• No results found

Het effect van Imagery Rescripting Therapie bij trauma/angst

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van Imagery Rescripting Therapie bij trauma/angst"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het effect van Imagery Rescripting Therapie

bij Trauma/Angst

Lydia Buisman 10364765

Universiteit van Amsterdam Bachelorproject 2015 Anna Kunze

(2)

Het effect van Imagery Rescripting Therapie bij Trauma/Angst

Abstract

Het effect van Imagery Rescripting (IR) Therapie op aangeleerde angst werd onderzocht bij een groep van 59 studenten. Er werd gekeken naar het effect van verschillende scripts op geconditioneerde angst, deze angst werd gemeten in subjectieve distress. Twee experimentele

condities kregen scripts waarin rescripting werd aangeboden, de andere groep diende als controle conditie. De therapie bleek succesvol. Na het zien van de rescripting scripts werd er een vermindering van de eerder aangeleerde angst gezien, terwijl dit niet werd gezien voor de controle conditie. Wel was dit voor één van de experimentele condities significant en voor de

ander niet. De bevindingen tonen aan dat de resultaten van Imagery Rescripting mogelijk onafhankelijk zijn van de inhoud en dat IR mogelijk werkt door het toepassen van voldoende

(3)

1. Inleiding

Imagery Rescripting (IR) therapie, een therapeutische techniek waarbij verontrustende herinneringen veranderd worden in meer hulpvolle en positieve mentale beelden, blijkt een veelbelovende behandeling te zijn voor mensen met verschillende stoornissen. In een recente review over Imagery Rescripting als therapeutische techniek, beschrijft Arntz (2012) dat IR op een groot gebied van stoornissen toegepast kan worden. Niet alleen bij mensen met angst zoals post traumatische stress stoornis (PTSS) en sociale fobie, maar ook mensen met depressie, of een persoonlijkheidsstoornis hebben baat bij IR. Hoewel de effectiviteit is aangetoond voor verschillende stoornissen is er nog weinig bekend over hoe en waarom IR zo goed werkt. Om IR in de toekomst op de juiste wijze en op een breed scala van stoornissen toe te passen, is het belangrijk om meer te weten te komen over de onderliggende

mechanismen van IR die deze therapie effectief maakt.

Imagery Rescripting (IR) therapie kent een lange geschiedenis, die tot laat in de negentiende eeuw terug gaat (Edwards, 2007). Echter, het wetenschappelijk onderzoek naar deze therapie is nog maar in zijn beginfase. Imagery Rescripting (IR) wordt gebruikt om de betekenis van emotioneel verontrustende herinneringen en andere images zoals intrusies, nachtmerries, of verontrustende toekomstige images te veranderen. In IR oefeningen worden aversieve en verontrustende mentale beelden veranderd in positieve of meer hulpvolle beelden (Arntz, 2012). IR zorgt voor een uitdoving van affectieve links naar het verleden door

associatieve herinneringen, emoties en overtuigingen. Dit laatste wordt UCS-devaluatie genoemd, een proces waarbij de beangstigende (associatieve) herinneringen op zo’n manier veranderd worden, dat de geconditioneerde angst respons uiteindelijk afneemt (Kunze, Arntz & Kindt, 2015). Hierbij staat de UCS voor de ongeconditioneerde stimulus, een aversieve ervaring of gebeurtenis. Een manier om te onderzoeken of IR via UCS-devaluatie werkt, kan aan de hand van het trauma film paradigm. Het trauma film paradigm laat niet-klinische

(4)

proefpersonen korte films zien, waarin stressvolle of traumatische gebeurtenissen

geprojecteerd worden (Holmes & Bourne, 2008). Dit soort aversieve en stressvolle films roepen bepaalde herinneringen bij een persoon op. Door IR kunnen deze aversieve traumatische herinneringen vervolgens veranderd worden in positieve of meer hulpvolle beelden. Door de aversieve en stressvolle film, de UCS, een positievere lading te geven zal de herinnering over de film kunnen veranderen, wat UCS-devaluatie teweeg brengt. De trauma film paradigm helpt onderzoek te doen naar trauma’s in het dagelijks leven, en blijkt bewezen effectief te zijn als analoog voor trauma’s en aversieve gebeurtenissen uit het echte leven (Holmes & Bourne, 2008). Het blijft nog wel onduidelijk waarom IR zo effectief is bij het veranderen van deze aversieve traumatische herinneringen.

