• No results found

Implementatie van de Earnings Stripping Limitation Rule uit de Anti-Tax Avoidance Directive, vanuit Nederlands perspectief

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Implementatie van de Earnings Stripping Limitation Rule uit de Anti-Tax Avoidance Directive, vanuit Nederlands perspectief"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Implementatie van de Earnings Stripping Limitation

Rule uit de Anti-Tax Avoidance Directive, vanuit

Nederlands perspectief

Masterscriptie Fiscale Economie

Universiteit van Amsterdam, Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Auteur: D.T.C. Tol

Begeleider: Prof. dr. O.C.R. Marres Inleverdatum: 24 april 2017

(2)

INHOUDSOPGAVE

6666666

AFKORTINGENLIJST... 4

1 INLEIDING... 5

1.1 Aanleiding voor het onderzoek...5

1.2 Probleemstelling en deelvragen... 6

1.3 Onderzoeksopzet... 7

1.4 Afbakening onderzoeksobject...7

2 CONTEXT VAN ART. 4, RICHTLIJN (EU) 2016/1164 (ATAD)...9

2.1 Inleiding... 9

2.2 OESO/BEPS Actieplan... 9

2.2.1 OESO/BEPS Action 4: Limiting Base Erosion Involving Interest Deductions and Other Financial Payments... 9

2.2.2 Best practice approach... 10

2.3 Richtlijn (EU) 2016/1164, de Anti-Tax Avoidance Directive...12

2.3.1 Anti-Tax Avoidance Package... 12

2.3.2 Aansluiting bij OESO/BEPS... 12

2.3.3 Karakter van de richtlijn... 13

2.4 Samenvatting... 14

3 EARNINGS STRIPPING LIMITATION RULE...15

3.1 Inleiding... 15

3.2 Doel van de bepaling... 15

3.3 Generiek karakter... 15

3.4 Subject... 17

3.4.1 Begrip belastingplichtige... 17

3.4.2 Uitbreiding begrip belastingplichtige...17

3.4.3 Uitzondering op zichzelf staande entiteiten...18

3.4.4 Banken en verzekeraars... 18

3.5 De hoofdregel... 18

3.5.1 Vaste toets... 18

3.5.2 Financieringskostensurplus... 20

3.5.2.1 De netto rentelast... 20

3.5.2.2 Transfer pricing en concernfinanciering...20

3.5.3 De ebitda als maatstaf... 20

3.5.3.1 De fiscale ebitda... 20

3.5.3.2 Berekening op het niveau van de belastingplichtige...21

3.5.3.3 Vrijgesteld inkomen en niet-aftrekbare kosten...21

3.5.3.4 Andere optie: de ebit... 22

3.6 Grensbedrag en uitzonderingen...22 3.6.1 Franchise... 22 3.6.2 Uitgezonderde rente... 23 3.6.2.1 Grandfathering clausule... 23 3.6.2.2 Openbare infrastructuurprojecten... 24 3.7 Groepsbepalingen... 24

3.7.1 Afwijking van de vaste toets... 24

(3)

3.7.3 Groepsratio-regel... 26

3.7.3.1 Hogere aftrekbaarheid... 26

3.7.3.2 Werking groepsratio-regel... 26

3.8 Doorschuifregelingen... 27

3.9 Samenvatting... 28

4 NEDERLANDSE IMPLEMENTATIE VAN DE EARNINGS STRIPPINGREGEL...29

4.1 Inleiding... 29

4.2 Belangrijkste beslispunten... 29

4.3 De franchise... 31

4.3.1 Earnings stripping in Nederland en de EU...32

4.3.2 Franchises in andere renteaftrekbeperkingen...32

4.3.3 Misbruikrisico... 33

4.4 Ebit of ebitda... 34

4.4.1 Verschillen tussen sectoren... 34

4.5 Groepsbepalingen en targeted rules...35

4.5.1 Budgettair aspect... 36

4.5.2 Samenloop binnen het systeem van renteaftrekbeperkingen...37

4.5.3 Vereenvoudiging van de Wet Vpb 1969 en afschaffen van renteaftrekbeperkingen...38

4.5.4 Afschaffing Nederlandse renteaftrekbeperkingen...39

4.6 Doorschuifbepalingen... 40

4.6.1 Ongewenste effecten... 41

4.6.2 Uitvoerbaarheid... 41

4.6.3 Misbruikrisico... 42

4.7 Het percentage van de vaste toets...42

4.7.1 Relevante interne factoren... 43

4.7.2 Vergelijking met earnings strippingmaatregelen in de Europese Unie...46

4.8 Invoeringstermijn... 46

4.9 Samenvatting... 47

5 CONCLUSIE... 49

5.1 Afsluiting... 49

5.2 Samenvatting... 49

5.3 Beantwoording deelvragen en conclusie...50

5.4 Vervolgonderzoek... 52

6 LITERATUURLIJST... 53

VERKLARING EIGEN WERK... 57

(4)

AFKORTINGENLIJST

ATAD Anti-Tax Avoidance Directive, Richtlijn (EU) 2016/1164

BEPS Base Erosion and Profit Shifting

C(C)CTB Common (Consolidated) Corporate Tax Base

Dutch GAAP Dutch Generally Accepted Accounting Principles, algemeen aanvaardbare normen Ebitda Earnings before interest, taxes, depreciation and amortisation

EU Europese Unie

FBI Fiscale beleggingsinstelling ex art. 28 Wet Vpb 1969

GAAR General Anti-Abuse Rule

IFRS International Financial Reporting Standards

MKB Midden- en kleinbedrijf

MNE Multinational Enterprise

NGO Non-Gouvernementele Organisatie

NOB Nederlandse Orde van Belastingadviseurs

OESO Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling

U/g, o/g Uitgeleende gelden, opgenomen gelden

(5)

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding voor het onderzoek

Winstverschuiving en grondslaguitholling met behulp van aftrek van rentekosten is een van de meest voorkomende – en meest simpele – vormen van belastingontwijking.1 Internationaal opererende ondernemingen kunnen met het aantrekken van vreemd vermogen eenvoudig en gericht rentelasten creëren. Het liquide en hanteerbare karakter van geld en schuldvorderingen leent zich uitermate goed voor het aanpassen van de vermogensverhoudingen van groepsmaatschappijen. Teneinde de effectieve belastingdruk te verlagen kunnen MNE’s rentekosten zoveel mogelijk bij groepsmaatschappijen in hoog belaste landen terecht laten komen en de corresponderende rentebaten in laagbelaste jurisdicties. Renteaftrekbeperking is als gevolg hiervan een zeer belangrijk onderdeel in de aanpak van belastingontwijking geworden. Al tijden bestaan er gerichte maatregelen in nationale wet- en regelgeving, en er wordt nu tevens op internationaal niveau gewerkt aan de aanpak van deze vorm van Base Erosion and Profit Shifting. Bijvoorbeeld in de aanbevelingen van uit de OESO/BEPS-rapporten en de bindende maatregelen vanuit de Europese Unie.

In de rapporten van de OESO is onderkend dat het voor ondernemingen eenvoudig is de vermogensverhoudingen van groepsentiteiten te sturen met het oog op een gunstige fiscale uitwerking.2 Internationaal opererende ondernemingen zijn in staat hun juridische structuur en vermogensverhoudingen aan te passen aan de voor hun toepasselijke belastingstelsels, bijvoorbeeld met behulp van gerichte groepsfinanciering tussen hoog- en laagbelaste landen. De rapporten bij actiepunt 4 bevatten internationale maatregelen en beleid voor de nationale overheden ter bestrijding van belastingontwijking door middel van overvloedige renteaftrek. Ook de Europese Commissie heeft inmiddels een ambitieuze agenda met het oog op een eerlijker en robuuster Europees belastingklimaat. Zij beoogt een effectieve en coherente implementatie van de OESO/BEPS-aanbevelingen in de Europese Unie. Voorname projecten hierin zijn het Anti-Tax Avoidance Package en de herintroductie van de C(C)CTB als onderdeel van het actieplan ter versterking van de strijd tegen belastingfraude en belastingontduiking.3 Daarnaast blijkt de drift van de Europese Commissie uit de zaken tegen lidstaten om vermeende ongeoorloofde staatssteun.

De Europese en internationale inspanningen leiden inmiddels tot daadwerkelijke invoering van wet-en regelgeving. De Europese Unie voerde bijvoorbeeld aanpassingwet-en door middels verschillwet-ende richtlijnen. Zo zijn recente aanpassingen in de Moeder-Dochterrichtlijn reeds verwerkt in de nationale wet- en regelgeving van de lidstaten.4 Daarnaast volgt in de komende jaren implementatie van de in juni 2016 aangenomen Anti-Tax Avoidance Directive (“hierna ATAD of de richtlijn”).5 Deze richtlijn bevat vijf anti-misbruikmaatregelen die moeten zorgen voor een basisniveau van bescherming tegen belastingontwijking in de Europese Unie. Een onderdeel van de ATAD is de earnings stripping

1 OESO/BEPS – Actiepunt 4, 2016 Update, p.19.

2 OESO/BEPS – Actiepunt 4 (Final Report Executive Summary), 2015, p. 15.

3 Anti-Tax Avoidance Package (persbericht Europese Commissie 28 januari 2016, IP/16/159); herintroductie van de CCCTB (persbericht Europese Commissie 25 oktober 2016, IP/16/3471).

4 Richtlijnen 2014/86/EU van 8 juli 2014 en 2015/121/EU van 27 januari 2015 tot wijziging van Richtlijn 2011/96/EU (Moeder-dochterrichtlijn).

