CASS. (1
E
K.) AR C.13.0362.N, 6 MAART
2014
Emmy Maenhout
Studentennummer: 01305964Promotor: Prof. dr. Jan Bael
Commissaris: mevr. Elise Maes
Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2019 – 2020
SAMENVATTING
Deze masterproef focust zich voornamelijk op de mogelijke beëindigingsgronden waar partijen bij een tontinebeding of beding van aanwas een beroep op kunnen doen. Tontinebedingen en bedingen van aanwas zijn niet in de wet opgenomen. Het zijn immers creaties van de rechtsleer zijn. Hoewel ze een verschillende techniek gebruiken, beogen ze beide hetzelfde. Namelijk, een roerend of onroerend goed, in eigendom of vruchtgebruik, na het overlijden van de eerststervende partij volledig te laten toekomen aan de langstlevende partij. Hoewel een dergelijk beding de partijen zowel burgerrechtelijke als fiscale voordelen kan opleveren, kent het ook een aantal pijnpunten. Deze pijnpunten situeren zich hoofdzakelijk op het vlak van de beëindiging. Immers, wanneer de partijen een punt zetten achter hun relatie willen ze in de meeste gevallen niet dat hun ex-partner de mogelijkheid behoudt om het goed volledig te verkrijgen. Hoe kunnen partijen dan van zo’n overeenkomst afraken? Wanneer ze beide een einde willen maken aan de overeenkomst is er geen probleem. Het komt evenwel voor dat één van de partijen zich hiertegen verzet. Om aan dit probleem tegemoet te komen voorziet de notaris in de overeenkomst, sinds geruime tijd, contractuele beëindigingsmogelijkheden. Lange tijd kon men op deze manier evenwel in het vaarwater van het verbod op bedingen betreffende een toekomstige nalatenschap komen. Een recente wetswijziging heeft dit probleem intussen grotendeels verholpen. Het is nu toegelaten om een erfovereenkomst aan te gaan als het gaat om bedingen of overeenkomsten onder bezwarende en bijzondere titel. De oude wetgeving en rechtspraak blijft evenwel nog steeds van toepassing op overeenkomsten die zijn gesloten voor de inwerkingtreding van de wet. Bij oude overeenkomsten heeft men jammer genoeg vaak niet voorzien in contractuele beëindigingsgronden. Die partijen moeten op een andere rechtsfiguur beroep proberen doen. Het arrest van het Hof van Cassatie van 6 maart 2014 heeft dan ook voor heel wat opluchting gezorgd. Het Hof besliste dat wanneer de onderliggende verhouding een einde neemt en zo iedere zin aan de overeenkomst wordt ontnomen, tevens de tontine ophoudt te bestaan. Desalniettemin is het niet duidelijk op welke rechtsgrond het Hof haar oordeel stoelt en bestaat er ook geen zekerheid omtrent de draagwijdte van het arrest, wat de rechtszekerheid niet ten goede komt. We zien in de rechtspraak en rechtsleer verschillende gronden voorbij komen, waaronder het verbod op rechtsmisbruik, de imprevisieleer, een sui-generis beëindigingsgrond, het verval van de overeenkomst wegens het verdwijnen van de oorzaak… deze mogelijke beëindigingsgronden zullen in deze masterproef dan ook besproken worden.
Inhoudsopgave
SAMENVATTING ... 2
INLEIDING ... 4
DEEL I. TONTINE EN AANWAS ... 6
Hoofdstuk I. Historiek ... 6
Hoofdstuk II. Begrip ... 7
Afdeling I. Tontinebeding ... 8
Afdeling 2. Beding van aanwas ... 9
Hoofdstuk IV. Kwalificatie ... 10
Afdeling I. Kanscontract ten bezwarende titel – wederkerig ... 10
Afdeling II. Schenking ... 13
Afdeling III. Natuurlijke verbintenis ... 15
Hoofdstuk V. Verboden erfovereenkomst ... 16
Afdeling I. Voor de Wet van 31 juli 2017 ... 16
Afdeling II. Na de Wet van 31 juli 2017 ... 18
DEEL II. BEËINDIGINGSGRONDEN ... 21
Hoofdstuk I. Overlijden ... 22
Hoofdstuk II. Beëindiging op contractuele wijze ... 22
Afdeling I. Beperking in de tijd ... 23
Afdeling II. Opzegmogelijkheid ... 26
Afdeling III. Ontbindende voorwaarde ... 27
Hoofdstuk III. Beëindiging op grond van een andere rechtsgrond ... 31
Afdeling I. Onderlinge toestemming ... 34
Afdeling II. Imprevisieleer ... 35
Afdeling III. Sui generis-beëindigingsgrond ... 36
Afdeling IV. Theorie van het rechtsmisbruik ... 38
§1. Begrip rechtsmisbruik ... 38
§2. Toepassing in de rechtspraak ... 39
Afdeling V. Theorie van het verval van de rechtshandeling wegens het verdwijnen van de oorzaak ... 43
§1. Oorzaakbegrip ... 43
§2. Cassatie arrest 16 november 1989 ... 45
§3. Cassatiearrest 21 januari 2000 ... 48
§4. Cassatiearrest 12 december 2008 ... 50
§5. Cassatiearrest 6 maart 2014? ... 51
§1. Begrip onverdeeldheid ... 57
§2. Als zelfstandige beëindigingsgrond ... 59
§3. Nadat de overeenkomst op een andere grond beëindigd is ... 67
BESLUIT ... 68
BIBLIOGRAFIE ... 71
Hoofdstuk I. Rechtspraak ... 71
Hoofdstuk II. Tijdschriften ... 74
Hoofstuk III. Boeken – verzamelwerken - reeksen ... 79
Hoofdstuk IV. Wetten en standpunten ... 81
INLEIDING
Het Burgerlijk Wetboek voorziet in een wettelijk (reservatair) erfrecht voor de langstlevende echtgeno(o)t(e). Lange tijd bestond er geen wettelijk erfrecht tussen wettelijk samenwonende partners, daar kwam in 2007 verandering in. Voor feitelijke samenwoners is er evenwel nog steeds geen dergelijke regeling voorhanden. De praktijk zocht dan ook naar een manier om tussen samenwoners een soort erfrecht tot stand te brengen, zodat de toekomst van de langstlevende veilig
kon worden gesteld. De oplossing werd gevonden in het tontinebeding en het beding van aanwas. Deze bedingen hebben tot gevolg dat een goed dat door beide partijen werd aangekocht via de werking van een opschortende, en bij de tontine ook een ontbindende, voorwaarde uiteindelijk toekomt aan de langstlevende. Naast samenwoners zagen ook echtgenoten het nut in van de bedingen, aangezien ze de mogelijkheid creëren om de reserve uit te schakelen.
De achterliggende beweegreden voor de sluiting van een dergelijk beding is dus in de meeste gevallen de verzorgingsgedachte ten aanzien van de langstlevende partner en daarnaast willen partijen ook zichzelf veilig stellen. Zolang alles goed gaat tussen de partners, is er in principe geen probleem. Vaak houden de partners evenwel geen rekening met de mogelijkheid dat de relatie in de toekomst spaak loopt en eens ze uit elkaar willen gaan, steken de moeilijkheden de kop op. Er bestaat immers geen wettelijke grondslag voor het tontine- en aanwas beding, daar het een creatie is van de rechtsleer. Bijgevolg is er ook geen wettelijke regeling die het lot regelt van de bedingen bij de beëindiging van de samenwoning. Aan dit probleem kan deels verholpen worden door te voorzien in contractuele beëindigingsmogelijkheden of door het beding te beperken in de tijd. Echter, in de
meesteoudere bedingen werd van deze mogelijkheden nog geen gebruik gemaakt. De vraag stelt
zich derhalve hoe en of men een einde kan maken aan de bedingen en dan vooral in het gevalwaarin
slechts één partij uit onverdeeldheid wil treden en de andere partij dit weigert omdat deze nog steeds in onverdeeldheid wil blijven.
Met het arrest van 6 maart 2014 heeft het Hof van Cassatie duidelijkheid geschept met betrekking tot deze prangende vraag door te oordelen dat een tontineovereenkomst haar uitwerking verliest bij een relatiebreuk. Hiermee is de rechtsonzekerheid helaas niet helemaal verdwenen. Het hof geeft immers niet aan op welke rechtsgrond ze haar beslissing steunt. In de rechtsleer worden dan ook verschillende mogelijke rechtsgronden naar voren geschoven. Eén hiervan is de theorie van het verval van de rechtshandeling wegens het verdwijnen van de oorzaak. Dit is op zijn minst merkwaardig aangezien het Hof van Cassatie in vorige arresten het volgende stelde: “Het bestaan
van een oorzaak (…) moet in beginsel worden beoordeeld op het ogenblik van de totstandkoming van de rechtshandeling waarvan zij een geldigheidsvereiste is. De latere verdwijning ervan heeft in de regel geen gevolgen voor de geldigheid van de rechtshandeling.” Het hof herhaalt dit in het arrest
van 6 maart 2014, maar stelt vervolgens dat: “(…) de oorzaak van de overeenkomst die gelegen is
het tontinebeding geen uitwerking meer heeft (…). Die twee gegevens lijken tegenstrijdig en het is
niet duidelijk of het hof een uitzondering op haar regel heeft willen creëren.
