• No results found

Theorie van het verval van de rechtshandeling wegens het verdwijnen van de oorzaak

§1. Oorzaakbegrip

54. Om te kunnen spreken van een geldige overeenkomst, moeten een aantal voorwaarden

voldaan zijn. Deze zijn terug te vinden in artikel 1108 BW dat bepaalt dat er sprake moet zijn van een geldige toestemming van de partij die zich verbindt, de partij moet bovendien bekwaam zijn om te contracteren, tot slot moet de verbintenis een bepaald voorwerp en een geoorloofde oorzaak

hebben. Deze bepalingis, luidens cassatierechtspraak, van toepassing op alle rechtshandelingen en

niet uitsluitend op wederkerige overeenkomsten.153 Indien een overeenkomst niet geldig tot stand is

gekomen, dan heeft dit de nietigheid van de overeenkomst tot gevolg.154

55. De wet definieert het begrip oorzaak niet. We moeten dus kijken naar de rechtspraak en de

rechtsleer. Naargelang het gaat om een rechtshandeling ten bezwarende titel, dan wel een rechtshandeling ten kosteloze titel, heeft het begrip oorzaak een andere betekenis. In het verleden waren er klassieke causalisten die een strikte interpretatie van het begrip oorzaak genegen waren. Volgens hen was de oorzaak bij een wederkerige overeenkomst uitsluitend gelegen in de prestatie van de wederpartij en was de oorzaak bij een rechtshandeling om niet louter de animus donandi. Op deze zienswijze kwam kritiek van de anti-causalisten. De opvatting had volgens hen immers tot gevolg dat de oorzaak steeds samenviel met de toestemming of het voorwerp. De oorzaak als

geldigheidsvereiste werd op deze manier een lege doos.155

De kwestie werd opgevangen door een andere oorzaakleer. Deze gaat ervan uit dat de oorzaak een duale betekenis heeft. Er is zowel een objectieve als een subjectieve oorzaak. De objectieve of inwendige oorzaak slaat op het doel of het nut. Het is de juridische, economische en maatschappelijke reden waarom partijen de rechtshandeling stellen. Dit komt overeen met de tegenprestatie van de wederpartij bij een rechtshandeling ten bezwarende titel. Nu wordt er ook aangenomen dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen deze objectieve oorzaak en het voorwerp, aangezien de objectieve oorzaak eerder slaat op het feit dat een tegenprestatie wordt geleverd en niet zozeer slaat op het voorwerp van die tegenprestatie. De subjectieve oorzaak daarentegen is de achterliggende, determinerende beweegreden die een partij ertoe bewogen heeft de overeenkomst of rechtshandeling aan te gaan. Dit kan bijvoorbeeld het bestaan zijn van een affectieve relatie of een genegenheidsband in het kader van een schenking. De subjectieve oorzaak verklaart dus waarom een schenking werd gedaan aan die bepaalde persoon. Tot slot is er ook nog

153 Cass. 13 november 1969, https://bib.kuleuven.be/rbib/collectie/online-tijdschriften/cassatie/1969/11.pdf; P-A.

FORIERS, “Pierre Van Ommeslaghe et la théorie de la cause”, JT 2018, 574; J. NEUTS, “Over het verval van het testament als gevolg van het verdwijnen van de oorzaak” (noot onder Cass. 21 januari 2000), RW 2000-2001, 1018; D. VAN DAMME, “Het verdwijnen van de oorzaak van een legaat en van een akte van verwerping van nalatenschap” (noot onder Cass. 21 januari 2000), T.Not. 2001, 140.

154R. BARBAIX, “Driemaal is scheepsrecht. Of toch niet? Het Hof van Cassatie spreekt zich opnieuw uit over het verval

van de schenking door het verdwijnen van de determinerende beweegreden”, Not.Fisc.M. 2009, 302; D. VAN DAMME, “Het verdwijnen van de oorzaak van een legaat en van een akte van verwerping van nalatenschap” (noot onder Cass. 21 januari 2000), T.Not. 2001, 142.