(6)

limitation rule; een generieke renteaftrekbeperking die (grofweg) de aftrek van rentekosten beperkt tot een bepaald percentage van de fiscale ebitda van een onderneming of groep. Deze bepaling is gebaseerd op de best practice approach uit het OESO/BEPS-rapport bij actiepunt 4 en heeft als doel het ontmoedigen van overvloedige of kunstmatige schuldfinanciering.

De recente internationale ontwikkelingen, de grote belangen in het bedrijfsleven als het gaat om renteaftrek en de relevantie voor de belastingadviespraktijk vormden de aanleiding voor de keuze voor het onderwerp van deze masterscriptie. Naast de behandeling van de aanpak van belastingontwijking op de universiteit, kom ik bij mijn werkzaamheden regelmatig in aanraking met mogelijke toepassing van renteaftrekbeperkingen en de advisering daaromtrent.

1.2 Probleemstelling en deelvragen

Het onderwerp van het onderzoek is de implementatie van een van de anti-misbruikmaatregelen uit de Richtlijn (EU) 2016/1164 van 12 juli 2016 en betreft een zuiver Vpb-vraagstuk. Samenvattend kan worden gesteld dat er op dit moment een zeer grote belangstelling bestaat voor de aanpak van belastingontwijking door internationaal opererende ondernemingen door middel van renteaftrek. De implementatie van de ATAD, waarin de renteaftrekbeperking is opgenomen, is in dit kader een actueel onderwerp. De Europese richtlijn is in juni 2016 aangenomen en wordt in de komende jaren geïmplementeerd in de nationale wetgeving van de lidstaten. De maatregelen uit deze richtlijn raken direct de ondernemingen met activiteiten binnen de Europese Unie. Uit dien hoofde is het interessant om de belangrijkste kenmerken van de nieuwe generieke renteaftrekbeperking uit artikel 4 van de ATAD te belichten en eventuele tekortkomingen van bepaalde elementen te onderkennen. Daar de richtlijn de invulling van onderdelen van de bepaling gedeeltelijk overlaat aan de lidstaten, is het interessant om onderzoek te doen naar de belangrijkste beslispunten bij de implementatie van de renteaftrekbeperking. Naast de aanpak van belastingontwijking kunnen overige politieke, economische en budgettaire overwegingen worden meegenomen. Daarnaast bevat de Nederlandse Wet op de vennootschapsbelasting 1969 reeds gerichte renteaftrekbeperkingen ter zake van leningen waarbij sprake is van winstdrainage, renteloosheid, bovenmatige deelnemingsrente of overnameschulden. Het is dus nog maar de vraag hoe de bepaling in het huidige systeem van renteaftrekbeperkingen wordt gepast.

De probleemstelling van deze masterscriptie ziet zodoende op de opzet van de renteaftrekbeperking uit de ATAD, de keuzeonderdelen hierin bij implementatie en de mogelijke gevolgen van implementatie voor de Nederlandse Wet Vpb 1969. Om tot een conclusie met betrekking tot de probleemstelling te komen, worden de volgende drie deelvragen gehanteerd.

De renteaftrekbeperking uit de ATAD dient te worden ingevoerd en bestaat nog niet in vergelijkbare vorm in de Nederlandse belastingwet. Deelvraag 1: Hoe is de renteaftrekbeperking uit de ATAD opgezet?

De renteaftrekbeperking is onderdeel van een richtlijn met een de minimis karakter, de invulling is voor een deel overgelaten aan de lidstaten. Deelvraag 2: Wat zijn de

(7)

belangrijkste beslispunten voor Nederland bij implementatie van de ATAD-renteaftrekbeperking en hoe kunnen deze worden ingevuld?

De invoering van een nieuwe renteaftrekbeperking heeft onder andere gevolgen voor het Nederlandse systeem van renteaftrekbeperkingen. Deelvraag 3: Wat zijn de gevolgen van de invoering van de earnings stripping limitation rule in de Nederlandse Vpb?

1.3 Onderzoeksopzet

In de masterscriptie komt de renteaftrekbeperking uit deze richtlijn uitvoerig aan bod en zal zijn implementatie met de implicaties voor de Nederlandse Vpb worden onderzocht. Allereerst wordt in hoofdstuk 2 de implementatie van de renteaftrekbeperking in de context van het OESO/BEPS-project geplaatst. Hierin wordt de herkomst van de bepaling besproken en wat door de OESO is aanbevolen in het definitieve rapport bij Actiepunt 4. Daarna komt de ATAD ter sprake en hoe de EU de implementatie van deze aanbevelingen voor zich ziet. De ATAD blijkt een interessant karakter te hebben. In hoofdstuk 3 wordt de renteaftrekbeperking uit de ATAD uitvoerig onderzocht, waarbij wordt gekeken naar de kenmerken van de bepaling en de gehanteerde technieken. Allereerst worden algemene kenmerken zoals het doel en het karakter besproken. Vervolgens wordt ingegaan op de hoofdregel met zijn uitbreidingen en uitzonderingen, de belastingplichtigen die worden geraakt door de aftrekbeperking en kritieken vanuit de literatuur. In dit hoofdstuk worden ook de keuzemogelijkheden besproken die bij implementatie relevant zijn. In het laatste onderdeel van het onderzoek, hoofdstuk 4, wordt de Nederlandse implementatie van de renteaftrekbeperking onderzocht. Dit wordt gedaan aan de hand van de belangrijkste beslispunten inzake de implementatie. Met behulp van bestaand onderzoek, parlementaire stukken en de vakliteratuur wordt besproken wat aandachtspunten zijn bij implementatie van deze earnings strippingmaatregel in Nederland. Er worden aanbevelingen gedaan voor de mogelijke implementatie van de besproken kernelementen van de regeling. Ook komt de implementatietermijn van de richtlijn ter sprake. De hoofdstukken worden gevolgd door een samenvatting van hetgeen is onderzocht en geconcludeerd. Dan volgt het afsluitende hoofdstuk waarin aan de hand van de beantwoording van de deelvragen een conclusie ten aanzien van de problematiek van het onderzoek wordt gevormd. Hierbij kunnen ook aanbevelingen worden gedaan voor vervolgonderzoek.

1.4 Afbakening onderzoeksobject

Alvorens gestart kan worden met het onderzoek dienen enkele beperkingen te worden onderkend ten aanzien van de reikwijdte van het onderzoeksobject. Het onderzoek beperkt zich tot de implementatie van een van de maatregelen uit een Europese richtlijn, vanuit een Nederlands perspectief. Hierbij wordt niet beoogd een integrale behandeling van alle aspecten van implementatie te onderzoeken. Het speelveld waarin de ATAD zich bevindt is kort naar voren gekomen in het eerste deel van deze inleiding. De onderhavige bepaling uit de ATAD komt tevens naar voren in de recent geherintroduceerde Common Consolidated Corporate Tax Base. Met het oog op de beperkte omvang, blijft behandeling van de plaats van de renteaftrekbeperking in deze Europese

(8)

gemeenschappelijke winstgrondslag buiten beschouwing. Voorts behandelt het onderzoek slechts de belangrijkste theoretische gevolgen van implementatie van art. 4 van de ATAD voor de Nederlandse Vpb. Niet wordt gepoogd een alomvattende beschouwing te maken van de mogelijkheden en bijbehorende uitwerkingen omtrent implementatie. Verder worden uitvoeringsaspecten bijvoorbeeld zoveel mogelijk buiten beschouwing gelaten. Als laatste moet worden gerealiseerd dat relatief kort na de afronding van dit onderzoek de Nederlandse wetgever met een consultatie komt, waarschijnlijk tezamen met een eerste wetsontwerp, aangaande de implementatie van de ATAD, de onderhavige renteaftrekbeperking inbegrepen. Dit maakt een voorspelling op basis van het onderzoek mijns inziens des te interessanter.

(9)

2 CONTEXT VAN ART. 4, RICHTLIJN (EU) 2016/1164 (ATAD) 2.1 Inleiding

In dit eerste hoofdstuk wordt het speelveld waarin de ATAD zich beweegt geschetst. Dit is belangrijk om een overzicht te krijgen van de context en ontstaansgeschiedenis van de renteaftrekbeperking. Deze richtlijn is namelijk geen op zichzelf staand initiatief vanuit de Europese Unie. De implementatie van de ATAD moet worden gezien als onderdeel van het OESO/BEPS-project. In de tweede paragraaf wordt een en ander in de context geplaatst van de omvangrijke aanpak van grondslaguitholling en winstverschuiving door de OESO met het BEPS-project. Hierbij wordt een overzicht op hoofdlijnen gegeven van de aanbevolen aanpak. Vervolgens komt kort de plaats van de onderhavige richtlijn in de agenda van de Europese Unie aan bod. In de vierde paragraaf van dit hoofdstuk wordt de richtlijn en zijn speciale karakter onderzocht. De earnings strippingregel is voortgekomen uit de aanbevelingen van de OESO. Deze komt echter niet geheel overeen met de best practice approach. Afgesloten wordt met een samenvatting.

2.2 OESO/BEPS Actieplan

2.2.1 OESO/BEPS Action 4: Limiting Base Erosion Involving Interest Deductions and Other Financial Payments

Het OESO/BEPS-project is opgezet ter ontwikkeling van een aanpak van grondslaguitholling en winstverschuiving. Het project is eind 2012 door de G20-top geïnitieerd en de eerste rapporten verschenen in 2013.6 Het pakket omvat een plan met 15 actiepunten met bijbehorende rapporten waarin landen worden voorzien van internationale en nationale instrumenten tot bestrijding van BEPS. De definitieve eindrapporten zijn in 2015 gepubliceerd.