Een mogelijke verklaring voor de effectiviteit van IR komt voort uit het feit dat ingebeelde stimuli een net zo groot effect teweeg brengt als echte stimuli (Holmes & Mathews, 2010). In het onderzoek van Dadds, Bovbjerg, Redd, & Cutmore (1997)

onderzochten zij imagery in klassieke conditionering met mensen. Uit het onderzoek bleek dat ingebeelde stimuli zich kunnen voordoen als geconditioneerde en ongeconditioneerde stimuli met dezelfde effecten als die van echte stimuli. Holmes & Mathews lieten zien dat IR grotere effecten heeft op de emotie dan verbale processen, dit geld voor negatieve en positieve emoties. Vanuit de emotional processing theory (Foa & Kozak), die stelt dat emoties

geactiveerd moeten zijn voordat ze veranderd kunnen worden, lijkt het dan ook waarschijnlijk dat IR een verandering in automatische interpretaties teweeg kan brengen.

Naast de kracht van verbeelding op emoties en emotioneel geheugen is het re-evaluatie proces van de UCS ook een eventueel werkende mechanisme. IR geeft een nieuwe betekenis aan de originele aversieve gebeurtenis en verandert de betekenis van de beangstigende herinnering. Binnen IR zijn er verschillende manieren waarop je een aversieve herinnering een andere betekenis kan geven, zoals een politie man er bij te halen of gered te worden door

(5)

een superman. Er zijn dus verschillende manieren, die de aversieve gebeurtenis een nieuwe betekenis kan geven met behulp van IR. De verschillende manieren, ook wel scripts genoemd, zouden van invloed kunnen zijn op de effectiviteit van de therapie. Er zijn dan ook

verschillende onderzoeken die bewijs leveren aan de werking van verschillende inhoudelijke scripts. Wraak nemen op de dader is een van de manieren om de betekenis te veranderen. Seebauer et al. (2014) onderzochten of het inbeelden van wraak nemen gevaarlijk is in imagery oefeningen na het zien van een trauma film. Dit onderzoek vergeleek IR met wraak, IR zonder wraak en een safe place imagery. In de safe place conditie werden deelnemers gevraagd om de beangstigende situatie te verlaten en een veilige situatie op te zoeken, zoals een mooi strand. Uit dit onderzoek bleek wraak nemen niet gevaarlijk te zijn, maar het had ook geen toegevoegde waarde in vergelijking met niet agressieve IR. De safe place imagery was de beste emotieregelaar. Het had namelijk positievere uitkomsten voor de emoties

relaxatie, veiligheid, blijdschap,angst, hulpeloosheid, verdriet, agressie, boosheid en woede, in vergelijking met de twee andere condities. Dit resultaat, de safe place imagery als beste

emotieregelaar, was voor ons een onverwachts resultaat en zijn daarom nog steeds benieuwd naar de werking van het wraak script in combinatie met andere inhoudelijke imagery scripts. Er is alleen nog te weinig onderzoek gedaan naar het wraak script in combinatie met andere inhoudelijke scripts.

Aansluitend op het resultaat dat de safe place imagery de beste emotieregulaar was, werd in onderzoek van Clark, Mackay & Holmes (2013)dan ook beargumenteerd hoe belangrijk positieve emotionele reacties zijn tijdens een gebeurtenis voor het ervaren van positieve autobiografische herinneringen. Dit kan verklaren waarom de safe place conditie in het vorige onderzoek beter is dan IR met of zonder wraak. Ook onderzoek van

Lass-Hennemann, Johanna et al. (2014) lieten zien dat de aanwezigheid van een hond tijdens het zien van een trauma analoog subjectief stress vermindert. Dit soort onderzoeken lijken bewijs

(6)

te geven aan het vervangen van aversieve stimuli voor positieve stimuli in de vorm van veiligheid. Het bieden van veiligheid door een derde persoon zou van invloed kunnen zijn op het verwerken van aversieve stimuli. Het aanbieden van veiligheid met IR is dan ook één van de mogelijke manieren om angst te verminderen.