In deze masterproef zal vooreerst het tontinebeding en beding van aanwas kort worden besproken en wordt er onder andere stilgestaan bij de recente wetswijziging die een grote invloed heeft gehad op de figuur van het verboden beding betreffende een nog niet opengevallen nalatenschap. In een tweede deel gaan we dan dieper in op de beëindigingsgronden. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de contractuele beëindigingsgronden en de niet-contractuele beëindigingsgronden. Bij de niet-contractuele beëindigingsgronden staan we voornamelijk stil bij de figuur van het rechtsmisbruik, de theorie van het verval van de overeenkomst wegens het verdwijnen van de oorzaak en artikel 815 BW en kijken we ook naar relevante rechtspraak.
DEEL I. TONTINE EN AANWAS
Hoofdstuk I. Historiek
1. Het tontinebeding vindt haar oorsprong in de zeventiende eeuw.1De benaming verwijst naar
de Italiaanse bankier Tonti die geld van beleggers verzamelde om deze vervolgens te beleggen voor
een vooraf vastgestelde periode. Na het verstrijken van deze periode werden de gelden, inclusief
interesten, verdeeld onder de beleggers, die op dat ogenblik nog in leven waren. 2
Later werd de techniek vooral aangewend door kloostergemeenschappen, teneinde vermogens die werden verkregen via schenking of erfenis binnen de congregatie te houden. Deze praktijk heeft evenwel haar nut verloren sinds de invoering van de Wet van 26 juni 1921, dewelke
rechtspersoonlijkheid toekende aan verenigingen zonder winstoogmerk.3
In de jaren tachtig kwam de tontine opnieuw onder de aandacht. Deze keer vooral onder invloed van
het stijgend aantal ongehuwd samenwonenden4 en een rechtsgeleerde bijdrage van F. Bouckaert.5
Zo een beding kon immers vaak aanspraken van reservataire erfgenamen afweren en bovendien
resulteerde het ook in fiscale voordelen waarop later iets uitgebreider wordt ingegaan.6
Recent heeft het beding van aanwas aan populariteit gewonnen en is de klassieke tontine grotendeels
in onbruik geraakt.7
Hoofdstuk II. Begrip
2. Het tontinebeding en beding van aanwas zijn niet terug te vinden in het Burgerlijk Wetboek.
Het zijn immers creaties van de rechtsleer.8 Hierna worden de begrippen afzonderlijk kort
besproken.
2 T. LEROY, “De herontdekking van de tontine: het zakenrechtelijk statuut van een goed na het beëindigen van de
tontine”, Jura Falc. 2011-2012, 683; S. MAES, “Bedingen van aanwas en tontine: opnieuw rechtsfiguren uit grootvaders tijd?”, NJW 2008, 379; D. MICHIELS, “Bedingen van tontine en aanwas”, RW 1995-1996, 969.
3 F. BOUCKAERT, “Un procédé juridique oublié: la tontine”, RNB 1983, 572; A. DU FAUX, “tontine, een onduidelijk
begrip”, T.Not. 1994, 451; S. MAES, “Bedingen van aanwas en tontine: opnieuw rechtsfiguren uit grootvaders tijd?”, NJW 2008, 379-380; D. MICHIELS “Actuele ontwikkelingen inzake bedingen van tontine en aanwas”, Not.Fisc.M. 2001, 1-2.
4 T. LEROY, “De herontdekking van de tontine: het zakenrechtelijk statuut van een goed na het beëindigen van de
tontine”, Jura Falc. 2011-2012, 683; D. MICHIELS, “Tontine en exclusief genot” (noot onder Cass. 19 september 2011), RW 2012-2013, 1300.
5 Zie F. BOUCKAERT, “Tontine, een rechtsfiguur uit grootvaders tijd”, T.Not. 1982, 241-247.
6 M. PUELINCKX-COENE, “Wordt een beding van aanwas tussen samenwonenden een verboden erfovereenkomst zo
het buitenspel gezet wordt bij feitelijke scheiding?” (noot onder Antwerpen 3 juni 2009), T.Not. 2011, 521.
7 F. BOUCKAERT, en D. MICHIELS, “Afdeling 2 tontine en aanwas”, in A. VERBEKE, H. DERYCKE en P.
LALEMAN (eds.), Handboek estate planning (algemeen deel 7) vermogensplanning: alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2010, 55.
8 F. BOUCKAERT, en D. MICHIELS, “Afdeling 2 tontine en aanwas”, in A. VERBEKE, H. DERYCKE en P.
LALEMAN (eds.), Handboek estate planning (algemeen deel 7) vermogensplanning: alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2010, 47; A. DU FAUX, “tontine, een onduidelijk begrip”, T.Not. 1994, 451; S. MAES, “Bedingen van aanwas en tontine: opnieuw rechtsfiguren uit grootvaders tijd?”, NJW 2008, 380; D. MICHIELS “Actuele ontwikkelingen
Afdeling I. Tontinebeding
3. Bij een tontineovereenkomst krijgen de kopers elk een voorwaardelijk recht van eigendom
op het goed onder opschortende voorwaarde van overleven en onder de ontbindende voorwaarde
van vooroverlijden. 9
De tontine impliceert een driepartijenovereenkomst. De overeenkomst wordt gesloten tussen de
verkoper en de verschillende kopers.10 Op het ogenblik dat de opschortende voorwaarde in
vervulling gaat, wordt de langstlevende geacht het goed volledig en rechtstreeks te hebben
verkregen van de verkopers.11 Dit is het gevolg van het samenspel van de opschortende en
ontbindende voorwaarde.12 De eerstoverledene wordt zodus geacht nooit eigenaar te zijn geweest
en het goed heeft zich dan ook nooit in zijn nalatenschap bevonden. De langstlevende daarentegen
wordt geacht steeds eigenaar te zijn geweest.13
Vermits de overeenkomst wordt gesloten met de verkoper, verkrijgen de partijen hun rechten niet van elkaar, maar van de verkopers. Dit heeft tot gevolg dat het tontinebeding steeds in de oorspronkelijke aankoopakte moet worden opgenomen. Het is niet mogelijk om later een
afzonderlijke akte op te stellen. 14 Ook brengt deze band met de verkoper verschillende problemen
inzake bedingen van tontine en aanwas”, Not.Fisc.M. 2001, 1; D. MICHIELS, “Tontine en exclusief genot” (noot onder Cass. 19 september 2011), RW 2012-2013, 1300; V. VANDERHULST, “Tontine verliest uitwerking bij relatiebreuk” (noot onder Cass. 6 maart 2014), NJW 2015, 694.
9 F. BOUCKAERT, “Tontine, een rechtsfiguur uit grootvaders tijd”, T.Not. 1982, 241; MAES, “Bedingen van aanwas
en tontine: opnieuw rechtsfiguren uit grootvaders tijd?”, NJW 2008, 381; V. SAGAERT, “Groen licht voor aanwasbedingen die gekoppeld zijn aan de duurtijd van de relatie” (noot onder Cass. 21 oktober 2016), T.Not. 2017, 60.
10 L. BRACKE, “Het nagestreefde doel versus de rechtszekerheid. Het verval als beëindigingswijze van een
rechtshandeling wegens het verdwijnen of wegvallen van de oorzaak”, Not.Fisc.M. 1998, 126; D. MICHIELS, “Tontine en exclusief genot” (noot onder Cass. 19 september 2011), RW 2012-2013, 1300.
11 Rb. Brugge 16 januari 2004, T.Not. 2005, 415, noot F. BOUCKAERT; E. ADRIAENS, “Deelgenoot
tontineovereenkomst kan eenzijdig de verdeling vorderen na einde onderliggende relatie” (noot onder Cass. 6 maart 2014), Not.Fisc.M. 2014, 107; F. BOUCKAERT, “Hoe tontine- en aanwasbedingen kunnen worden beëindigd? Bedenkingen bij het vonnis van de rechtbank te Gent van 2 september 2003, bij het arrest van het Hof van Beroep te Gent van 24 maart 2005 en bij het vonnis van de rechtbank te Brugge van 16 januari 2004”, T.Not. 2005, 391.
12 Rb. Mechelen 7 mei 2008, T.Not. 2009, (240) 242; M. DE BACKER, “De tontine en het beding van aanwas en de
mogelijkheid tot vereffening-verdeling”, Not.Fisc.M. 1997, 203.
13 D. MICHIELS, “Tontine en exclusief genot” (noot onder Cass. 19 september 2011), RW 2012-2013, 1300; T.
LEROY, “De herontdekking van de tontine: het zakenrechtelijk statuut van een goed na het beëindigen van de tontine”, Jura Falc. 2011-2012, 680.
14 J. LAMBRECHTS, en A. MARISSENS, “Overzicht van rechtspraak (2008-2016) – De feitelijke samenwoning”,
met zich mee en dan voornamelijk ingeval de partijen niet meer overeenkomen. Gelukkigerwijs aanvaardt de fiscus dat het volstaat dat enkel de deelgenoten de akte van verzaking ondertekenen.
