• No results found

Waarom vertrouwen Nederlanders? : een onderzoek naar de oorspong van politiek vertrouwen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Waarom vertrouwen Nederlanders? : een onderzoek naar de oorspong van politiek vertrouwen"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Waarom vertrouwen Nederlanders?

Een onderzoek naar de oorspong van politiek vertrouwen

Student: Vincent Breedeveld Studentnummer: 6240372

Projectgroep: Democratie in verval? Docent: A. Hakhverdian

(2)

Inleiding

3

Theorie

4

Verzuiling en polarisatie 4

Politiek vertrouwen 5

Verklaringen van politiek vertrouwen 6

Opleidingsniveau 7

Data en methoden

8

Afhankelijke variabele 9 Onafhankelijke variabelen 10 Controle variabelen 10 Methoden 11

Bevindingen

11

Conclusie en discussie

17

Discussie 19

Literatuurlijst

20

(3)

Inleiding

Nederland is in vele politieke opzichten een fascinerend land. Er is een niet-gekozen staatshoofd, van echte trias politica is geen sprake en tijdens verkiezingen is er de laatste 30 jaar geen knoop aan vast te knopen. Ondanks dit alles is het gemiddelde vertrouwen in de politiek in Nederland (relatief) hoog. Wat is hier precies aan de hand? Nederland dat zich van een gepacifieerde naar een

gepolariseerde samenleving heeft bewogen (Lijphart, 1990) blijft toch door de jaren heen over een solide basis politiek vertrouwen te bezitten (Bovens en Wille, 2008; Norris, 2011). De afgelopen jaren heeft vooral het opleidingsniveau als de belangrijkste indicator voor het politiek vertrouwen gediend (Bovens en Wille, 2011; 2012; Aaldering, 2011). Dat dit echter te kort schiet is te zien aan de vele onderzoeken die andere oorzaken van politiek vertrouwen in kaart proberen te brengen. De meest voorkomende zijn institutionele en culturele verklaringen (Hakhverdian & Mayne, 2012; Zmerli &Newton, 2008; Mishler & Rose, 2001; Newton & Norris, 1999). Dit sluit echter niet uit dat er een relatie is tussen opleidingsniveau en politiek vertrouwen, maar dat er gekeken zal moeten worden naar de interactie tussen opleidingsniveau, culturele en institutionele verklaringen.

Om deze relatie te testen zal er gekeken worden naar de Nederlandse situatie. Zoals al eerder aangedragen is er hier de afgelopen jaren sprake van een debat dat zich afspeelt rondom de

opleidingsniveaus. Er zou volgens sommige academici een kloof zijn tussen de verschillende opleidingsniveaus en deze zou continu groter aan het worden zijn. Deze kloof zou zich uiten in onder andere het ‘stemmen, verkiezingen en partijen’ , ‘participatie buiten de verkiezingen’ en ‘de mate van politiek wantrouwen en cynisme’ . Deze groter wordende kloof tussen opleidingsniveaus zou ook de hoogte van het politiek vertrouwen beïnvloeden (Bovens en Wille, 2011). Er zijn echter ook academici die beweren dat die kloof wel aanwezig is, maar dat deze niet gegroeid is in de afgelopen decennia. Hij is zelfs op sommige fronten kleiner geworden (Hakhverdian, Van der Brug & de Vries; 2011: 104). Daarnaast zou er juist een interactie zijn tussen het opleidingsniveau en de prestaties van de overheid die uiteindelijk de mate van politiek vertrouwen bepalen (Hakhverdian, Mayne, 2012: 18). Er zijn echter ook onderzoeken die een belangrijke verklaringskracht toedichten aan de culturele verklaringen (Zmerli & Newton, 2008). Duidelijker wordt het er in ieder geval niet op. Dit onderzoek zal duidelijkheid proberen te scheppen in dit alomvattende debat. Dit zal getracht worden door de interactie tussen opleidingsniveau en de institutionele en culturele verklaringen van politiek vertrouwen bloot te leggen in Nederland. Er zal hier worden gekeken naar de tijdspanne

(4)

van 1970 tot 2010, omdat Nederland in die periode een grote verandering heeft doorgemaakt in het politieke landschap (Lijphart, 1990).

Dit alles leidt tot de volgende hoofdvraag: ““In hoeverre heeft er in Nederland sinds de jaren ’70 tot en met 2010 een verandering in de oorsprong van politiek vertrouwen plaatsgevonden onder opleidingsniveaus?”. Deze vraag heeft meerdere implicaties. Ten eerste zal Nederland dus als casus dienen in dit onderzoek. Dit heeft een negatief effect op de externe validiteit van het

onderzoek. Het generaliseren naar andere casussen zal moeilijker zijn, omdat het een specifiek geval kan zijn die de oorsprong van het politiek vertrouwen bepaalt en beïnvloed. Ten tweede zal het onderzoek zich richten op het gedrag van individuen. De variabelen die gebruikt zullen worden zijn daarom ook op individueel niveau.

In het volgende gedeelte zullen politiek vertrouwen, de culturele en institutionele verklaringen worden geconceptualiseerd. Daarnaast zal er gekeken worden naar de rol die opleidingsniveau kan spelen in de interactie met deze twee concepten. Hierop volgend zullen de data en methoden worden uitgelegd. Na de presentatie van de resultaten zullen de implicaties en importantie hiervan besproken worden.

Theorie

Verzuiling en polarisatie

De verdeling van Nederland in verschillende zuilen ontstond in 1917 met de onderwijswet. Hier werden confessionelen stelselmatig uit het onderwijs werden gehouden, omdat alleen openbare scholen subsidie kregen van de overheid. Hierdoor gingen verschillende religies hun eigen zuil vormen. Denk hierbij aan een zuil waarin onder andere de katholieken hun eigen sportvereniging, radiozender en cafés hadden (Lijphart, 1990: 28-29). De andere twee zuilen waren de Protestants-Christelijke en de Algemene Zuil. Deze zuilen waren hierdoor onderling zeer hecht en zij deden veel met hun mede-zuil-leden (idem: 30). De politiek was stevig gepacificeerd en er was weinig tussen de verkiezingsuitslagen. In de jaren ’70 brokkelden deze zuilen gestaag af. Zij verloren snel hun relevantie nu veel doelen voor de christenen en arbeiders waren gerealiseerd (ibid: 12). Volgens Lijphart is hier al een kentering te zien van het politieke landschap. Mensen gaan diverser stemmen en de Grote Vijf (KVP,ARP,VVD, PVDA en CHU) worden er drie door de samenvoeging van KVP, ARP en CHU tot het CDA. Er ontstaat een politiek debat wat veel steviger is dan hiervoor het geval was. Lijphart voorspelt dat deze trend zich voort zal zetten en dat het debat alleen maar

