• No results found

Parent&Child@HealthyWeight :in hoeverre heeft de opvoeding invloed op de BMI en voedingsinname van het kind?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Parent&Child@HealthyWeight :in hoeverre heeft de opvoeding invloed op de BMI en voedingsinname van het kind?"

Copied!
109
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Parent&Child@HealthyWeight

IN HOEVERRE HEEFT DE OPVOEDING INVLOED OP DE BMI EN

VOEDINGSINNAME VAN HET KIND?

Auteurs

Maral Acar

Marjolein Knuvelder

(2)

P

ARENT

&C

HILD

@H

EALTHY

W

EIGHT

I

N HOEVERRE HEEFT DE OPVOEDING INVLOED OP DE

BMI

EN VOEDINGSINNAME VAN HET KIND

?

Auteurs

Opdrachtgever

Nummer afstudeeropdracht

Praktijkbegeleider

Docentbegeleiders

Maral Acar

500658178

Marjolein Knuvelder

500692392

Hogeschool van Amsterdam

Faculteit Bewegen, Sport en Voeding

Lectoraat Gewichtsmanagement

2017112

ms. N. (Nicole) Toussaint

dr. ir. M. (Martinet) Streppel

ir. V. (Viyan) Rashid

(3)

V

OORWOORD

Voor u ligt de scriptie ‘’Parent&Child@HealthyWeight. In hoeverre heeft de opvoeding invloed op de BMI en voedingsinname van het kind?’’ Deze afstudeeropdracht is uitgevoerd in de periode september 2016 tot en met januari 2017 in samenwerking met het PreSchool@HealthyWeight onderzoek van het Lectoraat Gewichtsmanagement van de Hogeschool van Amsterdam.

Deze opdracht is voortgekomen uit het onderzoek PreSchool@HealthyWeight dat wordt uitgevoerd door onderzoekers van de Hogeschool van Amsterdam. Daarvoor is een samenwerking aangegaan met kinderopvangorganisatie Impuls in Amsterdam Nieuw-West. Het doel van deze studie is het vergroten van het vertrouwen van pedagogisch medewerkers, werkzaam bij Impuls in Amsterdam Nieuw-West, in het goed kunnen ondersteunen van kinderen en hun ouders bij een gezonde leefstijl.

Onze praktijkbegeleider Nicole Toussaint heeft ons geholpen bij het bedenken van de probleemstelling. Daarnaast heeft ze ons gedurende het onderzoek, bij het verzamelen van data en het schrijven van deze scriptie begeleid. Ook heeft ze ons ondersteund bij het toepassen van statistische analyses. Wij willen haar bedanken voor de prettige samenwerking en de waardevolle begeleiding.

Daarnaast willen wij graag onze docentbegeleiders Martinet Streppel en Viyan Rashid bedanken voor hun waardevolle begeleiding en feedback. Martinet Streppel heeft ons goed op weg geholpen bij de start van de afstudeeropdracht. Hierna heeft Viyan Rashid ons vol enthousiasme verder begeleid. Mede daardoor hebben wij dit afstudeerproject tot een goed einde kunnen brengen.

Tot slot willen wij alle testafnemers en pedagogisch medewerkers van Impuls bedanken voor hun medewerking. Wij hebben dit afstudeerproject ervaren als een zware maar leerzame periode en kunnen hier met een tevreden gevoel op terugkijken.

(4)

S

AMENVATTING

Achtergrond

Uit onderzoek blijkt dat overgewicht bij kinderen een wereldwijd probleem is. Ook in Amsterdam Nieuw-West, waar het onderzoek Parent&Child@HealthyWeight plaats vindt, is dit probleem zichtbaar. In dit onderzoek staat de opvoeding centraal en de mogelijke invloed daarvan op de BMI en de voedingsinname van het kind. Het onderzoek is onderdeel van PreSchool@HealthyWeight, wat als doel heeft om pedagogisch medewerkers te trainen in het ondersteunen van kinderen en hun ouders bij een gezonde leefstijl. In Amsterdam Nieuw-West, waar de voorschool-locaties van Impuls zijn gevestigd, is grote etnische diversiteit. Vanwege deze diversiteit is in dit onderzoek onderscheid gemaakt tussen de meest voorkomende herkomstgroepen.

Doel

Het doel van dit onderzoek was inzicht krijgen in de mogelijke relatie tussen de opvoeding omtrent eet- en beweeggedrag en de BMI en voedingsinname bij kinderen van 2,5 tot en met 3 jaar op voorscholen in Amsterdam Nieuw-West. Daarnaast was beoogd inzicht te krijgen in de verschillen tussen de etnische groepen in Amsterdam Nieuw-West wat betreft de BMI en voedingsinname van het kind.

Methode

Allereerst was er literatuuronderzoek uitgevoerd om inzicht te krijgen in wat reeds bekend was over de invloed van de opvoeding op de voedingsinname en BMI van het kind. Ouders die mee wilden doen met het onderzoek kregen de vragenlijst en het eetdagboek mee om in te vullen. Onder leiding van PreSchool@HealthyWeight zijn de metingen van lengte en gewicht van de kinderen uitgevoerd. De eetdagboeken zijn ingevoerd in Excel en gecodeerd aan de hand van de NEVO. De gemiddelde innames van macronutriënten per kind zijn berekend en weergegeven in energieprocenten. De vragenlijsten zijn ingevoerd in Excel en vervolgens overgezet in SPSS. Om de karakteristieken van de onderzoekspopulatie te kunnen weergeven zijn de percentages, gemiddelden en standaarddeviaties berekend in SPSS. De vragen uit de vragenlijst zijn gecategoriseerd en zijn vervolgens door middel van meerdere enkelvoudige regressie-analyses getoetst om mogelijke relaties aan te tonen.

Resultaten

Uit de resultaten van de regressie-analyse werd opgemaakt dat er weinig sterk significante relaties zijn aangetoond tussen de opvoeding omtrent eet- en beweeggedrag en de BMI en voedingsinname van het kind. De sterkst aangetoonde relatie was tussen de vraagcategorie ‘reguleren van de emoties’ en de energie-inname van het kind. Voor de vraagcategorie ‘restrictie voor de gezondheid’ zijn de meeste relaties aangetoond, namelijk met de totale vetinname, de verzadigd vetinname en de koolhydraatinname. Bij vergelijking van de BMI bij de etnische groepen, bleek dat de Marokkaanse kinderen de hoogste BMI hadden en de westerse allochtonen de laagste. Bij vergelijking van de voedingsinname tussen de etnische groepen, viel op dat bij alle groepen de eiwitinname lager was dan de ADH, net als de inname van voedingsvezel. De koolhydraatinname was bij alle groepen hoger dan de ADH.

Conclusie

Uit dit onderzoek blijkt dat er mogelijk een relatie bestaat tussen de opvoeding en de BMI. Tevens is er mogelijk een relatie tussen de opvoeding en de energie, vet -en koolhydraatinname van kinderen in de leeftijdscategorie 2 tot 3 jaar.

(5)

B

EGRIPPENLIJST

A ADH: Aanbevolen Dagelijkse Hoeveelheid.

allochtoon: een persoon van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren.

autochtoon: persoon van wie de beide ouders in Nederland zijn geboren, ongeacht het land

waar men zelf is geboren.

B BMI: Body Mass Index, verhouding tussen lengte en gewicht.

C CBS: Centraal Bureau voor Statistiek.

cross-sectioneel: bij cross-sectioneel onderzoek observeren we wat er 'van nature' gebeurd in

de wereld zonder direct te interveniëren op 1 tijdstip.

D deskresearch: deskresearch is onderzoek naar al beschikbare gegevens ten behoeve van een

probleemstelling.

E eetdagboekje: dagboekje waarbij men invult hoeveel en wat er gegeten wordt op een dag.

F fieldresearch: het verzamelen, analyseren en interpreteren van gegevens waarvoor men zelf

onderzoek moet verrichten. H HvA: Hogeschool van Amsterdam.

I Impuls: kinderopvangorganisatie in Amsterdam.

K kwalitatief onderzoek: is gericht op het verkrijgen van informatie over wát er leeft onder een

bepaalde doelgroep en waaróm.

kwantitatief onderzoek: onderzoek waarbij de uitkomsten bestaan uit getallen die statistisch

geanalyseerd worden om een antwoord te geven op de onderzoeksvraag.

M macronutriënten: De belangrijkste componenten in de voeding, bestaande uit koolhydraten,

vetten, eiwitten en voedingsvezels.

N NEVO: Het Nederlands Voedingenstoffenbestand van het RIVM

NNGB: Nederlandse Norm Gezond Bewegen, normen en adviezen voor gezond bewegen.

O obesogene omgeving: een omgeving die ongezonde eet- en leefpatronen bevorderd en

daardoor bijdraagt aan het ontstaan van overgewicht.

P prioriteitswijken: probleemwijk die in aanmerking komt voor herstructurering en daarom extra

aandacht van de overheid vraagt.

R RIVM: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. S SES: sociaaleconomische status.

SOP’s: Standard Operating Procedures.

SPSS: Statistisch programma/software versie 22.

T TNO: Het Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek.