155 L. BRACKE, “Het nagestreefde doel versus de rechtszekerheid. Het verval als beëindigingswijze van een

de moderne oorzaakleer. Volgens deze leer moet de oorzaak worden geïnterpreteerd als de determinerende beweegreden die in de overeenkomst zijn opgenomen door partijen of die uit de

aard van de overeenkomst voortvloeien. De oorzaak is hier een uniform subjectief begrip.156

56. De rechtsfiguur van het verval van de overeenkomst wegens het verdwijnen van de oorzaak,

heeft een hele evolutie doorgemaakt in de Belgische rechtspraak, waarop hierna verder wordt ingegaan.

§2. Cassatie arrest 16 november 1989

57. Voor het cassatiearrest was de meerderheid van de rechtsleer van oordeel dat de theorie van

het verval van de rechtshandeling wegens het verdwijnen van de oorzaak kon worden toegepast op

testamenten, maar niet op schenkingen, aangezien deze onmiddellijk uitwerking krijgen.157

58. De eerste keer dat het Hof van Cassatie het verval van een rechtshandeling wegens het

verdwijnen van de oorzaak aanvaardde, was in 1989 in het zogenaamde Wiche-arrest.158 In die zaak

156 BARBAIX, “Verval van de schenking door het verdwijnen van de doorslaggevende beweegreden: het derde bedrijf”,

RW 2008-2009, 1672 en 1674; L. BRACKE, “Het nagestreefde doel versus de rechtszekerheid. Het verval als beëindigingswijze van een rechtshandeling wegens het verdwijnen of wegvallen van de oorzaak”, Not.Fisc.M. 1998, 113-114; N. BURETTE, “Voorwerp van de overeenkomst. Verval wegens wegvallen van een essentiële bestaansvoorwaarde in een wederkerige overeenkomst”, NJW 2016, 11; S. STIJNS en I. CLAEYS, “Het algemeen regime van de verbintenis” in STIJNS, S. en VANDENBERGHE, H. (eds.), Verbintenissenrecht, Brugge, die Keure, 2001, 8-9; S. STIJNS, en H. GEENS, “Glorie en teloorgang van het verval van rechtshandelingen wegens de verdwijning van hun subjectieve zaak. Een duiding van het cassatiearrest van 12 december 2008 inzake schenkingen” in PINTENS, W., DU MONGH, J. en DECLERCK, C. (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, 304- 305.

157 L. BRACKE, “Het nagestreefde doel versus de rechtszekerheid. Het verval als beëindigingswijze van een

rechtshandeling wegens het verdwijnen of wegvallen van de oorzaak”, Not.Fisc.M. 1998, 110 en 115; M-A. MASSCHELEIN, “Het verval van de schenking wegens het verdwijnen van de oorzaak: het einde van een lang verhaal?”, TBBR 2009, 241; D. VAN DAMME, “Het verdwijnen van de oorzaak van een legaat en van een akte van verwerping van nalatenschap” (noot onder Cass. 21 januari 2000), T.Not. 2001, 141.

158 Cass. 16 november 1989, https://bib.kuleuven.be/rbib/collectie/online-tijdschriften/cassatie/1989/11.pdf; P-A.

ging het om een schenking onder de levenden naar aanleiding van een huwelijk. De ouders van Francis Wiche hadden samen met hun zoon en schoondochter twee onroerende goederen aangekocht. Het vruchtgebruik was voor hen en de blote eigendom voor hun zoon en zijn echtgenote. De ouders betaalden de volledige aankoopprijs met eigen gelden. Later werd dit huwelijk ontbonden door een echtscheiding en bijgevolg wou de vader de schenking vervallen zien.