(5)

een voorspelling heeft gedaan die op de waarheid berust. Ons politieke landschap is anders dan dat van de jaren ’70. Politici spelen meer op de man, ‘doe eens normaal man!’ (website NRC, 2011) of reageren niet meer als ze hun het vuur aan de schenen wordt gelegd. Daarnaast is de media op meer fronten aanwezig en uiten politici zich ook via de social media. Het is deze verandering die zorgt voor een aanname, namelijk dat ook de manier waarop mensen politiek vertrouwen is veranderd. Als het politieke landschap verandert dan zullen wij dat zeker toch een andere manier evalueren. Daarom is het van belang om te kijken hoe en of dit ook daadwerkelijk is gebeurt, en of er ook verschillen tussen opleidingsniveau’s zitten; reageren hoogopgeleiden anders op politieke veranderingen? Vanuit deze aanname zal verder worden geredeneerd.

Politiek vertrouwen

Het concept politiek vertrouwen is een veelvoorkomend concept in de literatuur over politiek gedrag. Wat er precies met dit concept wordt bedoelt is desondanks nog niet duidelijk. Er kan vertrouwen in politici mee bedoelt worden, of vertrouwen in de regering, of in het kabinet, of in het parlement en zo kan er nog wel even door worden gegaan. In dit onderzoek zal er gebruik worden gemaakt van de conceptualisatie van David Easton (1975). Hij onderscheid een drietal vormen van politiek vertrouwen: Support for the political community, support for the regime en support for the authorities. Deze drie concepten meten allen een ander niveau van politiek van vertrouwen. Support for the political community is het meest diffuus van de drie. Deze conceptualisatie omhelst de regeringsnormen van de samenleving; is de burger content met de huidige regeringsvorm

(Democratie, oligarchie etc). Dit houdt in dat het voor burgers ook het meest abstract is. Het is niet zo tastbaar als enkele andere vormen van politiek vertrouwen. Support for the authorities is het meest specifiek van de drie. Hierbij wordt er gekeken naar het functioneren van politici. Uit de literatuur is gebleken dat het vertrouwen op dit niveau het meest fluctueert in Nederland de afgelopen jaren (Bovens en Wille, 2009: 290). Dit is dus juist erg tastbaar voor de Nederlandse burger. Een politici zien zij immers elke dag op de tv of in de krant en deze is makkelijker te beoordelen. Tussen deze twee niveaus zit Support for the regime. Onder dit niveau vallen de verschillende politieke instituties waarin men vertrouwen kan hebben. Denk hierbij aan parlement, het kabinet (als instituut), de Tweede-Kamer enzovoorts. Alle drie de niveaus zijn relevant voor dit onderzoek. Een verschuiving van de oorsprong van vertrouwen kan zich in alle drie de niveaus hebben voor gedaan.

Er is voor deze conceptualisatie gekozen, omdat het een vrij flexibele conceptualisatie is. Het laat de vrijheid om bepaalde soorten van vertrouwen in te delen in drie verschillende niveaus.

(6)

Kijkend naar bijvoorbeeld de conceptualisatie van Pippa Norris (2011), dan is te zien dat zij vijf verschillende niveaus onderscheid. Deze niveaus lijken erg op de niveaus die Easton onderscheid, met het grote verschil dat zij ook national pride als een niveau onderscheid. Het gevoel van nationalisme of nationale trots is echter al jaren geen grote factor meer in de Nederlandse samenleving (Smith en Jarkko, 1998). Daarnaast vertonen beiden conceptualisaties zeer veel

overeenkomsten met elkaar en is flexibiliteit die bij Easton aanwezig is van doorslaggevende kracht geweest. Door gebruik te maken van Easton is het ook mogelijk om maar één van de niveau’s te gebruiken om politiek vertrouwen te onderzoeken. Als blijkt dat de te gebruiken datasets niet alle niveau’s kunnen dekken dan is dat met deze conceptualisatie geen probleem.

Verklaringen van politiek vertrouwen

Eén van de verklaringen voor de oorsprong van politiek vertrouwen is de institutionele theorie. Deze stelt dat er een endogene relatie is tussen politiek vertrouwen en de kwaliteit van de overheid. De burger wordt hierbij als een rationeel wezen neergezet dat goed kan evalueren hoe de overheid functioneert (Mishler & Rose, 2001: 31). Zij kan dus voor zichzelf bepalen of hij/zij de overheid vertrouwt. Dit kan zich op twee manieren uiten. De eerste is de mate waarin het individu de mogelijkheid krijgt om te participeren; gelijkheid voor iedereen. Dit noemt met ook wel de de politieke input (Hakhverdian & Mayne, 2012: 7). Daarnaast kan de burger de overheid evalueren aan de hand van de output van de overheid. Dus in hoeverre de overheid (succesvol) aan de wensen van de burgers kan voldoen (idem: 7-8).

Deze institutionele verklaring kan op twee verschillende meetniveaus worden toegepast: macro en micro. Op het macro meetniveau wordt er een homogeniteit van het volk verwacht. Zij hebben allemaal eenzelfde mate van politiek vertrouwen; hier wordt vaak het gemiddelde

vertrouwen van een land gebruikt. Er wordt gekeken naar de Op het micro niveau wordt er van een veel heterogenere samenleving uit gegaan. Een individu maakt voor zichzelf de afweging wat hij belangrijker vindt: de economie of de natuur (Mishler & Rose, 2001: 32). In dit onderzoek zal er gekeken worden naar het micro niveau. We willen immers weten hoe en of de oorsprong van politiek vertrouwen in Nederland is veranderd over de afgelopen 40 jaar. Dit houdt in dat het van belang is om het vertrouwen van de individuele Nederlander te meten. Een goede indicator om dit individuele niveau te meten is de tevredenheid van het individu met het huidige of afgelopen regeringsbeleid, de persoonlijke financiële situatie. Dit zijn namelijk indicatoren die sterk de tevredenheid meet met het (economische) overheidsbeleid en dat zijn belangrijke indicatoren voor individuele evaluaties (Mishler & Rose, 2001: 36). Daarnaast is ook de mate van corruptie die een

(7)

individu heeft meegemaakt een sterke indicator voor de mate van politiek vertrouwen (Hakhverdian & Mayne, 2013: 7). In de te gebruiken datasets is er niet altijd gevraagd naar de mate van corruptie in een land. Hierdoor is er gekozen om gebruik te maken van de tevredenheid met de eigen

economische situatie. Deze zou ook verklaringskracht moeten hebben en zal daarom als indicator voor politiek vertrouwen dienen.