Verder lijkt wraak nemen in het licht van de theorie van self-efficacy een goede manier te zijn om om te gaan met aversieve stimuli. Gedrag wordt beïnvloedt door percepties over de eigen competentie en het eigen kunnen en deze percepties zijn vaak betere voorspellers van toekomstige functionering dan vorige uitkomsten. De self-efficacy theorie zegt dat er een interactie bestaat tussen een persoon zijn bestaande capaciteiten en iemand zijn idee over het feit dat hij deze capaciteiten heeft (Bandura, 1977, 1986). Over een breed scala van

traumatische events, individuen die hogere levels van self-efficacy rapporteren blijken minder kwetsbaar te zijn voor de negatieve uitkomsten van de traumatische stress (Benight &

Bandura, 2004). Dit soort onderzoek doet vermoeden dat het hebben van zelf-controle bij IR een goede uitkomst kan bieden voor het devalueren van de UCS. Wraak kan gezien worden als een manier van controle krijgen over de situatie. Onderzoek van Brown, Adam et al. (2012) lieten ook zien dat de mate van self-efficacy invloed heeft op de mate van aversieve ervaringen. Mensen met hogere self-efficacy rapporteren na het zien van een trauma film, minder negatieve intrusies dan mensen met een lager self-efficacy. Een mogelijke manier van IR zou het geven van meer zelf-controle kunnen zijn in de vorm van wraak nemen op de dader.

Een andere manier om IR toe te passen kan door het idee op te wekken dat men enkel naar een niet waar gebeurd verhaal kijkt. Door gebruik van het trauma film paradigm worden alleen film scènes en geen autobiografische geheugen scènes van een persoon zelf gebruikt. Door het niet bevatten van autobiografische gebeurtenissen, kan het rescripten van de film zelf, ook een manier zijn om IR toe te passen. De gedachte, het is maar een film, kan de mate

(7)

van angst verminderen. In dit onderzoek zal er dan ook gebruik worden gemaakt van het film script. Er is veel onderzoek gedaan waar gebruik werd gemaakt van verschillende scripts, maar tot heden bestaat er nog geen onderzoek waar direct naar het verschil tussen scripts wordt gekeken.

In dit onderzoek werd er exploratief gekeken naar de invloed van verschillende IR scripts op angst. Angst werd opgeroepen door middel van de film ‘Salo’, via het trauma film paradigm en vervolgens aangeleerd doormiddel van een conditioneringsprocedure die gebruik maakt van stimuli uit de aversieve film (zie ook Kunze, Arntz, & Kindt, 2015). Er werden drie verschillende scripts aangeboden na het bekijken van de film. Het wraak script zit zo in elkaar dat door middel van hulp van omringende, er wraak genomen kan worden door de slachtoffers, en uiteindelijk worden de daders door de politie gevangen genomen. Het film script zit zo in elkaar dat de personen uit de film als acteurs gepresenteerd worden en allemaal vriendelijk met elkaar omgaan. In de controle conditie kregen deelnemers enkel een

‘rehearsel’ script te horen, hier wordt een deel van de film die ze eerder gezien hebben, naverteld. Het verhaal zal niet veranderd worden, maar gewoon herhaald. Er werd gekeken naar de eventuele werkzaamheid van beide positieve scripts, wraak en film script, ten opzichte van de controle conditie en of het ene script beter is dan het andere script. In het ene script vond er IR plaats door wraak te nemen op de dader. In het alternatieve script, film script, werd het idee opgewekt ‘het is maar een film’. De eerste zou kunnen werken door de mate van zelf controle te verhogen. Het tweede script zou kunnen werken door te laten zien dat het geen waar gebeurd verhaal is, maar gewoon een film.