Dat de verkoper niet tussenkomt, heeft geen gevolgen voor de uitwerking van de verzaking.15
Afdeling 2. Beding van aanwas
4. Een overeenkomst met een beding van aanwas is een overeenkomst waarbij een
onverdeeldheid ontstaat tussen partijen en actuele rechten aan de wederpartij worden toegekend
onder de opschortende voorwaarde van het vooroverlijden van de andere.16 Elke partij staat dus met
andere woorden zijn aandeel af aan de andere, onder de opschortende voorwaarde van zijn
vooroverlijden.17 Als tegenprestatie voor deze afstand verkrijgt degene die afstaat een gelijke kans
om het aandeel van de andere te verwerven, indien hij het langst leeft.18 Bij het overlijden van een
partij, groeit het aandeel van deze eerststervende aan bij het aandeel van de langstlevende. Een beding van aanwas brengt een doelvermogen tot stand tussen de partijen met betrekking tot het
welbepaalde goed dat in onverdeeldheid is.19
Het zijn de kopers die aan hun onverdeeldheid een beding van aanwas koppelen. De verkoper wordt hier niet bij betrokken en dit heeft logischerwijs tot gevolg dat de partijen hun rechten niet verkrijgen
van de verkoper, maar van elkaar.20 Het beding geldt dus alleen tussen de kopers en werkt alleen
15 F. BOUCKAERT, en D. MICHIELS, “Afdeling 2 tontine en aanwas”, in A. VERBEKE, H. DERYCKE en P.
LALEMAN (eds.), Handboek estate planning (algemeen deel 7) vermogensplanning: alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2010, 52.
16 Antwerpen 3 juni 2009, T.Not. 2011, (517) 519, noot M. PUELINCKX-COENE; Brussel 24 mei 2016, T.Not. 2016,
(514) 517, T.Fam. 2017, (99) 100, noot L. JANSSENS; N. CARETTE, “Hoofdstuk II. Actuele ontwikkelingen zakenrecht 2016” in CARETTE, N. en BARBAIX, R. (eds.), Tendensen vermogensrecht 2017, Antwerpen, Intersentia, 2017, 54; V. SAGAERT, “Groen licht voor aanwasbedingen die gekoppeld zijn aan de duurtijd van de relatie” (noot onder Cass. 21 oktober 2016), T.Not. 2017, 54.
17 J. LAMBRECHTS, en A. MARISSENS, “Overzicht van rechtspraak (2008-2016) – De feitelijke samenwoning”,
T.Fam. 2017, 29.
18 Antwerpen 3 juni 2009, T.Not. 2011, (517) 518, noot M. PUELINCKX-COENE.
19 Antwerpen 3 juni 2009, T.Not. 2011, (517) 519, noot M. PUELINCKX-COENE; Antwerpen 30 juni 2015, T.Not.
2016, (364) 367; Antwerpen 12 maart 2019, TEP 2019, 304; F. BOUCKAERT, “Hoe tontine- en aanwasbedingen kunnen worden beëindigd? Bedenkingen bij het vonnis van de rechtbank te Gent van 2 september 2003, bij het arrest van het Hof van Beroep te Gent van 24 maart 2005 en bij het vonnis van de rechtbank te Brugge van 16 januari 2004”, T.Not. 2005, 396.
voor de toekomst.21 Bijgevolg is het mogelijk om het beding in de aankoopakte op te nemen of in
een, eventueel latere, afzonderlijke akte.22
.
In tegenstelling met Frankrijk, wordt de geldigheid van een beding van aanwas in de Belgische
rechtspraak niet betwist.23
Hoofdstuk IV. Kwalificatie
De kwalificatie van een tontinebeding en beding van aanwas is zeer belangrijk. Het zal onder meer bepalen of er een schenkbelasting, erfbelasting of een evenredig voorkooprecht verschuldigd is. Daarnaast zal de kwalificatie ook een invloed hebben op de vraag of erfgenamen hun reservataire aanspraken kunnen doen gelden en een vordering tot inbreng kunnen instellen. Bovendien heeft een kwalificatie als schenking nog verschillende andere ongewenste gevolgen. Zo is een schenking tussen echtgenoten steeds herroepbaar en mogen ze elkaar niet begiftigen in dezelfde akte. Ook kan de kwalificatie als schenking soms de nietigverklaring tot gevolg hebben wegens ongeoorloofde
oorzaak of wegens het niet naleven van de vormvereisten.24 Thans speelt de kwalificatie ook een
belangrijke rol om te weten of men te maken heeft met een verboden beding betreffende een nog niet opengevallen nalatenschap.
Afdeling I. Kanscontract ten bezwarende titel – wederkerig
21 Rb. Brugge 16 januari 2004, T.Not. 2005, 415, noot F. BOUCKAERT; M. DE BACKER, “De tontine en het beding
van aanwas en de mogelijkheid tot vereffening-verdeling”, Not.Fisc.M. 1997, 203; T. LEROY, “De herontdekking van de tontine: het zakenrechtelijk statuut van een goed na het beëindigen van de tontine”, Jura Falc. 2011-2012, 682.
22 J. LAMBRECHTS, en A. MARISSENS, “Overzicht van rechtspraak (2008-2016) – De feitelijke samenwoning”,
T.Fam. 2017, 29.
23 Gent 16 december 2004, T.Not. 2006, (126) 128, noot F. BOUCKAERT; T. LEROY, “De herontdekking van de
tontine: het zakenrechtelijk statuut van een goed na het beëindigen van de tontine”, Jura Falc. 2011-2012, 682.
24 BAEL, J., “De bedingen van aanwas en tontinebedingen” in DE WULF, C. (ed.), Notarieel familierecht en familiaal
5. In de regel wordt zowel door de rechtspraak25 als door de rechtsleer26 aangenomen dat
tontine- en aanwasbedingen kanscontracten zijn ten bezwarende titel. Het zijn overeenkomsten ten bezwarende titel omdat beide partijen zich verbinden tot een gelijkwaardige prestatie. Ze geven
elkaar namelijk de mogelijkheid om de uiteindelijke eigenaar te worden van het goed.27
Het zijn kanscontracten, omdat de kans op winst of verlies afhangt van een onzekere
aangelegenheid28, met name het overlijden van een van de partijen.29 Elke deelgenoot heeft dus de
kans om het aandeel van de andere te verkrijgen, op voorwaarde dat hij de langstlevende is.30 Dit
houdt in dat er tussen de partijen gelijke overlevingskansen moeten zijn, anders zou er weinig onzekerheid bestaan over wie het eerst zal komen te overlijden. Om te bepalen of er gelijke overlevingskansen zijn, kan men verschillende factoren in ogenschouw nemen, zoals bijvoorbeeld de leeftijd en de gezondheidstoestand. Deze gelijkheid van kansen moet aanwezig zijn op het moment van het sluiten van de overeenkomst en dus niet op het ogenblik dat er onenigheid ontstaat. Bij de aanwezigheid van ongelijke kansen, bestaat de mogelijkheid om dit te compenseren door een groter aandeel te betalen in de aankoopprijs of door de erfgenamen na het overlijden van de
eerststervende een bedrage uit te betalen.31 A contrario is er een gelijkwaardige inleg vereist
wanneer de overlevingskansen ongeveer gelijk zijn.
25 Antwerpen 30 juni 2015, T.Not. 2016, (364) 368; Gent 24 maart 2005, T.Not. 2005, (403) 406, noot F. BOUCKAERT. 26 F. BOUCKAERT, “Hoe kunnen partijen van een tontine-overeenkomst afgeraken?” (noot onder Gent 3 september
1999), T.Not. 2001, 614; M. DE BACKER, “De tontine en het beding van aanwas en de mogelijkheid tot vereffening-verdeling”, Not.Fisc.M. 1997, 204; J. LAMBRECHTS, en A. MARISSENS, “Overzicht van rechtspraak (2008-2016) – De feitelijke samenwoning”, T.Fam. 2017, 26 en 29; S. MAES, “Bedingen van aanwas en tontine: opnieuw rechtsfiguren uit grootvaders tijd?”, NJW 2008, 381.
27 M. DE BACKER, “De tontine en het beding van aanwas en de mogelijkheid tot vereffening-verdeling”, Not.Fisc.M.
1997, 204.
28 Artikel 1964 BW.
29 F. BOUCKAERT, “Hoe tontine- en aanwasbedingen kunnen worden beëindigd? Bedenkingen bij het vonnis van de
rechtbank te Gent van 2 september 2003, bij het arrest van het Hof van Beroep te Gent van 24 maart 2005 en bij het vonnis van de rechtbank te Brugge van 16 januari 2004”, T.Not. 2005, 392.
30 M. DE BACKER, “De tontine en het beding van aanwas en de mogelijkheid tot vereffening-verdeling”, Not.Fisc.M.
1997, 204; J. LAMBRECHTS, en A. MARISSENS, “Overzicht van rechtspraak (2008-2016) – De feitelijke samenwoning”, T.Fam. 2017, 29.
31 BAEL, J., “De bedingen van aanwas en tontinebedingen” in DE WULF, C. (ed.), Notarieel familierecht en familiaal
vermogensrecht. Het opstellen van notariële akten, Mechelen, Kluwer, 2011, 736-738; F. BOUCKAERT, en D. MICHIELS, “Afdeling 2 tontine en aanwas”, in A. VERBEKE, H. DERYCKE en P. LALEMAN (eds.), Handboek estate planning (algemeen deel 7) vermogensplanning: alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2010, 48-49; T. LEROY, “De herontdekking van de tontine: het zakenrechtelijk statuut van een goed na het beëindigen van de tontine”, Jura Falc. 2011-2012, 682; S. MAES, “Bedingen van aanwas en tontine: opnieuw rechtsfiguren uit grootvaders tijd?”, NJW 2008, 382; NIJBOER, N., “Contractuele regelingen tussen echtgenoten en samenwoners. Deel 2. Samenwoners. Tontine- en aanwasbedingen”, TEP 2008, 294-295.