Ze was namelijk onlosmakelijk verbonden met het huwelijk.159 Het Hof van Cassatie ging hierin

mee en bepaalde dat: “De oorzaak van een schenking onder de levenden of bij testament niet

uitsluitend ligt in de vrijgevige bedoeling van de schenker, maar in de hoofdzakelijke beweegreden die bij hem heeft voorgezeten en die hem ertoe heeft gebracht die gift of schenking te doen. Wanneer de beweegreden die voor een schenking doorslaggevend is geweest, door een voorval buiten de wil van de schenker vervalt of verdwijnt, kan de feitenrechter vaststellen dat die schenking vervallen is, als zij, volgens de bewoordingen zelf van die beschikking of volgens de uitlegging van de wil van de beschikker, onlosmakelijk is verbonden met de omstandigheden die eraan ten gronde lagen en die haar enige reden van bestaan uitmaken.” Er waren dus twee voorwaarden, die beide vervuld

moesten zijn, om van verval te kunnen spreken. Zo moest de beweegreden die doorslaggevend was, zijn weggevallen en bovendien moest dit buiten de wil van de schenker gebeurd zijn. Deze tweede

vereiste waarborgt de principiële onherroepelijkheid.160 Het was de rechter die bevoegd was om te

oordelen of aan de voorwaarden was voldaan.161

Uit het arrest valt evenwel niet met zekerheid af te leiden welke oorzaakleer het Hof onderschrijft.162

Het Hof lijkt het klassieke en moderne oorzaakbegrip te combineren. Volgens sommigen neigt Cassatie naar het subjectieve oorzaakbegrip, maar sluit ze de klassieke opvatting niet uit. Dit is huns

2000), JT 2000, 676; P. DELNOY, “Het verval van de rechtshandelingen door het verdwijnen van hun oorzaak – tweede bedrijf”, Not.Fisc.M. 2000, 178-179.

159 F. BOUCKAERT, “Hoe tontine- en aanwasbedingen kunnen worden beëindigd? Bedenkingen bij het vonnis van de

rechtbank te Gent van 2 september 2003, bij het arrest van het Hof van Beroep te Gent van 24 maart 2005 en bij het vonnis van de rechtbank te Brugge van 16 januari 2004”, T.Not. 2005, 388; J-F. ROMAIN, “Clarifications concernant la théorie de la caducité des actes juridique, en particulier des libéralités testementaires, par disparitions de leur cause- mobile déterminant” (noot onder Cass. 21 januari 2000), RCJB 2004, 111.

160 R. BARBAIX, “Driemaal is scheepsrecht. Of toch niet? Het Hof van Cassatie spreekt zich opnieuw uit over het

verval van de schenking door het verdwijnen van de determinerende beweegreden”, Not.Fisc.M. 2009, 299; R. BARBAIX, “Verval van de schenking door het verdwijnen van de doorslaggevende beweegreden: het derde bedrijf”, RW 2008-2009, 1668.

161 L. BRACKE, “Het nagestreefde doel versus de rechtszekerheid. Het verval als beëindigingswijze van een

rechtshandeling wegens het verdwijnen of wegvallen van de oorzaak”, Not.Fisc.M. 1998, 118.

162 L. BRACKE, “Het nagestreefde doel versus de rechtszekerheid. Het verval als beëindigingswijze van een

inziens niet echt een probleem omdat de subjectieve beweegredenen in de meeste gevallen ook de

objectieve oorzaak zullen omvatten.163

59. Enerzijds werd het arrest positief ontvangen. Het besluit van het Hof had namelijk tot gevolg

dat de werkelijke wil van de beschikker primeerde en het liet toe om billijke en evenwichtige oplossingen te bewerkstelligen. Anderzijds was er ook veel kritiek op de uitspraak, daar de rechtszekerheid in gedrang kwam en volgens sommigen had het Hof de theorie van het verval mogelijks niet goed toegepast. Ook werd opgemerkt dat het moeilijk kan zijn om de doorslaggevende beweegreden te achterhalen, daar het niet verplicht is om deze in de akte op te

nemen.164

Naar aanleiding van dit arrest nam de meerderheid van de rechtspraak en rechtsleer aan dat een rechtshandeling kon vervallen, wanneer een essentiële geldigheidsvoorwaarde, meer bepaald haar

voorwerp165 of oorzaak, verdween. Het was hierbij niet vereist dat het verdwijnen van de

geldigheidsvoorwaarde voorspelbaar was.166 Hoewel deze zaak betrekking had op een schenking,

was het niet duidelijk of de theorie ook kon worden aangewend voor rechtshandelingen ten

bezwarende titel.167

163 S. STIJNS en I. CLAEYS, “Het algemeen regime van de verbintenis” in STIJNS, S. en VANDENBERGHE, H.

(eds.), Verbintenissenrecht, Brugge, die Keure, 2001, 8-9.