Door de twee verschillende positieve scripts mee te nemen in dit onderzoek, kan er gekeken worden of de inhoud van de scripts van invloed is op de effectiviteit van Rescripting therapie. Een mogelijke uitkomst is dat de film script beter werkt dan het wraak script of visa versa. Dit kan betekenen dat de inhoud van de scripts uitmaakt voor de effectiviteit van IR

(8)

therapie. Een ander mogelijke uitkomst is dat het wraak script even goed werkt als het film script. Dit betekent dat de inhoud van de scripts misschien niet zoveel uitmaakt voor de effectiviteit van de IR therapie. Dit laatste kan te maken hebben met dat een script enkel positief hoeft te zijn of geruststellend, om al effectief te zijn. Dit laatste eventuele resultaat geeft meer zekerheid over de generaliseerbaarheid van onderzoek met betrekking tot IR, middels het trauma film paradigm, naar de klinische praktijk.

2. Methode

2.1 Deelnemers

Zestig gezonde studenten van de Universiteit van Amsterdam deden mee aan dit onderzoek, zonder bezwaar van de Ethische Commissie. Deelnemers werden gescreend voor exclusie criteria (huidige of in de geschiedenis mee te maken psychische/fysieke

stoornis/ziekte & aanraking met fysiek geweld/seksueel misbruik). Twintig van de deelnemers kregen na het zien van de aversieve stimuli het wraak script te zien, twintig andere kregen het film script te zien en de andere twintig diende als controle conditie. Deelnemers ontvingen een vergoeding in de vorm van een proefpersoonpunt. Informed consent werd vooraf bij elke deelnemer afgenomen.

2.3 Materialen

2.3.1 Film stimuli

In de huidige studie werd een aversieve film gebruikt om een traumatisch event na te bootsen. Deze film induceert een negatieve maar relevante context tussen de versterkte CS en USC. De film bestaat uit een 12 minuten lange compilatie van verschillende scenes uit de film ‘Salo’ (Pasolini, 1975), die fysiek geweld, misbruik, marteling en seksueel fysieke pesterij

(9)

bevat (zie ook Kindt, Van den Hout, Buck, 2005; Weidman, Conradi, Gröger, Fehm, Fydrich, 2009).

2.3.2 Conditionering stimuli

In dit onderzoek werden twee verschillende foto’s gebruikt als geconditioneerde stimuli (CS). De CSs werden bijgesteld op valentie, kleur en foto kwaliteit, en werden gepresenteerd in het midden van een computerscherm, tegen een zwarte achtergrond. De ongeconditioneerde stimulus (UCS) die in deze studie gebruikt werd, was afkomstig van de aversieve film, waarin een meisje hard schreeuwt na het gedwongen eten van een stuk taart met spijkers daar in. Dit visuele beeld van 3 sec werd samen met het geluid van de schreeuw gepresenteerd als UCS. De gekoppelde CS (CS1), een foto van de man die het meisje in de film het stukje taart geeft, werd gepaard met de UCS. Een andere foto waar een andere man, niet uit de film, gepresenteerd werd, diende als CS (CS2) en werd niet gekoppeld aan de UCS.

In dit onderzoek maken we gebruik van een geïntegreerde conditioneringsprocedure, middels het trauma film paradigm, om aangeleerde angst en het effect van IR scripts op deze angstrespons op een gestandaardiseerde manier te meten. Aangeleerde angst komt tot stand door een normale of ambigue stimuli te gebruiken als geconditioneerde stimulus (CS), die de mogelijkheid heeft om angst responsen (geconditioneerde respons, CR) uit te lokken,

waarnaar die gekoppeld is aan een aversieve gebeurtenis (ongeconditioneerde respons, UCS), om zo de CS zonder UCS al een angstreactie uit te laten lokken.

2.3.3 Imagery Rescripting strategieën

In het onderzoek wordt gebruik gemaakt van twee verschillende scripts, die verder gaan op het moment waar het verhaal van de film mee eindigde, namelijk het meisje met de spijkers in haar mond.