Er moet hier wel gewezen worden op het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst (VLABEL) van
8 januari 2018.32 Volgens VLABEL moeten de partijen bij een beding van aanwas, opdat er sprake
kan zijn van een kanscontract ten bezwarende titel, een gelijkaardige levensverwachting hebben en dient er een gelijkwaardige inleg te zijn. Daarnaast zegt VLABEL uitdrukkelijk dat ongelijke overlevingskansen niet kunnen worden gecompenseerd door een grotere inleg, aangezien een grotere inleg de kans niet vergroot om de andere partij te overleven. Dit standpunt is van toepassing op aanwasbedingen die zijn gesloten op of na 19 september 2018. Bedingen die van eerder dateren en waarin ongelijke kansen werden gecompenseerd, zijn dus veilig. Thans is het niet meer aan te raden om een beding met compensatie overeen te komen wanneer er tussen de partijen ongelijke overlevingskansen bestaan, vermits VLABEL het dan niet zal kwalificeren als een kanscontract ten
bezwarende titel en er bijgevolg schenk- of erfbelasting verschuldigd zal zijn.33
6. Naast de vraag of er gelijke kansen aanwezig zijn, speelt volgens sommigen ook de
werkelijke bedoeling van de partijen een rol. Handelen de partijen eventueel uit vrijgevigheid?34
Indien men hiervan uitgaat, kan men mogelijks niet stellen dat een beding van aanwas steeds, mits gelijke kansen, een kanscontract ten bezwarende titel is. Het zou dan eigenlijk geval per geval
moeten worden bekeken. In haar arrest van 6 maart 201435, dat later verder wordt besproken, stelde
het Hof van Cassatie dat bleek dat de partijen “ vanuit de onderlinge burgerlijke en fiscaalrechtelijke
verzorgingsgedachte van de ene partner ten aanzien van de andere samenlevende partner bij het overlijden van één van de partijen” de woning onder een beding van tontine hadden gekocht. Mijns
inziens kan je uitsluitend op basis hiervan niet afleiden dat er zich een herkwalificatie als schenking zou opdringen. De bewijslast om te besluiten dat er een animus donandi aanwezig is, zou naar mijn mening veel zwaarder moeten zijn. Het doet immers geen afbreuk aan het feit dat er nog steeds sprake is van een tegenprestatie. Normalerwijze zouden de partijen geen tontinebeding of beding van aanwas aangaan indien ze niet zelf de kans hadden om het volledige goed te verkrijgen. Ze willen niet enkel hun partner veiligstellen en voor hun partner zorgen, ze willen in principe ook voor zichzelf zorgen. Daarnaast nemen partijen in hun overeenkomst meestal ook expliciet op dat het
32 VLABEL, standpunt nr. 17044, dd. 8 januari 2018 (gewijzigd op 19 september 2018).
33 H. DECOUTERE, en A. VAN DEN BROECK, “VLABEL viseert het beding van aanwas”, VIP 2018/1, 35. 34 S. MAES, “Bedingen van aanwas en tontine. Opnieuw rechtsfiguren uit grootvaders tijd?”, NJW 2008, 382.
35 Cass. 6 maart 2014, NJW 2015, 691, noot V. VANDERHULST, RW 2013-2014, 1625, noot D. MICHIELS, TBBR
2014, 261, noot F. PEERAER, Not.Fisc.M. 2014, 104, noot E. ADRIAENS, RABG 2018, 693, noot S. BROUWERS, JT 2015, 617, noot V. WYART.
gaat om een overeenkomst ten bezwarende titel, hoewel dit uiteraard geen zekerheid met zich meebrengt dat het daadwerkelijk als overeenkomst ten bezwarende titel zal worden gekwalificeerd.
7. In de hypothese dat er een ongelijkheid van kansen aanwezig is die niet wordt
gecompenseerd, leidt dit niet tot de nietigheid of niet-tegenstelbaarheid van de rechtshandeling. Wel kan er zich een herkwalificatie opdringen, indien blijkt dat de ongelijkheid van kansen getuigt van
een rechtshandeling uit vrijgevigheid.36 Degene die de ongelijkheid van kansen of de vrijgevigheid
aanvoert, moet steeds animus donandi, dit is de wil tot vrijgevigheid, bewijzen, vermits deze niet
wordt vermoed.37
8. In haar arrest van 30 juni 2015 moest het Hof van Beroep van Antwerpen zich uitspreken
over het al dan niet bestaan van een ongelijkheid van kansen. In casu bestond er een leeftijdsverschil van 10 jaar. De partijen waren respectievelijk 33 en 43 jaar op het ogenblik van het aangaan van de overeenkomst. Op deze leeftijd was het volgens het Hof onmogelijk om te voorzien dat de ene partij meer kansen zou hebben dan de andere. Desalniettemin had één van de partijen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst kanker en was hij nog niet in remissie. Bijgevolg waren zijn overlevingskansen aanzienlijk kleiner en hieromtrent werd geen enkele correctie voorzien. Doch oordeelde het Hof van beroep van Antwerpen dat: “Zelfs bij een onevenwicht in kansen, de
mogelijkheid bestaat dat het onevenwicht in de kansen is gewild om te voldoen aan een natuurlijke verbintenis tot ongestoorde huisvesting, ingegeven door overwegingen van wederzijdse genegenheid, zorgzaamheid en bestaansonzekerheid als gevolg van de ernstige ziekte. De wil tot vrijgevigheid wordt niet vermoed en moet bewezen worden”.38 Daarnaast stelde het Hof dat een ongelijke afbetaling van het woonkrediet niet relevant was.
Afdeling II. Schenking
9. Hoewel de meeste auteurs van mening zijn dat het gaat om een kanscontract ten bezwarende
titel, is niet iedereen het hier mee eens. Onder hen DE WULF. Zijns inziens moet het beding van
36 Antwerpen 30 juni 2015, T.Not. 2016, (364) 368; Antwerpen 12 maart 2019, TEP 2019, 303. 37 Antwerpen 30 juni 2015, T.Not. 2016, (364) 368; Antwerpen 12 maart 2019, TEP 2019, 303. 38 Antwerpen 30 juni 2015, T.Not. 2016, (364) 369.
aanwas, als het dient ter beveiliging van de langstlevende, beschouwd worden als een schenking. Hij vindt het ook niet logisch dat men door bedingen van aanwas als overeenkomsten ten bezwarende titel te beschouwen, onder andere de reservataire rechten kan uitschakelen, vermits
echtgenoten gehuwd onder een gemeenschapsstelsel dit niet kunnen. 39
10. Een schenking is een overeenkomst ten kosteloze titel en wordt gekenmerkt door de
afwezigheid van een tegenprestatie. Een schenking vereist dat er sprake is van een verarming van de schenker die leidt tot de verrijking van de begiftigde. Bovendien moet de schenker hebben
gehandeld met de intentie te begiftigen.40 Wanneer de overlevingskansen tussen de partijen niet
gelijk zijn of de bijdragen verschillen, zal men moeten nagaan of men met een schenking te maken heeft. Indien zo, dringt een herkwalificatie zich op. Degene die ongelijkheid van kansen aanvoert en dus van mening is dat het om een schenking gaat, zal de wil tot vrijgevigheid steeds moeten bewijzen, vermits deze niet wordt vermoed. Hij kan zich hiervoor baseren op de bewoordingen in de overeenkomst en op de feitelijke omstandigheden waarin de overeenkomst tot stand is gekomen.
Er moet gepoogd worden de werkelijke bedoelingen van de partijen te achterhalen.41
Wat echter indien er geen ongelijkheid van kansen aanwezig is en er dus sprake is van een gelijkwaardige tegenprestatie. Kan je dan nog te maken hebben met een schenking? Het zal ervan afhangen wat degene die het beding moet beoordelen doorslaggevend vindt. Enerzijds kan men van oordeel zijn dat de gelijkwaardigheid van prestaties de kwalificatie als een schenking uitsluit. Anderzijds kan men van mening zijn dat de animus donandi doorslaggevend is om te bepalen of een schenking voorligt en dat de gelijkwaardig geachte tegenprestatie niet ter zake doet. In dat geval zal degene die het beding beoordeelt moeten nagaan of bij de partijen de animus donandi of de animus
speculandi de doorslag heeft gegeven. De animus speculandi slaat op de kans die partijen hebben
om de langstlevende te zijn en bijgevolg het volledige goed te verwerven. De rechtsleer lijkt ervan uit te gaan dat een beding van aanwas, ondanks de aanwezigheid van gelijke kansen, een
39 BAEL, J., “De bedingen van aanwas en tontinebedingen” in DE WULF, C. (ed.), Notarieel familierecht en familiaal
vermogensrecht. Het opstellen van notariële akten, Mechelen, Kluwer, 2011, 739-740.
40 BAEL, J., “De bedingen van aanwas en tontinebedingen” in DE WULF, C. (ed.), Notarieel familierecht en familiaal
vermogensrecht. Het opstellen van notariële akten, Mechelen, Kluwer, 2011, 741.
