Eerst wordt er ontdekt. Er worden belangrijke gebeurtenissen uit iemands leven in kaart gebracht, hieruit wordt geanalyseerd welke beperkingen en mogelijkheden iemand heeft. Daarnaast wordt er onderzocht in welke ontwikkelingsfase de cliënt zich bevindt, wat de leefstijl is en hoe er met life-events en gevoelens wordt omgegaan. Aan het eind van deze fase wordt er een diagnose gesteld. De tweede fase is de ontwikkelingsfase (Stichting de Noorderbrug, 2019). Tijdens deze fase wordt er gewerkt met doelen die gebaseerd zijn op meerdere levensgebieden. Er wordt aandacht besteed aan: gezondheid, seksualiteit, sociale relaties,

dagbesteding, vrijetijdsbesteding, financiën, woonomgeving, toekomstzekerheid, onafhankelijkheid en zingeving.

De locatie Purmergeul wordt vergoed middels de Wet maatschappelijke ondersteuning en/of de wet langdurige zorg. Voor cliënten die gebruik maken van vervoer, zit daar een vervoersindicatie bij. Het

(10)

gaat bij dagbesteding altijd om groepsbegeleiding. Afhankelijk van het zorgzwaartepakket wordt de financiering vastgesteld. Een zorgzwaartepakket is in de gezondheidszorg in Nederland een pakket dat door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) wordt afgegeven. Met dit pakket krijgt een patiënt recht op opname in bijvoorbeeld een verzorgingstehuis, een verpleeghuis of op de Geestelijke gezondheidszorg (Encyclo.nl, 2019).

Wet maatschappelijke ondersteuning

Deze wet is in principe ingevoerd omdat het de bedoeling is vanuit de participatiewet (Nederlands jeugdinstituut, z.j.) dat mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen (Wet maatschappelijke ondersteuning, z.j.). Ondersteuning die men kan krijgen vanuit de Wmo 2015 is bijvoorbeeld begeleiding en dagbesteding, ondersteuning om een mantelzorger tijdelijk te ontlasten, maar ook een plaats in een beschermde woonomgeving voor mensen met een psychische stoornis.

Wet langdurige zorg

De Wet langdurige zorg (Wlz) is op 1 januari 2015 ingevoerd en is er voor alle mensen met een beperking die zijn aangewezen op 24-uurszorg (Nederlands Jeugdinstituut, z.j.), hier hebben de cliënten die bij Odion wonen of dagbesteding volgen ook mee te maken. Bij zorg uit de Wlz valt onder andere te denken aan het verblijf in een instelling, het logeren in een logeeropvang of het vervoer naar de plaats waar de begeleiding of behandeling plaatsvindt. Om zorg uit de Wlz te kunnen krijgen, is een indicatie nodig die het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft vastgesteld. Het CIZ beoordeelt of de aanvraag aan de voorwaarden van de wet voldoet. Als alles in orde is, wordt er op basis van gesprekken met de cliënt, familie en vrienden/kennissen een zorgprofiel vastgesteld waarmee uiteindelijk de juiste zorg aangevraagd kan worden bij een zorgaanbieder (Nederlands Jeugdinstituut, z.d).

Mantelzorg

De familie en/of de partner van de persoon met NaH wordt automatisch mantelzorger nadat het letsel is opgelopen (Rijksoverheid, 2019). Mantelzorg houdt in dat er onbetaalde en vaak langdurige zorg wordt geboden aan hulpbehoevende familieleden en/of vrienden.

Volgens Scholte (2012) wordt er steeds vaker beroep gedaan op mantelzorgers. Deze vraag komt enerzijds van de hulpbehoevende, vanwege de wens om thuis te kunnen blijven wonen met geliefden. Anderzijds wordt er vanuit de overheid, door de participatiesamenleving, verwacht dat hulpbehoevenden beroep kunnen doen op het eigen netwerk (Scholte, 2012). Vanwege de mantelzorger kan de persoon met NaH thuis wonen en deels meedoen in de maatschappij (Witteveen, Admiraal, Kuiper, van Slagmaat, 2013). De hulp die de mantelzorger biedt, komt merendeels voort uit morele plicht of verantwoordelijkheidsgevoel (de Boer & Schyns, 2014). Familieleden en partners van mensen met NaH krijgen dus te maken met intensieve zorgtaken (Witteveen, van der Waals en Kleeve, 2015). Hierdoor is er nauwelijks tot geen ruimte voor het invullen van hun eigen leven. Doordat het sociale netwerk krimpt, worden de mogelijkheden kleiner om beroep te doen op anderen. In relaties man/vrouw is opgemerkt dat na verloop van tijd 50% scheidt nadat één van de twee hersenletsel heeft opgelopen. Volgens Witteveen et al. (2015) komt dit doordat de partner voor wie ooit is gekozen, soms niet meer te herkennen is. Ook kan het zo zijn dat de zorgtaken te veel worden voor de partner. Het is volgens Witteveen et al. (2015) dan ook belangrijk voor professionals om een deel van de zorgtaken over te nemen, denk hierbij aan

dagbesteding. Dagbesteding is bedoeld om een zinvolle invulling van de dag te geven aan mensen de zelf geen activiteiten meer kunnen ondernemen (GGZstandaarden, z.j.). Daarnaast kan dagbesteding structuur bieden. Ook is dagbesteding er om mantelzorgers te ontlasten.

(11)

De maatschappij

Zoals bij de doelgroepomschrijving al verteld is, kan de confrontatie met de maatschappij erg hard zijn. De maatschappij is vooral onwetend over de doelgroep NaH (Bryon et al, 2014). De

maatschappij heeft een gebrek aan kennis en vindt het lastig om mensen met NaH te herkennen, omdat er vaak geen fysiek letsel is. Door het gebrek aan informatie en het niet herkennen van de beperking, is de maatschappij vooroordelend en stigmatiserend jegens de doelgroep.

Door de onwetendheid bestempeld de maatschappij, volgens Byron et al. (2014), de doelgroep vaak als ‘profiteurs, toneelspelers en lui’, omdat zij bijvoorbeeld beroep doen op thuishulp of een

uitkering. Daarnaast ziet de maatschappij de doelgroep niet meer als uniek persoon, maar als

‘gehandicapt, vreemd of gek’. Ook over- en onderschat de maatschappij de doelgroep vaak. Zo wordt er geacht van de doelgroep dat zij verder gaan met leven vanaf waar zij gebleven waren voor het hersenletsel, of worden ze gezien als ‘zielig’. Er wordt gedacht dat de doelgroep bepaalde dingen niet zou kunnen, omdat zij ‘gehandicapt’ zijn (Byron et al., 2014).