Een andere verklaring voor politiek vertrouw is de culturele verklaring. De basis van deze relatie is te vinden in de interpersonele relaties die mensen met elkaar hebben. Mensen ontvangen vanaf het begin van hun leven signalen over wie ze wel en niet moeten vertrouwen (Mishler & Rose, 2001: 34). Die ontvangen ze eerst van hun ouders en later krijgen zij deze signalen ook van familie, school etcetera (idem). Dit (non)vertrouwen zou zich uiten in het lid worden van bepaalde verenigingen en zodoende zou er sociaal kapitaal tussen mensen worden opgebouwd. Het zijn deze instituties die de waarden ‘overdragen’ naar nationale instituties. Als er tussen mensen een sterke sociale samenhang is dan zullen politieke instituties hierop voort kunnen bouwen (Putnam, 1993). In het onderzoek zal hier verder naar gerefereerd worden als social trust of sociaal vertrouwen. Deze

Individuen kunnen echter nog steeds afwijken van de algemene sociale cohesie. Zij kunnen bijvoorbeeld lid zijn van een bowlvereniging, maar nog steeds de overheid wantrouwen. Dit is de micro variant van de culturele verklaring. Zij stelt dat er in landen tussen personen nog steeds grote verschillen kunnen zijn. Deze verschillen zijn te verklaren aan de hand van algemene kenmerken zoals leeftijd, sociale achtergrond, inkomen etcetera (Mishler en Rose, 2001: 35).

Opleidingsniveau

Het opleidingsniveau van een individu heeft grote impact op zowel de informatie die bereikbaar is voor dat individu als de normen en waarden die dat individu hoog heeft zitten (Hakhverdian & Mayne, 2012: 5). In acht nemend dat in dit onderzoek politiek vertrouwen centraal staat, zal het opleidingsniveau ook invloed hebben op de manier waarop de politiek wordt beoordeeld. Het is al bekend dat hoger opgeleiden meer interesse hebben voor politiek nieuws, zich sneller aanmelden voor politieke activiteiten en ze lezen meer kranten (waar veel politieke informatie te vinden is) (Idem, 6). Daarnaast is er aangetoond dat hoger opgeleide individuen meer politieke kennis hebben. Bij onderzoeken waar naar de ideologieën en politieke leiders werd gevraagd, scoorden hoog opgeleiden gemiddeld hoger dan laagopgeleiden (ibid: 7).

Dat hoogopgeleiden meer kennis hebben over de politiek, zegt niet direct dat zij ook

(8)

de indicatoren die bij de verklaringen van politiek vertrouwen zijn aangedragen. In dit onderzoek zal de interactie tussen de financiële situatie van de respondent en opleidingsniveau en de interactie tussen sociaal vertrouwen en opleidingsniveau worden getoetst. Er wordt om verschillende redenen een interactie tussen deze variabelen verwacht. Er wordt hier de aanname gemaakt dat

hoogopgeleiden beter in staat zijn om hun eigen financiële situatie in te schatten ten opzichte van laagopgeleiden. Als er wordt verondersteld en is bewezen dat hoogopgeleiden meer weten van politiek (ibid), dan is de kans ook groot dat zij zich meer bewust zijn van hun financiële situatie. De politiek is immers de plek waar veel gesproken wordt over lonen en belastingen. Daarnaast wordt er ook een interactie tussen opleidingsniveau en sociaal vertrouwen verwacht, omdat hoogopgeleiden zich meer bewust zijn van de diversiteit van de maatschappij en hebben minder vaak dan

laagopgeleiden xenofobische neigingen (Hjerm, 2010: 56). Het is daarom aannemelijk dat er een interactie is tussen opleidingsniveau en sociaal vertrouwen.

Uit de theorie kunnen de volgende hypothesen worden opgesteld:

Hypothese 1: Er wordt een significant verband verwacht tussen sociaal vertrouwen en politiek vertrouwen.

Hypothese 2: Er wordt een significant verband verwacht tussen de financiële positie van de respondent en politiek vertrouwen.

Hypothese 3: Het interactie effect tussen social trust en opleidingsniveau zal steeds minder

verklaringskracht krijgen naarmate de tijde vordert. Dit vanwege de polarisatie die op zou treden in de Nederlandse samenleving.

Hypothese 4: De interactie tussen de institutionele factor en opleidingsniveau zal echter meer toenemen. De polarisatie zou juist de evaluatie van instituties kunnen stimuleren

Data en methoden

Voor dit onderzoek zal er gebruik worden gemaakt van verschillende datasets van het Nationaal Kiezersonderzoek (NKO). Deze onderzoeken worden al sinds 1971 afgenomen en beschikken over zeer veel data met betrekking tot het kiesgedrag van de Nederlandse burger. Er zal gebruik worden gemaakt van de volgende datasets van het NKO: 1986, 1989, 1998 en 2010. 1 Er zal geen dataset uit

(9)

de jaren ’70 worden gebruikt. In deze datasets is er een continue overschatting van het aantal laagopgeleiden; deze ligt soms wel boven de 90%. Hierdoor is het niet verantwoord om deze op te nemen in de analyse. De meest logische keuze is dan die van de eerstvolgende dataset, dat is die van 1981. Deze bevat echter de vraag die financiële (on)tevredenheid meet niet en is daarom niet geschikt om mee te nemen in de analyse. De volgende dataset is die van 1986 en deze bevat die vraag wel. Deze zal daarom gebruikt worden. Er zit echter een groot probleem aan de datasets van de jaren ’80. In deze datasets wordt er niet gevraagd naar de mate van social trust onder burgers. Het is daarom alleen mogelijk om over de periode van de jaren ’80 iets zinnigs te zeggen over de verandering hiervan in de jaren ’80.