Meerdere actiepunten raken, hoewel mede of indirect, grondslaguitholling en winstverschuiving met behulp van rentekosten. De OESO/BEPS-aanpak in het kader van actiepunt 4 is voor dit onderzoek het meest relevant. Het heeft als primair doel het aanpakken van gevallen van grondslaguitholling en winstverschuiving waarbij gebruik wordt gemaakt van rentekosten of andere economisch vergelijkbare vergoedingen. Het eindrapport van dit actiepunt is gepubliceerd in 20157 met daarop een update in 20168. In de rapporten in het kader van actiepunt 4 wordt de renteaftrekproblematiek geanalyseerd en mogelijke maatregelen beschreven die nationale overheden kunnen toepassen.

Er worden drie basisscenario’s geïdentificeerd waarbij rentekosten worden gebruikt om de grondslag te verkleinen.9 Groepen die externe (bank)financiering zoveel mogelijk plaatsen bij groepsentiteiten in hoog belaste jurisdicties; groepen die middels groepsleningen kunstmatig meer rentekosten genereren; en groepen die interne dan wel externe schulden aanwenden voor het genereren van fiscaal vrijgesteld inkomen.

6 OESO/BEPS – Addressing Base Erosion and Profit Shifting, 2013 en kort daarop het Action Plan on BEPS, 2013. 7 OESO/BEPS – Actiepunt 4 (Final Report), 2015.

8 OESO/BEPS – Actiepunt 4 (2016 Update), 2017. 9 OESO/BEPS – Actiepunt 4 (Final Report), 2015, p.11.

(10)

Inzake de aanpak zijn er in ieder geval vijf benaderingen te bedenken.  Arm’s length test

 Bronbelasting op rente

 Generieke renteaftrekbeperking met een vaste toets  Groeps-ratioregels

Gerichte renteaftrekbeperking (“targeted rules”) 2.2.2 Best practice approach

In het kader van actiepunt 4 is een best practice approach ontwikkeld. De uiteindelijke aanbevolen benadering voor het tegengaan van grondslaguitholling en winstverschuiving middels het gebruik van rentekosten, is in het eindrapport uiteengezet en wordt als volgt weergegeven.10

10 OESO/BEPS – Actiepunt 4 (Final Report), 2015, p.25.

De minimis monetary threshold to remove low risk entities

Bases on net interest expense of local group Optional

De minimis monetary threshold to remove low risk entities Bases on net interest expense of local group

Optional

Fixed ratio rule

Allows an entity to deduct net interest expense up to a benchmark net interest/EBITDA ratio Relevant factors help a country set its benchmark ratio within a corridor of 10%-30%

Fixed ratio rule

Allows an entity to deduct net interest expense up to a benchmark net interest/EBITDA ratio Relevant factors help a country set its benchmark ratio within a corridor of 10%-30%

Group ratio rule

Allows an entity to deduct net interest expense up to its group’s net interest/EBITDA ratio, where this is higher than the benchmark fixed ratio

Option for a country to apply uplift to a group’s net third party interest expense of up to 10% Option for a country to apply a different group ratio rule or no group ratio rule

Group ratio rule

Allows an entity to deduct net interest expense up to its group’s net interest/EBITDA ratio, where this is higher than the benchmark fixed ratio

Option for a country to apply uplift to a group’s net third party interest expense of up to 10% Option for a country to apply a different group ratio rule or no group ratio rule

Carry forward of disallowed interest / unused interest capacity and/or carry back of disallowed interest

Optional

Carry forward of disallowed interest / unused interest capacity and/or carry back of disallowed interest

Optional

Targeted rules to support general interest limitation rules and address specific risks

Targeted rules to support general interest limitation rules and address specific risks

Specific rules to address issues raised by the banking and insurance sectors

(11)

De OESO noemt de maatregel straightforward in zijn toepassing, voor zowel de belastingplichtige als de belastingdienst. De aftrekbaarheid van rentekosten wordt afhankelijk gesteld van het resultaat, de economische activiteit.11 De voorgestelde maatregel ziet overigens slechts op de netto rentelast en zou in ieder geval van toepassing moeten zijn op internationale groepen. In de basis bestaat de bestaat de OESO/BEPS-benadering uit een hoofdregel met een groepsratio-regel als uitbreiding, een doorschuifregeling en enkele aanvullende bepalingen.

De aanbevolen hoofdregel betreft een aftrekbeperking met een vaste toets (fixed ratio) die de aftrek van rentekosten beperkt tot een percentage van het resultaat vóór interest, belastingen, afschrijvingen en amortisatie (“ebitda”). De OESO noemt in het rapport factoren die hierop van invloed zijn en voorziet voor de vaste toets een range van tussen 10 en 30%.12 De best practice approach bevat een uitbreiding op de hoofdregel die ervoor zorgt dat de netto rentelast onder bepaalde omstandigheden aftrekbaar is tot een hoger bedrag. Het betreft een groepsratio-regel die, grofweg, de netto rentelast aftrekbaar stelt op een percentage (de groepsratio) van de ebitda van de belastingplichtige, als dat tot een hogere aftrek leidt dan op basis van de hoofdregel mogelijk is. De groepsratio wordt berekend door de netto rentelast op groepsniveau af te zetten tegen de ebitda van de groep. Deze uitbreiding kan separaat worden geïmplementeerd, dan wel als onderdeel van een renteaftrekbeperking die zowel de hoofd- als groepsregel bevat.13 De groepsratio-regel kan eventueel worden vervangen door een andere groepsregeling of in zijn geheel achterwege worden gelaten.14

Een voor de praktijk belangrijke afwijking van de hoofdregel en groepsregel is een grensbedrag waarmee de belastingplichtigen met een laag BEPS-risico wordt ontzien (hierna ook wel franchise).15 De belastingplichtige kan zonder beperking zijn netto rentelast in aftrek brengen onder dit bedrag. Voorts kan worden voorzien in een (beperkte) doorschuifmogelijkheid voor niet-aftrekbare rentekosten of ongebruikte aftrekcapaciteit. Dan zijn er nog enkele uitzonderingen besproken in het definitieve rapport bij actiepunt 4 waarmee specifieke belastingplichtige of leningen buiten aanmerking blijven. Dit is bijvoorbeeld een grandfathering clausule en een uitzondering voor openbare projecten.16

Belangrijk is tevens dat gerichte renteaftrekbeperkingen worden aanbevolen die als ondersteuning van de generieke renteaftrekbeperking moeten voorkomen dat specifieke risico’s van belastingontwijking worden aangepakt, indien die niet (voldoende) worden geraakt door de onderhavige renteaftrekbeperking. Het laatste onderdeel van de hierboven weergegeven best practice approach betreft de speciale benadering van de financiële sector inzake de aanpak van BEPS door middel van aftrek van rentekosten.17

11 OESO/BEPS – Actiepunt 4 (Final Report), 2015, p.25. 12 OESO/BEPS – Actiepunt 4 (Final Report), 2015, p.49.

13 OESO/BEPS – Actiepunt 4 (Final Report), 2015, p.26, de groepsratio-regel is verder uitgewerkt in OESO/BEPS – Actiepunt 4 (2016 Update), 2017, part II.

14 Bijvoorbeeld de equity escape die later in dit onderzoek nog ter sprake komt. 15 OESO/BEPS – Actiepunt 4 (Final Report), 2015, p.26.

16 OESO/BEPS – Actiepunt 4 (Final Report), 2015, p.14. Sommige opties missen in bovenstaande figuur, maar worden wel degelijk genoemd elders in rapport.

(12)

2.3 Richtlijn (EU) 2016/1164, de Anti-Tax Avoidance Directive 2.3.1 Anti-Tax Avoidance Package

Binnen de Europese Unie wordt tevens een bestendiger fiscaal beleid nagestreefd. Zoals ter sprake gekomen in de inleiding zijn er verschillende richtlijnen reeds van toepassing en in de strijd tegen belastingontwijking lopen verschillende projecten. Op het gebied van de belasting van ondernemingen is het Anti-Tax Avoidance Package een belangrijk project binnen de Europese agenda. In het kader van dit pakket wordt ingezet op een effectiever, eerlijker en rechtlijniger vennootschapsbelastingsysteem. Het pakket bevat onder andere maatregelen ter bestrijding van belastingontwijking, vergroten van transparantie en het creëren van een level playing field voor ondernemingen in de EU.

Een resultaat is de wetgevende anti-belastingontwijkingsrichtlijn, de ATAD, waarin maatregelen zijn opgenomen die tezamen een raamwerk vormen voor een effectieve aanpak van de meest voorkomende vormen van belastingontwijking. Met implementatie van deze richtlijn ontstaat een basisniveau van bescherming tegen belastingontwijking in de hele Europese Unie.

2.3.2 Aansluiting bij OESO/BEPS

In de OESO/BEPS-rapporten worden maatregelen voorgesteld die winstverschuiving en grondslaguitholling moeten tegengaan. OESO staat een coherente implementatie van de aanbevelingen voor. In Europa kunnen fiscale maatregelen op relatief efficiënte wijze worden doorgevoerd in de gehele Europese Unie. Middels een richtlijn kunnen alle lidstaten worden verplicht de maatregelen op te nemen in nationale wet- en regelgeving. De richtlijn moet worden bezien in de context van het OESO/BEPS-project. In de richtlijn zelf wordt dit vermeld in de tweede paragraaf van de preambule:

The final reports on the 15 OESO Action Items against BEPS were released to the public on 5 October 2015. This output was welcomed by the Council in its conclusions of 8 December 2015. The Council conclusions stressed the need to find common, yet flexible, solutions at the EU level consistent with OESO BEPS conclusions. In addition, the conclusions supported an effective and swift coordinated implementation of the anti-BEPS measures at the EU level and considered that EU directives should be, where appropriate, the preferred vehicle for implementing OESO BEPS conclusions at the EU level.