De onwetendheid roept angst op bij de maatschappij, waardoor uitstotings- en

vermijdingsmechanismen in werking worden gezet (van Gijzel & Karbouniaris, 2012). Door deze mechanismen sluit de maatschappij de doelgroep buiten en raakt de doelgroep geïsoleerd. Participatiesamenleving

Sinds 1 januari 2015 zijn er grote veranderingen in de zorg (Mens en Samenleving, 2016). Een deel van de zorg die eerst onder de Algemene Wet Bijzondere Ziekten (AWBZ) viel, is nu onder de verantwoordelijkheid van de gemeente gekomen. Denk hierbij aan dagbesteding en ambulante begeleiding, waar via de Wmo en de Wlz (uitgelegd onder het kopje organisatie & mantelzorg) beroep op gedaan kan worden (Mens en Samenleving, 2016). De verzorgingsstaat is overgegaan in een participatiesamenleving. Vanuit de participatiemaatschappij wordt iets verwacht van de burgers. Zij dienen zich in te zetten voor hun wijk of buurt en de bewoners hiervan. Het is een activering van de persoonlijke verantwoordelijkheid. Daarnaast wordt er vanuit gegaan dat de burgers veel zelf kunnen. De betaalde zorg en ondersteuning die in de verzorgingsstaat geboden werd, wordt nu alleen nog ingezet wanneer het ‘echt niet anders kan’ en is alleen weggelegd voor de burgers die het echt nodig hebben en het niet zelf kunnen betalen (Rutte & Samsom, 2012). Er wordt in de

participatiemaatschappij nadruk gelegd op de eigen verantwoordelijkheid van de burgers. Zij dienen de regie over hun eigen leven te voeren en in hun eigen kracht te staan.

Zoals te lezen is bij de doelgroepomschrijving, verliezen mensen met NaH veel contacten (Byron et al., 2014). Daarnaast worden, zoals eerder genoemd, mensen met NaH vaak buiten gesloten door de maatschappij (Van Gijzel & Karbouniaris, 2012). Echter hebben zij wel degelijk hulp nodig bij

dagelijkse activiteiten. Volgens de participatiesamenleving moeten mensen met NaH beroep doen op de omgeving, denk hierbij aan partners, familieleden en eventueel buren. Volgens Tonkens &

Duyendack (2013) is het onwaarschijnlijk dat mensen verzorgd willen worden door hun buren. Daarnaast geven zij aan het onterecht te vinden om deze zorg van onder andere buren te vragen.

(12)

Samenhang van de niveaus

De belangrijkste geldverstrekker betreft de doelgroep mensen met niet-aangeboren hersenletsel, is de gemeente. De dagbesteding die bij Odion geboden wordt, wordt gefinancierd vanuit de Wmo en/of de Wlz. Iedere gemeente heeft haar eigen Wmo-beleid. Gemeente Purmerend dus ook. Deze wet zorgt er onder andere voor dat mensen met niet-aangeboren hersenletsel zich kunnen

ontwikkelen en dat zij niet vereenzamen. Het zorgt ervoor dat de doelgroep, met dank aan de medewerkers van Odion, plezier behoudt in het leven.

Mensen met niet-aangeboren hersenletsel lopen tegen verschillende problemen aan: het verliezen van zichzelf, het verliezen van sociale contacten, het accepteren van hun ‘nieuwe ik’ en de

onwetendheid van de maatschappij. Mensen met niet-aangeboren hersenletsel zijn (vaak) niet in staat om te werken. Dit kan resulteren in isolering, hierdoor is het van belang dat mensen met niet-aangeboren hersenletsel bijvoorbeeld dagbesteding volgen. Op die dagbestedingsplek dient er rekening gehouden te worden met de belevingswereld en de behoeften van de doelgroep.

(13)

Theoretische verdieping

In dit hoofdstuk zijn de onderwerpen humor, sociaal netwerk en groepsdynamiek toegelicht aan de hand van onder andere onderzoeken, wetenschappelijke artikelen, studieboeken en filosofische theorieën. Dit onderzoek gaat over hoe humor ingezet kan worden tijdens de

dagbestedingsbegeleiding van mensen met niet-aangeboren hersenletsel. Om dit zo breed mogelijk te onderzoeken, is het van essentieel belang dat deze onderwerpen van verschillende kanten worden belicht. Bij elke bron die gebruikt wordt in de theoretische verdieping, wordt aangegeven waarom deze van toepassing is op dit onderzoek.

Humor

(Mis)Communicatie

Volgens Rigter (2004) is communicatie van groot belang en eigenlijk onmisbaar voor beroepen waar (veel) contact is met anderen. Volgens één van ‘s werelds meest vooraanstaande

communicatiewetenschapper Paul Watzlawick is alle gedrag communicatie, hierdoor kan men niet, niet communiceren (Watzlawick, Beavin & Jackson, 1970). Aangezien humor een vorm van

communicatie is, is het voor dit onderzoek van belang om toe te lichten hoe communicatie precies werkt en om welke redenen de kans op miscommunicatie vergroot wordt tijdens de interactie met mensen met niet-aangeboren hersenletsel.

In het boek ‘Essentie van communicatie’ van Wil Michels (2017) legt hij uit dat er een taal nodig is om communicatie tot stand te brengen. Communicatie bestaat tussen een ‘zender’ en een ‘ontvanger’. De zender is degene die een boodschap wil overdragen naar de ontvanger. In de gedachten van de zender, ontstaat de boodschap (Michels, 2017). De boodschap wordt door de zender omgezet in een code die de ontvanger begrijpt, denk hierbij aan taal. Het omzetten van een boodschap in een code, wordt ook wel ‘encoderen’ genoemd. De ontvanger van de boodschap ontvangt de boodschap pas wanneer deze begrepen wordt. De boodschap wordt door de ontvanger omgezet in gedachten, dit wordt ‘decoderen’ genoemd.

Wanneer het communicatieproces verstoord wordt, is er sprake van ‘ruis’ (Michels, 2017). Er wordt gesproken van ‘interne ruis’ wanneer de storing veroorzaakt wordt door factoren binnen het proces, denk hierbij aan woorden die multi-interpretabel zijn en hierdoor verkeerd gedecodeerd worden door de ontvanger (Michels, 2017). Wanneer factoren buiten het proces ruis veroorzaken, wordt dit ‘externe ruis’ genoemd, denk hierbij aan bijvoorbeeld omgevingsgeluiden (Michels, 2017).