(10)

Het wraak script houdt in dat de aversieve film, ‘Salo’, rescript wordt door middel van wraak te nemen op de daders. Dit gebeurt door hulp van omringende die in opstand komen en de slachtoffers bevrijden, dit dient als duwtje in de rug, zodat uiteindelijk de slachtoffers zelf wraak nemen op de dader. Ze nemen de daders gevangen, waarop ze de politie bellen en de daders worden opgepakt. Gewonde slachtoffers worden geholpen door een meegekomen dokter.

Het film script wordt zo aangeboden dat de film ‘Salo’ als een film, en niet waar gebeurd verhaal, wordt gepresenteerd. Rescripting komt tot stand door attributen naar voren te laten komen die op een film set aanwezig zijn, en de slachtoffers uit de film worden zo

aangesproken dat naar voren komt dat zij acteurs zijn. Er wordt duidelijk gemaakt dat er in scènes waar bloed in voor kwam, gebruik werd gemaakt van ketchup. Verder wordt er

duidelijk tussen acteurs gesproken over de ‘aparte’ rollen die zij moesten spelen voor de film.

In het onderzoek wordt ook gebruik gemaakt van een controle conditie. De deelnemers in de controle conditie zullen een ‘rehearsal’ script te horen krijgen. Hier wordt een deel van de film die ze eerder gezien hebben, naverteld. Het verhaal zal niet veranderd worden, maar gewoon herhaald.

2.2 Subjectieve metingen

2.2.1 Subjectieve distress metingen

Subjectieve distress na de CS werd gemeten op een continue schaal. Een verticaal gekleurde lijn werd 2.5 seconde tijdens de stimulus aan de rechterkant van het

computerscherm gepresenteerd. De lijn was rood, (‘heel erg gestresst’), tot groen, (‘helemaal niet gestresst’), gekleurd (Soeter & Kindt, 2012). Deelnemers beoordeelden hun stress na elke stimulus presentatie op het computerscherm, door op de linkermuisknop te drukken binnen 5

(11)

seconden. De muis op het scherm werd automatisch weer terug gebracht naar het midden van de distress schaal, wanneer deelnemers weer een nieuwe stimulus kregen te zien.

2.2.2 Vragenlijsten

Om te kijken wat de State en Trait angst niveaus (STAI-S en STAI-T; Spielberger, Gorsuch, & Lushene, 1970) waren van de deelnemers in dit onderzoek, werd de State-Trait Anxiety Inventory (STAI) gebruikt. De STAI is een zelf rapportage vragenlijst op basis van een 4 punt Likert Schaal die van 1 (‘geheel niet’) tot 4 (‘zeer veel’) loopt. De STAI bestaat uit twee subschalen, trait angst en state angst, met ieder 20 vragen. State staat hier voor hoe iemand zich in het algemeen voelt en trait voor hoe iemand zich op het huidige moment voelt De interne consistentie van de trait en state schaal zijn hoog, namelijk trait rangeert van .83 tot .92 en voor de state schaal is dit .86 tot .92 (Barnes et al., 2002).

Stemmingsverandering als reactie op de film presentatie, conditionerings procedure en interventie werden gemeten door de Positive and Negative Affect Schedule (PANAS). De PANAS meet positief en negatief affect, met een 10-item schaal voor beide PA en NA (Watson, Clark, & Tellegen, 1988). Deelnemers werden gevraagd op basis van een 5 punten schaal aan te geven in hoeverre zij het gegeven affect ervoeren. De punten van de schaal waren gelabeld met ‘niet of nauwelijks’ (1), ‘een beetje’ (2), ‘tamelijk’ (3), ‘sterk’ (4), en ‘zeer sterk’ (5). Onderzoek van Watson, Clark & Tellegen, 1988, laat zien dat er een test-hertest betrouwbaarheid van α= .68 is voor het positieve affect en voor de negatieve affect α= .71. Beide PANAS schalen zijn hoog gecorreleerd, met correlaties gerangeerd van .89 tot .94.