164 R. BARBAIX, “Driemaal is scheepsrecht. Of toch niet? Het Hof van Cassatie spreekt zich opnieuw uit over het

verval van de schenking door het verdwijnen van de determinerende beweegreden”, Not.Fisc.M. 2009, 299; M-A. MASSCHELEIN, “Het verval van de schenking wegens het verdwijnen van de oorzaak: het einde van een lang verhaal?”, TBBR 2009, 241 en 245; S. STIJNS, en H. GEENS, “Glorie en teloorgang van het verval van rechtshandelingen wegens de verdwijning van hun subjectieve zaak. Een duiding van het cassatiearrest van 12 december 2008 inzake schenkingen” in PINTENS, W., DU MONGH, J. en DECLERCK, C. (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, 310-311; D. VAN DAMME, “Het verdwijnen van de oorzaak van een legaat en van een akte van verwerping van nalatenschap” (noot onder Cass. 21 januari 2000), T.Not. 2001, 141-142.

165 Het Hof van Cassatie had het verval wegens het verdwijnen van het voorwerp reeds aanvaard in 1980. Cass. 28

november 1980, https://bib.kuleuven.be/rbib/collectie/online-tijdschriften/cassatie/1980/11.pdf ; S. STIJNS, en H. GEENS, “Glorie en teloorgang van het verval van rechtshandelingen wegens de verdwijning van hun subjectieve zaak. Een duiding van het cassatiearrest van 12 december 2008 inzake schenkingen” in PINTENS, W., DU MONGH, J. en DECLERCK, C. (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, 301.

166 Gent 24 maart 2005, T.Not. 2005, (403) 407, noot F. BOUCKAERT.

167 M-A. MASSCHELEIN, “Het verval van de schenking wegens het verdwijnen van de oorzaak: het einde van een

lang verhaal?”, TBBR 2009, 242; S. STIJNS en I. CLAEYS, “Het algemeen regime van de verbintenis” in STIJNS, S. en VANDENBERGHE, H. (eds.), Verbintenissenrecht, Brugge, die Keure, 2001, 11.

§3. Cassatiearrest 21 januari 2000

60. In 2000 sprak het Hof van Cassatie zich voor de tweede maal uit over de theorie van het

verval van de oorzaak.168 Deze keer betrof het een testament. De feiten waren als volgt. Een man

was veroordeeld in een oplichtings- en helingzaak en zijn vader vreesde dat, wanneer hij zou komen te overlijden, de schuldeisers aanspraak zouden maken op de nalatenschap die zijn zoon zou erven. Om die reden onterfde de vader zijn zoon ten gunste van zijn kleinkinderen en verwierp de zoon de nalatenschap. Later, werd de zoon echter vrijgesproken en wou hij de vervallenverklaring van het testament en van zijn verwerping bekomen. Hiervoor baseerde de zoon zich op de theorie van het

verval de rechtshandeling wegens het verdwijnen van de oorzaak.169 Het Hof bevestigde haar

eerdere rechtspraak en bepaalde naast de reeds bestaande toepassingsvoorwaarden, nog een bijkomende voorwaarde. De verdwijning van de oorzaak moest plaatsvinden voor het overlijden van de testator. Als de oorzaak later verdwijnt, heeft dit geen gevolgen, want de wet vermoed dat de wil van de testator is blijven bestaan tot aan zijn overlijden en bijgevolg is ook de oorzaak tot

dan blijven bestaan.170 In casu kon het testament dus niet vervallen worden verklaard.