De kans op miscommunicatie wordt vergroot wanneer men communiceert met mensen die

hersenletsel hebben opgelopen. Zo blijkt uit onderzoek van Ha, Kim en Pyun (2015) dat hersenletsel een negatieve invloed kan hebben op de communicatieve vaardigheden en het begrijpen van communicatie. Dit betekent dat een persoon met hersenletsel minder goed in staat is om de bedoeling van communicatie, metaforen, spreekwoorden en grapjes te begrijpen (Zanini, Bryan, de Luca & Bava, 2005). Ook hebben mensen met hersenletsel (vaak) een verminderd auditief

tekstbegrip, beperkte vertelvaardigheden, een verminderd gebruik van gebaren en hebben zij moeite met het begrijpen van figuurlijke taal (Blake, Frymark & Venedictov, 2013). Daarnaast ondervinden mensen met hersenletsel problemen bij het beoordelen van de intonatie van anderen (Tompkins, 2012). Onderzoek van Blake et al. (2013) geeft aan dat 75% van de mensen met hersenletsel te maken krijgt met bovengenoemde problematiek. Deze informatie is van belang voor dit onderzoek, omdat het weergeeft hoe het komt dat mensen met hersenletsel humor verkeerd kunnen opvatten. Het is belangrijk om hiervan op de hoogte te zijn tijdens de interactie met- en de begeleiding van mensen met NaH.

(14)

Importantie van humor

Om erachter te komen hoe belangrijk humor is en hoe het ingezet kan worden in de hulpverlening, is het essentieel om te weten wat humor eigenlijk is. Er zijn verschillende definities van humor te vinden. Zo zegt de Van Dale (2015) dat humor oog en gevoel heeft voor vrolijk makende tegenstrijdigheden tussen voorkomen en bedoeling of betekenis van zaken, handelingen en gebeurtenissen. Volgens Pasquali (2018) is humor communicatie, het is een middel om relaties onderling te versterken. De definitie die Bogers & Kleijer (2018, p.20) in hun boek ‘Humor als

verpleegkundige interventie’ aanhouden, is: “Alles wat de lachspieren prikkelt, alle frequenties van de

lach: de slappe lach, de schaterlach, de wrange lach, de schaamtelach……” Psychologen Dikkers,

Doosje & de Lange (2012) ontmoedigen om een definitie te geven aan humor, volgens hen is humor namelijk een multidimensionaal fenomeen. De definitie van humor die in dit onderzoek

aangehouden wordt, is een combinatie van de definities van de Van Dale (2015) en Pasquali (2018). Humor is in dit onderzoek een middel om relaties te versterken en om bedoeling en betekenis te geven aan gebeurtenissen.

Lachen is één van de eerste sociale vocalisaties (na huilen) wat menselijke baby’s uitzenden (mcGhee & Chapman, 1979). Wanneer zuigelingen ongeveer vier maanden oud zijn, beginnen zij te lachen als reactie op acties van anderen. Dat lachen aangeboren is, wordt verder aangetoond door het feit dat zelfs baby’s die doof en blind zijn geboren, op de juiste manier lachen. De zuigelingen kunnen dit, zonder ooit het gelach van anderen te hebben waargenomen (Provine, 2000). Humor en uiting geven aan het lachen lijkt hierdoor van essentieel belang in wat het betekent om mens te zijn (Provine, 2000). Bovengenoemde bronnen worden gebruikt in dit onderzoek om aan te geven hoe belangrijk humor is in het leven van een mens, dit is van belang voor dit onderzoek omdat dit impliceert dat humor ook belangrijk is voor mensen met een handicap.

Humor heeft overeenkomsten met psychologische fenomenen als nieuwsgierigheid, speelsheid en plezier (Goldstein & McGhee, 1972). Volgens hen heeft men plezier wanneer iets als grappig bevonden wordt. Volgens Saper (1988) zijn belangrijke positieve functies van humor dat mensen kunnen relativeren en via een afstand naar hun leven kunnen kijken. Daarnaast kan het ook een manier zijn om kritiek en onvrede te uiten, denk aan de uitspraak ‘in elke grap zit een kern van waarheid’. Door middel van een grapje kan men kritiek uiten. Verder kan humor een positief gevoel bij mensen veroorzaken. Het kan het zelfvertrouwen opwekken en hopeloosheid en hulpeloosheid tegengaan, hierdoor wordt het als een manier van coping genoemd (Saper, 1988). Bovengenoemde is van toepassing voor dit onderzoek, omdat het aangeeft welke positieve functies humor heeft in het leven van de mens.

Humor in de hulpverlening

Om duidelijk te maken waarom humor belangrijk is in de hulpverlening, worden onderstaande bronnen gebruikt. Deze zijn van toepassing op dit onderzoek, om aan te tonen welke positieve effecten humor heeft op de mens. Klinisch psycholoog Louis Franzini (2001) geeft aan dat therapeutische humor kan leiden tot het bevorderen van de zelfwaardering en het gedrag van cliënten of patiënten. Therapeutische humor kan in verschillende vormen aan bod komen, denk aan onlogisch redeneren, extreme overdrijvingen, zelfspot, galgenhumor (Bogers & Kleijer, 2018) en grapjes over universele menselijke zwakheden. Om humor te laten slagen tijdens een therapie, moet volgens Franzini (2001) het doel van de humor duidelijk zijn. Een consequentie van therapeutisch gebruik van humor is een positieve emotionele ervaring, gedeeld door zowel de therapeut als de cliënt. Dit kan variëren van empathisch luisteren, naar samen hard lachen.

Naast wat klinisch psycholoog Franzini (2001) aangeeft, zeggen Bogers & Kleijer (2018) en Wijnberg (2004) dat humor het maken van contact makkelijker maakt. Volgens Bogers & Kleijer (2018) geeft

(15)

het namelijk verbondenheid en groepssolidariteit en brengt het de communicatie op gang. Daarnaast zeggen zij dat humor een adequate manier is om onderwerpen bespreekbaar te maken die men als lastig ervaart, bijvoorbeeld de dood, of seksualiteit. Wijnberg (2004) omschrijft in zijn boek ‘Gekker dan gek: Provocatieve therapie werkt’ dat humor bijzonder belangrijk is om het leven van iemand met een handicap staande te houden. Tevens geeft Wijnberg (2004) aan dat humor een middel is om het leven aan te kunnen en dat het de veerkracht vergroot, zodat er beter met moeilijkheden

omgegaan kan worden. Wanneer anderen niet weten hoe zij om moeten gaan met iemand die een handicap heeft, kan het ijs gebroken worden middels humor en zelfspot.