Afhankelijke variabele

De afhankelijke variabele in dit onderzoek is ‘Politiek vertrouwen’. Deze variabele zal bestaan uit één vraag. Dit komt door de beperkingen van het NKO in de jaren ’80. Deze onderzoeken zijn meer gericht op het stemgedrag dan de politieke attitudes en daarom is politiek vertrouwen minimaal geoperationaliseerd. Na het bestuderen van de datasets blijkt echter dat veel vragen niet meer worden gesteld naar verloop van tijd of komen er vragen bij die een indicator beter kunnen meten. Dit leidt er toe dat de volgende variabelen tot de operationalisatie leiden van het concept politiek vertrouwen:

1986: Tevredenheid met de regering (VAR32) 1989: Tevredenheid met de regering (V032) 1998: Tevredenheid met regering (V73) 2010: Tevredenheid met de regering (V73)

Zoals te zien is er voor 2000 vooral gevraagd naar de tevredenheid met de regering. Dit is niet hetzelfde als vertrouwen in de regering, maar hierin zit de aanname dat een tevreden burger ook vertrouwen in de politiek heeft. Bij het gebruik van deze variabelen zal er voornamelijk gekeken worden naar het vertrouwen in de political authorities. Met de dataset van 2010 kunnen er veel meer aspecten van de Eastons theorie worden getoetst; er wordt daar ook naar vertrouwen in bijvoorbeeld het parlement gevraagd. Dit zorgt er voor dat er bij de analyse vertekeningen op

kunnen treden, en daarom zal dezelfde variabele als in alle onderzoeken worden gebruikt. Daarnaast bevatten de variabelen maar vijf antwoordmogelijkheden (aflopend 1 = heel tevreden, 5 = enorm ontvreden) en daarom zijn het geen interval variabelen. Echter er is geen andere manier om politiek

(10)

vertrouwen te meten in deze datasets. Daarnaast zijn de vijf antwoordmogelijkheden wel genoeg verschillend van elkaar om voor de respondent een rangschikking te maken. Ook is er geen enorme vertekening in de antwoord categorieën. Deze zijn vrijwel helemaal normaal verdeeld en er springt geen categorie uit waar de grote meerderheid antwoord op heeft gegeven.

Onafhankelijke variabelen

De belangrijkste onafhankelijke variabelen zijn opleidingsniveau, vertrouwen in de medemens en tevredenheid met de eigen financiële situatie. Ten eerste het opleidingsniveau. In alle datasets bevat deze variabele vijf of meer categorieën. Deze zijn in alle gevallen oplopend. Dit houdt in dat iemand met een score van 5 hoger opgeleid is dan iemand met een score van 1. Doordat zij vijf of meer categorieën bevatten zullen ze in dit onderzoek als interval variabelen worden beschouwd en en zal er geen hercodering van de variabelen plaatsvinden.

Ten tweede het vertrouwen in de medemens. Dit is een variabelen die op micro niveau de interpersonele relaties meet. Deze variabele heeft twee keuzemogelijkheden: 1. De meeste mensen kunnen worden vertrouwd 2. Je kan niet voorzichtig genoeg zijn. Deze variabele is dus ook een dummy variabele. Het is daarnaast een variabele waarvan men zich afvraagt of het daadwerkelijk meet wat het wil meten (Zmerli & Newton, 2008: 721). Mensen kunnen volgens deze variabele vertrouwen of niet, maar de meeste mensen zullen ergens tussen in zitten. In de datasets zijn er geen variabelen die terug te vinden zijn en die social trust zouden kunnen meten. Deze variabele zal worden hercodeert. Deze is in dit onderzoek een dummy variabele waarop de scores 0 en 1 kunnen worden ingevuld. De score 1 is ‘De meeste mensen kunnen worden vertrouwd’ en de score 0 is ‘Je kan niet voorzichtig genoeg zijn’ . Dit houdt dus in dat de score 0 de referentie is in de constant.

Afsluitend de institutionele variabele. Deze wordt als volgt geoperationaliseerd: “En uw PERSOONLIJKE FINANCIELE SITUATIE, denkt u dat uw persoonlijke financiële situatie door het gevoerde regeringsbeleid gunstig, ongunstig, of niet gunstig maar ook niet ongunstig is beïnvloed?” (V072 in 1998 en 2010). Hier wordt er gekeken in hoeverre de respondent invloed heeft gehad van het regeringsbeleid van de overheid. Uit meerdere onderzoeken blijkt dat de economische situatie van een individu grote invloed heeft hoe hij of zij aankijkt tegen de politiek (Mishler en Rose, 2001: 36). Dit zal voortaan als ‘financiële (on)tevredenheid’ worden aangeduid.

Controle variabelen

Als controlevariabelen zal er gekeken worden naar alom bekende micro indicatoren die politiek vertrouwen kunnen verklaren, zowel cultureel als institutioneel. Ten eerste culturele verklaringen kunnen zijn leeftijd, geslacht, sociale klasse, religiositeit (Hakhverdian & Mayne, 2012; Mishler &

(11)

Rose, 2001; Newton & Norris, 1999). Ten tweede kan er op het gebied van de institutionele verklaringen worden gekeken naar de situatie van het huishouden gezien vanuit een economisch perspectief. Variabelen die hier onder vallen zijn: werkt de respondent, de economische situatie in Nederland. Deze variabelen zullen bij zowel de institutionele als culturele verklaringen getest worden.

Methoden

Zoals al meerdere malen herhaald wordt dit onderzoek op micro niveau uitgevoerd. Dit houdt in dat wij geïnteresseerd zijn in de attitudes van individuen. Om dit te meten zal er gebruik worden

gemaakt van een multivariate regressie analyse. Met deze analyse is het mogelijk om te kijken wat de effecten zijn van de onafhankelijke variabelen op de afhankelijke variabelen. De regressie formule die voorspelt hoeveel politiek vertrouwen iemand zal hebben luidt als volgt:

Y= (B0+B1X1+B2X2+....etc ) + Ei = Politiek vertrouwen = constante + B1socialtrust + B2financiele tevredenheid +B3opleidingsniveau etc

Dit is het model voordat er interactie tussen opleidingsniveau en de twee andere hoofd

onafhankelijke variabelen plaatsvindt. Een formule met interactie van een van beiden ziet er als volgt uit:

Y = B0 + B1 * hoogopgeleid + B2 * sociaal vertrouwen + B3*hoogopgeleid*sociaal vertrouwen

Deze formule moet als volgt worden geïnterpreteerd worden. Als een individu hoogopgeleid is en sociaal vertrouwen bezit dan zal zij meer of minder politiek vertrouwen bezitten dan wanneer zij alleen hoogopgeleid of sociaal vertrouwend is. Deze formule is toepasbaar op zowel de interactie tussen laagopgeleiden en sociaal vertrouwen als de interactie tussen de opleidingsniveau’s en de institutionele factor.