Voorts verwacht de EU van de lidstaten dat zij in ieder geval de afspraken die zijn gemaakt in het kader van het OESO/BEPS-project ook implementeren en proactief handelen.18

De eerste maatregel uit de richtlijn, opgenomen onder artikel 4, betreft de renteaftrekbeperking. Dit is een generieke renteaftrekbeperking in de vorm van een earnings stripping limitation rule, zoals die is

(13)

aanbevolen door de OESO in het kader van Actiepunt 4. De door de OESO/BEPS voorgestane de best practice approach is vrij consistent overgenomen door de Europese Commissie in haar richtlijnvoorstel en is uiteindelijk definitief aangenomen in de ATAD. In de behandeling van de richtlijn in de Europese Commissie wordt regelmatig verwezen naar de OESO/BEPS-aanbevelingen.19

Op onderdelen gaat de ATAD enigszins tegen de OESO-aanbevelingen in.20 Bijvoorbeeld op het volgende punt. De OESO beveelt expliciet aan financiële ondernemingen uit te zonderen van de bepaling.21 Hiermee is de EU het in eerste instantie (in de preambule van de ATAD) eens. Vervolgens is het opmerkelijk dat in het zevende lid, met een negatieve bepaling, lidstaten de mogelijkheid wordt geboden banken en verzekeraars buiten beschouwing te laten (i.e.: standaard worden financiële ondernemingen geraakt door de bepaling).22 Daarnaast is de uplift in het kader van de groepsratio-regel niet meegenomen in de definitieve richtlijn.

2.3.3 Karakter van de richtlijn

De ATAD bevat maatregelen ter bestrijding van bepaalde schadelijke belastingontwijkingspraktijken. Aangezien de maatregelen moeten worden ingevoerd in de vennootschapsbelastingwet van 28 lidstaten en het risico op fragmentatie reëel is, wordt de implementatie grotendeels overgelaten aan de lidstaten zelf. Dit is bereikt door de richtlijn een de minimis karakter te geven. Dit is neergelegd in de richtlijn onder artikel 3, en besproken in de preambule.23 Het staat de lidstaten vrij een strengere implementatie uit te voeren. In ieder geval ontstaat een minimum level of protection, de lidstaten wordt verplicht de belastingplichtigen strenger te belasten. Voorts, de landen die reeds op basis van de OESO/BEPS-aanbevelingen een earnings strippingmaatregel hebben geïmplementeerd, hoeven de beperking naar aanleiding van de ATAD niet af te zwakken.

Lidstaten zouden in een betere positie zijn om de bepaling vorm te geven op een manier die het beste past in hun belastingsysteem.24 Dit is tevens in overeenstemming met de aanbeveling van de OESO waarin wordt aangegeven dat onderdelen van de renteaftrekbeperking moeten worden afgestemd op de specifieke omstandigheden op economisch, budgettair, politiek of juridisch gebied.

Kijkt men naar de renteaftrekbeperking in de richtlijn, wordt ook duidelijk dat deze bepaling nog voor een groot deel door de lidstaten zelf dient te worden ingevuld. Er zijn meerdere keuzeonderdelen en bepaalde aspecten zijn afhankelijk van de eigen interpretatie van lidstaten. Men kan denken aan een lager percentage voor de vaste toets of een lagere franchise. De richtlijn laat ook toe bepaalde uitzonderingen in hun geheel achterwege te laten bij implementatie en de bepaling van de reikwijdte wordt deels aan de lidstaten overgelaten. De groepsratio-regel of de uitzondering voor langlopende infrastructuurprojecten behoeft bijvoorbeeld niet te worden meegenomen. Ook is de

19 EC Working Party on Tax Questions – Direct Taxation, Room documents ATAD.

20 G. Ginevra, The EU Anti-Avoidance Directive and the BEPS Action Plan: necessity and adequacy of the measures at EU-level, Intertax 2017 vol. 45-2, par.2.2.1.

21 OESO/BEPS – Actiepunt 4 (Final Report), 2015, par.183-190.

22 Vergelijk onderdeel 3 van de preambule en art. 4, zevende lid, Richtlijn (EU) 2016/1164 (ATAD). 23 Zie art. 3 en onderdeel 2 van de preambule, Richtlijn (EU) 20216/1164 (ATAD).

(14)

doorschuifbepaling een keuzeonderdeel in de richtlijn. Alle keuzeonderdelen komen in het volgende hoofdstuk aan bod bij de bespreking van artikel 4 van de richtlijn.

Voor de ATAD wordt zodoende gebruik gemaakt van een ander concept dan voor de Moeder-dochterrichtlijn, Rente en royaltyrichtlijn en de Fusierichtlijnen, welke onderscheidenlijk geen de minimis karakter hebben. De ATAD biedt een basisbescherming, waarbij geen uniformiteitswaarborgen zijn gegeven. In tegenstelling tot bij de genoemde richtlijnen, leidt deze benadering tot mogelijk uiteenlopende implementatie door de lidstaten van de Europese Unie.

2.4 Samenvatting

Dit hoofdstuk heeft een belangrijke plaats in het onderzoek. Het heeft duidelijk gemaakt dat de ATAD geen op zichzelf staand initiatief is in de strijd tegen belastingheffing. Het betreft de uitvoering van de aanbevelingen uit de OESO/BEPS-project middels een Europese richtlijn, gericht aan de lidstaten van de Europese Unie. De ATAD is onderdeel van een bredere Europese agenda waarmee belastingontwijking wordt aangepakt en het fiscale systeem van de lidstaten toekomstbestendiger moet worden. Het karakter van deze richtlijn is interessant, in die zin dat het voorziet in een basisniveau van bescherming tegen belastingontwijking. De bepalingen dienen grotendeels door de lidstaten zelf te worden ingevuld en kunnen naar wens strenger worden geïmplementeerd. De renteaftrekbeperking uit de ATAD is zoals gezegd gebaseerd op de best practice approach uit het OESO/BEPS-rapport. Deze komen dan ook in grote mate overeen. In het volgende hoofdstuk wordt de besproken renteaftrekbeperking uit artikel 4 van de ATAD uitvoerig onderzocht. Hierbij komt de werking van de verschillende regels naar voren en worden specifieke eigenschappen verder uitgediept. Daarna is er voldoende basis om over te gaan op de Nederlandse implementatie van de earnings strippingregel.

(15)

3 EARNINGS STRIPPING LIMITATION RULE 3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de earnings strippingmaatregel uit de ATAD uitvoerig onderzocht. Er wordt ingegaan op de systematiek van de renteaftrekbeperking, waarbij naar voren komt welke keuzemogelijkheden de lidstaten hebben bij implementatie van de richtlijn. Na dit hoofdstuk moet een zodanige basis zijn gecreëerd dat in het volgende hoofdstuk onderzoek kan worden gedaan naar aspecten van de mogelijke Nederlandse implementatie. Eerst wordt het doel van het artikel besproken en komen de belangrijkste kenmerken van deze renteaftrekbeperking aan bod. Dan wordt de werking van de earnings strippingregel onderzocht. Algemene karaktereigenschappen, de reikwijdte, gebruikte technieken en specifieke uitzonderingen worden onderzocht. Vervolgens komen wat specifieke aspecten van de maatregel ter sprake. Voor uitlegging van aspecten van de renteaftrekbeperking kan worden gekeken naar de behandeling van elementen van de bepaling in de rapporten van de OESO bij Actiepunt 4 en wordt aansluiting gezocht in de vakliteratuur. Afgesloten wordt met een samenvatting.

3.2 Doel van de bepaling

Het doel van de onderhavige maatregel is het ontmoedigen van grondslaguitholling en winstverschuiving met behulp van buitensporige aftrek van rentekosten. MNE’s zijn in toenemende mate gebruik gaan maken van rentekosten met het doel de belastingdruk van de groep te verlagen. Binnen actiepunt 4 in het kader van OESO/BEPS is een benadering voorgesteld die dit moet aanpakken, welke aanpak vervolgens is overgenomen in de ATAD. Het wordt opmerkelijk bevonden dat in de overwegingen in de richtlijn de ongelijke behandeling van eigen en vreemd vermogen niet wordt genoemd als achterliggend kernprobleem van de problematiek omtrent renteaftrek.25 De bepaling pakt de voornoemde vorm van BEPS aan door de aftrekbaarheid van de netto verschuldigde rentekosten (ofwel het financieringskostensurplus) te beperken. Met de benadering wordt aangesloten bij het resultaat van de onderneming en derhalve de reële economische activiteit van de betreffende belastingplichtige.

3.3 Generiek karakter

In het algemeen wordt het bestaansrecht van verschillende renteaftrekbeperkingen gevonden in het voorkomen van ongewenste grondslaguitholling en winstverschuiving. Hierin worden generieke aftrekbeperkingen en gerichte aftrekbeperkingen onderscheiden. Gerichte aftrekbeperkingen, ook wel targeted rules, raken in beginsel slechts de rentekosten in het kader van financiering die verband houden met een bepaalde transactie of fiscaal ingegeven structurering. De renteaftrekbeperking uit de ATAD is er een met een generiek karakter en raakt in theorie alle rentekosten en economisch vergelijkbare vergoedingen.26 Hiermee wordt de belastbare grondslag van de subjecten onderworpen aan deze bepaling verbreed, waarbij de fiscale overwegingen ten aanzien van de transacties of

25 P. Kavelaars, Earningstripping, cfc en enkele andere ontwikkelingen, TFO 2016/147.1, par. 3.2.

(16)

structuur waaruit de rentekosten voortvloeien niet relevant zijn. Zodoende blijft onder de werking van deze maatregel grondslaguitholling mogelijk tot de earnings strippinggrens.27 Snoeij en Van Helvoirt zien het invoeren van een generieke maatregel, met name in sectoren met een relatief hoog investeringsniveau, als een verslechtering van het fiscale vestigingsklimaat.28 Van den Hurk en Ubachs zien met betrekking tot de invoering van de ebitda-regel nog wat theoretische obstakels. Zijn zien een onderkapitalisatieregel als goed alternatief hiervan en vinden dat deze voor het bedrijfsleven veel redelijker is.29 Een thin capitalisation benadering is ook besproken in het OESO/BEPS-rapport bij Actiepunt 4 en heeft ook een generiek karakter.30 Een dergelijke bepaling heeft in het verleden in de wet gestaan onder het oude artikel 10d Wet Vpb 1969. Doch acht Kavelaars het wenselijk dat de earnings strippingregel wordt aangehouden.31

Overzicht

Voor te beginnen met het onderzoeken van de afzonderlijke bepalingen uit artikel 4 van de richtlijn, is het nuttig een kort overzicht te geven van de renteaftrekbeperking. De volgorde van dit overzicht wordt gebruikt voor het vervolg van dit hoofdstuk. De renteaftrekbeperking is in hoofdlijn als volgt opgezet.