Volgens psycholoog Kaldenbach (2003) kan humor ook een keerzijde hebben in de hulpverlening. Wanneer een hulpverlener constant grapjes maakt, kan dit er allereerst voor zorgen dat de cliënten denken dat hij niet boos kan worden. Hierdoor is het volgens Kaldenback (2003) van belang dat het zowel voor de hulpverlener, als de cliënt duidelijk is vanuit welke positie een grap wordt gemaakt. Daarnaast kan het zo zijn dat cliënten denken dat de hulpverlener niet serieus kan zijn, waardoor zij minder snel naar hem toe zullen trekken wanneer zij de behoefte hebben om over een serieus onderwerp te praten (Kaldenbach, 2003). Wanneer een hulpverlener vaak humor inzet, kan dit er volgens Kaldenback (2003) voor zorgen dat cliënten overvraagd worden, in de stress schieten of onzeker worden. Dit heeft een grote kans om als hulpverlener onduidelijk, onvoorspelbaar en vaag over te komen in de ogen van de cliënt. Hierdoor is het van belang om extra zorgvuldig om te gaan met humor jegens cliënten met een handicap. Verder zeggen Bogers & Kleijer (2018) dat er vooral met galgenhumor opgelet dient te worden. De waardering van galgenhumor hangt af van hoe de cliënt zich op dat moment voelt. Wanneer er op het ‘verkeerde moment’ gebruik wordt gemaakt van galgenhumor, zou dit de cliënten kunnen kwetsen (Bogers & Kleijer, 2018). Galgenhumor kan

omschreven worden als een vorm van humor, gebaseerd op het leed van anderen met als doel te spotten en te amuseren (encyclo.nl, 2019). Voor dit onderzoek is het van belang op de hoogte te zijn van de keerzijdes van humor, zodat de begeleiders hier rekening mee kunnen houden in de

begeleiding die zij bieden.

Filosofische theorieën betreft humor

Filosofie gaat over de vraag waarom het leven geleid wordt zoals het wordt geleid, het levert interessante, nieuwe en vooral verrijkende perspectieven op. Daarnaast worden modellen en therapieën van bijvoorbeeld onderzoekers gebaseerd op theorieën van filosofen. Filosofie is in dit onderzoek van toepassing, omdat het verfrissende perspectieven laat zien betreft humor. Humor kan terug gekoppeld worden aan de filosofische theorieën, waardoor deze theorieën als

verklaringsmodel gebruikt kunnen worden in dit onderzoek. Op deze manier kan de achterliggende boodschap van humor boven water komen en kunnen de begeleiders dit gebruiken ter bevordering van de begeleiding.

Superioriteitstheorie

Plato en Aristoteles gingen ervanuit dat humor altijd agressiviteit bevat tegenover een ander (Moreall, 2009 ; Bardon, 2005). Zij stelden in het algemeen dat er altijd een superioriteitsgevoel meespeelt wanneer men iets grappig vindt. Volgens Plato wordt onwetendheid en domheid vooral door de zwakkeren in de samenleving als lachwekkend beschouwd (Bardon, 2005). Denk

bijvoorbeeld aan een komedie, hier is vaak sprake van overdreven domme karakters. Doordat de kijker zich niet in het domme karakter kan verplaatsen, wordt er gelachen. De kijker krijgt hier volgens Plato een superieur gevoel van (Bardon, 2005). In tegenstelling tot Plato, omschreef Aristoteles in de Poëtica dat het superioriteitsgevoel bevorderd wordt wanneer men naar een tragedie kijkt waarin normale mensen, of juist helden de hoofdrol spelen (Moreall, 2009). Wanneer

(16)

er een grap wordt uitgehaald met iemand waar men tegenop kijkt, voelt men zich volgens Aristoteles superieur.

De meest bekende versie van de superioriteitstheorie is ontwikkeld door Thomas Hobbes, een Engelse filosoof. Hobbes dacht dat de superioriteitstheorie zou verklaren waarom mensen lachen. Zo schreef hij in 1651 in zijn boek ‘Leviathan’, dat in 2008 opnieuw gepubliceerd is, dat lachen niet meer dan een gevoel van glorie is dat ontstaat wanneer men vooringenomen is met henzelf vergeleken met de ondergeschiktheid van de ander (Hobbes, 2008). Daarnaast zegt Hobbes ook dat mensen wel eens om zichzelf lachen wanneer zij bijvoorbeeld iets stoms hebben gedaan. Het lachen om jezelf, is ook wel zelfspot te noemen.

Incongruentietheorie

De breedst gedragen theorie onder de filosofen, is de ongerijmdheidstheorie, bedacht door filosoof Francis Hutcheson (Bardon, 2005). Deze theorie is volgens de filosofen Kant, Schopenhauer en Kierkegaard de beste verklaring voor waarom mensen lachen (Bardon, 2005). Deze theorie geeft aan dat mensen moeten lachen wanneer zij iets horen of zien dat niet overeenkomstig is met de

verwachting, of wanneer het afwijkt van het normale.

Kant voegt hieraan toe dat iets grappig is wanneer een gespannen verwachting plots transformeert naar ‘niets’. Wanneer bijvoorbeeld een redelijk antwoord wordt verwacht, maar niet waar wordt gemaakt. Denk aan: ‘waarom kan Klaas niet schaatsen? Klaas is een steen’- grappen. En volgens Schopenhauer moeten mensen lachen wanneer een concept niet rijmt met de realiteit, denk hierbij aan het trekken van een gekke bek naar kleine kinderen (Bardon, 2005).

Ontladingstheorie

Herbert Spencer ontwikkelde de ‘ontladingstheorie’ als antwoord op de incongruentietheorie (Bardon, 2005). Lachen gaat volgens Spencer altijd gepaard met een spanning die ons lichaam verlaat. De spanning veroorzaakt een aangename beweging in onze spieren.

Volgens Bergson is de ontladingstheorie het principe dat spanningen en emoties kunnen worden gecompenseerd of geneutraliseerd door te grijnzen of te lachen (Moreall, 2009). Lachen kan volgens Bergson als medicijn worden beschouwd: Men is niet in staat om pijn te ervaren wanneer er

gelachen wordt. Bergson zegt dat humor een verdoving van het hart is. Door humor kunnen problemen namelijk gerelativeerd en anders beschouwd worden. Wanneer er geen humor zou zijn, zou men, volgens Bergson, verbitterd en gefrustreerd kunnen raken (Moreall, 2009).

Sigmund Freud vindt de ontladingstheorie een geschikte verklaring voor humor (Kuipers, 2001). Zelfcontrole kan negatieve energie en spanningen veroorzaken. Volgens Freud is humor een manier waarmee deze spanningen losgelaten kunnen worden (Kuipers, 2001).

Freud nam tijdens zijn therapieën grappige versprekingen serieus (Kuipers, 2001). Hij duidde dit in samenhang met het onbewuste, op die manier konden er volgens hem onbedoelde zaken boven water komen. Volgens Freud was humor tegen het lijden van de mens. Mensen bereiken euforie door middel van komische situaties en grappen. Volgens Freud komt die euforie uit de kindertijd, waar we nog niet in staat waren grappen te maken en nog geen humor nodig hadden om ons gelukkig te voelen in het leven. Het Über-ich vervult normaliter een strenge gewetensfunctie, maar laat zich van zijn vriendelijkste kant zien tijdens de humor. Freud stelt dat humor een

verdedigingsmechanisme is van het ego en het superego om zichzelf te verdedigen en te beschermen tegen het lijden (Kuipers, 2001).