V verstrekkingseenheid: de hoeveelheid van een product aangegeven in huishoudelijke maten. Voedingscentrum: is een semi-overheidsinstelling gevestigd in Den Haag en geeft voorlichting

(6)

I

NHOUDSOPGAVE

VOORWOORD ... 2 SAMENVATTING ... 3 BEGRIPPENLIJST ... 4 1. INLEIDING ... 6 1.1. Achtergrond ... 6

1.2. De opvoeding en het gewicht van het kind ... 7

1.3. Amsterdam Nieuw-West ... 8 1.4. Parent&Child@HealthyWeight ... 9 2. MATERIALEN EN METHODEN ... 10 2.1. Onderzoeksdesign ... 10 2.2. Onderzoekspopulatie ... 10 2.3. Kwantitatief onderzoek ... 11 2.4. Literatuuronderzoek ... 14 2.5. Data-analyse ... 15 3. RESULTATEN... 16

3.1 Kenmerken van de onderzoekspopulatie ... 16

3.2. Relatie tussen de opvoeding omtrent eet- en beweeggedrag en de BMI en voedingsinname van het kind ... 19

4. DISCUSSIE ... 22

4.1. Belangrijkste resultaten ... 22

4.2. Sterke en zwakke punten ... 24

5. CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN ... 26

5.1. Conclusie ... 26

5.2. Aanbevelingen ... 26

REFERENTIELIJST ... 28

BIJLAGEN ... 31

Bijlage I: Standard Operating Procedures ... 31

Bijlage II: eetdagboekjes ... 37

Bijlage IV: invoerafspraken ... 68

Bijlage III: food questionnaire ... 69

Bijlage IV: vraagcategorieën ... 87

(7)

1. I

NLEIDING

1.1. Achtergrond

Wereldwijd neemt overgewicht bij kinderen in steeds grotere mate toe. Zo hadden er volgens het WHO (World Health Organization) in 2014 al 41 miljoen kinderen onder de vijf jaar overgewicht of obesitas (1). In Nederland had in 2015 12% van de kinderen tussen 4 en 20 jaar oud overgewicht. Terugkijkend naar het jaar 1980 was 5,9% van de kinderen van 4 tot 15 jaar te dik. In 1997 was dit 9,7% en van 2002 tot 2004 is dit percentage gestegen naar 15,2%. Het aantal kinderen met overgewicht lijkt het afgelopen jaar te stabiliseren maar is nog steeds hoog.Uit de gegevens blijkt dat jongens vaker overgewicht hebben dan meisjes. Deze percentages zijn afkomstig van het Centraal Bureau Voor Statistiek en zijn gebaseerd op zelf gerapporteerde cijfers (2). Cijfers uit onderzoek van het TNO laten zien dat het percentage overgewicht bij allochtone kinderen, voornamelijk kinderen van Turkse en Marokkaanse afkomst, hoger ligt dan bij autochtone kinderen (tabel 1). Deze kinderen zijn tevens minder lichamelijk actief (3). Dit is ook het geval in Amsterdam, waar 44% van de Turkse en 34% van de Marokkaanse kinderen van 14 jaar overgewicht heeft. Bij kinderen van 2 en 3 jaar (de doelgroep van dit onderzoek) is dit verschil ook al zichtbaar (figuur 1) (4).

Tabel 1: prevalentie van overgewicht per afkomst in 2010 (kinderen 0 - 21 jaar)

Afkomst Percentage jongens met overgewicht Percentage meisjes met overgewicht

Nederlands 13% 15%

Marokkaans 25% 29%

Turks 33% 32%

Bron : De Vries SI, et al. Kinderen in prioriteitswijken: lichamelijke (in)activiteit en overgewicht. TNO kwaliteit van leven. TNO-rapport. 2005:67-78.

Figuur 1: aandeel Amsterdamse kinderen met overgewicht (inclusief obesitas) naar leeftijden en herkomstgroep, 2012 (procenten)

Bron: Gemeente Amsterdam. Bureau Onderzoek en Statistiek. Staat van Gezond Gewicht 2014. Fact sheet. 2014, april (2), p. 3.

(8)

De toename van het aantal kinderen met overgewicht kan op individueel niveau worden verklaard door een verstoorde energiebalans. Het energieverbruik is dan lager dan de energie-inname. Dit wordt onder andere veroorzaakt door een passieve vrijetijdsbesteding zoals televisiekijken en computeren. Ook bestaat de indruk dat de laatste jaren steeds minder wordt buiten gespeeld en dat kinderen steeds vaker met de auto naar school worden gebracht (5). Uit onderzoek van het TNO blijkt dat in Nederland ongeveer 21% van de kinderen van 4 tot en met 11 jaar voldoet aan de NNGB (Nederlandse Norm Gezond Bewegen). Van de oudere kinderen van 12 tot en met 17 jaar voldoet 13% aan deze norm (6). Andere mogelijke oorzaken van overgewicht zijn omgevingsfactoren zoals het grote aanbod van ongezonde voedingsmiddelen en een schaarste aan speelplaatsen voor kinderen. Deze ‘obesogene’ omgeving stimuleert het kind om een ongezonde leefstijl aan te nemen (7). Tevens kunnen ouders invloed hebben op het ontwikkelen van overgewicht bij kinderen. De ouderbetrokkenheid kan een positief effect hebben op het welzijn van het kind. Ouders dienen zich betrokken te voelen bij de ontwikkeling van hun kind op het gebied van leefstijl en gezondheid. Ouders zouden daarom een rolmodel moeten zijn voor kinderen om ze op die manier aan een gezonde leefstijl te helpen (8).

Naast de bovenstaande factoren kan ook de voedingsinname invloed hebben op het gewicht. Het RIVM heeft in 2009, aan de hand van de voedselconsumptiepeilingen, berekend wat de gemiddelde inname was van macronutriënten bij kinderen van 2 en 3 jaar. Deze inname is vergeleken met de Aanbevolen Dagelijkse Hoeveelheden (ADH) die door de Gezondheidsraad zijn opgesteld (9). Hieruit kwam naar voren dat de inname van energie bij kinderen aan de hoge kant is. De aanbevolen hoeveelheid energie is voor meisjes 1100 kcal en voor jongens 1200 kcal. De gemiddelde energie-inname bij meisjes is echter 1321 kcal en bij jongens 1390 kcal. De inname van koolhydraten was ook relatief hoog, namelijk 57 en% (ADH 45 en%). Daarnaast bleek de inname van eiwit en voedingsvezel vrij laag (10,11). Het RIVM heeft de eetgewoonten in kaart gebracht van de verschillende etnische groepen in Amsterdam. Opvallend is dat, vergeleken met de Nederlandse bevolking, niet-westerse allochtonen meer vruchtendranken en frisdranken drinken en minder zuivelproducten en volkorenproducten consumeren (12). Echter zijn deze gegevens verkregen van mensen in de leeftijd tussen 18 en 70 jaar.

1.2. De opvoeding en het gewicht van het kind

Uit recent onderzoek blijkt dat het geven van educatie omtrent een gezonde leefstijl aan kinderen van 3 tot en met 6 jaar, belangrijk is bij het voorkomen van overgewicht op latere leeftijd (13). Dat wil zeggen dat kinderen in die periode beïnvloedbaar zijn en door middel van educatie bewust worden van wat een gezonde leefstijl inhoudt. Ouders kunnen hier invloed op hebben door een gezonde leefstijl te stimuleren. Uit onderzoek van het TNO blijkt echter dat ouders het onnodig vinden om hun kind aan te moedigen om meer te bewegen of gezonder te eten (8). Bij gezinnen met kinderen van 0 tot 4 jaar komt frequent gedrag voor dat in verband staat met het ontwikkelen van overgewicht. In het onderzoek waaruit dat blijkt, hebben 73 ouders in verschillende prioriteitswijken in Nederland een vragenlijst ingevuld over de voeding, beweging en opvoeding van hun kind. Een vijfde van de ouders gaf aan niet voldoende tijd te hebben om met hun kind naar buiten te gaan. Daarnaast kwam het vaak voor dat ouders een permissieve opvoedstijl toepasten, zoals de eis het bord leeg te eten. Deze opvoedstijl geeft het kind geen ruimte om zelf zijn of haar verzadigingsgevoel te ontwikkelen.

(9)

Bij kinderen waarvan de ouder deze ‘druk’ uitoefent, wordt dit vaak geassocieerd met negatieve gevoelens als boosheid, ruzie en afkeer voor het betreffende voedingsmiddel. Een ander effect van deze opvoedstijl is een stijging van de BMI en de vetinname van het kind, wanneer hij of zij al een hoge BMI heeft (14). Voornamelijk ouders met een niet-westerse achtergrond gaven hun kinderen al op jonge leeftijd te veel voeding (15). Uit een studie van Fisher en Birch., 2002 blijkt dat kinderen bij restrictie van bepaalde voedingsmiddelen, juist een grotere drang hebben naar de betreffende voeding. Wanneer deze voedingsmiddelen beschikbaar zijn voor het kind bestaat de kans op overconsumptie wegens een onontwikkelde zelfbeheersing. Restrictie van voedingsmiddelen staat daarom in verband met een stijging van de BMI bij het kind (16).

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat er meer significante associaties zijn aangetoond bij meisjes (14). Hieruit kan worden opgemaakt dat opvoedstijlen omtrent eet- en beweeggedrag een grotere impact kunnen hebben op meisjes. Het kind stimuleren, druk uitoefenen, restrictie opleggen, gezamenlijk activiteiten ondernemen en de ouder als rolmodel zijn onderdelen van de opvoeding omtrent eet- en beweeggedrag. In dit onderzoek wordt de mogelijke relatie aangetoond tussen deze opvoeding en de BMI en voedingsinname van kinderen.

1.3. Amsterdam Nieuw-West

Het Parent&Child@HealthyWeight onderzoek is uitgevoerd in Amsterdam, waar veel stadswijken met een relatief lage sociaal-economische status (SES) zijn (3). Zoals is af te lezen in figuur 2, komt overgewicht daar aanzienlijk meer voor vergeleken met de andere stadsdelen in Amsterdam. Het percentage kinderen met overgewicht bedraagt in dit stadsdeel 24% (17). Dit verschil kan wellicht gedeeltelijk worden verklaard door de lagere SES-groepen en de niet-Nederlandse afkomst van de bewoners. Nieuw-West heeft in verhouding tot geheel Amsterdam veel wijken waarin mensen met een lage sociaal-economische status wonen. Daarnaast telt dit stadsdeel relatief veel ouders en kinderen met een niet-westerse herkomst (17). 52% van de bevolking bestaat namelijk uit niet-westerse allochtonen (18). Juist in deze groepen komt overgewicht vaker voor. Naast de sociaal-economische status kunnen omgevingsfactoren ook een rol spelen bij het ontwikkelen van overgewicht. Uit onderzoek van het TNO blijkt namelijk dat prioriteitswijken relatief ‘beweegonvriendelijk’ zijn. Er zijn een aantal kenmerken van deze wijken geassocieerd met de lichamelijke inactiviteit van kinderen. Voorbeelden van kenmerken zijn verharde speelvelden, druk verkeer, zwaar vracht- en busverkeer, kruispunten en hondenpoep (3). Aangezien in Nieuw-West een grote verscheidenheid is aan etnische groepen, is dit stadsdeel geschikt om gegevens in kaart te brengen van zowel autochtone als allochtone kinderen. Naast de 52% niet-westerse allochtonen is 35% van de inwoners van Nieuw-West autochtoon en 13% bestaat uit westerse allochtonen (17).