61. Het Hof zei ook dat “de verwerping van een nalatenschap geen schenking is” en “dat het

bestaan van een oorzaak moet worden beoordeeld op het ogenblik van de totstandkoming van de handeling waarvan zij een geldigheidsvereiste is en dat de latere verdwijning ervan in de regel geen gevolgen heeft voor de geldigheid van de handeling.”171 Een deel van de rechtsleer leidde onder andere hier uit af dat de theorie van het verval enkel nog kon worden toegepast op rechtshandelingen ten kosteloze titel, met name schenkingen en testamenten. Zij vonden het verschil in behandeling tussen schenkingen en testamenten gerechtvaardigd, daar een testament steeds herroepbaar is en een

168 Cass. 21 januari 2000, RW 2000-2001, 1016, noot J. NEUTS, RNB 2000, 336, noot D. STERCKX, Not.Fisc.M. 2000,

190, noot P. DELNOY, T.Not. 2001, 178, RCJB 2004, 77, noot J.-F. ROMAIN, JT 2000, 573.

169 P-A. FORIERS, “La caducité revisitée. A propos de l’arrêt de cassation du 21 janvier 2000” (noot onder Cass. 21

januari 2000), JT 2000, 677; J. NEUTS, “Over het verval van het testament als gevolg van het verdwijnen van de oorzaak” (noot onder Cass. 21 januari 2000), RW 2000-2001, 1018; J-F. ROMAIN, “Clarifications concernant la théorie de la caducité des actes juridique, en particulier des libéralités testementaires, par disparitions de leur cause-mobile déterminant” (noot onder Cass. 21 januari 2000), RCJB 2004, 86-87; D. VAN DAMME, “Het verdwijnen van de oorzaak van een legaat en van een akte van verwerping van nalatenschap” (noot onder Cass. 21 januari 2000), T.Not. 2001, 139.

170 P. DELNOY, “Het verval van de rechtshandelingen door het verdwijnen van hun oorzaak – tweede bedrijf”,

Not.Fisc.M. 2000, 181; S. STIJNS en I. CLAEYS, “Het algemeen regime van de verbintenis” in STIJNS, S. en VANDENBERGHE, H. (eds.), Verbintenissenrecht, Brugge, die Keure, 2001, 13.

schenking in principe een onherroepelijk karakter heeft.172 Anderen waren dan weer van mening dat

de theorie niet langer van toepassing kon zijn op schenkingen. Aangaande testamenten vereiste het Hof immers dat de oorzaak moest verdwijnen voor het overlijden en dus voordat het testament uitwerking krijgt. Een schenking krijgt vanaf haar geldige totstandkoming onmiddellijk uitwerking

en het verval zou na het onherroepelijk worden derhalve niet meer mogelijk mogen zijn.173 Een

laatste strekking was van oordeel dat de theorie van het verval nog kon worden toegepast op schenkingen op voorwaarde dat het een gefaseerde schenking betrof, dit wil zeggen, een schenking waarbij het aanbod en de aanvaarding niet op hetzelfde ogenblik plaatsvinden. Zij waren dus niet van mening dat de oorzaak moest verdwijnen voor het overlijden van de schenker zoals bij testamenten, aangezien de wil bij een schenking niet moet blijven bestaan tot aan het overlijden. Bijgevolg kan je ook niet vereisen dat de oorzaak tot dan moet blijven bestaan. De oorzaak moet

volgens hen verdwijnen voor de schenking tot stand is gekomen.174 Ook in de rechtspraak heerste

er geen eensgezindheid. Sommigen pasten de theorie van het verval toe op schenkingen, anderen

dan weer niet.175

62. Over het algemeen werd het arrest goed gerecipieerd, aangezien het volgens velen de

rechtszekerheid ten goede kwam. BARBAIX was echter van oordeel dat dit maar schijn was, vermits de vereiste dat de oorzaak moest verdwijnen voor het overlijden niet verzekerde dat de

172 P-A. FORIERS, “La caducité revisitée. A propos de l’arrêt de cassation du 21 janvier 2000” (noot onder Cass. 21

januari 2000), JT 2000, 678; M-A. MASSCHELEIN, “Het verval van de schenking wegens het verdwijnen van de oorzaak: het einde van een lang verhaal?”, TBBR 2009, 242; D. VAN DAMME, “Het verdwijnen van de oorzaak van een legaat en van een akte van verwerping van nalatenschap” (noot onder Cass. 21 januari 2000), T.Not. 2001, 146; S. STIJNS, en H. GEENS, “Glorie en teloorgang van het verval van rechtshandelingen wegens de verdwijning van hun subjectieve zaak. Een duiding van het cassatiearrest van 12 december 2008 inzake schenkingen” in PINTENS, W., DU MONGH, J. en DECLERCK, C. (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, 314-315.