I. Het betreft een earnings stripping limitation rule, welke in principe draait om een hoofdregel die de aftrekbaarheid van de netto rentelast beperkt tot een (vast) percentage van het resultaat van het subject.

II. Als uitbreiding kan een regel op groepsniveau worden geïmplementeerd, die de hoofdregel vervangt onder bepaalde omstandigheden. Hiermee kan de aftrekbaarheid van rentekosten worden verhoogd.

III. Met betrekking tot het subject en (de rentekosten uit hoofde van) de leningen is voorzien in enkele uitzonderingen, waaronder een MKB-franchise.

IV. Bij implementatie kan de renteaftrekbeperking worden aangevuld met een doorschuifregeling voor niet-aftrekbare rentekosten of niet aangewende aftrekcapaciteit.

27 S. van Weeghel, Thema renteaftrek, WFR 2008/761.

28 R. Snoeij en J.H.A.M van Helvoirt, Een uiteenzetting van de Europese renteaftrekbepaling uit de ATA-richtlijn (art. 4), FED 2016/108, par.7.

29 H.T.P.M. van den Hurk en S.J.P. Ubachs, De EBITDA-regel binnen OESO- en EU-verband, een verstandige keus? (deel II), WFR 2016/238.

30 OESO/BEPS – Actiepunt 4 (Final Report), 2015, p. 93.

(17)

3.4 Subject

3.4.1 Begrip belastingplichtige

De richtlijn bevat regels die in beginsel van toepassing moeten zijn op alle belastingplichtigen die in een lidstaat aan vennootschapsbelasting onderworpen zijn, hieronder vallen ook vaste inrichtingen van belastingplichtigen.32 Artikel 4 richt zich dan ook op renteaftrek door belastingplichtigen.

Voor Nederlandse begrippen wordt onderscheid gemaakt tussen binnenlands en buitenlands belastingplichtigen. Ten aanzien van de binnenlands belastingplichtigen kan men aanhaken bij de subjectieve belastingplicht zoals neergelegd in art. 2 Wet Vpb 1969. Zo kunnen verenigingen en stichtingen in bepaalde gevallen ook worden geraakt door de maatregelen uit de richtlijn. Ten aanzien van subjectief vrijgestelde lichamen bestaat wellicht geen belang voor toepassing van de maatregelen tegen belastingontwijking. Men kan zich wel afvragen in hoeverre de FBI ex art. 28 Wet Vpb 1969 van doen krijgt met de ATAD. Voorts, daar het niet wenselijk zou zijn ook andere nationale belastingen te raken, wordt het toepassingsgebied van de richtlijn niet uitgebreid naar transparante entiteiten.33 Hoe ruim het begrip vennootschapsbelasting moet worden genomen is voor de renteaftrekbeperking niet direct relevant.34 Naar het schijnt zal weinig onduidelijkheid ontstaan omtrent eventuele binnenlandse belastingplicht voor de toepassing van de richtlijn, en dan met name de renteaftrekbeperking uit artikel 4.

Zoals genoemd vallen buitenlands belastingplichtigen met een vaste inrichting in een lidstaat ook binnen de scope van de richtlijn. Daarnaast kan ter zake van buitenlandse belastingplichtigen uit anderen hoofde ook worden betoogd dat deze worden aangemerkt als belastingplichtigen die onderworpen zijn aan vennootschapsbelasting. Gedacht kan worden aan buitenlandse belastingplicht uit hoofde van een aanmerkelijk belang in een Nederlandse vennootschap of uit hoofde van bezit van onroerende zaken in Nederland.

3.4.2 Uitbreiding begrip belastingplichtige

De renteaftrekbeperking ziet op de aftrek van rente door een vennootschapsbelastingplichtige vennootschap, zoals de andere maatregelen uit de ATAD. Voor de toepassing van de renteaftrekbeperking kan dit begrip worden uitgebreid. Het tweede deel van art. 4, eerste lid, voorziet in een uitbreiding van het begrip belastingplichtige naar entiteiten die onderdeel zijn van een groep. Een groep kan zijn een fiscale consolidatiegroep of andersoortige groep naar nationaal recht. Binnen deze definitie valt uiteraard de Nederlandse fiscale eenheid zoals neergelegd in art. 15 Wet Vpb 1969. Toepassing van het fiscale eenheidsregime geschiedt in Nederland, op verzoek, onder een aantal voorwaarden.

32 Art. 1, Richtlijn (EU) 2016/1164 (ATAD).

33 Onderdeel 4 van de preambule, Richtlijn (EU) 2016/1164 (ATAD).

34 Ten aanzien van de GAAR kan nog relevant zijn of ook die vennootschappen worden bedoeld die slechts zijn onderworpen aan Nederlandse dividendbelasting. De tekst lijkt hiertoe geen aanleiding te geven, echter geven de Room

documents een ander beeld. De dividendbelasting werd aanvankelijk betrokken in de scope van de GAAR, later is deze

erbuiten gelaten. Vergelijk Official Journal of the European Union, L 193, 2016 en de Presidency comments bij de zevende versie van de ATAD (7th Draft, unofficial version), 10 mei 2016, p. 14-15.

(18)

3.4.3 Uitzondering op zichzelf staande entiteiten

In artikel 4, derde lid, onderdeel b, van de ATAD is bepaald dat een lidstaat de mogelijkheid heeft om te bepalen dat op zichzelf staande entiteiten het volledige financieringskostensurplus mogen aftrekken. Een dergelijke entiteit maakt geen deel uit van een consolidatiegroep (voor de financiële verslaggeving), en heeft geen gelieerde onderneming of vaste inrichting. Theoretisch gezien wordt dan niet de entiteit uitgezonderd van de bepaling, maar betreft het een objectuitzondering waarmee de netto rentelast van de op zichzelf staande entiteit volledig aftrekbaar wordt gesteld. De uitzondering is gestoeld op de gedachte dat ten aanzien van standalone entiteiten slechts beperkt risico’s op belastingontwijking bestaan.35 De buitensporige aftrek van rente wordt doorgaans bewerkstelligd door middel van leningen tussen gelieerde ondernemingen.

3.4.4 Banken en verzekeraars

In beginsel is de renteaftrekbeperking van toepassing voor alle belastingplichtigen die onderdeel zijn van een groep. Ten aanzien van financiële ondernemingen is dit anders. In dat kader heeft de OESO in het definitieve rapport bij actiepunt 4 aanbevolen de financiële sector buiten aanmerking te laten bij de generieke renteaftrekbeperking. De OESO concludeert hierin dat deze ondernemingen in het kader van BEPS een specifieke benadering verlangen. Uit de preambule van de richtlijn blijkt de EU in eerste instantie in gelijke zin te stellen dat grondslaguitholling door middel van renteaftrek bij financiële ondernemingen apart dient te worden geadresseerd.36 Het zevende lid van artikel 4 is vervolgens opmerkelijk geformuleerd. Financiële ondernemingen, waaronder banken en verzekeraars, mogen op grond van dat artikellid worden uitgezonderd van de werking van het artikel. Deze negatieve bepaling druist in tegen de benadering van de OESO.

In 2017 heeft de OESO een update op het definitieve rapport bij actiepunt 4 gepubliceerd betrekking hebbend op de financiële sector.37 In dit rapport wordt verder onderzoek gedaan naar de specifieke BEPS-risico’s bij banken en verzekeraars en worden verschillende benaderingen overwogen.

3.5 De hoofdregel 3.5.1 Vaste toets

De maatregel uit artikel 4 van de ATAD is een zogeheten earnings strippingmaatregel, een generieke renteaftrekbeperking die voor het bepalen van de aftrekbeperking gebruikmaakt van een gefixeerd percentage. Het beperkt de aftrekbaarheid van de netto verschuldigde rentekosten, ofwel het financieringskostensurplus. Het financieringskostensurplus is aftrekbaar in het belastingtijdvak waarin het is ontstaan, voor zover dit niet meer bedraagt dan 30% van de ebitda van de belastingplichtige. Lidstaten kunnen een lager percentage implementeren.38 Uit de Room documents van de Europese

35 Onderdeel 8 van de preambule, Richtlijn (EU) 2016/1164 (ATAD). 36 Onderdeel 9 van de preambule, Richtlijn (EU) 2016/1164 (ATAD). 37 OESO/BEPS – Actiepunt 4 (2016 Update), 2017, part III.

38 Dit is in lijn met de OESO/BEPS-aanbeveling en is tevens terug te lezen in Onderdeel 6 van de preambule, Richtlijn (EU) 2016/1164 (ATAD).