(10)

Figuur 2: percentage kinderen met overgewicht (inclusief obesitas) tussen 5 en 10-jarige leeftijd in Amsterdam Nieuw-West en gebieden van Nieuw-West in 2013-2014

Bron: GGD Amsterdam. Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2012. Nieuw West gezond en wel. 2012, maart.

1.4. Parent&Child@HealthyWeight

Er is op dit moment weinig bekend over de opvoeding van de ouders bij kinderen op voorscholen, omtrent eet- en beweeggedrag. Uit het onderzoek Parent&Child@HealthyWeight wordt duidelijk wat de invloed is van de opvoeding omtrent eet- en beweeggedrag op de BMI en voedingsinname van kinderen van 2,5 tot en met 3 jaar. Van de oudervragenlijst die hierbij wordt gebruikt, is in eerder onderzoek een vergelijkbare versie toegepast. Daaruit is gebleken dat deze vergelijkbare vragenlijst een goed beeld geeft van ouderschapspraktijken (20). Door middel van de oudervragenlijst, eetdagboekjes en meetresultaten wordt de mogelijke relatie gevonden tussen de opvoeding en de BMI en voedingsinname van het kind. Hieruit is onderstaande onderzoeksvraag geformuleerd.

Wat is de relatie tussen de opvoeding van ouders omtrent eet- en beweeggedrag en de BMI en voedingsinname bij kinderen van 2,5 tot en met 3 jaar op voorscholen in Amsterdam Nieuw-West? Aangezien de onderzoekspopulatie uit verschillende etnische groepen bestaat, wordt hierin onderscheid gemaakt bij het beantwoorden van de onderzoeksvraag door middel van onderstaande deelvragen.

1. Wat zijn opvallende resultaten in de BMI bij kinderen, vergeleken voor de verschillende etnische groepen in Amsterdam Nieuw-West?

2. Wat zijn opvallende resultaten in de voedingsinname bij kinderen, vergeleken voor de verschillende etnische groepen in Amsterdam Nieuw-West?

(11)

2. M

ATERIALEN EN METHODEN

2.1. Onderzoeksdesign

In opdracht van de Hogeschool van Amsterdam en in samenwerking met kinderopvangorganisatie Impuls wordt het onderzoek PreSchool@HealthyWeight uitgevoerd. Hierbij worden pedagogisch medewerkers getraind op het gebied van kennis, attitude en vaardigheden om ouders te kunnen ondersteunen in het aanleren van een gezonde leefstijl aan de kinderen. De voorscholen die meedoen aan dit onderzoek zijn gevestigd in Amsterdam Nieuw-West en zijn aangesloten bij kinderopvangorganisatie Impuls.

Het Parent&Child@HealthyWeight onderzoek was onderdeel van het PreSchool@HealthyWeight project. Binnen 20 weken is onderzocht of er een relatie is tussen de opvoeding omtrent eet- en beweeggedrag en de BMI en voedingsinname van kinderen op voorscholen in Amsterdam Nieuw-West. Met deze studie is beoogd inzicht te krijgen in het handelen van ouders omtrent het eet- en beweeggedrag van het kind en de relatie met de BMI en voedingsinname van het kind. Om een relatie te kunnen aantonen, werd een cross-sectioneel onderzoek uitgevoerd. Hierbij is gebruik gemaakt van zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek, desk- en fieldresearch.

De volgende methoden zijn gebruikt bij de uitvoering van het onderzoek: - kwantitatief onderzoek;

- literatuuronderzoek; - data-analyse.

2.2. Onderzoekspopulatie

Voor de werving van de onderzoekspopulatie is er samengewerkt met onderzoekers van het onderzoek PreSchool@HealthyWeight. Omdat dat onderzoek werd uitgevoerd op voorschoollocaties van Impuls, was dit tevens de plek waar de werving plaatsvond. Tijdens de spelinloop op de voorscholen werden de ouders mondeling geïnformeerd over het onderzoek. Hierbij werd een informatiebrief verstrekt aan de ouders. Een week later werden de ouders wederom aangesproken om hun interesse voor deelname aan het onderzoek na te vragen en eventuele deelname te bevestigen door middel van een schriftelijke toestemmingsverklaring. Het aantal van 27 deelnemers heeft de daadwerkelijke onderzoekspopulatie gevormd. Tabel 2 geeft meer informatie over de inclusie- en exclusiecriteria die van kracht waren bij dit onderzoek. Van de 27 deelnemers heeft 1 deelnemer de vragenlijst niet ingevuld en ontbreken de antropometrie gegevens van 1 deelnemer. Er is gekozen om ook deze deelnemers te includeren in dit onderzoek. De gegevens die ontbraken zijn in de dataset weergegeven als een missing.

(12)

Tabel 2: inclusie- en exclusiecriteria

Inclusiecriteria Exclusiecriteria

Kinderen met een leeftijd van 2,5 tot en met 3 jaar.

Voorschool-locaties waar al interventies plaatsvinden van andere studies dan PreSchool@HealthyWeight.

Eetdagboeken die door ouders/verzorgers voor één of twee dagen waren ingevuld.

Deelnemers die geen eetdagboek hebben ingevuld.

Deelnemende ouders/verzorgers die wel de oudervragenlijst en drie dagen van het eetdagboek hebben ingevuld, maar waarvan het kind weigerde metingen uit te voeren.

Kinderen op een voorschool-locatie van kinderopvangorganisatie Impuls in Amsterdam Nieuw-West.

Ouders/verzorgers met een kind van 2,5 tot en met 3 jaar op een voorschool-locatie van Impuls in Amsterdam Nieuw-West.

2.3. Kwantitatief onderzoek

BMI, lengte en gewicht

Voor het opmeten van de lengte is gebruik gemaakt van lengtemeter SECA 213 en voor het gewicht de SECA 813 weegschaal, een elektronische weegschaal. Er is telkens gebruik gemaakt van een vlakke ondergrond voor het plaatsen van de lengtemeter en de weegschaal. De lengte en het gewicht zijn twee keer opgemeten voor een betrouwbaar resultaat. Bij een lengteverschil van 0,5 cm tussen de twee metingen is er een derde keer gemeten. De gemiddelde waarden van de lengte en het gewicht zijn meegenomen in dit onderzoek. De deelnemers zijn zonder schoenen gemeten en hebben zware kleding, zoals een vest of jas uitgetrokken. Indien er met schoenen aan is gemeten, of als de meting niet betrouwbaar was door andere beperkingen, is dit vermeld op het scoreformulier. De metingen zijn uitgevoerd door afstudeerstudenten, die getraind zijn door onderzoekers van de HvA. De metingen zijn uitgevoerd aan de hand van Standard Operating Procedures (SOP’s) voor lengte en gewicht, zie bijlage 2. Voor het interpreteren van de BMI is gebruik gemaakt van BMI-diagrammen voor kinderen van 2 en 3 jaar, met internationaal geaccepteerd leeftijd- en geslacht-specifieke afkapwaarden (tabel 3) (21,27).

Tabel 3: afkapwaarden BMI (kg/m²)

Jongens Meisjes

2 jaar 3 jaar 2 jaar 3 jaar

Ondergewicht 14,95 14,54 14,74 14,38

Normaal gewicht 14,95 – 18,41 14,54 – 17,98 14,74 – 18,02 14,38 – 17,56

Overgewicht 18,41 17,98 18,02 17,56

Obesitas 20,09 19,57 19,81 19,36

Bron : Cole, T. & Rolland-Cachera, M. F. Measurement and definition. In Childhood and Adolescent Obesity: Causes and Consequences, Prevention and Management. 2002.

(13)

Eetdagboekje

Om een beeld te krijgen van de voedingsinname van de kinderen is er een eetdagboekje verstrekt aan de ouders/verzorgers (bijlage 3). Deze werd ingevuld voor twee doordeweekse dagen en één weekenddag. Er is gekozen voor een eetdagboekje, omdat dit een beeld geeft van het voedingspatroon over meerdere dagen. Ouders die hun kinderen naar de voorschool brengen, dienen altijd 15 minuten eerder aanwezig te zijn. Deze tijd is gebruikt om uitleg te geven over de eetdagboekjes. De eetdagboekjes zijn bij het inleveren door studenten van de HvA gecontroleerd op volledigheid. Onduidelijkheden en incomplete antwoorden zijn nagevraagd en aangevuld door de ouders. De ingevulde eetdagboeken zijn verwerkt in een dataset in Excel. In figuur 3 staat een invulvoorbeeld dat ook is gebruikt bij de uitleg aan de ouders. Voor iedere dag zijn zeven eetmomenten weergegeven die konden worden ingevuld. Wanneer een kind op een bepaald eetmoment iets at of dronk diende de ouder het product, de verstrekkingseenheid en het aantal in te vullen of te omcirkelen. Producten die niet in de eetdagboekjes stonden konden de ouders vermelden onder het kopje ‘anders’ met het aantal. Voor de verwerking in de dataset werden de producten opgezocht in het Nederlands Voedingsstoffenbestand (NEVO). De naam en bijbehorende NEVO-code van elk product zijn genoteerd. Wanneer een product niet in het NEVO voorkwam, is gebruik gemaakt van het onderzoek ‘Van vragen wordt met wijs’ (22). Hierin staat welke producten er in zo’n geval worden gekozen. Voor de portiegrootte en verstrekkingseenheid is, wanneer niet genoteerd in het dagboek, gebruik gemaakt van de Eettabel van het Voedingscentrum (8). Voor het invoeren van de gegevens zijn invoerafspraken opgesteld zodat er bij ontbrekende of afwijkende gegevens uniform werd gehandeld (bijlage 4). De volledige dataset is vervolgens overgezet in het programma IBM SPSS Statistics 22.0. Daarnaast is per kind de inname van macronutriënten en energie berekend. Hierbij wordt wederom gebruik gemaakt van het NEVO (23).

kinderkoekje (Liga, Sultana) | crackertje | voedingsbiscuit | ontbijtkoek | rijstwafel

Aantal: 0 Anders:

Stukje baklava

Aantal: 1/2

Figuur 3: invulvoorbeeld voor het invullen van de eetdagboekjes D AG en DATUM: Woensdag 22 juni 2016

thee | water | frisdrank | limonade | diksap | vruchtensap | breaker | sportdrank □ met suiker □ zonder suiker □ met melk □ zonder melk □ light □ gewoon

(14)

Van de macronutriënten zijn de volgende variabelen berekend (tabel 4). Bij het berekenen is geen onderscheid gemaakt in eetmoment en dag. Er is een gemiddelde berekend van drie dagen.