41 J. BAEL, “De overeenkomst van aanwas tussen samenwonende partners betreffende de gezinswoning in het Vlaams
gewest” in CASTELEIN, C., VERBEKE, A. en WEYTS, L. (eds.), Notariële clausules. Liber amicorum Professor Johan Verstraete, Antwerpen, Intersentia, 2007, 611.
overeenkomst om niet kan uitmaken, hoewel dit doorgaans niet het geval zal zijn.42 In het overgrote
deel van de gevallen zal het beding van aanwas wel degelijk een overeenkomst ten bezwarende titel zijn. Hierbij valt ook nog op te merken dat men vroeger vooral ten aanzien van echtgenoten sneller besloot dat er sprake was van een schenking, omdat de rechtsleer traditioneel aannam dat echtgenoten eerder handelen uit bezorgdheid. Bij ongehuwden daarentegen werd veeleer vermoed
dat zij speculatief handelden. Thans is dit echter niet meer het geval.43
11. De kwalificatie als een schenking heeft tot gevolg dat bedingen van aanwas zo goed als elk
nut verliezen. Het erfrecht zal namelijk opnieuw spelen waardoor de reservataire erfgenamen inkorting kunnen vragen en er zal een erf-of schenkbelasting moeten worden betaald.
Afdeling III. Natuurlijke verbintenis
12. Bepaalde rechtsgeleerden beschouwen een tontine- of aanwasbeding als een natuurlijke
verbintenis. De partijen voelen volgens hen een morele plicht om ervoor te zorgen dat de langstlevende dezelfde levensstandaard kan blijven genieten als voorheen het geval was. De partij handelt derhalve niet uit vrijgevigheid. Dit brengt met zich mee dat een natuurlijke verbintenis een verbintenis ten bezwarende titel is en geen schenking. Zij is dan ook niet vatbaar voor inbreng of
inkorting.44
Het Hof van Beroep van Antwerpen oordeelde bijvoorbeeld in het hierboven vermelde arrest dat “de mogelijkheid bestaat dat het onevenwicht in de kansen is gewild om te voldoen aan een
natuurlijke verbintenis tot ongestoorde huisvesting, ingegeven door overwegingen van wederzijdse genegenheid, zorgzaamheid en bestaansonzekerheid als gevolg van de ernstige ziekte.”45
42 BAEL, J., “De bedingen van aanwas en tontinebedingen” in DE WULF, C. (ed.), Notarieel familierecht en familiaal
vermogensrecht. Het opstellen van notariële akten, Mechelen, Kluwer, 2011, 742.
43 M. PUELINCKX-COENE, “Moet men beducht zijn voor inkorting bij tontine, bedingen van aanwas of van
terugvallend vruchtgebruik tussen echtgenoten of tussen samenwoners?”, Not.Fisc.M. 1996, 66-67.
44 F. BOUCKAERT, en D. MICHIELS, “Afdeling 2 tontine en aanwas”, in A. VERBEKE, H. DERYCKE en P.
LALEMAN (eds.), Handboek estate planning (algemeen deel 7) vermogensplanning: alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2010, 48.
Hoofdstuk V. Verboden erfovereenkomst
Afdeling I. Voor de Wet van 31 juli 2017
13. Oud artikel 1130 BW stelde het volgende: “toekomstige zaken kunnen het voorwerp van een
verbintenis uitmaken.46 Men kan echter een nalatenschap die nog niet is opengevallen, niet
verwerpen en evenmin omtrent zodanige nalatenschap enig beding maken, zelfs niet met toestemming van hem wiens nalatenschap het betreft, tenzij in de gevallen bij de wet bepaald.”47
Luidens artikel 1174 BW is “ iedere verbintenis nietig, wanneer zij is aangegaan onder een
potestatieve voorwaarde van de zijde van degene die zich verbindt”. Deze wetsbepaling viseert
evenwel enkel louter potestatieve opschortende voorwaarden.48
Artikel 1170 BW omschrijft een potestatieve voorwaarde als ”die welke de uitvoering van de
overeenkomst doet afhangen van een gebeurtenis die de ene of de andere van de contracterende partijen vermag te doen plaatshebben of te verhinderen.”
14. De kwalificatie van het beding van aanwas als een kanscontract ten bezwarende titel heeft
tot gevolg dat de overeenkomst mogelijks wordt beschouwd als een verboden erfovereenkomst.49
15. Het concept verboden erfovereenkomst is niet wettelijk gedefinieerd. De rechtsleer heeft
derhalve een begripsomschrijving geformuleerd die gebaseerd is op arresten van het Hof van
Cassatie.50 Een verboden erfovereenkomst, ook wel een verboden beding betreffende een nog niet
opengevallen nalatenschap genoemd, wordt omschreven als “elk beding dat tot voorwerp heeft
46 Artikel 1130, eerste lid BW 47 Oud artikel 1130, tweede lid BW.
48 Antwerpen 30 juni 2015, T.Not. 2016, (364) 367; M. PUELINCKX-COENE, “Wordt een beding van aanwas tussen
samenwonenden een verboden erfovereenkomst zo het buitenspel gezet wordt bij feitelijke scheiding?” (noot onder Antwerpen 3 juni 2009), T.Not. 2011, 527.
49 J. LAMBRECHTS, en A. MARISSENS, “Overzicht van rechtspraak (2008-2016) – De feitelijke samenwoning”,
T.Fam. 2017, 29.
50 Cass. 16 oktober 1959, https://bib.kuleuven.be/rbib/collectie/online-tijdschriften/cassatie/1959/10.pdf; Cass. 10
louter eventuele rechten in een nog niet opengevallen nalatenschap, of een bestanddeel daarvan, toe te kennen, te wijzigen of af te staan.”51 Het doel van het verbod is erop gericht te voorkomen dat
personen een overeenkomst of een beding zouden sluiten over de nalatenschap van een persoon die nog steeds in leven is en de partijen bij de overeenkomst, zelf zouden kunnen bepalen of deze
uitwerking krijgt.52 Het is evenwel belangrijk om op te merken dat dit verbod limitatief moet worden
geïnterpreteerd, vermits het een exceptie uitmaakt op het principe van de contractsvrijheid.53 Uit de
definitie blijkt dat een aantal voorwaarden vervuld moeten zijn. Zo moet er sprake zijn van een nog niet opengevallen nalatenschap en in deze nalatenschap moeten louter eventuele rechten toegekend zijn.54
16. Stel bijvoorbeeld dat de partijen een beding van aanwas zouden overeenkomen omtrent een
bepaald goed, maar zich het recht voorhouden om hun aandeel in het goed tijdens hun leven te vervreemden. In zo’n situatie is er sprake van een verboden erfovereenkomst. Immers, de langstlevende zou enkel de uitsluitende eigenaar van het goed worden indien het goed zich, op het ogenblik van het overlijden, nog in handen van de eerststervende bevindt. Het recht heeft dus slechts uitwerking op voorwaarde dat de eerstoverledene dit tijdens zijn leven niet onmogelijk heeft
gemaakt, waardoor het een louter eventueel recht betreft.55 Zulk beding van aanwas zou nietig zijn.
Het is de bedoeling bij een beding van aanwas dat de partijen bij het aangaan van de onverdeeldheid over hun onverdeeld aandeel beschikken, zodat ze zich definitief verbinden en er bijgevolg geen potestatief element speelt. Dit heeft tot resultaat dat de comparanten bij leven niet nog eens over
51 Cass. 11 april 1980, https://bib.kuleuven.be/rbib/collectie/online-tijdschriften/cassatie/1980/4.pdf; Antwerpen 3 juni
2009, T.Not. 2011, (517) 519, noot M. PUELINCKX-COENE; Antwerpen 30 juni 2015, T.Not. 2016, 367; Antwerpen 12 maart 2019, TEP 2019, 304; Brussel 24 mei 2016, T.Not. 2016, (514) 517, T.Fam. 2017, (99) 100, noot L. JANSSENS; Gent 16 december 2004, T.Not. 2006, (126) 128-129, noot F. BOUCKAERT; “Overzicht van rechtspraak tontine & aanwas”, Cahiers Antwerpen Brussel gent, Larcier, 2006/6, 12, noot D. MICHIELS; R. BARBAIX, “Hoofdstuk I. Actuele ontwikkelingen familiaal vermogensrecht 2016” in CARETTE, N. en BARBAIX, R. (eds.), Tendensen vermogensrecht 2017, Antwerpen, Intersentia, 2017, 26; M. PUELINCKX-COENE, “Wordt een beding van aanwas tussen samenwonenden een verboden erfovereenkomst zo het buitenspel gezet wordt bij feitelijke scheiding?” (noot onder Antwerpen 3 juni 2009), T.Not. 2011, 522.
52 V. SAGAERT, “Groen licht voor aanwasbedingen die gekoppeld zijn aan de duurtijd van de relatie” (noot onder
Cass. 21 oktober 2016), T.Not. 2017, 56.
53 Antwerpen 30 juni 2015, T.Not. 2016, (364) 367; M. PUELINCKX-COENE, “Wordt een beding van aanwas tussen
samenwonenden een verboden erfovereenkomst zo het buitenspel gezet wordt bij feitelijke scheiding?” (noot onder Antwerpen 3 juni 2009), T.Not. 2011, 522.
54 M. PUELINCKX-COENE, “Wordt een beding van aanwas tussen samenwonenden een verboden erfovereenkomst
zo het buitenspel gezet wordt bij feitelijke scheiding?” (noot onder Antwerpen 3 juni 2009), T.Not. 2011, 522.