Bevindingen

Zoals eerder geconstateerd kan er in over de jaren ’70 en ’80 geen uitspraken worden gedaan over de oorsprong van politiek vertrouwen met betrekking tot de culturele verklaringen. Er zal hieronder daarom eerst gekeken worden naar de ontwikkeling van de institutionele verklaringen. Daarvoor zal er eerst een model worden gepresenteerd waarin de effecten tussen de waargenomen verbetering in

(12)

de economische situatie van de respondent en het politiek vertrouwen zullen worden gepresenteerd. In dit eerste model zullen de datasets van alle jaren naast elkaar geplaatst worden zonder het

gebruik van de controlevariabelen. Dit zal pas gebeuren in het tweede model.

Tabel 1. Effect financiële tevredenheid op politiek vertrouwen

1986 1986 19891989 19981998 20102010 B SE B SE B SE B SE constant 2,752*** 0,034 2,803*** 0,031 2,633*** 0,023 2,992*** 0,021 Financieel tevreden -,456*** 0,075 -,283*** 0,055 -,151*** 0,038 -,271*** 0,057 financieel ontevreden ,561*** 0,05 ,544*** 0,049 ,401*** 0,040 ,493*** 0,035 R 0,111 0,072 0,097 *p < 0,05, **p < 0,01, ***p < 0,00

In deze tabel is duidelijk te zien dat het effect van de financiële tevredenheid van de burger met het beleid van de overheid door de jaren heen significant blijft. Daarnaast is te zien dat als een burger financieel tevreden is met het beleid, dat het vertrouwen dan ook toeneemt onder de burger. Immers het een tevredenheidsscore van 1 leidt tot een afname van de constante waardoor er hoger op de schaal wordt gescoord van politiek vertrouwen, waarbij een score van 1 zeer tevreden is met de overheid. De verklaringskracht van het model is door de jaren heen wel iets afgenomen, maar niet heel veel. Waar eerst 11,1% van de variatie verklaard kon worden, daar is dat nu nog 9,7%. Op basis van deze resultaten zouden we hypothese 2 kunnen aannemen. Er is een significant verband tussen financiële tevredenheid en politiek vertrouwen.

Het volgende model zal zich richten op het interactie effect tussen opleidingsniveau en de tevredenheid met de eigen financiële situatie.

Tabel 2. Effect van interactie tevredenheid en opleidingsniveau op politiek vertrouwen

1986 1986 19891989 19981998 20102010 B SE B SE B SE B SE Constant 2,723*** 0,069 2,869*** 0,078 2,749 *** 0,049 3,000 *** 0,076 Financieel tevreden -,618*** 0,146 -,393*** 0,136 -,286 *** 0,082 -0,103 0,164

(13)

1986 1986 19891989 19981998 20102010 B SE B SE B SE B SE Financieel ontevreden ,747*** 0,100 ,839*** 0,122 ,497 *** 0,084 ,661 *** 0,114 Opleidingsniveau 0,006 0,013 -0,025 0,028 -,022 ** 0,008 -0,003 0,019 Interactie effect Opleiding * financieel tevreden 0,038 0,030 0,044 0,051 0,25 0,014 -0,052 0,044 opleiding * financieel ontevreden -,041* 0,019 -,114** 0,043 -0,02 0,015 -0,055 0,030 R 0,134 0,122 0,082 0,094 *p < 0,05, **p < 0,01, ***p < 0,00

Bovenstaande tabel biedt interessante inzichten in de interactie tussen de evaluatie van het economische regeringsbeleid en het opleidingsniveau. In 1986 zijn de correleren de dummy variabelen financiële (on)tevredenheid significant met politiek vertrouwen. Als er echter wordt gekeken naar de interactie met opleidingsniveau dan is echter te zien dat alleen bij de interactie tussen opleidingsniveau en financiële ontevredenheid sprake is van een significant verband. Dit houdt in dat als een individu hoog opgeleid en financieel ontevreden is met het beleid van de overheid dat deze lager zal scoren dan iemand die laagopgeleid en ontevreden is. We zien hetzelfde in 1989. Hier is zelfs de significantie van het interactie effect toegenomen. In 1998 is dit verband echter verdwenen en is opleidingsniveau significant. Dit zou er op kunnen duiden dat er een verandering heeft plaats gevonden van de oorsprong van politiek vertrouwen. Het zou echter ook kunnen duiden op een overschatting van een bepaalde populatie in de datasets van 1986 en 1989. Ook is te zien dat financiële tevredenheid niet langer significant is. Dit kan er mee te maken hebben dat burgers in die tijd niet financieel tevreden waren met het beleid van de overheid, of dat hier minder een mening over hadden in verband met de economische crisis. Op basis van dit model is de verwachting dat we hypothese 4 zullen verwerpen. De invloed van institutionele factoren neemt in de loop der tijd niet toe, maar zelfs af (in dit model). Deze uitkomst is een contrast met andere onderzoeken en kan duiden op een meetfout in de onafhankelijke of afhankelijke variabele. Om te controleren of het hier om een meetfout gaat zal er in tabel 5 gecontroleerd worden voor

(14)

Deze twee tabellen hebben aangetoond dat het interactie effect en de eigen financiële situatie in het afgelopen decennium niet langer significant correleert met politiek vertrouwen. In

onderstaand gedeelte zal er gekeken worden hoe dit zit met de interactie tussen opleiding en sociaal vertrouwen. Er is hiervoor alleen data beschikbaar uit 1998 en 2010. Dit zal waarschijnlijk komen door de populariteit van het onderwerp social trust na de onderzoeken van Putnam (1993,1995). Dat er maar een decennium verschil zit tussen de data zal er waarschijnlijk voor zorgen dat er geen grote verschillen tussen de uitkomsten zullen zijn. Desalniettemin is het interessant om te kijken naar de relatie tussen de variabelen, omdat aan het begin van de 21e eeuw Nederland is opgeschrikt door verschillende ongevallen die de Nederlandse (politieke) samenleving hebben doen

opschrikken. Zo is in 2002 Pim Fortuyn (lijsttrekker Lijst Pim Fortuyn) doodgeschoten en in 2004 is Theo van Gogh hetzelfde overkomen. Deze twee gebeurtenissen zouden tot een extra polarisatie hebben kunnen leiden en zodoende het politiek vertrouwen hebben geschaad. Dit zal in

onderstaande tabel worden bekeken.