Tabel 4: Berekende macronutriënten van de eetdagboekjes Macronutriënten

Energie (kcal) Eiwit (en%) Vet totaal (en%) Verzadigd vet (en%)

Enkelvoudig onverzadigd vet (en%) Meervoudig onverzadigd vet (en%) Koolhydraten (en%)

Voedingsvezel (g)

Vragenlijst

De vragenlijst (bijlage 5), die tevens voor het onderzoek PreSchool@HealthyWeight wordt gebruikt, is verstrekt aan de ouders/verzorgers nadat hun deelname is bevestigd. Deze vragenlijst is gebaseerd op bestaande gestandaardiseerde vragenlijsten. De vragen 5 tot en met 41 zijn afkomstig uit het artikel Musher-Eizenman, 2007 (24). De vragen 46 tot en met 86 zijn afkomstig uit O’Connor et al., 2014 (20). De volledige vragenlijst is samengesteld door onderzoekers van de HvA en wordt toegepast in het PreSchool@HealthyWeight onderzoek. Deze vragenlijst is gericht op kennis, attitude, vaardigheden en de ouderbetrokkenheid ten aanzien van een gezonde leefstijl van het kind. De vragenlijst bevat in totaal 87 vragen, die opgedeeld zijn in de categorieën: algemene vragen en vragen over lichamelijke beweging, voeding en leefstijl. De antwoordcategorieën bestaan uit eens/oneens, juist/onjuist en nooit tot en met altijd. Voor het Parent&Child@HealtyWeight onderzoek is een selectie gemaakt van vragen die relevant waren. Vragen die betrekking hebben op het handelen van de ouders en de ouderbetrokkenheid zijn meegenomen in dit onderzoek. Vragen met betrekking tot de kennis van de ouders zijn niet meegenomen. Voor het bepalen van de etniciteit van de deelnemers is gebruik gemaakt van de referenties van het CBS. Een eerstegeneratieallochtoon heeft als herkomst het land waar hij of zij geboren is. Een tweedegeneratieallochtoon heeft als herkomst het geboorteland van de moeder, tenzij dat Nederland is. Dan wordt de herkomst bepaald door het geboorteland van de vader (25). Daarnaast zijn de verschillende etniciteiten onderverdeeld in de herkomstgroeperingen: Nederlanders, Surinamers, Turken, Marokkanen, Oost-Europeanen overige niet-westerse allochtonen, totaal niet-westerse allochtonen, en westerse allochtonen (19).

(15)

In tabel 5 zijn de vraagcategorieën weergegeven die zijn vastgesteld aan de hand van de oorspronkelijke vragenlijsten (20,24). In bijlage 5 is een overzicht weergegeven van de vraagcategorieën en de bijbehorende vragen met antwoordmogelijkheden. De categorieën 1 tot en met 4 bevatten vragen over het handelen van de ouders omtrent het beweeggedrag van de kinderen en de categorieën 5 tot en met 14 over het handelen omtrent het eetgedrag van de kinderen.

Tabel 5: vraagcategorieën die zijn vastgesteld aan de hand van de oorspronkelijke vragenlijsten

1. Responsiviteit 2. Structuur

3. Stimuleren van inactiviteit 4. Psychologische controle 5. Bezorgdheid omtrent veiligheid 6. Controle over kind

7. Reguleren van emoties

8. Aanmoedigen tot variatie en balans 9. Voeding als beloning

10. Betrokkenheid 11. Rolmodel 12. Monitoren 13. Druk uitoefenen

14. Restrictie voor de gezondheid

2.4. Literatuuronderzoek

In tabel 6 is weergeven welke literatuurdatabases en zoektermen zijn gebruikt voor het literatuuronderzoek.

Tabel 6: databanken en zoektermen

Databanken Zoektermen

PubMed Weight children Google Scholar Daily care

Science Direct Parents involvement CBS (Centraal Bureau voor

Statistiek)

Child preschool

Volksgezondheidenzorg.info Socioeconomic Factors Cochrane Library Ethnic variaties

(16)

2.5. Data-analyse

Ruwe data werd verzameld in Excel en is daarna verder verwerkt in SPSS. In dit onderzoek is allereerst de onderzoekspopulatie nader bekeken door middel van het uitvoeren van een beschrijvende analyse. Door het uitvoeren van deze analyse is een duidelijk beeld geschetst van de demografische kenmerken van de deelnemers. Het geslacht van het kind, opleidingsniveau van de respondent en van de partner en de etniciteit van de respondenten zijn weergegeven in aantallen en procenten. Van de eetdagboekjes werd per deelnemer de gemiddelde inname van de macronutriënten berekend. Dit geeft een gemiddelde weer over drie dagen. Vervolgens werden de gemiddelde waarden vergeleken met de ADH (Aanbevolen Dagelijkse Hoeveelheden), die door de gezondheidsraad is bepaald (9). De BMI (kg/m2) van de kinderen

is berekend vervolgens gecategoriseerd in ondergewicht, normaalgewicht, overgewicht en obesitas volgens de internationaal geaccepteerde afkapwaarden (tabel 3) (26,27).

De vragen uit de vragenlijst zijn als volgt gescoord. Per vraag is de gemiddelde score berekend. Als een vraag bijvoorbeeld door alle deelnemers met ‘altijd’ is beantwoord, dan is de gemiddelde score uit deze vraag 5. Vervolgens is er een gemiddelde berekend van alle respondenten. In de laatste stap is er per categorie een gemiddelde score berekend.

Naast beschrijvende statistiek werd er ook gebruik gemaakt van toetsende statistiek. Er is gekozen om voor de beantwoording van de onderzoeksvraag en deelvragen gebruik te maken van meerdere enkelvoudige lineaire regressie-analyses. Tabel 7 geeft alle onderzochte variabelen weer. Er is onderscheid gemaakt in afhankelijke en onafhankelijke variabelen.

Tabel 7: afhankelijke, onafhankelijke variabelen en confounders waarop is gecorrigeerd Opvoeding omtrent eet- en

beweeggedrag (onafhankelijk)

BMI en voedingsinname (afhankelijk)

Confounders

Responsiviteit BMI Etniciteit kind

Structuur Energie (kcal) Geslacht respondent

Stimuleren van inactiviteit Eiwit (en%) Leeftijd respondent Psychologische controle Vet totaal (en%) Opleidingsniveau ouders Bezorgdheid omtrent veiligheid Verzadigd vet (en%)

Controle over kind Enkelvoudig onverzadigd vet (en%) Reguleren van emoties Meervoudig onverzadigd vet (en%) Aanmoedigen tot variatie en balans Koolhydraten (en%)

Voeding als beloning Voedingsvezel (g) Betrokkenheid

Rolmodel Monitoren Druk uitoefenen

(17)

3. R

ESULTATEN

In totaal hebben 27 respondenten meegewerkt aan het onderzoek. Daarvan hebben 26 respondenten de vragenlijst ingevuld en van 27 respondenten kwam het eetdagboekje terug. Van de 27 kinderen die geïncludeerd zijn in dit onderzoek, zijn van 25 de antropometriegegevens bekend. De respondenten van wie gegevens missen zijn wel geïncludeerd aangezien de overige gegevens waardevol zijn voor de resultaten van dit onderzoek. De resultaten worden namelijk niet per persoon geanalyseerd maar als geheel en per etnische groep. In paragraaf 3.1 wordt de beschrijvende statistiek beschreven en in 3.2 de toetsende statistiek.

3.1 Kenmerken van de onderzoekspopulatie

Onderzoekspopulatie

De onderzoekspopulatie bestaat uit 27 ouders/verzorgers en kinderen. De ouders/verzorgers hadden een gemiddelde leeftijd van 34 jaar (SD ± 4.6) en 89% van deze respondenten was vrouw. De kinderen hadden een gemiddelde leeftijd van 2 jaar en 9 maanden (SD ± 0.38). 56% van de kinderen bestond uit meisjes. In tabel 8 is de etnische verdeling van de kinderen weergegeven. Hierin is zichtbaar dat een groot deel van de onderzoekspopulatie een niet-westerse herkomst heeft.

Resultaten antropometrie

Van 25 kinderen zijn de antropometriegegevens bekend. In tabel 3 staan de afkapwaarden weergegeven voor de BMI van kinderen van 2 en 3 jaar (26). Vervolgens geeft tabel 8 het aantal kinderen per gewichtsklasse weer. Om de BMI van de kinderen uit de verschillende etnische groepen in Amsterdam Nieuw-West te vergelijken, is de gemiddelde BMI per groep weergegeven in tabel 9. Uit de resultaten blijkt dat de groep Marokkaanse kinderen de hoogste BMI heeft en de westerse allochtone kinderen de laagste.