(17)

Humor-relatieproces model

Cooper (2008) heeft een model ontworpen aan de hand van de theorieën van de bovengenoemde filosofen. Het model laat het proces zien van hoe humor effect kan hebben op mensen, zie figuur 1. Zij benadert dit model als proces waarbij er vanuit een humoristische motivatie een boodschap wordt verzonden door de zender. Net zoals wat Franzini (2001) aangeeft, zegt Cooper (2008) ook dat het zenden van de humoristische boodschap een relationeel effect kan opwekken tussen de zender en de ontvanger. Een waargenomen gelijkheid en zelfonthulling zijn voorbeelden van het relationeel effect dat humor kan opwekken. Dit humor-relatieproces model is van toepassing op dit onderzoek, omdat het schematisch weergeeft welk effect humor kan hebben op mensen en waarom het dus van belang is dat er gebruik wordt gemaakt van humor op de werkvloer.

(18)

Groepsdynamiek

In een groep kunnen mensen van elkaar leren, emoties delen en elkaar confronteren en steunen. Een groep heeft een toegevoegde waarde in het ontwikkelen van individuen (Blankestijn, 2014). De sfeer onderling in een groep is van belang voor het gebruik van humor. Als begeleider krijg je impact wanneer er voldoende veiligheid is binnen een groep, zodat de groepsleden durven leren en zichzelf durven te zijn (Blankestijn, 2014). Hierdoor is het onderwerp groepsdynamiek van belang voor dit onderzoek.

Om een bepaald doel te bereiken, bestaan er groepen (Johnson & Johnson, 2008). Doelen zijn idealen die mensen willen behalen, een situatie waar veel waarde aan gehecht wordt. Ook wanneer elk individu van de groep een eigen doel heeft, bestaat er een groepsdoel, bijvoorbeeld een gezellige sfeer creëren. Doordat er sprake is van een groepsdoel, schept dit een toekomstbeeld die alleen gerealiseerd kan worden als elk groepslid hieraan mee werkt. Dat men elkaar nodig heeft, is ook wel ‘sociale interdependentie’ te noemen (Johnson & Johnson, 2008).

Uit onderzoek naar de sociale interdependentietheorie is gebleken dat de theorie gelinkt kan worden aan gevoelens van eigenwaarde (Johnson, 2003). Zelfacceptatie hangt nauw samen met het

internaliseren van gemeenschappelijke succeservaringen en het internaliseren van ideeën dat de groepsleden elkaar accepteren, kennen en mogen zoals ze zijn. In samenwerkingssituaties komt men tot het besef dat groepsleden elkaar goed kennen, elkaar mogen en elkaar accepteren. Zij realiseren zich dat ze zowel hebben bijgedragen aan hun eigen succes, als het succes van de anderen en van de groep. Hierdoor worden de gevoelens van eigenwaarde bevorderd (Johnson, 2003).

Om bovengenoemde redenen benadrukt Remmerswaal (2015) in zijn boek ‘Veiligheid en

vertrouwen’ hoe belangrijk een klimaat van veiligheid en vertrouwen is in een groep, volgens hem behoort het tot één van de eerste taken van een begeleider om een sfeer van vertrouwen te creëren. Psychologische veiligheid noemt Remmerswaal (2015) een basisvoorwaarde. Er zullen vervormingen in de communicatie te zien zijn wanneer er wantrouwen in plaats van vertrouwen is in een groep (Remmerswaal, 2015).

Humor in groepen

De effectiviteit waarmee gecommuniceerd wordt in een groep, kan beïnvloed worden door humor (Johnson & Johnson, 2008). Humor kan namelijk de spanningen in een groep verminderen en hierdoor de cohesie bevorderen. Wanneer een groepsbegeleider zelfspot gebruikt, leidt dit sneller tot het stimuleren van groepsleden en de reductie van spanningen, ook zullen de groepsleden sneller hun ware mening uiten (Smith & Powell, 1988). Volgens Vinton (1989) heeft humor drie functies in een groep: (1) leden uit de groep die grapjes over zichzelf maken, laten zien dat zij bereid zijn om een informele, positieve relatie aan te gaan. (2) Wanneer groepsleden in een kleine, benauwde ruimte aan het werk zijn, leiden plagerijen tot ontspanning. (3) Zelfspot resulteert in het reduceren van het verschil in status van de groepsleden. Humor versterkt de effectiviteit van de communicatie in een groep (Smith & Powell, 1988; Vinton, 1989).

Humor kan in groepsverband verkeerd begrepen worden. Wanneer iemand lacht, is het van belang dat de ander zich beseft dat hij niet uitgelachen wordt, maar dat er gelachen wordt om de situatie (Johnson & Johnson, 2008). Wanneer meerdere groepsleden een persoon uitlachen, kan dit tot onwennige situaties leiden en kan de persoon het gevoel van veiligheid binnen de groep verliezen, waardoor het groepsdoel niet behaald wordt en de persoon moeite heeft met het behalen van zijn of haar eigen doelen (Johnson & Johnson, 2008).

(19)

Sociale omgeving

De sociale omgeving, en vooral de partners van mensen met niet-aangeboren hersenletsel worden automatisch mantelzorger nadat het letsel is opgelopen (Rijksoverheid, 2019). De sociale omgeving van de persoon met het letsel is dus zeer belangrijk om te kunnen participeren en functioneren in de maatschappij. Mantelzorgers kennen de persoon met hersenletsel (vaak) erg goed. In dit onderzoek wordt de sociale omgeving betrokken, om te onderzoeken middels interviews hoe de sociale omgeving humor inzet in de bejegening van de persoon met hersenletsel.

Belang sociale omgeving

Mensen met NaH moeten hun ‘nieuwe ik’ leren accepteren (Byron et al., 2014). Zij ontwikkelen een nieuwe identiteit. Om een sociale identiteit te ontwikkelen, is een sociaal netwerk nodig. Er is sprake van een sociaal netwerk wanneer één persoon duurzame banden onderhoudt met een groep

mensen en wanneer er sprake is van verbondenheid (Keesom & Witteveen, 2012). Wanneer men een sterk sociaal netwerk bezit, bestaat de kans minder vatbaar te zijn voor stress en depressies, en kunnen tegenslagen en traumatische ervaringen beter verwerkt worden. Kortom: een sterk sociaal netwerk bevorderd de kwaliteit van leven van mensen, het biedt namelijk gezelschap en praktische- en emotionele steun. Een sociaal netwerk bestaat uit onder andere vrienden, kennissen en

familieleden (Keesom & Witteveen, 2012).

Vooral mensen met een beperking hebben de behoefte om activiteiten samen met anderen te ondernemen (Wibaut, Calis & Gennep, 2006). Mensen met een beperking bevinden zich in een positie waarin ze vaak langdurige steun door bijvoorbeeld familie, kennissen en vrienden nodig hebben. Mensen met een beperking hebben vaak een kleiner sociaal netwerk dan mensen zonder beperking. Dit komt doordat mensen met een beperking vaak niet meer in staat zijn netwerken te onderhouden, doordat zij bijvoorbeeld worden buitengesloten of zelf minder te bieden hebben (Wibaut et al. 2006).