Tabel 3: Effect sociaal vertrouwen op politiek vertrouwen

1998 1998 20102010 B SE B SE Constant 2,814*** 0,027 3,290*** 0,030 Sociaal vertrouwen -,248*** 0,036 -,274*** 0,037 R 0,027 0,025 *p < 0,05, **p < 0,01, ***p < 0,00

Uit deze tabel blijkt dat er zowel in 1998 als in 2010 een significant verband is tussen politiek en sociaal vertrouwen. Het verklaart echter maar zo rond de 2,5% van de variantie in de variabele politiek vertrouwen. Er zijn dus nog andere factoren die van invloed zijn op politiek vertrouwen. In het volgende model zullen de uitkomsten worden gepresenteerd van de interactie tussen

opleidingsniveau en sociaal vertrouwen. Op basis van deze resultaten kunnen we hypothese 1 aannemen: er is een significant verband tussen sociaal vertrouwen en politiek vertrouwen.

Tabel 4: Effect van interactie opleiding en sociaal vertrouwen op politiek vertrouwen

1998

1998 20102010

B SE B SE

(15)

1998 1998 20102010 B SE B SE Sociaal vertrouwen -0,379*** 0,077 -,345** 0,125 Opleidingsniveau -0,034** 0,011 -0,045 0,025 Interactie Opleiding * sociaal vertrouwen 0,031* 0,014 0,034 0,033 R 0,032 0,021 *p < 0,05, **p < 0,01, ***p < 0,00

Uit dit model blijkt dat in de periode 1998 - 2010 een aantal veranderingen hebben plaatsgevonden. Ten eerste is de interactie tussen opleiding en sociaal vertrouwen in 1998 nog significant in verband met politiek vertrouwen. In 2010 is dit niet langer het geval. Dit zou met een een meetfout te maken kunnen hebben, maar na het bekijken van de frequenties van de de twee onafhankelijke variabelen blijkt dat deze redelijk normaal verdeeld zijn2. In 1998 hebben hoogopgeleiden die over sociaal

vertrouwen beschikken minder politiek vertrouwen dan laagopgeleiden die sociaal vertrouwen. Dit is een opvallende meting, omdat de verwachting was dat juist hoogopgeleiden die sociaal

vertrouwen bezitten ook meer politiek vertrouwen zouden hebben. In 2010 is dit verband niet meer significant. Het zou kunnen zijn dat 1998 een outlier is en daardoor geen representatieve meting. Toch lijken we op basis van dit model hypothese 3 te kunnen verwerpen. De invloed van sociaal vertrouwen is zoals verwacht afgenomen in het laatste decennium op basis van de hier vertoonde gegevens. Om zeker te weten dat wij hypothese 2 kunnen verwerpen wordt er nog één model opgesteld. Hier zullen alle interactie effecten (waar mogelijk) worden gecontroleerd voor: leeftijd, geslacht, sociale klasse, religiositeit en of de respondent werkt.

Tabel 5: De interactie effecten gecontroleerd

1986 1986 19891989 19981998 20102010 B SE B SE B SE B SE Constant 1,416 *** 0,232 1,465*** 0,175 2,272*** 0,148 3,099*** 0,172 Financieel tevreden -0,373* 0,169 -0,352** 0,133 -0,259*** 0,089 -0,123 0,186 2 zie output

(16)

1986 1986 19891989 19981998 20102010 B SE B SE B SE B SE Financieel ontevreden 0,590*** 0,114 0,790*** 0,121 0,426*** 0,092 0,525*** 0,132 Sociaal vertrouwen -0,304*** 0,076 -0,290 * 0,124 Opleidings-niveau 0,031* 0,017 0,028 0,30 -0,015 0,014 -0,017 0,032 Inter-actie Opleiding* financieel tevreden -0,001 0,033 0,047 0,049 0,026 0,015 -0,046 0,049 Opleiding* financieel ontevreden -0,21 0,021 -0,106 0,043 -0,013 0,016 -0,029 0,034 Opleiding* sociaal vertrouwen 0,024 0,014 0,033 0,033 controle Leeftijd -,004* 0,002 0,007 0,007 0,002 * 0,001 -0,001 0,001 Geslacht 0,075 0,055 0,139 ** 0,046 0,098** 0,034 0,007 0,036 Religieus 0,415 *** 0,055 0,374*** 0,044 - 0,036 -0,132*** 0,037 Sociale klasse 0,176*** 0,030 0,147*** 0,022 0,071*** 0,019 0,054** 0,020 Heeft werk 0,25* 0,10 0,001 0,008 - - - -R 0,206 0,188 *p < 0,05, **p < 0,01, ***p < 0,00

Uit de tabel kunnen meerdere conclusies worden getrokken. Ten eerste staat financiële ontevredenheid altijd significant in verband met politiek vertrouwen. Dit houdt dus in dat als iemand ontevreden is met de inzet van de overheid voor zijn/haar financiële situatie, dan zijn/haar vertrouwen ook dalen. Dit is in alle vier de datasets bewezen. Een tevreden burger zal echter ook vaker meer vertrouwen tonen in de overheid. Dit is in drie van de vier datasets bewezen, alleen in 2010 bleek dit niet het geval. Dit komt overeen met de data die is gevonden bij het uitvoeren van de regressie analyse met alleen het interactie effect van financiële tevredenheid en opleidingsniveau.

(17)

Daarnaast zien we dat sociaal vertrouwen in zowel 1998 als 2010 significant is. Dit betekent dat mensen die sociaal vertrouwen bezitten ook meer politiek vertrouwen hebben. Dit komt ook overeen met de bevindingen in tabel 4.

De interactievariabelen zijn in elkaar jaar niet significant. Dit betekent dat er tussen opleiding, sociaal vertrouwen en de financiële beoordeling geen interactie plaatsvindt.