(19)

Commissie bij de behandeling van de renteaftrekbeperking, blijkt dat ook wordt aangehaakt bij de 10-30%-range die door de OESO is aanbevolen.39

Aangezien voor de toepassing van de regel fiscale consolidatie in aanmerking wordt genomen, wordt de maximale aftrek in die gevallen berekend op het niveau van de fiscale eenheid. Door de werking van de bepaling worden hoofdzakelijk de entiteiten geraakt die zowel hoge rentelasten als een hoge netto rentelast/ebitda-ratio hebben.40 De maximale renteaftrekcapaciteit van een belastingplichtige op basis van de onderhavige renteaftrekbeperking kan als volgt worden berekend.

(1) Berekening van het financieringskostensurplus; (2) Berekening van de fiscale ebitda;

(3) Bepaling van de renteaftrekbeperking middels een vergelijking tussen beide. De netto rentelast is niet aftrekbaar voor zover dit 30% van de fiscale ebitda overstijgt.

De rechtlijnige toepassing van een vast percentage in de bepaling, en in de basis het idee achter een earnings strippingbepaling, is veelbesproken in de vakliteratuur inzake renteaftrekbeperkingen. Kavelaars beschrijft de ATAD-maatregelen en bespreekt de renteaftrekbeperking uitgebreid.41 Van Weeghel gaat ook in op de renteaftrekbeperking en verwacht dat een earnings strippingbepaling een passend sluitstuk van het systeem van renteaftrekbeperkingen kan zijn en voorziet voorts dat de laagbelaste beleggingsdeelneming vervolgens kan worden afgeschaft.42 Echter wordt de earnings strippingregel ook in twijfel getrokken. Zo vinden Van den Hurk en Ubachs dat een ebitda-regel lastig uit te leggen valt en stellen dat een thin capitalisation-regel een beter alternatief is.43 Zoals gezegd wordt voor de bepaling van de aftrekbaarheid van de rentekosten aangesloten bij de reële economische activiteit van de onderneming. Een lager resultaat zorgt namelijk voor een lagere aftrekbaarheid van het financieringskostensurplus. Een rechtlijnige toepassing van een vaste toets kenmerkt het procyclisch aspect van de ebitda-regel, wat wordt gezien als een nadeel omdat het de renteaftrekcapaciteit van een entiteit in zwaar weer verder verlaagt, wat leidt tot relatief hogere vennootschapsbelastingdruk.44 Dit effect kan eventueel kan worden verzacht door middel van het nemen van gemiddelden of uitbreiding van de beperking met een carry forward bepaling.

Hierna wordt achtereenvolgens het financieringskostensurplus en het hanteren van de ebitda als maatstaf besproken.

39 EC, Room documents ATAD #4, 18 maart 2016, p.1. 40 OESO/BEPS – Actiepunt 4 (Final Report), 2015, p.12.

41 P. Kavelaars, Earningstripping, cfc en enkele andere ontwikkelingen, TFO 2016/147.1, par.3.2. 42 S. van Weeghel, Thema renteaftrek, WFR 2008/761, p. 2.

43 H.T.P.M. van den Hurk en S.J.P. Ubachs, De EBITDA-regel binnen OESO- en EU-verband, een verstandige keus? (deel II), WFR 2016/238, par. 1.

44 F. Elsweier en J. van Strien, De Duitse earningsstrippingmaatregel: een (goede) optie voor Nederland? WFR 2012/182, par.5.1.

(20)

3.5.2 Financieringskostensurplus 3.5.2.1 De netto rentelast

Wat precies moet worden verstaan onder financieringskosten en het financieringskostensurplus is uitgelegd in art. 2 van de ATAD.45 Het financieringskostensurplus, ofwel de netto rentelast, is het verschil tussen de rentekosten en de renteopbrengsten. Meer specifiek: het bedrag waarmee de aftrekbare financieringskosten de belastbare rentebaten en economisch gelijkwaardige vergoedingen overschrijden. Het begrip financieringskosten is ruim opgevat, hieronder vallen in ieder geval de rentelasten op alle soorten schulden, maar ook economisch vergelijkbare kosten en andere kosten inzake het aantrekken van financiering.46 Vrijgestelde en niet-aftrekbare bestanddelen worden hierbij dus buiten beschouwing gelaten. Rentekosten die niet aftrekbaar zijn op grond van een andere renteaftrekbeperking worden ook niet meegenomen.

Er wordt in de bepaling voorts geen onderscheid gemaakt tussen verschillende financiers, zowel financieringskosten in het kader van leningen aangetrokken bij gelieerde partijen als bij derde partijen worden meegenomen in het saldo. Tevens doet een eventueel verband met een bepaalde rechtshandeling niet ter zake. Dit vloeit voort uit het generieke karakter van de renteaftrekbeperking. Binnen (grote) concerns worden financieringsactiviteiten nogal eens gecentraliseerd in een groepsmaatschappij. Op basis van meerdere niet-fiscale overwegingen kan deze vormgeving wenselijk zijn. De renteaftrekbeperking uit de ATAD beperkt zich tot het saldo van renteopbrengsten en rentekosten, waardoor desbetreffende in- en doorleenactiviteiten niet worden belemmerd.

3.5.2.2 Transfer pricing en concernfinanciering

Het spreekt voor zich dat de berekening van rente en andersoortige vergoedingen binnen een concern onderhevig zijn aan verrekenprijsregels, en dan met name het arm’s length beginsel. Het financieringskostensurplus wordt derhalve beïnvloed door transfer pricing. Bijvoorbeeld, in gevallen waarin rente wordt vergoed op leningen van groepsonderdelen waar geen substance aanwezig is, wordt de vergoeding beperkt tot een risico-vrije rentevoet.47

3.5.3 De ebitda als maatstaf 3.5.3.1 De fiscale ebitda

De maximale aftrekbaarheid van het financieringskostensurplus wordt gelinkt aan de economische activiteit van de onderneming of groep. Om dit te meten is door de OESO gedacht aan het resultaat en de waarde van de vermogensbestanddelen.48 In de ATAD is gekozen voor de ebitda van de belastingplichtige. Dit is de winst vóór rente, belastingen, afschrijvingen en amortisatie van de belastingplichtige (hieronder valt dus tevens de fiscale eenheid). Uit het tweede lid van artikel 4 van

45 Art. 2, eerste en tweede lid, Richtlijn (EU) 2016/1164 (ATAD).

46 Hierbij kan worden gedacht aan vergoedingen op winstdelende leningen, geïmputeerde rente, rente in het kader van derivaten en de rentecomponent in het kader van een financial lease. Ook afsluitprovisies vallen onder de definitie. 47 Onder andere: OESO/BEPS – Transfer Pricing Guidelines, 2013, hoofdstuk 1. Tevens onderkend in onderdeel 14 van de

preambule van de ATAD.

(21)

de ATAD blijkt dat dit de fiscale ebitda betreft, en niet de ebitda die uit de vennootschappelijke jaarrekening kan worden opgemaakt. De berekening van de fiscale ebitda heeft als startpunt de belastbare winst in de betreffende lidstaat. Hier worden vervolgens de netto verschuldigde rentekosten, amortisatie en afschrijvingen bij opgeteld (tax-adjusted).

In het eindrapport bij actiepunt 4 is door de OESO erkend dat het gebruiken van het resultaat voor de renteaftrekbeperking een belemmering kan opleveren in de normale bedrijfsuitoefening.49 Om deze potentiële belemmering te beperken is het gebruik van gemiddelden voorgesteld. Dit is echter niet overgenomen in de ATAD.

3.5.3.2 Berekening op het niveau van de belastingplichtige

Voor toepassing van art. 4, eerste lid van de richtlijn wordt de ebitda van de belastingplichtige berekend. Zoals eerder beschreven kan het begrip belastingplichtige worden uitgebreid naar de fiscale eenheid of groep waarvan de belastingplichtige een onderdeel is. Voor toepassing van de groepsratio-regel ook op het niveau van de consolidatiegroep voor de financiële verslaggeving. Hierdoor worden ebitda’s gemiddeld, wat invloed heeft op de aftrekbaarheid van het financieringskostensurplus. In de literatuur vraagt men zich af of dit kan leiden tot discussies aangaande de EU-rechtelijke aanvaardbaarheid van de aftrekbeperking op dit punt.50

3.5.3.3 Vrijgesteld inkomen en niet-aftrekbare kosten

In art. 2 van de richtlijn is expliciet aangegeven dat fiscaal vrijgesteld inkomen niet in aanmerking wordt genomen bij de berekening van de ebitda van een belastingplichtige. Voor een (zuivere) houdstervennootschap betekent dit dat er geen ebitda is en renteaftrek slechts mogelijk is tot het bedrag van de franchise of kan worden afgetrokken op basis van de groepstoets. Voorts, een vrijstelling voor vaste inrichtingsresultaten verlaagt de ebitda met een evenredig deel van de ebitda van de vaste inrichting.51

Met betrekking tot niet-aftrekbare kosten is in het artikel echter niets opgemerkt. Het blijkt een interessante vraag hoe moet worden omgegaan met aftrekbare kosten (uiteraard niet zijnde niet-aftrekbare afschrijvingskosten). Indien deze buiten de berekening blijven is de fiscale ebitda hoger, wat leidt tot een hogere aftrekbaarheid van het financieringskostensurplus.52 De redactie van Vakstudie Nieuws vindt het ook opvallend dat het artikel slechts refereert aan vrijgestelde inkomsten.53 Zij leiden hieruit af dat dat niet-aftrekbare kosten ook buiten aanmerking dienen te blijven. De bewoording sluit niet goed aan op de Nederlandse terminologie: met ‘inkomen’ zou worden gedoeld op ‘winst’. Eerder in het artikellid wordt namelijk ook gesproken over income subject to tax,

49 OESO/BEPS – Actiepunt 4 (Final Report), 2015, p. 43-44. Denk hierbij aan het bemoeilijken van lange termijn projecties van de kosten van financiering.