55 F. BOUCKAERT, “Oppassen geblazen voor aanwasbedingen: kanttekeningen bij het arrest van het Hof van Beroep
hun aandeel kunnen beschikken. Er vloeien dus actuele rechten voort uit de overeenkomst, ook al
geldt er een opschortende voorwaarde.56 De opschortende voorwaarde van vooroverlijden is immers
een gebeurtenis waar de partijen geen invloed op hebben en bijgevolg gaat het niet om een louter
eventueel recht.57 Indien partijen op eender welk tijdstip de mogelijkheid zouden hebben om een
einde te maken aan het beding van aanwas, zou er tot voor kort wel sprake geweest zijn van een
verboden erfovereenkomst.58 Het waren dus vooral de modaliteiten die een probleem konden
opleveren.
Afdeling II. Na de Wet van 31 juli 2017
17. De ‘Wet van 31 juli 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de
giften betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake’59 heeft een aantal belangrijke
wijzigingen doorgevoerd. Een van deze wijzigingen situeert zich op het vlak van de verboden erfovereenkomst. De wet heeft immers artikel 1130, tweede lid BW, dat bepaalde dat men geen beding kan maken omtrent een nalatenschap die nog niet is opengevallen, tenzij de wet het toelaat, opgeheven. In de plaats heeft de wetgever artikelen 1100/1 BW tot en met 1100/7 BW ingevoegd. Artikel 1100/1 BW bepaalt wanneer er al dan niet sprake is van een verboden erfovereenkomst.
56 Antwerpen 12 maart 2019, TEP 2019, (302) 304; Gent 16 december 2004, T.Not. 2006, (126) 128-129, noot F.
BOUCKAERT; Rb. Mechelen 26 oktober 2005, T.Not. 2006, (418) 420, noot L. WEYTS; Rb. Mechelen 7 mei 2008, T.Not. 2009, (240) 242; R. BARBAIX, “Hoofdstuk I. Actuele ontwikkelingen familiaal vermogensrecht 2016” in CARETTE, N. en BARBAIX, R. (eds.), Tendensen vermogensrecht 2017, Antwerpen, Intersentia, 2017, 28-29; S. MAES, “Bedingen van aanwas en tontine: opnieuw rechtsfiguren uit grootvaders tijd?”, NJW 2008, 391; M. PUELINCKX-COENE, “Wordt een beding van aanwas tussen samenwonenden een verboden erfovereenkomst zo het buitenspel gezet wordt bij feitelijke scheiding?” (noot onder Antwerpen 3 juni 2009), T.Not. 2011, 523; V. SAGAERT, “Groen licht voor aanwasbedingen die gekoppeld zijn aan de duurtijd van de relatie” (noot onder Cass. 21 oktober 2016), T.Not. 2017, 58; L. WEYTS, “Laat uw fantasieën niet te zeer gaan bij tontine- en aanwasclausules: artikel 1130 tweede lid BW (het verbod van overeenkomsten over een toekomstige nalatenschap) ligt op de loer” (noot onder rb. Mechelen 26 oktober 2005), T.Not. 2006, 424.
57 F. BOUCKAERT, “Oppassen geblazen voor aanwasbedingen: kanttekeningen bij het arrest van het Hof van Beroep
te Gent van 16 december 2004” (noot onder Gent 16 december 2004), T.Not. 2006, 131.
58 Rb. Mechelen 26 oktober 2005, T.Not. 2006, (418) 420, noot L. WEYTS.
59 Wet van 31 juli 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot wijziging
van diverse andere bepalingen ter zake (bekendgemaakt in het BS van 1 september 2017), in werking getreden op 1 september 2018.
Artikel 1100/1, § 2 tot § 4 BW stelt het volgende:
Ҥ 2. Overeenkomsten of bedingen onder kosteloze titel betreffende de eigen toekomstige nalatenschap van een partij kunnen evenmin worden gesloten of opgemaakt, tenzij in de gevallen bij de wet bepaald.
§ 3. Overeenkomsten of bedingen onder bezwarende titel betreffende de eigen toekomstige nalatenschap van een partij die de algemeenheid van de goederen betreffen die de partij bij zijn overlijden zal nalaten, of een gedeelte van de goederen die de partij zal nalaten, of al zijn onroerende goederen, al zijn roerende goederen, of een gedeelte van al zijn onroerende goederen of van al zijn roerende goederen bij zijn overlijden, zijn niet toegelaten, tenzij in de gevallen bij de wet bepaald.
§ 4. Overeenkomsten of bedingen onder bezwarende titel zijn altijd toegelaten, als ze onder bijzondere titel zijn gesloten of gemaakt, zelfs als ze de toekomstige nalatenschap van een partij betreffen, en zelfs als die partij zich het recht voorbehoudt om tijdens zijn leven over het voorwerp van die overeenkomst of dat beding te beschikken. Een overeenkomst of beding is onder bijzondere titel, wanneer de overeenkomst of het beding niet de algemeenheid van de goederen betreft die de partij bij zijn overlijden zal nalaten, en evenmin een gedeelte van de goederen die de partij zal nalaten, noch al zijn onroerende goederen, al zijn roerende goederen, of een gedeelte van al zijn onroerende goederen of van al zijn roerende goederen bij zijn overlijden. De artikelen 1100/5 en 1100/6 zijn niet van toepassing op de erfovereenkomsten in deze paragraaf vermeld.”
18. Volgens artikel 1100/1, §4 BW zijn overeenkomsten of bedingen onder bezwarende titel
toegelaten, als ze onder bijzondere titel zijn gesloten of gemaakt, ook al gaat het om de toekomstige nalatenschap van een partij en houdt de partij zich het recht voor om tijdens zijn leven nog over het voorwerp te beschikken. De rechten die in deze overeenkomsten of bedingen worden toegekend, gewijzigd of afgestaan, mogen derhalve louter eventueel zijn. Een overeenkomst is onder bijzondere
titel wanneer het geen algemeen legaat of legaat onder algemene titel betreft.60 Ingeval partijen
bijvoorbeeld een beding van aanwas overeenkomen met betrekking tot een specifiek onroerend goed, is er sprake van een overeenkomst onder bijzondere titel en deze zijn geldig wanneer het gaat om een overeenkomst ten bezwarende titel. Deze wetswijziging heeft veel problemen opgelost, daar nu modaliteiten kunnen worden opgenomen in de overeenkomst waarover vroeger veel onzekerheid bestond of ze wel geldig waren.
Van heel groot belang is wel dat er steeds sprake moet zijn van een overeenkomst ten bezwarende titel en dat de overeenkomst niet wordt geherkwalificeerd tot een schenking. Dit zou immers, gelet op artikel 1100/1, §2 BW, tot gevolg kunnen hebben dat er wel sprake is een verboden erfovereenkomst. Namelijk indien er louter eventuele rechten in een nog niet opengevallen
nalatenschap, of een bestanddeel daarvan worden toegekend, gewijzigd of afgestaan.61
19. De Wet van 31 juli 2017 is in werking getreden op 1 september 2018. Uit de
overgangsbepalingen volgt dat de nieuwe, soepelere regels enkel van toepassing zijn op erfovereenkomsten die zijn aangegaan op of na 1 september 2018. Een erfovereenkomst die dateert
van voor 1 september 2018 moet nog steeds worden beoordeeld volgens de oude wetgeving.62
Aangaande deze overeenkomsten zal er dus nog altijd heel wat onzekerheid bestaan omtrent de opgenomen modaliteiten. Dit heeft ook tot gevolg dat de vroegere rechtspraak van groot belang blijft. Om die reden zal deze rechtspraak verder in deze masterproef toch nog besproken worden.
60 J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in het nieuwe erfrecht” in BAEL, J.
(ed.), Rechtskroniek voor het Notariaat deel 31, Brugge, die Keure, 2017, 198-199; J. BAEL, “Het verbod van erfovereenkomsten in het nieuwe familiaal vermogensrecht (deel 1)”, Not.Fisc.M. 2019, 253.
61 J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in het nieuwe erfrecht” in BAEL, J.
(ed.), Rechtskroniek voor het Notariaat deel 31, Brugge, die Keure, 2017, 204; J. BAEL, “Het verbod van erfovereenkomsten in het nieuwe familiaal vermogensrecht (deel 1)”, Not.Fisc.M. 2019, 256-257.
62 J. BAEL, “Het verbod van erfovereenkomsten in het nieuwe familiaal vermogensrecht (deel 2)”, Not.Fisc.M. 2019,
DEEL II. BEËINDIGINGSGRONDEN
20. De kans bestaat uiteraard dat de relatie op de klippen loopt. In die omstandigheid wil een
partij doorgaans het risico niet lopen dat de andere partij het goed volledig zou verkrijgen. Dit zou namelijk gebeuren indien de ene vooroverlijdt. Het is dan ook belangrijk dat er een mogelijkheid voorhanden is om de overeenkomst te beëindigen om dan vervolgens de uitonverdeeldheidtreding te kunnen vorderen. Hierna zullen achtereenvolgens het overlijden, de contractuele beëindigingsgronden en de niet-contractuele beëindigingsgronden worden besproken.