De impact die hersenletsel heeft op de cognitie van mensen is aanzienlijk. Het heeft invloed op onder andere persoonlijke, huishoudelijke en gemeenschapsactiviteiten van het dagelijks leven van de persoon (Ponsford, Sloan & Snow, 2013). Een belangrijke factor in het leven van de persoon met hersenletsel, is de steun van familie en vrienden. Onderzoek van Ponsford et al. (2013) laat zien dat 85% van de mensen met hersenletsel niet terug hoeft te keren naar professionele begeleiding, wanneer zij een sterk sociaal netwerk om zich heen hebben. Mensen met hersenletsel die een sterk netwerk van vrienden en familie hebben die in staat zijn om op dagelijkse basis te helpen, zijn beter geïntegreerd in de gemeenschap en hebben een hogere kwaliteit van leven (Ponsford et al., 2013).

(20)

Probleemstelling, doel- en vraagstelling

De hoofdvraag en de deelvragen staan in dit hoofdstuk centraal. Vanuit de signalering, de

probleemverkenning en de theoretische verdieping is de volgend probleemstelling voortgekomen. Jaarlijks lopen er gemiddeld 85.000 mensen hersenletsel op, waarvan er 15.000 overlijden. De overige 70.000 blijven leven met restverschijnselen, waaronder een veranderd gevoel voor humor (Vandermeulen et al., 2016). Uit literatuuronderzoek blijkt hoe belangrijk humor is in het leven van de mens.

Lachen is, naast huilen, de eerste vocalisatie van baby’s (mcGhee & Chapman, 1979). Baby’s die doof én blind zijn, kunnen ook lachen (Provine, 2000). Dit impliceert dat lachen aangeboren is. Humor is dus eigenlijk fundamenteel in het leven van mensen, het bevordert namelijk de kwaliteit van leven (Wijnberg, 2013).

Naast de positieve effecten van humor, geeft Kaldenback (2003) aan dat humor ook een keerzijde kan hebben in de hulpverlening. Wanneer humor ingezet wordt in de hulpverlening, kan dit ervoor zorgen dat cliënten de begeleiders niet serieus nemen, of dat zij zelf het gevoel hebben niet serieus genomen te worden door de begeleiders (Kaldenbach, 2003). Dit kan er voor zorgen dat cliënten minder snel, of helemaal niet over een lastig onderwerp willen en durven praten met de begeleiders. Daarnaast kan het zo zijn dat cliënten het idee hebben dat de begeleiders niet boos kunnen worden, waardoor zij kunnen gaan ‘uittesten’. Een derde punt dat Kaldenbach (2003) aangeeft, is dat de kans bestaat dat cliënten overvraagd worden, onzeker worden of in de stress schieten wanneer humor wordt ingezet, doordat de begeleiders vaag, onduidelijk en onvoorspelbaar over komen bij de cliënten. Volgens Kaldenbach (2003) is het van belang om met extra zorgvuldigheid om te gaan betreft het inzetten van humor jegens mensen met een handicap.

Humor is een vorm van communicatie. Een mens kan niet, niet communiceren (Watzlawick, Beavin & Jackson, 2012). Echter krijgt 75% van de mensen met hersenletsel te maken met problematiek betreft het communiceren met anderen (Blake et al. 2013). Denk hierbij aan het verkeerd interpreteren van woorden, het niet kunnen beoordelen van de intonatie van de ander, moeite hebben met de bedoeling van non-verbale communicatie, zoals gebaren (Zanini et al., 2005 ; Blake et al., 2013). Ondanks de kans op bovengenoemde problematiek, vinden de werknemers van de

Purmergeul het wel belangrijk om humor in te zetten tijdens de dagbestedingsbegeleiding die zij bieden. Humor is namelijk een goed en handig middel om de kwaliteit van leven van mensen met hersenletsel te bevorderen (Wijnberg, 2004).

Aangezien er bij de Purmergeul dagbesteding geboden wordt aan mensen met niet-aangeboren hersenletsel, is de kans groot op miscommunicatie wanneer de begeleiders hen met humor

bejegenen. Door miscommunicatie zouden opmerkingen, beeldspraak of grapjes van de werknemers verkeerd geïnterpreteerd kunnen worden door de cliënten. Dit kan erin resulteren dat cliënten zich niet serieus genomen voelen, of zelfs gekwetst worden, wat ook de werknemers raakt. Een gevolg hiervan kan zijn dat de cliënt niet meer naar de dagbesteding komt en hierdoor geïsoleerd raakt, met alle gevolgen van dien. Dit is dan ook de aanleiding van dit onderzoek.

Essentie van het probleem

De medewerkers van de locatie Purmergeul van Odion maken gebruik van humor tijdens de dagbestedingsbegeleiding die zij bieden voor mensen met niet-aangeboren-Hersenletsel (NaH). De humor die ingezet wordt, brengt een kans op miscommunicatie met zich mee. De miscommunicatie kan resulteren in dat de cliënten kwetsende gevoelens ervaren en het gevoel kunnen krijgen dat zij niet serieus genomen worden. De begeleiders hebben het beste met de cliënten voor en vinden het

(21)

zelf verschrikkelijk wanneer de cliënten zich gekwetst voelen. Hoe kunnen zij hier ‘het beste’ mee omgaan?

Doelstelling

Het doel van dit onderzoek is om erachter te komen hoe humor ingezet kan worden tijdens de dagbestedingsbegeleiding van mensen met niet-aangeboren hersenletsel.

Op basis van het literatuuronderzoek en de data die is verzameld aan de hand van interviews, zullen aan het eind van dit onderzoek aanbevelingen volgen die de locatie Purmergeul van Odion kan gebruiken tijdens het inzetten van humor in de dagbestedingsbegeleiding. Met de aanbevelingen wordt beoogd een passende manier te vinden betreft het inzetten van humor, zodat de cliënten zich serieus genomen voelen en de kans op kwetsende gevoelens gereduceerd wordt.

Vraagstelling

Hoofdvraag

Vanuit de probleemstelling en de doelstelling is onderstaande hoofdvraag gevloeid.

“Op welke manier kan humor ingezet worden tijdens de dagbestedingsbegeleiding van mensen met niet-aangeboren hersenletsel op de locatie Purmergeul van Odion?”

Deelvragen

De antwoorden op de deelvragen leiden uiteindelijk tot het antwoord op de hoofdvraag.

Deelvraag 1

Op welke manier willen de cliënten op de locatie Purmergeul met humor bejegend worden?

Deelvraag 2

Welke factoren zijn op de dagbestedingslocatie Purmergeul van Odion van belang betreft de waardering van humor?

Deelvraag 3

Op welke manier wordt er gebruik gemaakt van humor binnen de thuissituatie van de cliënten die dagbesteding volgen op de locatie Purmergeul?

