• No results found

Beëindiging op grond van een andere rechtsgrond

38. Gelet op de huidige stand van de rechtspraak, kunnen we stellen dat het gewoonlijk vrij

eenvoudig is om een overeenkomst met een tontinebeding of beding van aanwas te beëindigen indien de partijen contractuele beëindigingsgronden hebben voorzien. De slaagkansen van een vordering in zulke omstandigheden zijn groot. Echter, wat indien in de overeenkomst geen contractuele beëindigingsgronden zijn opgenomen? Dit probleem doet zich vooral voor bij oudere

tontinebedingen.104

102 Artikel 1100/1, §4 BW; J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in het nieuwe

erfrecht” in BAEL, J. (ed.), Rechtskroniek voor het Notariaat deel 31, Brugge, die Keure, 2017, 193.

103 J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in het nieuwe erfrecht” in BAEL, J.

(ed.), Rechtskroniek voor het Notariaat deel 31, Brugge, die Keure, 2017, 199; J. BAEL, “Het verbod van erfovereenkomsten in het nieuwe familiaal vermogensrecht (deel 1)”, Not.Fisc.M. 2019, 254.

104 E. WELING-LILIEN, “(Union libre) Clauses d’accroissement. La théorie de l’abus de droit, une solution pour y

39. De kwestie was onder andere aan de orde in een zaak waarover het Hof van Cassatie op 6

maart 2014 uitspraak deed.105 De feiten in casu waren als volgt. Twee ongehuwde partners hadden

samen bij notariële akte van 18 april 1991 een woning aangekocht en daaraan een klassiek tontinebeding gekoppeld. de langstlevende zou dus na het overlijden van de eerststervende geacht worden steeds eigenaar te zijn geweest. Bijna twintig jaar later kwam er een einde aan de relatie. Daaropvolgend, wou de man het tontinebeding beëindigen en vervolgens de uitonverdeeldheidtreding vorderen. Zijn ex-partner verzette zich hiertegen. Zij voerde aan dat er bij een tontinebeding geen onverdeeldheid bestaat en indien er toch een onverdeeldheid zou bestaan,

dan is de uitonverdeeldheidtreding niet toelaatbaar, vermits er een doelvermogen is ontstaan.106

In eerste aanleg besliste de rechtbank van Tongeren op 28 mei 2009 dat de vordering om uit onverdeeldheid te treden gegrond was en beval zij de openbare verkoop van de goederen die niet gevoeglijk konden worden verdeeld. Volgens de rechter was de onderliggende burgerlijke en fiscale verzorgingsgedachte de reden waarom het tontinebeding in de aankoopakte werd opgenomen. Doordat er aan de relatie een einde kwam, is de oorzaak van het tontinebeding weggevallen. Echter, het wegvallen van de oorzaak-beweegreden, leidt, aldus de rechter, enkel tot het verval van de rechtshandeling indien het gaat om een rechtshandeling ten kosteloze titel. Vermits een tontinebeding een overeenkomst ten bezwarende titel is, kan deze rechtsfiguur geen toepassing vinden. De rechter vond wel dat het nastreven dat een overeenkomst wordt uitgevoerd, wanneer deze door gewijzigde omstandigheden haar bestaansreden en bijgevolg ook haar oorzaak heeft verloren, rechtsmisbruik uitmaakte. Deze toestand doet zich voor wanneer een overeenkomst door gewijzigde omstandigheden geen reden van bestaan meer heeft of wanneer de determinerende feitelijke toestand verdwijnt. De relatie was de feitelijke toestand, zonder dewelke de partij niet zou hebben gecontracteerd en deze feitelijke toestand is nu verdwenen. Bijgevolg concludeerde de rechter dat gelet op het verdwijnen van de bestaansreden en de oorzaak van het tontinebeding, de

overeenkomst moest worden beschouwd als vervallen.107

105 Cass. 6 maart 2014, NJW 2015, 691, noot V. VANDERHULST, RW 2013-2014, 1625, noot D. MICHIELS, TBBR

2014, 261, noot F. PEERAER, Not.Fisc.M. 2014, 104, noot E. ADRIAENS, RABG 2018, 693, noot S. BROUWERS, JT 2015, 617, noot V. WYART.

106 D. MICHIELS, “Relatiebreuk beëindigt tontine” (noot onder Cass. 6 maart 2014), RW 2013-2014, 1625; F.

PEERAER, “Hof van Cassatie aanvaardt dat tontine ophoudt te bestaan wanneer partners uit elkaar gaan” (noot onder Cass. 6 maart 2014), TBBR 2014, 261.