Hoofdstuk I. Overlijden
21. Indien een partij overlijdt, speelt het probleem uiteraard niet. Dit is immers de
beëindigingswijze die de partijen beoogden. Het tontinebeding of beding van aanwas krijgt dan gewoon uitwerking. De vervulling van de voorwaarde zal ertoe leiden dat de langstlevende het
volledige goed verkrijgt.63
22. De omstandigheid dat de verstandhouding tussen de partijen ernstig verstoord was op het
ogenblik van het overlijden, verhindert niet dat de langstlevende zich kan beroepen op het beding van aanwas. Een vordering gebaseerd op deze verstandhouding, die bijvoorbeeld wordt ingesteld
door de erfgenamen van de eerstoverleden partner, heeft dan ook weinig slaagkansen.64
Hoofdstuk II. Beëindiging op contractuele wijze
23. De comparanten die een beding van aanwas overeenkomen, nemen bijkomend, in hun
overeenkomst, best één of meerdere contractuele beëindigingsgronden op. Zo niet, is hun lot in handen van het oordeel van de rechter, die in bepaalde gevallen slechts over een marginale beoordelingsbevoegdheid beschikt. Tevens kan de afwezigheid van een mogelijkheid om een tontine- of aanwasbeding te beëindigen na een relatiebreuk aanleiding geven tot een machtsonevenwicht en misbruiken. Een partij zou immers een ongeoorloofde druk kunnen uitoefenen op de andere partij of kunnen stellen dat hij enkel zal instemmen met de
uitonverdeeldheidtreding op voorwaarde dat hij een groter aandeel verkrijgt.65 Tegenwoordig
adviseren notarissen dan ook steeds om beëindigingsclausules op te nemen. Slechts uitzonderlijk wijkt men hier op uitdrukkelijk verzoek of wanneer er zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen
van af.66
63 T. LEROY, “De herontdekking van de tontine: het zakenrechtelijk statuut van een goed na het beëindigen van de
tontine”, Jura Falc. 2011-2012, 687.
64 Zie bijvoorbeeld Antwerpen 30 juni 2015, T.Not. 2016, (364) 370.
65 E. ADRIAENS, “Deelgenoot tontineovereenkomst kan eenzijdig de verdeling vorderen na einde onderliggende
relatie” (noot onder Cass. 6 maart 2014), Not.Fisc.M. 2014, 108; Y-H. LELEU, “Des clauses d’accroissement et de tontine plus solides que le couple?” in BAEL, J., MATTHIJS, K. en VERSTRAETE, J. (eds.), Familie op maat, Mechelen, Kluwer, 2005, 296; D. MICHIELS, “Relatiebreuk beëindigt tontine” (noot onder Cass. 6 maart 2014), RW 2013-2014, 1627.
24. Hierna worden verschillende conventionele beëindigingswijzen besproken en er wordt ook nader ingegaan op hoe de rechtspraak deze recipieert.
Afdeling I. Beperking in de tijd
25. In de actuele praktijk raden notarissen de partijen steeds aan om een beding van aanwas te
beperken in de tijd.67 In de meeste notariaten gaat de voorkeur uit naar een termijn van twee of drie
jaar, in andere naar een termijn van vijf jaar. Deze bedingen worden meestal automatisch stilzwijgend verlengd met periodes van dezelfde duur. Een partij kan evenwel te kennen geven dat ze een einde wil maken aan het beding van aanwas. Dit moet een aantal maanden voor het verstrijken
van de termijn gebeuren en wordt gepreciseerd in de overeenkomst.68 Vaak komen de partijen
overeen dat de opzegging minstens 3 maanden op voorhand moet gebeuren. Daarnaast vereist de
overeenkomst meestal een opzegging bij aangetekend schrijven of notariële akte.69 Bovendien
bepalen de bedingen vaak expliciet dat de grondslag van de verlenging de wilsuiting van de partijen is, die op dat ogenblik is vastgesteld. Bijgevolg moeten partijen niet telkens opnieuw hun toestemming geven. Dit leidt ertoe dat het kans of aleatoir karakter van de overeenkomst enkel moet
worden beoordeeld op het ogenblik dat de overeenkomst is gesloten.70 Indien partijen het beding
67 E. ADRIAENS, “Deelgenoot tontineovereenkomst kan eenzijdig de verdeling vorderen na einde onderliggende
relatie” (noot onder Cass. 6 maart 2014), Not.Fisc.M. 2014, 111; L. BRACKE, “Het nagestreefde doel versus de rechtszekerheid. Het verval als beëindigingswijze van een rechtshandeling wegens het verdwijnen of wegvallen van de oorzaak”, Not.Fisc.M. 1998, 127; L. JANSSENS, “Het einde van een beding van aanwas: omnia vertuntur, certe vertuntur amores” (noot onder Brussel 24 mei 2016), T.Fam. 2017, 102; D. MICHIELS, “Aanwasbedingen: opgelet voor té soepele uitstapmogelijkheden”, Nieuwsbrief Notariaat 2006/14, 2; V. SAGAERT, “Groen licht voor aanwasbedingen die gekoppeld zijn aan de duurtijd van de relatie” (noot onder Cass. 21 oktober 2016), T.Not. 2017, 54-55.
68 G. DEGEEST, “Naar een algemene toepassing van de leer van rechtsmisbruik als autonome rechtsgrond tot
beëindiging van conventionele onverdeeldheden?” (noot onder Antwerpen 23 maart 2016), T.Not. 2017, 559; Y-H. LELEU, “Clause de tontine ou d’accroissement temporaire et renouvelable: une grande complication inutile?”, RNB 2001, 78; D. MICHIELS, “De beëindiging van aanwasbedingen” (noot onder Antwerpen 19 maart 2008), RW 2008-2009, 1440; L. SAUVEUR, “L’abus de droit: une solution judiciaire pour les partenaires liés par une clause de tontine ou d’accroissement après rupture de leur relation” (noot onder Luik 21 juni 2011), RNB 2013, 721-722.
69 Antwerpen 3 juni 2009, T.Not. 2011, (517) 518, noot M. PUELINCKX-COENE.
70 F. BOUCKAERT, en D. MICHIELS, “Afdeling 2 tontine en aanwas”, in A. VERBEKE, H. DERYCKE en P.
LALEMAN (eds.), Handboek estate planning (algemeen deel 7) vermogensplanning: alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2010, 66; D. MICHIELS, “De beëindiging van aanwasbedingen” (noot onder Antwerpen 19 maart 2008), RW 2008-2009, 1440.
steeds uitdrukkelijk zouden moeten vernieuwen, zou dit tot gevolg hebben dat de kansen telkens
opnieuw moeten worden beoordeeld71, wat niet aan te raden is.
26. Bepaalde rechtsleer had in het verleden wel kritiek op deze werkwijze omdat naar hun
mening een partner de overeenkomst zou kunnen opzeggen zo de kansen zich tegen hem hadden gekeerd. Dit zou afbreuk doen aan het aleatoire karakter van de overeenkomst. Bovendien zou er mogelijks sprake kunnen zijn van een verboden erfovereenkomst, aangezien elk van de partijen de
overeenkomst eenzijdig kan opzeggen en de uitwerking ervan bijgevolg afhangt van de loutere wil.72
27. De rechtspraak aanvaardt evenwel over het algemeen dergelijke beperkingen in de tijd. Zo
oordeelde het Hof van Beroep van Antwerpen in haar arrest van 3 juni 2009 het volgende: “ De
beperking in de tijd van het beding van aanwas, met mogelijkheid tot verlenging, brengt de geldigheid van de overeenkomst niet in het gedrang, omdat ook in dat geval de partijen zich nog steeds definitief verbonden hebben met betrekking tot een actueel recht.”73
28. Sinds de inwerkintreding van de wet van 31 juli 2017 staat het vast dat overeenkomsten van
aanwas, die gesloten zijn op of na 1 september 2018, en waaraan een beperking in de tijd is gekoppeld, geldig zijn. Uiteraard moet het gaan om een overeenkomst ten bezwarende titel en onder
bijzondere titel.74
29. Hoewel het opnemen van een beperking in de tijd ten zeerste aan te raden is, moet toch ook
de aandacht worden gevestigd op een arrest van het Hof van Beroep van Brussel, daterend van 24
mei 2016.75 In dit arrest oordeelt het Hof weliswaar dat een beding van aanwas met een
tijdsbeperking geldig is. Echter, vindt het Hof dat: “Een partij die geen gebruik heeft gemaakt van
de conventionele opzeggingsmogelijkheden de verdeling niet kan vorderen om reden dat de
71 L. JANSSENS, “Het einde van een beding van aanwas: omnia vertuntur, certe vertuntur amores” (noot onder Brussel
24 mei 2016), T.Fam. 2017, 103.
72 F. BOUCKAERT, “Hoe tontine- en aanwasbedingen kunnen worden beëindigd? Bedenkingen bij het vonnis van de
rechtbank te Gent van 2 september 2003, bij het arrest van het Hof van Beroep te Gent van 24 maart 2005 en bij het vonnis van de rechtbank te Brugge van 16 januari 2004”, T.Not. 2005, 387-388.
73 Antwerpen 3 juni 2009, T.Not. 2011, (517) 519, noot M. PUELINCKX-COENE; M. DE BACKER, “De tontine en
het beding van aanwas en de mogelijkheid tot vereffening-verdeling”, Not.Fisc.M. 1997, 206; S. MAES, “Bedingen van aanwas en tontine: opnieuw rechtsfiguren uit grootvaders tijd?”, NJW 2008, 387.