50 Redactie Vakstudie Nieuws, Anti-Tax Avoidance Directive (ATAD), V-N 2016/37.3, “Fiscale eenheid en soortgelijke regimes”.

51 OESO/BEPS – Actiepunt 4 (Final Report), 2015, p. 44.

52 H.T.P.M. van den Hurk en S.J.P. Ubachs, De EBITDA-regel binnen OESO- en EU-verband, een verstandige keus? (deel I), WFR 2016/233, p.1480.

(22)

waarmee waarschijnlijk de belastbare winst in de zin van de Wet Vpb 1969 wordt bedoeld. De OESO schept ook geen duidelijkheid hierover in het eindrapport bij actiepunt 4.

3.5.3.4 Andere optie: de ebit

In overeenstemming met de OESO-aanbevelingen biedt de richtlijn een alternatief voor de berekening van de grondslag voor de renteaftrekbeperking.54 Hoewel de ebitda de gangbare graadmeter is van het resultaat, mag daarnaast de ebit worden gebruikt als maatstaf in de bepaling van de renteaftrekbeperking.55 In beide maatstaven voor het resultaat worden vrijgestelde inkomsten niet meegenomen (bijvoorbeeld onder deelnemingsvrijstelling of objectvrijstelling vi-winsten). Het verschil met de ebitda is dat afschrijvingen en amortisatie worden, naar de werking van het tweede lid, niet opgeteld bij de belastbare winst. Zij blijven in mindering van het resultaat, waardoor het hanteren van de ebit kan leiden tot een kleinere grondslag.

Het motief voor het opnemen van deze optie zijn de grote verschillen tussen sectoren met betrekking tot het gebruik van materiële vaste activa.56 Het gevolg van het hanteren van de ebit in plaats van de ebitda voor de toepassing van de nog te bespreken groepsratio-regel is dat voor ondernemingen met afschrijvingen of amortisatie, de verhouding netto rentelast/resultaat ook lager wordt.

3.6 Grensbedrag en uitzonderingen 3.6.1 Franchise

In het derde lid is voorzien in een mogelijkheid voor lidstaten een grensbedrag voor de renteaftrekbeperking te implementeren. De franchise laat dan, in afwijking van het eerste lid, aftrek van de netto rentelast door de belastingplichtige toe tot een vast bedrag, als dat hoger is. Beter gezegd, het financieringskostensurplus is aftrekbaar tot de hoogste van (i) de franchise en (ii) het percentage van de vaste toets. Indien de ebitda wordt berekend op het niveau van de fiscale eenheid (of soortgelijke fiscale consolidatiegroep), wordt de franchise toegepast op het niveau van die groep en blijft hetzelfde grensbedrag gelden.57

In het voorstel van de Europese Commissie voor de ATAD was een franchise van EUR 1 miljoen opgenomen, in de uiteindelijke versie verhoogd naar EUR 3 miljoen. De lidstaten mogen de franchise niet hoger laten zijn dan dit laatste bedrag. Implementatie van een lager grensbedrag is wel toegestaan om een strengere toepassing te realiseren. De onderbouwing van een grensbedrag wordt afhankelijk gesteld van de gesteldheid van het midden- en kleinbedrijf in het betreffende land.58 In het OESO/BEPS-rapport bij actiepunt 4 is deze de minimis threshold onderbouwd met het argument dat de renteaftrekbeperking zich met name moet richten op die entiteiten met het hoogste BEPS-risico.59 De uitzondering beperkt de impact van de bepaling met betrekking tot compliance en

54 Onderdeel 6 van de preambule van Richtlijn (EU) 2016/1164 (ATAD). 55 OESO/BEPS – Actiepunt 4 (Final Report), 2015, p. 44.

56 OESO/BEPS – Actiepunt 4 (Final Report), 2015, p.44.

57 Art. 4, derde lid, voorlaatste zin, Richtlijn (EU) 2016/1164 (ATAD). 58 EC, Room documents ATAD #4, 18 maart 2016, p. 2.

(23)

administratiekosten van ondernemingen met een lager BEPS-risico. Voorts zou opbrengst van de renteaftrekbeperking niet significant worden beïnvloed door de franchise.60

3.6.2 Uitgezonderde rente

In principe wordt voor de toepassing van de renteaftrekbeperking geen onderscheid gemaakt tussen verschillende leningen. Met welke leningen de rente of economisch vergelijkbare vergoeding verband houdt doet niet ter zake. Dit volgt uit het generieke karakter van de bepaling. Desondanks worden niet alle leningen in aanmerking genomen. Er is voorzien in een specifieke overgangsregeling en een uitzondering voor bepaalde infrastructuurprojecten.

3.6.2.1 Grandfathering clausule

Allereerst is, tevens met het oog op een vlotte overgang, voorzien in een mogelijke grandfathering clausule, in onderdeel a van artikel 4. Door toepassing van deze specifieke overgangsregeling blijven leningen (u/g, o/g) die zijn aangegaan vóór 17 juni 2016 buiten beschouwing bij de bepaling van de maximale aftrekbaarheid van de netto rentelast. Voor de praktijk kan dit een belangrijke bepaling zijn.61 Een voorbeeld van een scenario met een financieringskostensurplus bestaand uit zowel “oude” als “nieuwe” leningen en een fiscale ebitda van EUR 100 miljoen.

Totale rentelasten 150 (waarvan 60 oude rente)

Totale rentebaten 50 -/-Financieringskostensurplus vóór uitzonderingen 100

Uitzondering o.g.v. grandfathering clausule 60

-/-Financieringskostensurplus 40

Aftrekbaar tot 30% van de fiscale ebitda 30

-/-Financieringskosten in aftrek beperkt 10

Aftrekbare rentekosten = 140

Bovenstaande uitwerking van de grandfathering clausule is vrij liberaal. Een andere interpretatie van de richtlijn kan leiden tot een berekening waarbij de “oude” rente wel wordt meegenomen voor de berekening van het excessieve financieringskostensurplus, maar waarbij vervolgens het exces dat toerekenbaar is aan de nieuwe leningen niet in aftrek wordt beperkt.

Begrijpelijk is dat deze uitzondering niet opgaat voor leningen aangegaan vóór genoemde datum waarvan de voorwaarden nadien zijn gewijzigd. Een wijziging van voorwaarden na die datum leidt er blijkbaar toe dat de lening alsnog in aanmerking wordt genomen bij de bepaling van de renteaftrekbeperking. Wat echter precies moet worden verstaan onder een dergelijke wijziging is niet direct duidelijk. In de preambule van de richtlijn wordt verduidelijking gegeven. In geval van latere wijziging zou de uitzondering slechts blijven gelden voor de lening met zijn oorspronkelijke voorwaarden; expliciet niet voor verhogingen of verlengingen. Op basis van de preambule lijken andere wijzigingen niet te leiden tot vervallen van de uitzondering.62

60 Onderdeel 8 van de preambule, Richtlijn (EU) 2016/1164 (ATAD).

61 Redactie Vakstudie Nieuws, Anti-Tax Avoidance Directive (ATAD), V-N 2016/37.3, p. 18. 62 Redactie Vakstudie Nieuws, Anti-Tax Avoidance Directive (ATAD), V-N 2016/37.3, p. 19.

(24)

3.6.2.2 Openbare infrastructuurprojecten

Naast de hiervoor beschreven overgangsbepaling voor leningen aangegaan vóór 17 juni 2016, mogen leningen die verband houden met het financieren van grote projecten van algemeen belang buiten de scope van de bepaling blijven. De financiering van deze projecten brengen doorgaans geen of nauwelijks BEPS-risico’s met zich mee.63 Men kan zich overigens afvragen of openbare projecten geen BEPS-risico’s met zich meebrengen.64

Wat moet worden verstaan onder dergelijke langlopende openbare-infrastructuurprojecten wordt uitgelegd in de voorlaatste zin van het vierde lid van artikel 4. Het moet gaan om een project dat bedoeld is om een grootschalig actief, dat door een lidstaat wordt beschouwd als zijnde van algemeen belang, te leveren, verbeteren, exploiteren en/of te onderhouden. Een voorwaarde voor toepassing van deze uitzondering is dat het project geheel binnen de Europese Unie plaatsvindt. De uitvoerder en de activa van het project, alsmede de financieringskosten en -inkomsten, dienen zich allen binnen de Europese Unie te bevinden.

Uit de laatste volzin van het betreffende artikellid blijkt dat ook inkomsten in het kader van financiering van deze projecten niet in aanmerking worden genomen bij de berekening van de renteaftrekbeperking. Zo wordt het resultaat dat verband houdt met de langlopende openbare-infrastructuurprojecten buiten het financieringskostensurplus gelaten. De uitzondering zoals hier beschreven werkt voorts door naar de berekening van een hierna te bespreken groepsbepaling uit de renteaftrekbeperking.

3.7 Groepsbepalingen

3.7.1 Afwijking van de vaste toets

De ATAD biedt lidstaten de mogelijkheid om bij de implementatie van de earnings strippingbepaling een uitbreiding op de hoofdregel op te nemen waarmee aftrek van het financieringskostensurplus tot een hoger bedrag wordt toegelaten. In het vijfde lid van art. 4 zijn twee mogelijke groepsbepalingen neergelegd, waarmee de aftrekbeperking in afwijking van het eerste lid wordt berekend aan de hand van een vergelijking op concernniveau. Lidstaten worden door de richtlijn niet verplicht een groepsbepaling te implementeren. Voorts mag slechts een van deze twee bepalingen worden geïmplementeerd en de bepalingen hebben ieder een eigen reikwijdte.65 De ratio achter de beide bepalingen is dat de rente betaald aan derden niet in aftrek wordt beperkt.