Resultaten eetdagboekjes

De respondenten hebben drie dagen lang een eetdagboekje bijgehouden. Dit waren twee doordeweekse dagen en één weekenddag. Elke dag was onderverdeeld in zeven eetmomenten. Uit deze eetdagboekjes is er per deelnemer het gemiddelde berekend voor de macronutriënten. Vervolgens zijn de energieprocenten voor bepaalde macronutriënten berekend. Tabel 9 geeft de gemiddelden weer van de macronutriënten van 27 deelnemers met standaarddeviatie. De resultaten van de deelnemers zijn vergeleken met de ADH (Algemene Dagelijkse Hoeveelheid) die gelden voor kinderen van 1 tot en met 3 jaar. Het valt op dat er vergeleken met de ADH gemiddeld minder eiwit, meervoudig onverzadigd vet en voedingsvezel wordt ingenomen bij jongens (N=13) en meisjes (N=14). Bij de jongens wordt er 25,4% minder eiwit ingenomen dan wordt geadviseerd door de Gezondheidsraad. Bij de meisjes is dit 21%. Ook is er een lage inname te zien van meervoudig onverzadigd vet. Bij de jongens wordt er 55,8% minder ingenomen en bij de meisjes is dit 57,5%.

(18)

Tabel 8: karakteristieken van de onderzoekspopulatie

a: gemiddelde b: percentage

* Van één respondent zijn deze gegevens niet bekend waardoor het totaal van de percentages niet op 100% uitkomt.

**Waarden zijn voor meisjes (1100) en jongens (1200) weergegeven.

Leeftijd kinderen (N=26) (jaren) a 2,9 ±0.4

Leeftijd ouders (jaren)a 34 ±4.6

Opleidingsniveau* b Basisonderwijs Lbo/vbo/mavo/vmbo Mbo Havo/vwo/atheneum/gymnasium Hbo Universiteit

Niet van toepassing

Moeder 0% 26% 30% 7% 19% 15% 0% Vader 4% 15% 30% 7% 15% 22% 4% Etniciteit* b Nederlands Surinaams Turks Marokkaans Oost-Europees

Overige niet westerse allochtonen Totaal niet-westerse allochtonen Westerse allochtonen 37% 4% 15% 7% 11% 11% 52% 11% N=10 N=1 N=4 N=2 N=3 N=3 N=13 N=3 Antropometrie BMI a Ondergewicht Normaalgewicht Overgewicht Obesitas Meisjes (N=15) 16,5 ±2 N=1 N=10 N=3 N=1 Jongens (N=10) 17 ±2 N=0 N=7 N=2 N=1 Voedingsinname Energie (kcal) Eiwit (en%) Vet totaal (en%) Vet verzadigd (en%) Vet EOV (en%) Vet MOV (en%) Koolhydraten (en%) Voedingsvezel (g) ADH 1100/1200** 20 25-40 15 - 12 45 15 Meisjes (N=15) 1196 ±313 15,8 ±3 29,4 ±4 11,1 ±3 9,9 ±2 5,1 ±2 52,1 ±5 13,4 ±4 Jongens (N=12) 1213 ±395.6 14,9 ±2 28,2 ±6 10,1 ±3 9,9 ±2 5,1 ±2 52,1 ±5 12,1 ±4

(19)

Voedingsinname van de etnische groepen vergeleken met de ADH voor energie en macronutriënten

Naast de verschillen tussen jongens en meisjes is er ook geanalyseerd of de inname verschilt per etniciteit. In tabel 9 is de gemiddelde voedingsinname van de verschillende etniciteiten en de ADH weergegeven. Het valt op dat bij de Nederlandse, Oost-Europese en westerse groep de inname van koolhydraten hoger is vergeleken met de rest van de groepen en de ADH. Het valt op dat bij de groep overige niet-westers (N=3) de energie-inname hoger is dan bij de andere groepen. Ook vergeleken met de ADH is dit 39,7% hoger. Verder blijkt dat alle groepen onder de ADH voor verzadigd vet zitten. Omdat deze waarde een bovengrens aangeeft is dit volgens de Gezondheidsraad een gezonde inname.

Tabel 9: de gemiddelde BMI en voedingsinname van verschillende etniciteiten in energieprocenten en grammen vergeleken met de ADH voor energie en macronutriënten voor kinderen van 1-3 jaar

*de waarden zijn voor meisjes (1100) en jongens (1200) weergegeven.

ADH gemiddelde voedingsinname (% en SD) (N=27) Nederlands (N=10) Surinaams (N=1) Turks (N=4) Marokkaans (N=2) Oost-Europees (N=3) overige niet-westers (N=3) westers (N=3) BMI (kg/m2) 16,5 15,8 17,4 19,5 15,6 16,4 15,2 Energie (kcal ) 1100/ 1200* 1213 ±396 1198 ±191 763 1090 ±439 1087 ±70 1081 ±388 1677 ±201 1244 ±573 Eiwit (en%) 20 15 ±2 15 ±3 15 15 ±3 19 ±5 14 ±4 16 ±2 15 ±3

Vet totaal (en%) 25-40 28 ±6 28 ±5 32 31 ±6 27 ±8 27 ±5 32 ±3 27 ±7

Verzadigd vet (en%) 15 10 ±3 11 ±4 13 10 ±2 12 ±4 11 ±2 12 ±0,2 9 ±1 Enkelvoudig onverzadigd vet (en%) - 10 ±3 10 ±2 12 12 ±3 9 ±3 9 ±2 11 ±1 10 ±5 Meervoudig onverzadigd vet (en%) 12 5 ±2 5 ±2 5 6 ±2 4 ±1 4 ±1 6 ±2 6 ±2 Koolhydraten (en%) 45 55 ±7 54 ±5 50 51 ±5 52 ±13 56 ±9 49 ±2 56 ±8 Voedingsvezel (g) 15 13 ±4 13 ±4 6 11 ±6 10 ±1 13 ±3 19 ±3 12 ±4

(20)

3.2. Relatie tussen de opvoeding omtrent eet- en beweeggedrag en de BMI en

voedingsinname van het kind

Er zijn meerdere enkelvoudige regressie-analyses uitgevoerd om te onderzoeken of er een relatie is tussen de opvoeding (weergegeven in categorieën) en de BMI van het kind. Deze analyses zijn tevens uitgevoerd om te onderzoeken of er een relatie is tussen de opvoeding en de voedingsinname (onderverdeeld in energie en macronutriënten) van het kind. De resultaten van deze regressie-analyses zijn zichtbaar in tabel 10 en 11. Tabel 10 geeft de significante waarden weer voordat gecorrigeerd was voor mogelijke confounders. Tabel 11 geeft de significante waarden weer, gecorrigeerd voor de mogelijke confounders: geslacht van de respondent, leeftijd van de respondent, etniciteit van het kind en het opleidingsniveau van de ouders. In bijlage 5 zijn de waarden voor alle vraagcategorieën en afhankelijke variabelen weergeven.

In tabel 10 is te zien dat er significante waarden uit de analyse zijn gekomen voor de relatie tussen BMI en de vraagcategorie rolmodel (0.0006). Er is hier sprake van een zwak negatief verband. Naarmate de score voor rolmodel stijgt, daalt de BMI met 0,9 kg/m2. Daarnaast is te zien dat het reguleren van de

emoties de energie-inname van het kind positief kan beïnvloeden (0.024). Er is namelijk een sterk verband aangetoond tussen deze vraagcategorie en de energie-inname. Daarentegen is er een matig negatief verband aangetoond tussen het aanmoedigen tot variatie en balans en de energie-inname (0.042). Voor de inname van het totaal vet is ook een relatie aangetoond. Er is namelijk een zwak negatief verband tussen de gemiddelde inname van totaal vet en de vraagcategorie ‘responsiviteit’ (0.023). Daarentegen stijgt de totale vetinname, naarmate de restrictie voor de gezondheid stijgt. Tussen deze variabelen is namelijk een zwak positief verband aangetoond (0.014). Hetzelfde geldt ook voor de inname van verzadigd vet (0.021). Tussen de inname van enkelvoudig onverzadigde vetzuren en betrokkenheid van kinderen bij bijvoorbeeld het (voor)bereiden van de maaltijden, is tevens een zwak positief verband aangetoond (0.037). Tot slot is een zwak negatief verband te zien tussen restrictie voor de gezondheid en de inname van koolhydraten bij kinderen (0.009).

(21)

Tabel 10: significante waarden met bèta en standard error voor de relaties tussen afhankelijke variabelen (BMI, energie, vet totaal, verzadigd vet, vet EOV, koolhydraten) en de onafhankelijke variabelen (vraagcategorieën)

*significante waarden (p-waarde <0.05)

De gegevens in tabel 11 laten significante waarden zien die gecorrigeerd zijn voor de mogelijke confounders: geslacht van de respondent, leeftijd van de respondent, etniciteit van het kind en opleidingsniveau van beide ouders. In tabel 11 is de bèta weergeven zonder confounders en met confounders. Er is een negatief verband aangetoond tussen ‘controle over het kind’ en de BMI na het corrigeren voor de confounder ‘opleidingsniveau van de ouders’ (0.044). Voor de energie-inname van het kind is een sterk positief verband zichtbaar met ‘het reguleren van emoties’ na het corrigeren voor de confounder ‘opleidingsniveau van de ouders’ (0.037). Voor het corrigeren was dit positieve verband ook aangetoond. Ditzelfde geldt voor de relatie tussen de energie-inname en ‘aanmoedigen’. Hiertussen is wederom een matig significante relatie zichtbaar na het corrigeren voor etniciteit (0.044). Dezelfde waarden voor de totale vetinname in relatie met ‘restrictie voor de gezondheid’ zijn gevonden na het corrigeren voor confounders ‘leeftijd van de respondent’ (0.034) en ‘opleidingsniveau van de ouders’ (0.030). Dit is echter een zwak positief verband en voor beide confounders min of meer gelijk. De relatie tussen ‘restrictie voor de gezondheid’ en de verzadigd vetinname was tevens eerder aangetoond en blijkt ook zwak significant te zijn na het corrigeren voor de confounder ‘leeftijd van de respondent’ (0.049). Nieuwe significante waarden zijn gevonden voor de zwakke relatie tussen ‘belonen’ en de meervoudig onverzadigd vetinname van het kind na corrigeren voor het geslacht van de respondent (0.040). Tussen de meervoudig onverzadigd vetinname van het kind en ‘betrokkenheid’ is ook een zwak verband zichtbaar na het corrigeren voor het opleidingsniveau van de ouders (0.035). Tot slot zijn wederom voor ‘restrictie voor de gezondheid’ relaties aangetoond. Dit keer zwak negatieve relaties met de koolhydraatinname van het kind, na het corrigeren voor de leeftijd van de respondent (0.020) en het opleidingsniveau van de ouders (0.017).