107 D. MICHIELS, “Relatiebreuk beëindigt tontine” (noot onder Cass. 6 maart 2014), RW 2013-2014, 1625-1626; S.

STIJNS, en A. MARISSENS, “Over verdwijnende beslissende beweegredenen in een voortbouwende overeenkomst. Een lezing van het ‘tontine-arrest’ vanuit het verbintenissenrecht” in BOONE, I., PUT, J., SWENNEN, F. en VERSCHELDEN, G. (eds.), Liber amicorum Patrick Senaeve, Mechelen, Wolters Kluwer, 2017, 444-445.

De vrouw ging tegen deze uitspraak in beroep. het Hof van beroep Antwerpen volgde in haar arrest van 11 maart 2013 evenwel de eerste rechter. Het Hof bepaalde bovendien dat tijdens een tontinebeding de partijen zich wel degelijk in een onverdeeldheid bevinden. De partners leven immers voorafgaand aan het overlijden van een van hen een hele tijd juridisch samen en zijn gedurende die periode mede-eigenaars. Doordat de partijen aan hun relatie een einde hebben gesteld, is de oorzaak-beweegreden weggevallen. Bijgevolg heeft de overeenkomst geen reden van bestaan meer en vervalt ze. Wanneer een partij in zo een geval erop staat dat de overeenkomst verder wordt uitgevoerd, handelt zij in strijd met de goede trouw. Het Hof van Beroep besluit dat vermits de affectieve relatie is beëindigd en de partijen geen levenspartners meer zijn, ze moet vaststellen dat de oorzaak-beweegreden is weggevallen en dat bijgevolg ook het tontinebeding vervalt. Dit heeft tot gevolg, aldus het Hof, dat er een gewone onverdeeldheid is ontstaan en de

uitonverdeeldheidtreding kan worden gevorderd.108 Daarop stelde de vrouw een voorziening in

cassatie in.

Het Hof van Cassatie stelde in haar arrest dat:

“Het bestaan van een oorzaak in de zin van de artikelen 1108 en 1131 Burgerlijk Wetboek moet in beginsel worden beoordeeld op het ogenblik van de totstandkoming van de rechtshandeling waarvan zij een geldigheidsvereiste is. De latere verdwijning ervan heeft in de regel geen gevolgen voor de geldigheid van de rechtshandeling.

Een tontineovereenkomst die de strekking heeft voort te bouwen op een tussen de partijen bestaande feitelijke of juridische verhouding, houdt evenwel op te bestaan, wanneer deze onderliggende verhouding een einde neemt derwijze dat hierdoor aan de verdere uitwerking van de overeenkomst iedere zin wordt ontnomen.”

Volgens de feitenrechter was de affectieve relatie de voornaamste beweegreden en beoogden ze het goed samen te beheren en elkaar rechten te verschaffen voor wanneer een van hen kwam te

108 D. MICHIELS, “Relatiebreuk beëindigt tontine” (noot onder Cass. 6 maart 2014), RW 2013-2014, 1626; S. STIJNS,

en A. MARISSENS, “Over verdwijnende beslissende beweegredenen in een voortbouwende overeenkomst. Een lezing van het ‘tontine-arrest’ vanuit het verbintenissenrecht” in BOONE, I., PUT, J., SWENNEN, F. en VERSCHELDEN, G. (eds.), Liber amicorum Patrick Senaeve, Mechelen, Wolters Kluwer, 2017, 444-445.

overlijden. De burgerlijke en fiscale verzorgingsgedachte waren zodus aanwezig.109 Vermits de

relatie ten einde was gelopen en bijgevolg ook de verzorgingsgedachte was weggevallen, besliste het Hof dat het tontinebeding geen uitwerking meer had en bijgevolg de uitonverdeeldheidtreding kon worden gevorderd, want de overeenkomst had geen reden van bestaan meer. Ook al ging het in deze zaak over een tontinebeding, het arrest kan naar analogie worden toegepast op

aanwasbedingen.110

De rechtsleer juichte het arrest uiteraard toe111, aangezien het Hof een billijke beslissing heeft

genomen, maar het leidde tegelijkertijd ook tot discussie. Het is namelijk niet met zekerheid te zeggen op welke grondslag het Hof haar arrest heeft gestoeld. In de rechtsleer bestaan verschillende strekkingen. Daarnaast heerst er ook onduidelijkheid over de draagwijdte.

40. Hierna worden verschillende potentiële niet-contractuele beëindigingswijzen besproken en

of deze al dan niet een mogelijke grondslag vormen voor het arrest van 6 maart 2014. Daarnaast wordt ook ingegaan op hoe de rechtspraak is geëvolueerd na het cassatiearrest.