Eventuele toepassing van een van de bepalingen staat open voor de belastingplichtige die onderdeel is van een voor de financiële boekhouding geconsolideerd concern. Een dergelijk concern omvat alle entiteiten die volledig zijn opgenomen in de geconsolideerde vennootschappelijke jaarrekening.66

63 Onderdeel 8 van de preambule, Richtlijn (EU) 2016/1164 (ATAD). In dit onderdeel wordt ook aangegeven dat de staatssteunregels onverminderd van toepassing blijven. Dit laat ik hier verder onbehandeld.

64 De redactie van Vakstudie Nieuws noemt de Nederlandse Spoorwegen als voorbeeld van een bedrijf dat activiteiten op basis van fiscale motieven naar Ierland verplaatste, V-N 2012/45.5.

65 Art. 4, vijfde lid van de ATAD zegt: either – or.

66 Zie art. 4, achtste lid, Richtlijn (EU) 2016/1164 (ATAD), de boekhoudstandaarden op basis waarvan de bedoelde geconsolideerde jaarrekening moet zijn opgemaakt worden hier gegeven. In ieder geval is toegestaan IFRS en Dutch GAAP. Voorts mag dit worden uitgebreid naar andere boekhoudstandaarden.

(25)

3.7.2 Equity escape

De eerste bepaling op groepsniveau betreft een zogenaamde escape-bepaling, deze kan worden gekenmerkt als een equity of vermogensescape voor gezonde financieringsverhoudingen. Deze escape haakt aan bij de verhouding van het eigen vermogen ten opzichte van het balanstotaal. Er wordt uitgegaan van cijfers uit de vennootschappelijke jaarrekeningen, fiscale gegevens zijn niet van belang.67 Het betreft een alles-of-nietsbepaling: indien de vermogensverhouding van de belastingplichtige overeenkomt met de verhouding op groepsniveau, kan de belastingplichtige het financieringskostensurplus volledig in aftrek brengen. Met dien verstande dat zolang de berekende ratio van de belastingplichtige maximaal 2 procentpunt lager is dan die van de groep, de escape nog steeds kan worden ingeroepen.68. Ook is gegeven dat activa en passiva dienen te worden gewaardeerd overeenkomstig de geconsolideerde vennootschappelijke jaarrekening.69 In formulevorm:

Eigen vermogen

belastingplichtige

Activatotaal

belastingplichtige

*

Eigen vermogen

groep

Activatotaal

groep

* maximale overschrijding van 2 procentpunt

Het resultaat van de vergelijking tussen de vermogensverhouding van de groep en die van de belastingplichtige heeft potentieel een grote impact. Door de alles-of-nietsbenadering kan met een kleine wijziging in het vermogen van de belastingplichtige de renteaftrekbeperking in zijn geheel kunnen worden uitgeschakeld. Hieruit komen ook mogelijke kwetsbaarheden van de equity escape naar voren.70 Een entiteit zou bijvoorbeeld tijdelijk eigen vermogen kunnen inbrengen met als doel de toepassing van de escape. Tegen deze vorm van misbruik is geen bepaling opgenomen in de ATAD. Tevens kunnen onder de ATAD zonder beperking deelnemingen worden ingebracht die vallen onder de deelnemingsvrijstelling. Dit terwijl de OESO juist aanbeveelt deze buiten beschouwing te laten voor de toepassing van de equity escape.71

Nog onduidelijk is welke referentiepunten worden gebruikt voor de bepaling van de vermogensverhoudingen. In die zin kan gedacht worden aan art. 13l Wet Vpb 1969, in welk artikel voor de bepaling van de grootheden gebruik moet worden gemaakt van gemiddelden. Dit is wel besproken door de OESO in zijn rapport bij Actiepunt 4.72 Voordeel van het nemen van gemiddelden is dat een verliesjaar minder impact heeft op de aftrekbaarheid van de netto rentelast, waardoor de belastingplichtige beter wordt beschermd tegen volatiliteit.

Verder is de overeengekomen equity escape in de renteaftrekbeperking ten opzichte van het voorstel licht verruimd; de regel stelde aanvankelijk meer voorwaarden voor toepassing. Zo bevatte het voorstel bijvoorbeeld de voorwaarde dat niet meer dan 10% van de totale rentelasten aan verbonden

67 De bepaling komt voort uit OESO/BEPS – Actiepunt 4 (Final Report), 2015, p. 91 e.v. 68 Art. 4, vijfde lid, onderdeel a, ten eerste, Richtlijn (EU) 2016/1164 (ATAD).

69 Art. 4, vijfde lid, onderdeel a, ten tweede, Richtlijn (EU) 2016/1164 (ATAD).

70 Deze kwetsbaarheden zijn besproken door O.C.R. Marres in het verslag van het NOB Anti-BEPS Congres van 3 oktober 2016, WFR 2017/17, par. 2.

71 OESO/BEPS – Actiepunt 4 (Final Report), 2015, p.91. 72 OESO/BEPS – Actiepunt 4 (Final Report), 2015, p.67.

(26)

lichamen werd betaald. Daarnaast is de besproken toegestane overschrijding van maximaal 2% pas later opgenomen.

3.7.3 Groepsratio-regel 3.7.3.1 Hogere aftrekbaarheid

Naast de equity escape is er een tweede uitbreiding opgenomen in het vijfde lid.73 In tegenstelling tot de hiervoor besproken escape – die de aftrekbeperking in feite uitschakelt – kan op basis van deze tweede uitbreiding het financieringskostensurplus tot een hoger bedrag worden afgetrokken. In plaats van het grensbedrag op basis van de fixed ratio uit het eerste lid, stelt deze groepsratio-regel de netto rentelast aftrekbaar tot een hoger bedrag op basis van een toets op groepsniveau. De groepsratio-regel wordt slechts in werking gesteld indien de aftrekbaarheid van de netto rentelast hoger is dan die zou zijn onder de hoofdregel. Het opnemen van een regel die als uitbreiding (in afwijking van de hoofdregel) een relevante financiële ratio op groepsniveau hanteert, is aanbevolen in het definitieve OESO/BEPS-rapport bij actiepunt 4.74 Met de groepsratio-regel wordt rekening gehouden met afwijkende financieringsverhoudingen die worden gehanteerd binnen verschillende concerns.

3.7.3.2 Werking groepsratio-regel

Op basis van de tekst spreekt de werking van de regel redelijk voor zich, hoewel Kavelaars vindt dat de bepaling nogal complex is verwoord.75 In de richtlijn is aangaande de groepsratio-regel geen uitgebreide toelichting opgenomen; de regel wordt door de OESO uitvoerig besproken.76 De OESO geeft in zijn definitieve rapport bij actiepunt 4 een stapsgewijze uitwerking van de regel.77 Kort gezegd wordt de netto rentelast op groepsniveau afgezet tegen de ebitda van de groep. Het grensbedrag wordt vervolgens bepaald door deze ratio toe te passen op de ebitda van de belastingplichtige. In formulevorm:

Netto rentelasten

groep

Ebitda

groep

× Ebitda

belastingplichtige

In de ATAD-groepsratio-regel zelf wordt gesproken over het financieringskostensurplus van de groep “ten opzichte van derden”, en ziet dus slechts op de netto rentelasten betaald aan derden.78 Leningen van aandeelhouders en gelieerde vennootschappen dienen buiten aanmerking te blijven. De redactie van Vakstudie Nieuws bemerkt dat hiermee een beperking wordt beoogd, echter ziet zij niet hoe deze precies dient te worden uitgelegd.79 Met het oog op de uitleg van de OESO, is deze uitbreiding (mede)

73 Art. 4, vijfde lid, onderdeel b, Richtlijn (EU) 2016/1164 (ATAD). 74 OESO/BEPS – Actiepunt 4 (Final Report), 2015, p. 57.

75 P. Kavelaars, Earningstripping, cfc en enkele andere ontwikkelingen, TFO 2016/147.1, par. 3.2.e.

76 Slechts kort genoemd in onderdeel 7 van de preambule, Richtlijn (EU) 2016/1164 (ATAD). De groepsratio-regel is uitvoerig besproken in OESO/BEPS – Actiepunt 4 (Final Report), 2015, p. 57 e.v.

77 OESO/BEPS – Actiepunt 4 (Final Report), 2015, p. 60, welke uitwerking is overgenomen door Kavelaars in TFO 2016/147.1.

78 Zie art. 4, vijfde lid, onderdeel b, ten eerste, Richtlijn (EU) 2016/1164 (ATAD). Gesproken wordt van “exceeding borrowing costs of the group vis-à-vis third-parties”.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het tweede lid regelt dat onder een gecontroleerd lichaam wordt verstaan dat de belastingplichtige al dan niet tezamen met een met hem gelieerd lichaam of gelieerde natuurlijk

The general anti-abuse rule (GAAR) is formulated in Article 6 of the ATAD, which provides that the EU Member States (MSs) shall, for the purposes of calculating corporate tax

11 Privacy heeft in de 21ste eeuw in het algemeen een andere invulling gekregen, die bestaat uit meer nadruk op de bescherming van individuele privacy door een positieve

Hoewel die grondwet bepaal het dat die premier ’n lid van die wetgewer moet wees, is gemeen dat die nasionale ANC kon besluit dat die nuwe premier iemand buite die heersende

Casaburri se agtergrond word geskets, die ondemokratiese wyse van haar aanstelling, asook die gevolge van premier Lekota se verwydering uit die Vrystaat, teen die wil van

The aim of this project is to derive a model of dune development (project 2.1) and apply it together with other models and expert judgment, to develop and evaluate a set of

In very sim- ple terms it is our understanding of how it is for that other person, being able to feel the emotions of another person based on our willingness to understand

And this creates a substantial challenge for quality, performance and accountability in the civic mission, in trying to create a link between the strategic objectives of a