(22)

Onderzoeksopzet

In dit hoofdstuk leg ik uit wat voor soort onderzoek ik heb uitgevoerd, hoe ik de informatie heb verzameld, wie ik heb geïnterviewd en waarom en hoe ik dit heb gedaan. Hierna heb ik omschreven hoe ik de betrouwbaar- en geldigheid van dit onderzoek heb gewaarborgd en leg ik uit hoe ik zo objectief mogelijk ben gebleven. Ter verheldering herhaal ik de onderzoeksvraag:

“Op welke manier kan humor ingezet worden tijdens de dagbestedingsbegeleiding van mensen met niet-aangeboren hersenletsel op de locatie Purmergeul van Odion?”

Onderzoeksdesign

Dit onderzoek is ook wel een kwalitatief onderzoek te noemen. Dit houdt in dat dit onderzoek zich richt op de belevingswereld, ervaringen , gedachten en de betekenissen van de respondenten (Baarda, Bakker, Fischer, Julsing, Peters, van der Velden & de Goede, 2003). Van binnenuit de locatie Purmergeul heb ik zicht gekregen op hoe zowel de medewerkers als de cliënten het inzetten van humor tijdens de begeleiding ervaren. Daarnaast heb ik partners van cliënten geïnterviewd om erachter te komen hoe humor in de thuissituatie wordt ingezet. Tijdens het uitvoeren van dit onderzoek heb ik mij meermaals bevonden op de locatie Purmergeul van Odion, omdat dit onderzoek op deze locatie is gebaseerd.

Kwalitatieve dataverzamelingsmethoden

In dit onderzoek heb ik gebruik gemaakt van methodetriangulatie (Baarda et al., 2013). Ik heb interviews gehouden, observaties gedaan en het onderwerp bestudeerd vanuit de literatuur. Dit heb ik gedaan om verschillende soorten gegevens te vergaren.

Interviews

Om een antwoord op de hoofdvraag te vinden en hierdoor inzicht te krijgen in hoe humor ervaren wordt tijdens de dagbestedingsbegeleiding op de locatie Purmergeul van Odion, heb ik cliënten met niet-aangeboren hersenletsel, medewerkers en partners van de cliënten geïnterviewd. Op deze manier heb ik informatie uit verschillende invalshoeken gekregen. De partners van de cliënten heb ik geïnterviewd om erachter te komen hoe zij humor gebruiken in het dagelijks functioneren met hun partner met het hersenletsel. Deze informatie heb ik toegepast op hoe de medewerkers van de Purmergeul uiteindelijk humor kunnen inzetten tijdens de begeleiding. De respondenten heb ik geïnterviewd aan de hand van een ‘topic-interview’ (Baarda et al., 2013). De vraagmethode van deze methode is open, maar de onderwerpen liggen vast. Op deze manier zijn alle onderwerpen die ik wilde bespreken, ook daadwerkelijk besproken. De interviews heb ik opgenomen met een voice-recorder om deze vervolgens te transcriberen, hierdoor zal er geen relevante informatie verloren gaan.

Ik heb twee medewerkers van de locatie Purmergeul, twee partners van cliënten en drie cliënten geïnterviewd. Mijn aanspreekpunt bij de Purmergeul heeft voor mij aan de medewerkers, cliënten en diens partner gevraagd wie er door mij geïnterviewd wilde worden voor dit onderzoek. Op basis van de beschikbaarheid zijn de respondenten gekozen door mijn aanspreekpunt.

De interviews die ik heb afgenomen met de medewerkers en de partners hebben ongeveer een uur geduurd. De interviews met de cliënten hebben ook ongeveer een uur geduurd. Eén interview duurde twee uur, omdat deze met een cliënt en haar partner tegelijk werd afgenomen.

Observaties

Daarnaast heb ik geobserveerd tijdens drie dagbestedingsactiviteiten: de sportles, de creatieve activiteit en de zwemactiviteit. Ik heb de interactie tussen de medewerkers en de cliënten van de

(23)

Purmergeul geobserveerd om zo een beeld te scheppen van hoe de werknemers en cliënten al gebruik maken van humor. Ik heb, naast dat ik interviews heb afgenomen, ook geobserveerd, omdat de kans bestaat dat mensen zich niet bewust zijn van hoe zij humor inzetten. Tijdens de observaties, nam ik de rol van ‘extensief participant’ (Baarda et al., 2013) aan. Dit houdt in dat ik wel aanwezig was, maar niet deelnam aan activiteiten. Ook ben ik nauwelijks tot niet in contact gekomen met de betrokkenen. Ik heb mij passief opgesteld, om zo vast te stellen wat er allemaal gebeurd tijdens de begeleiding. Tijdens deze observatie heb ik veldnotities gemaakt van alle gedragingen die betrekking hadden op humor. Deze veldnotities heb ik gemaakt in de vorm van observatienotities (Baarda et al., 2013). Deze observatienotities heb ik verwerkt in de resultaten van dit onderzoek. De veldnotities zijn te vinden in bijlage 5.

De observaties die ik gedaan heb, hebben plaatsgevonden op de dagbestedingslocatie Purmergeul van Odion. Ik heb tijdens drie dagbestedingsactiviteiten geobserveerd. De eerste observatie was tijdens de gymles, de tweede was tijdens de creatieve activiteit en de laatste observatie was tijdens de zwemactiviteit. In overleg met mijn aanspreekpunt van Odion had ik besloten te observeren bij deze activiteiten, omdat deze, volgens haar, het ‘gezelligst’ en het drukst waren. Ik heb ervoor gekozen de observaties tijdens activiteiten te houden om op die manier zo veel mogelijk cliënten te kunnen observeren.

Populatie en steekproef

Ik heb voor dit onderzoek gekozen voor een gerichte steeproef (Baarda et al, 2013). Bij een gerichte steekproef wordt er gericht gekozen naar de waarnemingseenheden voor het onderzoek. Mijn aanspreekpunt van de locatie Purmergeul heeft aan de cliënten gevraagd wie mij wilde helpen met dit onderzoek. Vervolgens heeft zij een inschatting gemaakt van wie zich ongeveer een uur zou kunnen concentreren. Daarnaast heeft zij ook tijdens een team overleg aan de medewerkers gevraagd wie er door mij geïnterviewd wilde worden, twee begeleiders waren erg enthousiast, deze heb ik dan ook geïnterviewd.

De populatie van dit onderzoek zijn zowel de begeleiders van de dagbestedingslocatie Purmergeul van Odion, als de mensen met NaH die de dagbesteding daar volgen. Dit onderzoek richt zich namelijk op hoe humor ingezet kan worden door de begeleiders, om aan te sluiten in de belevingswereld en aan de behoeften van mensen met NaH.