P-waarde* β SE

BMI (kg/m2)

Rolmodel 0.006 -0.9 0.3

Energie (kcal)

Reguleren van emoties 0.024 262 108

Aanmoedigen 0.042 -164 76

Vet totaal (en%)

Responsiviteit 0.023 -3.7 1.6

Restrictie voor de gezondheid 0.014 2.2 0.8

Verzadigd vet (en%)

Restrictie voor de gezondheid 0.021 1.1 0.4

Enkelvoudig onverzadigd vet (en%)

Betrokkenheid 0.037 0.9 0.4

Koolhydraten (en%)

(22)

Tabel 11: significante waarden met bèta en standard error voor de relaties tussen afhankelijke variabelen (BMI, energie, vet totaal, verzadigd vet, vet MOV, koolhydraten) en de onafhankelijke variabelen (vraagcategorieën), gecorrigeerd voor mogelijke confounders

* significante waarden (p-waarde <0.05)

** bèta afkomstig uit tabel 11, niet gecorrigeerd voor confounders

Confounder P-waarde* β** β SE

BMI (kg/m2)

Controle over het kind Opleidingsniveau ouders 0.044 - -0.9 0.5

Energie (kcal)

Reguleren van emoties Opleidingsniveau ouders 0.037 262 251 112 Aanmoedigen Etniciteit kind 0.044 -164 -157 73

Vet totaal (en%)

Restrictie voor de gezondheid Leeftijd respondent 0.034 2.2 1.8 0.8 Restrictie voor de gezondheid Opleidingsniveau ouders 0.030 2.2 1.9 0.8

Verzadigd vet (en%)

Restrictie voor de gezondheid

Leeftijd respondent 0.049 1.1 0.9 0.4

Meervoudig onverzadigd vet (en%)

Belonen Geslacht respondent 0.040 - 0.6 0.3

Betrokkenheid Opleidingsniveau ouders 0.035 - 0.7 0.3

Koolhydraten (en%) Restrictie voor de gezondheid Leeftijd respondent 0.020 -2.7 -2.3 0.9 Restrictie voor de gezondheid Opleidingsniveau ouders 0.017 -2.7 -0.2 0.8

(23)

4. D

ISCUSSIE

4.1. Belangrijkste resultaten

Aspecten van de opvoeding die de BMI beïnvloeden

Uit de resultaten blijkt dat er een relatie is tussen de voorbeeldfunctie (rolmodel) en de BMI. Wanneer ouders het goede voorbeeld geven door gezond te eten en regelmatig te bewegen, kan dit resulteren in een lagere BMI. Een van de belangrijkste factoren die de BMI van het kind beïnvloedt, blijkt de voorbeeldfunctie omtrent het dieet van de ouder(s) zelf. Dit wordt aangetoond door een onderzoek dat specifieker in gaat op de verschillende aspecten van de opvoeding. Uit het dieet van de ouder(s) kan het kind informatie afleiden om vervolgens zijn of haar eigen keuzes over voeding te maken (28).

Aspecten van de opvoeding die de voedingsinname beïnvloeden

Uit het huidige onderzoek blijkt dat de restrictie voor de gezondheid een belangrijke factor is die de voedingsinname kan beïnvloeden. Hiervoor is drie keer een verband aangetoond met de voedingsinname, waarvan de sterkste met de koolhydraatinname van het kind. Wanneer ouders het eetgedrag van het kind sturen (restrictie), resulteert dit mogelijk in een lagere inname van koolhydraten. Na het corrigeren voor de mogelijke confounders opleidingsniveau van de ouders en leeftijd van de respondent blijkt dat deze geen invloed hebben gehad op het verband tussen ‘restrictie’ en de koolhydraatinname. Daarnaast laat het onderzoek zien dat het reguleren van de emoties de energie-inname van het kind positief kan beïnvloeden. Dit houdt in dat wanneer ouders het kind snel iets te eten geven als het kind verveeld is, dit een hoge energie-inname tot gevolg heeft. De kans op overgewicht wordt hiermee vergroot. Daarnaast is er een verband aangetoond tussen de totale vetinname en de ‘responsiviteit’. Wanneer ouders het kind de keuze geven wat voor activiteit hij of zij wilt doen, resulteert dat mogelijk in een lagere inname van totaal vet. Een ander verband laat zien dat de energie-inname licht kan dalen wanneer ouders het kind aanmoedigen om gezonde producten te eten en om nieuwe producten te proberen. Dit verband is tevens aangetoond na corrigeren voor de etniciteit van het kind en het opleidingsniveau van de ouders. Tot slot kan de inname van enkelvoudig onverzadigde vetzuren stijgen door kinderen te betrekken bij het (voor)bereiden van de maaltijden en door samen boodschappen te doen (betrokkenheid).

Uit eerder onderzoek blijkt dat een gezaghebbende opvoedstijl het meest effectief is bij het aannemen van een gezonde leefstijl. Het gaat hierbij vooral om een sensitieve en responsieve opvoeding. Daarbij wordt rekening gehouden met het vermogen tot zelfregulatie en -controle van het kind. Deze factoren verkleinen de kans op het ontwikkelen van overgewicht bij het kind. Een autoritaire opvoedstijl vergroot deze kans juist, net als een permissieve of verwaarlozende opvoedstijl (29).

(24)

Opvallende resultaten in de BMI vergeleken voor verschillende etnische groepen

Uit de resultaten van de metingen blijkt dat 5 van de 25 gemeten kinderen (20%) overgewicht hebben. De BMI is gebaseerd op internationale afkapwaarden van Cole et al.,2000 (26,27). Wanneer per etniciteit wordt gekeken naar de verhouding tussen lengte en gewicht, valt op dat de Marokkaanse kinderen gemiddeld de hoogste BMI hebben (tabel 9). Ook Turkse en Nederlandse kinderen hebben een hogere BMI dan de overige groepen uit dit onderzoek. Uit een rapport van het TNO over kinderen in prioriteitswijken blijkt ook dat overgewicht bij Turkse en Marokkaanse kinderen het vaakst voorkomt in de leeftijdscategorie 2 en 3 jaar (4). Uit gegevens van het CBS blijkt dat jongens vaker overgewicht hebben dan meisjes maar in het huidige onderzoek is dit percentage gelijk (20%) (2).

Opvallende resultaten in de voedingsinname vergeleken voor verschillende etnische groepen

Opvallend is dat de energie-inname bij bijna alle etnische groepen lager is dan de gemiddelde inname (VCP) en de ADH voor kinderen. Een uitzondering is de overige niet-westerse groep (N=3). De inname van deze groep stijgt ver boven de ADH uit, namelijk 40%. De inname van eiwit is bij alle groepen lager dan de ADH. Uit de VCP blijkt de eiwitinname van zowel jongens als meisjes ook aan de lage kant te zijn. De groep die het dichtst in de buurt komt van de ADH, is de Marokkaanse groep (N=2). De inname van verzadigd vet zit bij alle groepen onder de bovengrens, waarvan de groep westerse allochtonen gemiddeld de laagste inname heeft. Deze inname is vergelijkbaar met de VCP. De vergelijking voor de inname van onverzadigde vetzuren is niet te maken aangezien er in de VCP geen onderscheid is gemaakt tussen enkelvoudig en meervoudig onverzadigde vetzuren. In het Parent&Child@HealthyWeight onderzoek wordt dat wel gedaan. Er wordt in Nederland gemiddeld 15 en% aan onverzadigde vetzuren ingenomen. In het huidige onderzoek is dit 10 en% enkelvoudig onverzadigde vetzuren en 5 en% meervoudig onverzadigde vetzuren. Voor de inname van koolhydraten tonen de VCP aan dat kinderen gemiddeld 12 en% meer koolhydraten binnenkrijgen dan de ADH. Uit tabel 9 kan geconcludeerd worden dat de koolhydraatinname te hoog is bij alle groepen. Gemiddeld wordt er 55 en% geconsumeerd, waarbij de Surinaamse, Oost-Europese en westerse groep de hoogste koolhydraatinname hebben. Opvallend is de inname van de overige niet-westerse allochtonen, die een hoge energie-inname heeft maar een relatief lage koolhydraatinname. Dit kan wellicht verklaard worden door wat hogere inname van totaal vet in vergelijking met de andere groepen. De gemiddelde inname van voedingsvezel bij kinderen in Nederland is 13 gram. Hetzelfde geldt voor de onderzoekspopulatie van het huidige onderzoek en dit is 13% minder dan de ADH. De knelpunten zijn vooral te zien in de Surinaamse en Marokkaanse groep. De Surinaamse groep (N=1) consumeert 6 gram vezels (60% minder) en de Marokkaanse groep 10 gram (33% minder). Echter dient rekening te worden gehouden met de energie-inname. Deze is bij de Surinaamse groep erg laag waardoor hieruit geen conclusie kan worden getrokken.

(25)

4.2. Sterke en zwakke punten

Betrouwbare resultaten zijn verkregen door het gebruik van gevalideerde vragenlijsten (20,24) en consequent te werk te gaan bij de metingen door gebruik te maken van dezelfde meetapparatuur. Lengte en gewicht zijn tweemaal gemeten voor een betrouwbaar resultaat. Van de twee meetgegevens is een gemiddelde berekend. De ingeleverde vragenlijsten en eetdagboeken zijn door de studenten bij ontvangst gecontroleerd. Onduidelijkheden of niet ingevulde gegevens werden nagevraagd en aangevuld. Voor het verwerken van de gegevens in SPSS hebben de onderzoekers zich aan vooraf gemaakte invoerafspraken gehouden (bijlage 3). Hierdoor worden gegevens op dezelfde manier geïnterpreteerd en verwerkt.