Hoogopgeleide sociaal vertrouwende zijn niet significant meer of minder politiek vertrouwend dan een laag opgeleide met sociaal vertrouwen. Ook zullen mensen die hoogopgeleid zijn en financieel tevreden niet meer of minder vertrouwen dan laag opgeleiden die financieel tevreden zijn over het overheidsbeleid. Deze constateringen zorgen er voor dat we hypothese 2 en 3 definitief kunnen verwerpen. De interactie tussen opleidingsniveau en sociaal vertrouwen is niet gevonden in de gebruikte datasets.

We zien echter wel dat er een significante relatie is tussen sociaal vertrouwen en politiek vertrouwen. Hypothese 1 wordt daarom aangenomen net als hypothese 2. Ook tussen financiële (on)tevredenheid en politiek vertrouwen is een significant verband.

Naast dit alles is te zien dat de controle variabelen ‘sociale klasse’ en ‘religieus’ in elk jaar significant zijn. Dit toont aan wat eerdere onderzoeken ook al hebben aangetoond: er is een verband tussen deze variabelen en politiek vertrouwen (Hakhverdian & Mayne, 2012; Mishler & Rose, 2001; Newton & Norris, 1999).

Conclusie en discussie

Het doel van dit onderzoek was om te kijken waar het vertrouwen van de Nederlandse burger op gebaseerd is en of dit in de loop der tijd verandert is van oorsprong. Hierin werd specifiek gekeken naar het verschil tussen opleidingsniveaus, omdat Hakverdian en Mayne al hadden aangetoond dat een institutionele verklaring van politiek vertrouwen voortkomt uit een interactie tussen corruptie en opleidingsniveau (2012). In de Nederlandse context is er gekeken naar de interactie tussen sociaal vertrouwen en opleidingsniveau en financiële (on)tevredenheid en opleidingsniveau. Het week hiermee af van de corruptie variabele zoals die werd voorgesteld door Hakhverdian en Mayne, maar dit had te maken met de beperkingen van de datasets die zijn gebruikt. Daarnaast hadden Mishler & Rose aangetoond dat er met deze variabele ook politiek vertrouwen kon worden verklaard.

De verwachting dat er een verschuiving heeft plaatsgevonden in de oorsprong van politiek vertrouwen komt voort uit de verzuilingstheorie waar onder ander Lijphart een voorstander van is. In de jaren 60-70 was de Nederlandse samenleving onderverdeeld in meerdere ideologische zuilen.

(18)

Hierin waren mensen actief in sportverenigingen, religie en bijvoorbeeld radio/tv-zenders. In de groepen zou er volgens Lijphart veel sociaal cohesie zijn geweest. Vanuit hier is er geredeneerd dat in de jaren ’70/’80 het politiek vertrouwen veel meer voortkwam uit de onderlinge relaties van mensen, aangezien de mensen elkaar veel vaker in groepsverband zagen. Lijphart voorspelde echter een kentering van de Nederlandse politiek en er kan wel gesteld worden dat deze heeft

plaatsgevonden. De politiek is feller geworden en politici hebben de neiging om populair

taalgebruik aan te wenden. Vanuit hier is geredeneerd dat ook de Nederlandse burger een andere denkwijze heeft gekregen over politiek en het dus ook op een andere manier evalueert. Dit is het startpunt van dit onderzoek geweest. Hierna is het concept politiek vertrouwen geconceptualiseerd en de verschillende verklaringen van dit politiek vertrouwen. Hierna is gekeken hoe er interactie er tussen deze verklaringen en opleidingsniveau kan plaatsvinden.

Uit dit theoretisch kader kwamen de volgende vier hypothesen: H1: Er wordt een significant verband verwacht tussen sociaal vertrouwen en politiek vertrouwen. H2: Er wordt een significant verband verwacht tussen de financiële positie van de respondent en politiek vertrouwen. H3: Het interactie effect tussen social trust en opleidingsniveau zal steeds minder verklaringskracht krijgen naarmate de tijde vordert. Dit vanwege de polarisatie die op zou treden in de Nederlandse

samenleving. H4: De interactie tussen de institutionele factor en opleidingsniveau zal echter meer toenemen. De polarisatie zou juist de evaluatie van instituties kunnen stimuleren

De datasets die zijn gebruikt zijn allen afkomstig van het NKO. Oorspronkelijk was het plan om gebruik te maken van datasets uit de jaren ’70, maar deze hadden een systematische vertekening van de doelpopulatie. Hoogopgeleiden werden bijna niet vertegenwoordigd in de steekproef.

Daarom is er gekozen om te beginnen met een dataset uit de jaren ’80. De meest logische dataset zou die van van 1981 zijn geweest, maar deze had de essentiële variabele ‘financiële

(on)tevredenheid’ niet gemeten. Daarom is er naar de eerst volgende dataset gekeken en dat is die van 1986. Hierdoor is er steeds verder weggaan van de verzuiling en is de vraag of er nog steeds gemeten wordt wat dit onderzoek wil bereiken. Echter de effecten van de verzuiling met zijn homogene groeperingen is nog steeds dichter bij 1986 dan dat hij in 1990 zou zijn. Daarom is er voor gekozen om deze dataset op te nemen in het onderzoek. De andere datasets die zijn onderzocht zijn die van: 1989, 1998 en 2010. Er zit tussen deze datasets steeds ongeveer 10 jaar.

Bij de datasets is er zoveel mogelijk gelet op het kiezen van variabelen die in alle datasets voorkwamen. De financiële (on)tevredenheid kwam in elke dataset terug en is daarom ook in alle vier de datasets getoetst. Het sociaal vertrouwen werd echter pas gemeten in 1998 (kwam ook al aan bod in 1977) en is de jaren ’80 niet voorgelegd aan respondenten. Dit heeft er voor gezorgd dat de

(19)

relatie tussen sociaal vertrouwen en politiek vertrouwen pas onderzocht kon worden ver na de verzuiling. Hierdoor is er geen referentiekader en kunnen er geen uitspraken gedaan worden over of ons vertrouwen is van oorsprong is verandert. We kunnen wel zien aan de hand van de relatie tussen ‘financiële (on)tevredenheid’ en politiek vertrouwen dat deze altijd een significante relatie heeft gehad met politiek vertrouwen. Daarnaast kunnen we ook stellen dat er geen interactie is tussen zowel opleidingsniveau en financiële (on)tevredenheid als opleidingsniveau en sociaal vertrouwen. Na de toevoeging van de controle variabelen bleek dat geen enkel interactie effect significant bleef. Hierdoor zijn hypothese 3 en 4 verworpen. Hypothese 1 en 2 zijn aangenomen, omdat er wel sprake is van een significant effect tussen de variabelen sociaal vertrouwen en politiek vertrouwen en financiële ontevredenheid en politiek vertrouwen.