74 Artikel 1100/1, §4 BW; J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in het nieuwe
erfrecht” in BAEL, J. (ed.), Rechtskroniek voor het Notariaat deel 31, Brugge, die Keure, 2017, 199; J. BAEL, “Het verbod van erfovereenkomsten in het nieuwe familiaal vermogensrecht (deel 1)”, Not.Fisc.M. 2019, 254.
beweerde oorzaak van het beding van aanwas (het samenleven en de affectieve band) is weggevallen.” Het Hof vervolgt dit door te stellen dat: “De oorzaak van het voorlopig voortbestaan van het aanwasbeding te vinden is in het niet tijdig opzeggen ervan”.76 Hiermee lijkt het Hof in te
gaan tegen het arrest van het Hof van Cassatie van 6 maart 2014, dat later wordt besproken. De feiten in die zaak waren evenwel anders. Die partijen hadden namelijk niet voorzien in een contractuele beëindigingswijze en hadden bijgevolg niet de mogelijkheid om het beding op te zeggen. Het Hof van Beroep vond dat dit verschil in omstandigheid haar visie rechtvaardigde. De partij die de uitonverdeeldheidtreding wenst, kan het beding van aanwas namelijk beëindigen op conventioneel bepaalde wijze. De wilsautonomie moet primeren en er kan slechts worden afgeweken van een beding van aanwas indien de overeenkomst te kwader trouw wordt uitgevoerd,
aldus het Hof.77
Ook de Rechtbank van Eerste Aanleg van Gent heeft reeds in die zin geoordeeld. De partijen, in die zaak, hadden een periodieke vrijwillige onverdeeldheid met een beding van aanwas bedongen en er was ook een opzegclausule voorzien. Volgens het Hof was er geen sprake van rechtsmisbruik, indien een partij erop staat dat de overeenkomst enkel een einde kan nemen door beroep te doen op de
opzegclausule en de daaropvolgende opzegtermijn wordt gerespecteerd.78
De rechtszekerheid heeft het in deze zaken gehaald van de billijkheid. Het is belangrijk dat partijen bij een beding van aanwas deze uitspraken indachtig houden. Ze maken best gebruik van de conventionele beëindigingsmogelijkheden wanneer deze zijn ingebouwd, want het is onzeker dat een beroep op de cassatierechtspraak in die feitelijke omstandigheden zal worden aanvaard. Gelet op dit arrest komen de partijen ook best een korte termijn overeen indien ze een beperking in de tijd
opnemen.79 Gelukkig heeft het Hof van Cassatie in 2011 wel bepaald dat de partij die als enige het
goed gebruikt en het exclusieve genot heeft, een vergoeding moet betalen naar evenredigheid van
zijn aandeel in de opbrengstwaarde.80 Dit kan een partij aansporen om toch in onderlinge
overeenstemming een einde te maken aan het beding.
76 Brussel 24 mei 2016, T.Not. 2016, (514) 520, T.Fam. 2017, (99) 101, noot L. JANSSENS. 77 Brussel 24 mei 2016, T.Not. 2016, (514) 529, T.Fam. 2017, (99) 101, noot L. JANSSENS. 78 Rb. Gent 12 april 2011, T.Not. 2011, (662) 664.
79 L. SAUVEUR, “L’abus de droit: une solution judiciaire pour les partenaires liés par une clause de tontine ou
d’accroissement après rupture de leur relation” (noot onder Luik 21 juni 2011), RNB 2013, 728-729.
80 Cass. 19 september 2011, RW 2012-2013, 1300, noot D. MICHIELS; B. MEESTERS,
“Samenwoningsvermogensrecht” in PINTENS, W. en DECLERCK, C. (eds.), Patrimonium 2013, Antwerpen, Intersentia, 2013, 48.
Afdeling II. Opzegmogelijkheid
30. Het is in het verleden al voorgekomen dat een overeenkomst met tontinebeding voorzag in
een opzegmogelijkheid. Een voorbeeld hiervan is de zaak die door de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen werd beslecht op 28 juni 2002. De partijen in casu hadden bedongen dat: “De tontine de
kopers niet belet tot drie maanden voor het overlijden van één van beiden, eenzijdig of in overleg, uit onverdeeldheid te treden of hun deel te vervreemden, wat steeds als een wederzijdse afstand door elk van de kopers van de voormelde ontbindende en opschortende voorwaarden zal worden beschouwd”. De rechtbank vonniste dat gelet op wat de partijen waren overeengekomen, het
tontinebeding louter eventuele rechten tot voorwerp had, aangezien elk van hen zelf kon beslissen of het beding uitwerking ging krijgen. Er was zodoende sprake van een verboden erfovereenkomst.
De rechtbank verklaarde bovendien de vordering om tot uitonverdeeldheid te treden ongegrond.81
31. Gelet op deze rechtspraak was het voor 1 september 2018 allerminst aan te raden dat partijen
een opzegmogelijkheid opnamen in hun overeenkomst die hen toeliet om het beding van aanwas zomaar te allen tijde te beëindigen, daar de rechtbank hoogstwaarschijnlijk zou besluiten dat er
sprake was van een verboden erfovereenkomst.82 De partijen gaven toen best de voorkeur aan een
andere contractuele beëindigingsmogelijkheid.
Voor overeenkomsten aangegaan op of na 1 september 2018 is er evenwel geen probleem. Partijen mogen nu bedingen dat ze te allen tijde een einde kunnen maken aan het beding van aanwas. Ze kunnen ook overeenkomen dat het beding kan worden opgezegd tot drie maanden voor het
overlijden van de eerststervende, zoals in de zaak van 28 juni 2002 het geval was.83 Gelet op artikel
1100/1, §4 BW moet het wel steeds gaan om een overeenkomst onder bezwarende titel en onder bijzondere titel.
81 Rb. Antwerpen 28 juni 2002, T.Not. 2007, 291.
82 L. BRACKE, “Het nagestreefde doel versus de rechtszekerheid. Het verval als beëindigingswijze van een
rechtshandeling wegens het verdwijnen of wegvallen van de oorzaak”, Not.Fisc.M. 1998, 127.
83 J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in het nieuwe erfrecht” in BAEL, J.
(ed.), Rechtskroniek voor het Notariaat deel 31, Brugge, die Keure, 2017, 199; J. BAEL, “Het verbod van erfovereenkomsten in het nieuwe familiaal vermogensrecht (deel 1)”, Not.Fisc.M. 2019, 254.
Afdeling III. Ontbindende voorwaarde
32. Een andere mogelijke oplossing om een tontinebeding of beding van aanwas te kunnen
beëindigen, is het opnemen van een ontbindende voorwaarde in de overeenkomst. Zo kunnen de partijen bijvoorbeeld een clausule opnemen die bepaalt dat de overeenkomst geen uitwerking meer
zal hebben, wanneer ze hun samenwoning beëindigen.84 Op deze manier komen de partijen overeen
dat wanneer een bepaalde onzekere gebeurtenis zich voordoet, de overeenkomst wordt ontbonden.
Gevolglijk zullen ze niet langer gebonden zijn door het tontinebeding of beding van aanwas.85
33. Omtrent deze materie heeft er in het kader van aanwasbedingen lange tijd rechtsonzekerheid
bestaan. Is het opnemen van een dergelijke ontbindende voorwaarde wel rechtsgeldig? Het arrest van het Hof van Beroep van Gent van 16 december 2004 veroorzaakte alleszins veel commotie. In
casu waren de contractanten overeengekomen dat het beding maar uitwerking zou hebben tot aan
een opvolgend huwelijk tussen hen of tot het ophouden van hun samenwonen. Het Hof oordeelde daaropvolgend dat de partijen zich niet definitief verbonden hadden en er derhalve sprake was van een verboden erfovereenkomst, vermits de partijen de overeenkomst op eender welk tijdstip eenzijdig konden beëindigen. Dit had volgens het Hof tot gevolg dat het volledige aanwasbeding nietig was, en niet enkel de clausule, waardoor de partijen zich in een gewone onverdeeldheid
bevonden.86 Hierop kwam kritiek uit de rechtsleer en het notariaat. Het gaf volgens bepaalde auteurs
namelijk de mogelijkheid aan de erfgenamen van de eerstoverledene om de nietigheid van de aanwasovereenkomst in te roepen wanneer er een ontbindend beding in was opgenomen. Om die
reden werden de rechten van de langstlevende precair.87
84 D. MICHIELS, “De beëindiging van aanwasbedingen” (noot onder Antwerpen 19 maart 2008), RW 2008-2009, 1441. 85 M. PUELINCKX-COENE, “Wordt een beding van aanwas tussen samenwonenden een verboden erfovereenkomst
zo het buitenspel gezet wordt bij feitelijke scheiding?” (noot onder Antwerpen 3 juni 2009), T.Not. 2011, 526-527.
86 Gent 16 december 2004, T.Not. 2006, (126) 129-130, noot F. BOUCKAERT; “Overzicht van rechtspraak
tontine & aanwas”, Cahiers Antwerpen Brussel gent, Larcier, 2006/6, 12, noot D. MICHIELS.
Zie ook Rb. Mechelen 26 oktober 2005, T.Not. 2006, 418, noot L. WEYTS. Volgens de rechtbank was een aanwasbeding dat eindigde bij de feitelijke scheiding nietig, omdat er louter eventuele rechten werden toegekend. En Rb. Mechelen 7 mei 2008, T.Not. 2009, 240. In die zaak waren de partijen overeen gekomen dat het beding van aanwas slechts uitwerking zou hebben, op voorwaarde dat ze nog samenwoonden op het ogenblik van het overlijden van de eerststervende. Het beding was strijdig met het verbod op erfovereenkomsten en derhalve nietig.
87 F. BOUCKAERT, “Oppassen geblazen voor aanwasbedingen: kanttekeningen bij het arrest van het Hof van Beroep