173 M-A. MASSCHELEIN, “Het verval van de schenking wegens het verdwijnen van de oorzaak: het einde van een

lang verhaal?”, TBBR 2009, 243; J-F. ROMAIN, “Clarifications concernant la théorie de la caducité des actes juridique, en particulier des libéralités testementaires, par disparitions de leur cause-mobile déterminant” (noot onder Cass. 21 januari 2000), RCJB 2004, 113.

174 R. BARBAIX, “Driemaal is scheepsrecht. Of toch niet? Het Hof van Cassatie spreekt zich opnieuw uit over het

verval van de schenking door het verdwijnen van de determinerende beweegreden”, Not.Fisc.M. 2009, 301; M-A. MASSCHELEIN, “Het verval van de schenking wegens het verdwijnen van de oorzaak: het einde van een lang verhaal?”, TBBR 2009, 243; S. STIJNS en I. CLAEYS, “Het algemeen regime van de verbintenis” in STIJNS, S. en VANDENBERGHE, H. (eds.), Verbintenissenrecht, Brugge, die Keure, 2001, 13-14; S. STIJNS, en H. GEENS, “Glorie en teloorgang van het verval van rechtshandelingen wegens de verdwijning van hun subjectieve zaak. Een duiding van het cassatiearrest van 12 december 2008 inzake schenkingen” in PINTENS, W., DU MONGH, J. en DECLERCK, C. (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, 314-315.

175 Zie de verwijzingen in voetnoten 29 en 30 in M-A. MASSCHELEIN, “Het verval van de schenking wegens het

verdwijning ook voor het overlijden gekend zou zijn. Ook meende zij dat het Hof de noties verval

en herroeping door elkaar haalde.176

§4. Cassatiearrest 12 december 2008

63. De derde keer dat het Hof van Cassatie oordeelde over de theorie van het verval was in

2008.177 In deze zaak ging het opnieuw om een schenking. De feiten waren als volgt. Een vrouw

had tijdens een affectieve relatie “samen” met haar partner een woning aangekocht, maar de akte werd enkel op haar naam verleden. De kostprijs en de verbouwingswerken aan de woning werden voor het grootste deel gefinancierd door haar partner. Enige tijd later maakte de vrouw een einde aan de relatie. De man wou daarop de aankoopprijs van de woning en de kosten van de verbouwingswerken, die als een schenking werden gekwalificeerd, terugbetaald zien. Hij gronde zijn vordering op het verval van de schenking wegens het verdwijnen van de oorzaak. De schenking kaderde immers, aldus de man, in de bestendiging van de relatie naar een samenwoning in de nieuwe

woning.178 Het Hof zei toen dat: “Het bestaan van een oorzaak in de zin van de artikelen 1108 en

1131 van het Burgerlijk Wetboek moet in beginsel worden beoordeeld op het ogenblik van de totstandkoming van de rechtshandeling waarvan zij een geldigheidsvereiste is. De latere verdwijning ervan heeft in de regel geen gevolgen voor de geldigheid van de rechtshandeling. Dit geldt ook voor schenkingen onder de levenden.” Hiermee kwam het Hof terug op haar vroegere

rechtspraak. Niettegenstaande dat het in casu ging om een schenking, kent men het arrest een veel ruimere draagwijdte toe. Het Hof spreekt in het hierboven geciteerde deel namelijk over een rechtshandeling. Een rechtshandeling is een handeling waaraan het recht bepaalde rechtsgevolgen verbindt, die gewild zijn door degene die ze heeft gesteld. Het kan dus gaan om schenkingen of testamenten die eenzijdige rechtshandelingen uitmaken. Evenwel, kan het bijvoorbeeld ook gaan