Ondanks de sterke punten zijn er ook een aantal limitaties. Dit onderzoek is uitgevoerd binnen 20 weken waarvan ongeveer 10 weken zijn gebruikt voor het werven van de onderzoekspopulatie en het verzamelen van gegevens. Binnen de overige tijd zijn alle verzamelde gegevens verwerkt en geanalyseerd. Wegens dit korte tijdsbestek was het niet haalbaar om een grotere onderzoekspopulatie te realiseren. Door de relatief kleine onderzoekspopulatie zijn de resultaten van dit onderzoek niet representatief te noemen voor de bevolking van Amsterdam Nieuw-West. Er is echter wel een beeld gevormd van het handelen van de ouders en de voedingsinname en BMI van kinderen, op voorscholen van Impuls in Amsterdam Nieuw-West.

Zoals in hoofdstuk 3 is te lezen, is bij het analyseren van de gegevens onderscheid gemaakt tussen de verschillende etnische groepen uit de onderzoekspopulatie. Vanwege de kleine populatie zijn de groepen klein en niet representatief voor de verschillende etniciteiten. Er is bijvoorbeeld één persoon die tot de Surinaamse herkomstgroep behoort waardoor dit geen groep kan worden genoemd. Dit is niet representatief voor de Surinaamse bevolking in Nederland. Bij een grotere populatie waren de resultaten waarschijnlijk omvangrijker en meer betrouwbaar geweest.

Een ander zwak punt is de definiëring van de deelnemers onder de herkomstgroepen. Er is gekozen voor de methode van het CBS, waarbij geldt dat een eerstegeneratieallochtoon als herkomst het land heeft waar hij of zij geboren is. Een tweedegeneratieallochtoon heeft als herkomst het geboorteland van de moeder, tenzij dat Nederland is. Dan wordt de herkomst bepaald door het geboorteland van de vader (25). Er is echter een uitzondering gemaakt op één van de deelnemers. Hierbij zijn beide ouders in een ander land geboren dan het kind. Aangezien het in dit onderzoek om het eetgedrag van het kind gaat, is in dit geval besloten dat de herkomst van de moeder bepaalt welke etniciteit het kind krijgt. Door deze referentie te gebruiken is er een zo groot mogelijke verscheidenheid aan etniciteiten gevormd.

Bij de start van het afstudeerproject is afgesproken dat de vragenlijsten mondeling werden afgenomen zodat eventuele onduidelijkheden konden worden uitgelegd. Echter kostte dit in de praktijk meer tijd dan verwacht waardoor van deze manier is afgezien. De vragenlijsten zijn vervolgens meegegeven aan de ouders/verzorgers zodat zij deze thuis konden invullen. Dit heeft invloed op de resultaten omdat hiermee het moment vervalt waarop onduidelijkheden werden verhelderd. Aangezien een groot deel van de onderzoekspopulatie allochtoon is en slecht Nederlands spreekt en begrijpt, heeft dit een extra nadelig effect op de resultaten van de vragenlijst. Aan de andere kant roept deze manier van afnemen wellicht minder weerstand op bij de deelnemers waardoor de respons hoger is. De vragenlijsten waren ook beschikbaar in het Engels. Deelnemers die geen of slecht Nederlands spraken is een Engelse vragenlijst verstrekt. Een andere beperking was de taalbarrière bij allochtonen. Ouders die de Nederlandse taal niet of nauwelijks spraken, wilden namelijk niet deelnemen aan het onderzoek.

(26)

Het is ook een aantal keer voorgekomen dat ouders wel de vragenlijst konden invullen maar geen eetdagboekje. De gegevens van deze deelnemers zijn niet meegenomen in de resultaatverwerking. Dit kan ertoe geleid hebben dat bepaalde gegevens van de groepen niet zijn meegenomen in dit onderzoek. In het huidig onderzoek heeft één van de ouders de vragenlijst niet ingevuld. Hieruit kan niet herleid worden of de ouder het niet heeft ingevuld vanwege de taalbarrière, omdat de etniciteit ook niet bekend is.

De deelnemende kinderen hadden een leeftijd van 2,5 tot en met 3 jaar. Om de BMI van deze kinderen te interpreteren zijn BMI-afkapwaarden gebruikt. Echter zijn er naast Nederlandse kinderen ook allochtone kinderen meegenomen in dit onderzoek. Deze BMI-afkapwaarden zijn niet per afkomst gegeneraliseerd. De BMI-afkapwaarden uit een onderzoek van Cole et al. die hiervoor zijn gebruikt, zijn echter wel op meerdere etniciteiten gebaseerd en daarom het meest geschikt (27). Een ander discussiepunt wat betreft de BMI, is dat deze variabele niet altijd een correcte weerspiegeling geeft van het lichaamsvetpercentage. De resultaten zouden betrouwbaarder zijn wanneer het vetpercentage van de kinderen werd meegenomen. Dit was wegens praktische redenen niet haalbaar. Het meten van de lichaamssamenstelling is niet de gouden standaard, maar wel een aanvulling en is goed reproduceerbaar (30).

De gegevens uit de eetdagboekjes zijn berekend per macronutriënt en deze waarden zijn vervolgens vergeleken met de Aanbevolen Dagelijkse Hoeveelheden voor kinderen van 1 tot en met 3 jaar opgesteld door de gezondheidsraad. Er is vanuit gegaan dat deze kinderen een actieve leefstijl hebben en de ADH macronutriënt inname is daarop gebaseerd. Om een betrouwbaarder resultaat te krijgen kan de PAL-waarde van de kinderen worden meegenomen. Hiermee wordt het energieverbruik berekend (31). Tevens zouden in dit onderzoek de beweegdagboekjes kunnen worden meegenomen die beschikbaar zijn gesteld door het PreSchool@HealthyWeight onderzoek. Hiermee zou per kind een beter beeld gevormd kunnen worden van het energieverbruik en de behoefte. Er is in dit geval voor gekozen om deze gegevens niet mee te nemen wegens praktische redenen.

Een andere limitatie voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag is dat er niet per productgroep is onderzocht waar de knelpunten in de voedingsinname zaten. Er is bijvoorbeeld niet onderzocht of de inname van vezels werd veroorzaakt door een lage consumptie van brood en graanproducten. Dit was wegens praktische redenen niet haalbaar. Om een beeld te schetsen van de inname buiten Amsterdam Nieuw-West is de gemiddelde inname van macronutriënten vergeleken met die van Nederlandse kinderen van 2-3 jaar (9,10).

(27)

5. C

ONCLUSIE EN AANBEVELINGEN

5.1. Conclusie

In dit onderzoek is de opvoeding onderverdeeld in meerdere categorieën. Voor een aantal van deze categorieën is een mogelijk verband aangetoond. Wegens het powerprobleem van het huidige onderzoek kunnen de relaties niet met zekerheid worden aangetoond en worden conclusies met voorzichtigheid geformuleerd.

De meeste relaties zijn aangetoond voor de opvoedstijl waarbij ouders het eetgedrag van het kind sturen om een gezonde leefstijl te bevorderen. Dit resulteert mogelijk in een lagere koolhydraatinname. Een goede voorbeeldfunctie van de ouders kan de BMI van het kind positief beïnvloeden. Mogelijk bestaat er ook een relatie tussen het reguleren van de emoties en de energie-inname van het kind. Bovendien blijkt dat de energie-inname mogelijk lager is wanneer ouders het kind aanmoedigen om gezonde producten te kiezen.

Een andere voorzichtige conclusie die kan worden getrokken, is dat kinderen met een Marokkaanse etniciteit gemiddeld het vaakst overgewicht hebben vergeleken met de rest van de etnische groepen. Daarentegen is dit niet de groep met de hoogste gemiddelde energie-inname. Een verklaring voor deze BMI zou de hoge koolhydraatinname kunnen zijn. Echter is de koolhydraatinname bij alle groepen hoger dan aanbevolen. Uit dit onderzoek blijkt dat er mogelijk een relatie is tussen de opvoeding en de BMI. Tevens is er een mogelijke relatie tussen de opvoeding en de energie-, vet- en koolhydraatinname van kinderen in de leeftijdscategorie 2,5 tot en met 3 jaar.

5.2. Aanbevelingen

Aanbevelingen voor PreSchool@HealthyWeight en gemeenten

De resultaten van het huidige onderzoek kunnen van toegevoegde waarde zijn voor het PreSchool@HealthyWeight onderzoek. Aan de hand van de verkregen gegevens uit het huidige onderzoek krijgen de pedagogisch medewerkers inzicht in de opvoeding van de kinderen in Amsterdam Nieuw-West en de mogelijke relatie met de BMI en voedingsinname. Vervolgens kunnen zij ouders gemakkelijker ondersteunen bij het ontwikkelen van een gezonde leefstijl bij ouders en kinderen op voorscholen. Pedagogische medewerkers kunnen de voorbeeldfunctie (rolmodel) van de ouders stimuleren door evenementen te organiseren. Daarbij leren ouders samen met hun kind hoe ze een gezonde leefstijl kunnen aannemen. Daarnaast zijn de resultaten nuttig voor de gemeente Amsterdam. Die kan de gegevens gebruiken in vervolgonderzoek naar de opvoeding die (allochtone) inwoners van Nieuw-West handhaven in combinatie met de gezondheid en leefstijl van het kind.