Concluderend kan er gesteld worden dat er met de data van het NKO moeilijk conclusies over de jaren ’70 kan worden getrokken. Ook de jaren ’80 blijven vrij beperkt in hun data. Er kan niet met zekerheid gesteld worden dat de oorsprong van politiek vertrouwen onder

opleidingsniveau’s in de de afgelopen 30 jaar is veranderd. Daar is te weinig informatie voor. We kunnen echter wel stellen dat er een continue significante relatie is tussen de twee ‘hoofd’

onafhankelijke variabelen en de afhankelijke variabele. Of er daadwerkelijk iets veranderd is in onze oorsprong van vertrouwen zal met een andere dataset onderzocht moeten worden.

Discussie

Dit onderzoek heeft behoorlijk wat haken en ogen. Als er wordt gekeken naar de operationalisatie van het begrip politiek vertrouwen dan zal deze voor velen tekort schieten. Dat is een terechte opmerking, maar met de gekozen datasets kon er eigenlijk geen andere operationalisatie plaatsvinden. Ook de twee belangrijkste onafhankelijke variabelen zijn op die manier tot stand gekomen. De datasets van het NKO schieten tekort om een diepgravende analyse op het gebied van sociaal vertrouwen te maken. Echte indicatoren voor dit concept zijn pas te vinden in de dataset van 1998.

! Als er wordt gekeken naar de resultaten dan is duidelijk te zien dat er niet voldoende bewijs is om te spreken van een verschuiving van de oorsprong van het politieke vertrouwen. Het zou echter wel tot inzichten kunnen leiden. Zo zien we dat het interactie-effect tussen opleiding en sociaal vertrouwen niet bestaat bij controle met andere variabelen. Dit versterkt het idee dat

culturele verklaring slecht zijn in het verklaren van politiek vertrouwen, maar het kan ook wijzen op een meetfout zoals voorgesteld door Zmerli en Newton (2008). Het zou een interessante

(20)

Literatuurlijst

Aaldering, L. (2011) Politieke vertegenwoordiging en opleidingsniveau: worden laagopgeleiden structureel ondervertegenwoordigd in de Nederlandse politiek? UvA: MA-scriptie

Bovens, M. en A. Wille (2008) ‘Deciphering the Dutch drop: ten explanations for decreasing political trust in The Netherlands.’ International Review of Administrative Sciences, 74(2): 283-305.

Bovens, M. en A. Wille (2011) Diploma Democratie. Over de Spanning tussen Meritocratie en Democratie. Amsterdam: Bert Bakker

Bovens, M & Wille, A. (2012 The Education Gap in Participation: A Rejoinder, Acta Politica, Volume: 47(3),. 259-271

Easton, D. (1975) ‘A Re-Assessment of the Concept of Political Support.’ British Journal of Political Science, 5 (4): 435-457

Hakhverdian, A. en Q. Mayne (2012) ‘Institutional Trust, Education, and Corruption: A Micro-Macro Interative Approach’. Journal of Politics 74(3): 739-50.

Hakhverdian, A. , Van der Brug, W. & de Vries, C. (2011) Geen bewijs voor toename ‘opleidingskloof’. Beleid en Maatschappij (1) : 98 - 105

Hjerm, M (2010) Education, Xenophobia and Nationalism: a Comparative analysis. Journal of Ethnic and Migration Studies 27(1): 37-60

Lijphart, A (1990) Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek. Haarlem

Mishler, W. en Rose R. (2001) ‘What Are the Origins of Political Trust? Testing Institutional and Cultural Theories in Post-Communist Societies’. Comparative Political Studies 34(1): 30-62.

Norris, P. (2011) Democratic Deficit: Critical Citizens Revisited. New York: Cambridge University Press

Newton, K. en P. Norris (1999) Confidence in Public Institutions: Faith, Culture, or Performance? In: Pharr, S. en R. Putnam. Disaffected Democracies: What’s Troubling the Trilateral Countries? Princeton: Princeton University Press, pp. 52-73.

Putnam, R (1995) Bowling Alone: America’s Decline of Social Capital. Journal of Democracy (1) 65-78

Putnam, R. (1993) Making Democracy Work: Civic traditions in Modern Italy. Princeton: Princeton University Press

(21)

Smith, T. & Jarkko, L. (1998) National Pride: A Cross-national analysis. National Opinion Research center

Zmerli, S. en K. Newton (2008) ‘Social Trust and Attitudes Towards Democracy’, Public Opinion Quarterly 72(4): 706- 724.

Website

Website NRC: http://www.nrc.nl/nieuws/2011/09/23/woordenwisseling-rutte-en-wilders-leidt-niet-tot-coalitieprobleem/ (laatst geraadpleegd op 23 juni 2013)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hypothese 2 (indien de lessor voorafgaande aan de relatie reeds bekend was aan de lessee is het ver­ trouwen in de relatie in sterkere mate op reputatie gebaseerd

Relaties op basis van vrijwilligheid zijn relaties tussen: - Fortis en aandeelhouders (VEB) - Fortis en het management Relaties die gezien kunnen worden als gedwongen relaties

Hypothesis 3: power tactics related to relationships based on social norms positively influence compliance to change, mediated by normative commitment. Hypothesis 4:

Keep track of the international situation in the areas falling within the common foreign and security policy, help define policies by drawing up ‘opinions’ for the

Using an action research method in a case at the Dutch Tax and Customs Administration, we devised an approach based on network analysis theory to support choosing partners based

Samengenomen heeft dit onderzoek enkele hypotheses omtrent het verband tussen schooltype en het zelfvertrouwen en de motivatie van leerlingen op het

Implantable Body Sensor Network MAC Protocols Using Wake-up Radio Evaluation in Animal Tissue. In: Proceedings of the 9th International Symposium on Medical Information and

The reported research contained in this thesis was financially supported by a scholarship from the Graduate School of Medical Sciences (Abel Tasman Talent Program) of the