Kwaliteit onderzoeksbevindingen

Tijdens de afname van de interviews heb ik open vragen gesteld, waardoor er zo veel mogelijk informatie is gewonnen (Baarda et al., 2013). Voordat de interviews werden afgenomen, had ik concrete vragen opgesteld. Deze vragen zijn door mij verwerkt in een topiclijst die ik vervolgens mee had genomen naar de interviews. Tijdens het maken van de topiclijst, heb ik rekening gehouden met het doel van het onderzoek, de deelvragen en de hoofdvraag om zo een nauwkeurig mogelijke conclusie te trekken. De vragen die opgesteld zijn in de topiclijst hebben tot het antwoord geleid op de deelvragen en hierdoor ook op de hoofdvraag. De interviews zijn zonder persoonlijke gegevens verwerkt. Indien de respondenten geen informatie achter hebben gehouden en geen sociaal wenselijke antwoorden hebben gegeven tijdens de interviews, zal dit, net zoals hun anonimiteit, de validiteit van dit onderzoek vergroten(Baarda et al., 2013). Tevens zijn, op één interview na, de interviews zonder andere aanwezigen afgenomen, dit heeft de validiteit van dit onderzoek ook vergroot (Baarda et al., 2013).

De observaties zijn tijdens de drukste en de, volgens mijn aanspreekpunt, gezelligste momenten gehouden. Dit zorgde ervoor dat er zo veel mogelijk cliënten geobserveerd konden worden. Echter

(24)

heb ik hierdoor de ‘minder gezellige’ momenten niet geobserveerd en heb ik niet kunnen waarnemen waarom het daar minder gezellig zou zijn.

Om de betrouwbaarheid van dit onderzoek te vergroten, is ervoor gekozen de interviews op een rustige plek af te nemen. Hierdoor konden afleidende factoren niet van invloed zijn op hetgeen dat de respondenten vertelden. Daarnaast is ervoor gekozen om de interviews op te nemen, om er op die manier voor te zorgen dat de analysering herhaalbaar is en dat de gesprekken via dezelfde richting nog een keer doorlopen konden worden. De interviews zijn verwerkt in data-analyse tabellen, deze analyse is drie keer uitgevoerd om de verzamelde data zo veel mogelijk uit te diepen. Ook dit vergroot de betrouwbaarheid van dit onderzoek. Doordat ik interviews met de cliënten, diens partner en de medewerkers van de Purmergeul heb afgenomen en daarnaast ook heb geobserveerd, heb ik van verschillende kanten relevante informatie verzameld. De theoretische verdieping van dit onderzoek is onder andere gebaseerd op wetenschappelijke artikelen, onderzoeken en boeken op hbo-niveau. Door deze triangulatie wordt de betrouwbaarheid van dit onderzoek vergroot (Baarda et al., 2013).

Voor dit onderzoek is het onmogelijk om de gehele populatie te interviewen. Op basis van de beschikbaarheid van de cliënten heeft mijn aanspreekpunt drie cliëntrespondenten en twee begeleiders voor mij geworven. Daarnaast heb ik observaties gehouden tijdens drie

dagbestedingsactiviteiten. Mijn aanspreekpunt adviseerde mij om de observaties te houden tijdens de gezelligste en drukste activiteiten. Door de combinatie van interviews en observaties worden de cliënten van verschillende kanten door mij onderzocht, hierdoor zal de representativiteit vergroot worden (Baarda et al., 2013).

Om de herhaalbaarheid van mijn onderzoek zo veel mogelijk te vergroten, heb ik ervoor gekozen om de antwoorden van de respondenten en mijn eigen interpretaties gescheiden te houden. Op deze manier wordt de kans minder dat mijn eigen (voor)oordelen ter sprake komen.

(25)

Resultaten

Inleiding

In dit hoofdstuk worden de onderzoeksresultaten besproken. Er worden verbanden gelegd tussen de interviews en de theorie. Daarnaast wordt er, door middel van observatiefragmenten, een beeld geschetst van hoe humor momenteel wordt ingezet tijdens de dagbesteding (zie veldnotities van de observaties in bijlage 5). De interviews zijn, nadat ze zijn afgenomen, verwerkt in data-analyse tabellen (zie bijlage 6 t/m 11). Uit deze analyses zijn diverse thema’s naar voren gekomen die bij de cliënten, de begeleiders en de partners van de cliënten overeenkwamen. De overeenkomende thema’s hebben de basis gevormd voor de uitgewerkte resultaten.

De resultaten zijn uitgewerkt aan de hand van de opgestelde deelvragen. Eerst zal deelvraag 1 beantwoord worden, gevolgd door deelvraag 2 en tot slot deelvraag 3. De antwoorden van de respondenten zullen versterkt worden door de verzamelde literatuur uit de theoretische verdieping. Tevens zal per deelvraag de interpretatie van de data weergegeven worden. Zie tabel 1 voor een kenmerkentabel van de respondenten.

Tabel 1: Kenmerken respondenten

Respondent Geslacht Rol

Partner 1 Vrouw Partner van cliënt

Cliëntrespondent 2 Vrouw Cliënt

Begeleider 3 Vrouw Begeleider

Partner 4 Man Partner van cliënt

(cliëntrespondent 5)

Cliëntrespondent 5 Vrouw Cliënt

Begeleider 6 Man Begeleider

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Figuur 1 geeft het verband weer tussen het jaarlijks aantal sterfgevallen door vuurwapens S (per 100 000 inwoners) en het aantal vuurwapens V (per 1000 inwoners). Behalve

Dokter Toon Delva van de geheugenkliniek in het Jessa Ziekenhuis van Hasselt bevestigt: "Wie zijn brein stimuleert, verkleint de kans op dementie."Ilse CLEEREN Volgens

Als uw urine getest wordt op geneesmiddelen, kunt u bij bepaalde testmethodes door het gebruik van quetiapine een positief resultaat krijgen voor methadon of bepaalde medicijnen

‘’Hoe zorgen de aspirant-onderzoekers in samenwerking met de stakeholders voor een doorontwikkeld uitstroom-overzicht die aansluit bij de behoeftes en belangen, zodat deze

Onderzocht is in welke mate mensen met NAH en een licht verstandelijke beperking met sterke gedragsproblemen (SGLVG) contact hebben met hun lichaam (lichaamsbewustzijn).. Tevens is

Wanneer de laagste dosering van 1 mg Glimepiride Mylan uw bloedsuiker te veel verlaagt (hypoglykemie), kan uw arts beslissen om uw bloedsuikerspiegel gereguleerd moet worden door

Zo kunt u bijvoorbeeld problemen ervaren op het gebied van wonen, werken, activiteiten, vrije tijd en relaties.. De specialisten van Klimmendaal helpen u om uw doelen

bet touw op eene vuile rotsige grond leggende. Te rug gestort in de somberste. In de treuC1gste d~lsterOls. te rug in onzen vorigen doodsangst. zweefden thans