(28)

Aanbevelingen voor vervolgonderzoek

De uitkomsten van dit onderzoek zijn niet generaliseerbaar vanwege het powerprobleem. Het is dan ook aan te bevelen om een grotere onderzoekspopulatie te includeren bij eventueel vervolgonderzoek. De resultaten zijn niet representatief voor de diverse etnische groepen in Amsterdam Nieuw-West. Om de invloed van verschillende eetculturen te onderzoeken is betere observatie van het voedingspatroon nodig. Er wordt aanbevolen om naast de eetdagboeken ook een voedselfrequentievragenlijst te raadplegen. Daarnaast is er in het huidige onderzoek niet nagevraagd tot welke etniciteit de respondenten zichzelf rekenen. Er is uitsluitend gevraagd in welk land de moeder, vader en het kind geboren zijn. De etniciteit van het kind kan beter bepaald worden wanneer er bekend is tot welke etniciteit de respondent zichzelf en zijn of haar kind rekent en wanneer het geboorteland van de grootouders wordt meegenomen.

Tot slot is in het huidige onderzoek uitsluitend de gemiddelde inname van de macronutriënten berekend. Er is niet nagegaan wat de consumptie van de kinderen per productgroep en eetmoment was. Hierdoor kan niet worden achterhaald waar opvallende innames door worden veroorzaakt. Ook kan er geen vergelijking worden gemaakt met de gemiddelde inname van voedingsmiddelen van kinderen in heel Nederland. Wanneer er meer gegevens verkregen worden over de productgroepen en eetmomenten kan er gericht advies gegeven worden. De huidige advisering gaat per productgroep en eetmoment en niet per macronutriënt. Uit de verkregen gegevens is de locatie van consumptie niet bekend. Voor verder onderzoek wordt aanbevolen om in het eetdagboek na te vragen waar het kind was tijdens het consumeren van een maaltijd. Hiermee kunnen mogelijke invloeden van de locatie worden achterhaald.

(29)

R

EFERENTIELIJST

1. World Health Organization. Mediacentre. Obesity and Overweight. 2016, juni. Beschikbaar via: www.who.int/mediacentre/factsheets/fs311/en/

2. Centraal Bureau voor Statistiek. Lengte en gewicht van personen, ondergewicht en overgewicht; vanaf 1981. 2016.

Beschikbaar via: www.statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=81565ned&D1=0-4&D2=a&D3=0-1,5&D4=0&D5=0,10,20,30,33-34&VW=T

3. De Vries SI, et al. Kinderen in prioriteitswijken: lichamelijke (in)activiteit en overgewicht. TNO kwaliteit van leven. TNO-rapport. 2005:67-78.

4. Gemeente Amsterdam. Bureau Onderzoek en Statistiek. Staat van Gezond Gewicht 2014. Fact sheet. 2014, april (2), p. 3.

5. Tudor-Locke C, et al. A geographical comparison of prevalence of overweight school-aged children: the national survey of children’s health 2003. The American Academy of Pediatrics. 2007;120(4):1043-50.

6. Van der Klauw M, Verheijden MW, Slinger JD. Monitor Convenant Gezond Gewicht 2013.

Determinanten van beweeg- en eetgedrag van kinderen. Nederlandse Organisatie voor Toegepast-natuurwetenschappelijk. 2013, december:38-39.

7. Schrijvers CTM, Schoemaker CG. Spelen met gezondheid: leefstijl en psychische gezondheid van de Nederlandse jeugd. Bilthoven: RIVM; 2008:27-35.

8. Oostdam R, Hooge E. Making the difference with active parenting; forming educational partnerships between parents and schools. European Journal of Psychology and Educational Studies. 2013;28:337-351.

9. Eettabel. Stichting Voedingscentrum Nederland. 2016.

10. RIVM. Voedselconsumptiepeiling. Gebruikelijke inneming van macronutriënten uit voedingsmiddelen van Nederlandse jongens met leeftijd 2-3 jaar. 2009; versie 11.

11. RIVM. Voedselconsumptiepeiling. Gebruikelijke inneming van macronutriënten uit voedingsmiddelen van Nederlandse meisjes met leeftijd 2-3 jaar. 2009; versie 11

12. De Boer EJ, et al. Voeding van Marokkaanse, Turkse, Surinaamse en autochtone Nederlanders in Amsterdam. RIVM rapport. 2015:9-93.

13. Maziah A.M, Saemah R. Parental Involvement: A Strategy that Influences a Child’s Health Related Behaviour. Health Science Journal. 2015;10.1:7.

(30)

14. Clark HR, et al. How do parents' child-feeding behaviours influence child weight? Implications for childhood obesity policy. Journal of Public Health. 2007;29(2):132-41.

15. Boere-Boonekamp M.M, et al. Overgewicht en obesitas bij jonge kinderen (0-4 jaar): gedrag en opvattingen van ouders. Nederlandse Tijdschrift voor Geneeskunde. 2008; 152:324-30.

16. Fisher .O, Birch LL. Eating in the absence of hunger and overweight in girls from 5 to 7 y of age 1–3. The American Journal of Clinical Nutrition. 2002;76(1):226–31.

17. GGD Amsterdam. Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2012. Nieuw West gezond en wel. 2012, maart.

Beschikbaar via: www.ggd.amsterdam.nl/beleid-onderzoek/gezondheidsmonitors/amsterdamse/

18. Centraal Bureau van de Statistiek. Kerncijfers wijken en buurten. 2016, maart. Beschikbaar via:

www.statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=82339ned&LA=NL

19. Gemeente Amsterdam. Onderzoek, Informatie en Statistiek. Amsterdam in cijfers. 2016:8-16. Beschikbaar via: www.ois.amsterdam.nl/publicaties/amsterdamincijfers

20. O’Connor TM, et al. Psychometrics of the preschooler physical activity parenting practices instrument among a Latino sample. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity; 2014;11(3).

21. Nederlands Centrum Jeugdgezondheid. Richtlijnen. JGZ-richtlijnen. Richtlijn overgewicht. 2012 Beschikbaar via:

www.ncj.nl/richtlijnen/jgzrichtlijnenwebsite/details-richtlijn/?richtlijn=10&rlpag=851

22. Van Veen F, Verschagen J. Van vragen wordt men wijs. De methodologie achter

vragenlijstonderzoek naar voedings- en beweeggedrag van kinderen (2-3 jaar) in Amsterdam Nieuw-West. HvA kennisbank; 2015.

23. Nederlands Voedingstoffenbestand. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. NEVO online versie; 2016/5.0

Beschikbaar via: nevo-online.rivm.nl/

24. Musher-Eizenman D, Holub S. Comprehensive feeding practices questionnaire: validation of a new measure of parental feeding practices. Journal of Pediatric Psychology. 2007;32(8):960-72.

25. Centraal Bureau voor Statistiek. Methoden. Begrippen. Herkomstgroepering. Beschikbaar via:

(31)

26. Cole T, Rolland-Cachera M F. Measurement and definition. In Childhood and Adolescent Obesity: Causes and Consequences, Prevention and Management. Journal of the Royal Society of Medicine. 2003; 96(6):312-313.

27. Cole, TJ. Et al. Establishing a standard definition for child overweight and obesity worldwide: international survey. 2000;320:1240.

28. Scaglionim S. Et al. Influence of parental attitudes in the development of children eating behavior. British Journal of Nutrition. 2008;99(1):22-5.

29. L’Hoir, MP, et al. Kansrijke elementen in de preventie van overgewicht bij jonge kinderen. Voldoende slaap en een gezaghebbende opvoeding. Tijdschrift

Kindergeneeskunde.2008;76(4):199-204.

30. Deghan M, Merchant A. Is bioelectrical impedance accruate for use in large epidemiological studies? Nutrition Journal. 2008; 7:26.

31. Voedingscentrum. Encyclopedie. Energie (calorieën).

(32)

B

IJLAGEN

Bijlage I: Standard Operating Procedures

SOP Lengte

Introductie 1. Doel

Deze Standard Operating Procedure (SOP) beschrijft het proces voor het meten van de lichaamslengte.

2. Toepassingsgebied

Deze SOP is een verplicht document en wordt uitgevoerd door alle testafnemers bij het aangaan van het onderzoeksproject.

3. Verantwoordelijkheden en bevoegdheden

Verantwoordelijkheden

De manager van het onderzoeksproject is verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat de testafnemers die deze procedure volgen, begrijpen wat de doelstelling van deze SOP is. Elke testafnemer moet worden getraind in de procedure van het meten van de lengte door de coördinator van ANAC of een door de coördinator aangewezen SOP trainer.

Bevoegdheden

- De testafnemers zijn bevoegd om lengte te meten.

- De interpretatie wordt uitgevoerd door de onderzoeksleider, coördinator van ANAC of overige SOP trainers.

4. Materiaal/benodigdheden

Benodigdheden die nodig zijn om deze procedure uit te voeren: - Mobiele lengtemeter (SECA 213).

5. Veiligheid en milieu

Persoonlijke veiligheid van medewerker en omgeving

Risicoklasse: zeer laag. Er zijn geen eisen gesteld aan opleiding van de testafnemer.

Bescherming deelnemer

Controleer of er een contra-indicatie bestaat voor het meten van de lengte bij de deelnemer. De gegevens die worden verzameld uit het meten van de lengte worden per deelnemer gecodeerd.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Van de Nederlandse kinderen raakt 57% gewond, onder de andere etnische groepen is dit percentage hoger: bij de Marokkaanse kinderen 68%, bij de Turkse kinderen 67% en Suri-

[r]

This task is specifically designed to study the social function of gaze during conversations, by combining qualitative parent-child observation and recording high- resolution

Using a parent-child matched sample, the present study found that: (a) agreement between parents and children was quite low, especially for emotional neglect, (b) there was a

Er zijn bijvoorbeeld bedrijven die zeggen: ‘Ik wil van alles sociaal doen, maar dit is niet mijn expertise, dus die koop ik graag in.’ Bijvoorbeeld door een organisatie als Cordaan

It should be noted that the only effect from these regressions that is statistically significant on a 95 per cent level is the negative effect that the role of receiver has for

De drie theorieën kunnen worden gebruikt om de gegeven humortypen dusdanig te categoriseren: verrassing, clowneske humor, parodie en ironie vallen onder de incongruity theory

Mail ze dan naar Aduis (info@aduis.nl) en wij plaatsen deze dan als downlaod op onze web