Evaluaties over de CS op valence en arousal dimensies werden in dit onderzoek geschat door gebruik van de self-assessment manikins (SAM; Bradley & Lang, 1994). De SAM is een plaatjes georiënteerd instrument om direct informatie te krijgen over de plezier en arousal, die geassocieerd is met de respons op een object of gebeurtenis. De SAM gebruikt

(12)

hier pop figuren voor en is voor elke dimentie gebaseerd op een 9-punt schaal. Om de plezier dimensie te beoordelen, is het poppetje gevariëerd van een lachend (links, 1), blij poppetje tot een fronzend (rechts, 9), boos poppetje. Voor arousal is het poppetje gevarieerd van een opgewonden (links, 1), met geopende ogen poppetje naar een relaxte (rechts, 9), slapend poppetje. De SAM wordt gevalideerd als een makkelijke, non-verbale methode voor snelle weergave van mensen hun affectieve ervaringen.

Om de mate van de emoties schaamte, walging, angst, boosheid, verdriet en controle te meten als reactie op de film presentatie, conditionerings procedure en interventie werd gebruik gemaakt van de Visual Analogue Scale (VAS). De VAS is een zelf rapportage vragenlijst die een horizontale rechte lijn bevat. Aan de linkerzijde van deze lijn staat

‘helemaal niet’ (0) met bijbehorende emotie en aan de rechterzijde staat ‘heel erg’ (100) met bij behorende emotie. Een voorbeeld item is dan ook aan de linkerzijde ‘helemaal niet beschaamd’ en aan de rechterzijde ‘heel erg beschaamd’. De deelnemer wordt gevraagd om een streep op de positie op de lijn te zetten die het meest bij zijn/haar ervaring past. In het onderzoek vak Gallagher et al. (2002), werd de VAS als een valide en betrouwbaar instrument weergegeven.

Om na te gaan hoe levendig de verbeelding van een deelnemer was, werd de Questionnaire of Mental Imagery (QMI) gebruikt (Sheehan, 1967). De QMI is een 35-item vragenlijst. Deelnemers worden gevraagd om bepaalde dingen zo goed mogelijk voor te stellen. De 35 items werden op basis van een 7-punten schaal beoordeeld, hierbij was 1 ‘zo perfect helder en scherp als in het echt’, 2 ‘heel helder en bijna zo scherp in het echt’, 3 ‘middelmatig helder en scherp’, 4 ‘niet zo helder en scherp maar toch herkenbaar’, 5 ‘vaag en onscherp’, 6 ‘heel vaag en nauwelijks te herkennen’ en 7 ‘ik denk er aan, maar ik zie geen beeld voor ogen’. De inbeeldingsvragen hebben betrekking op verschillende zintuiglijke

(13)

categorieën. Uit onderzoek van Evans & Kamemoto (1973) kwam een betrouwbaarheid van α= .91, dit duidt op een hoge betrouwbaarheid voor de QMI.

2.4 Experimentele procedure

Het onderzoek vond gedurende drie weken plaats in het lab van de Universiteit van Amsterdam. Het experiment die daar plaatsvond bevatte een geïnstrueerde angst

conditionerings procedure. Studenten konden zich vooraf aan het experiment aanmelden op een internetsite, gelinkt aan de UvA. Deelnemers werden vooraf aan het onderzoek

geïnformeerd over het aversieve karakter van de aangeboden film. Bij aankomst in het lab werden de deelnemers gevraagd om voor één van de drie computers te komen zitten. Ze werden geïnstrueerd om het informatie boekje te bestuderen en ondergingen een schriftelijke medische screening. Wanneer er voldaan werd aan de gestelde exclusie criteria, werden zij gevraagd om de informed consent in te vullen. Vervolgens werd er aan de deelnemers gevraagd om de volgende vragenlijsten in te vullen; SAM, STAI-T en de QMI. Hierna werden de deelnemers nog eens gevraagd om drie andere vragenlijsten in te vullen, de PANAS, STAI-S en de VAS. Deze zes vragenlijsten werden vooraf afgenomen om te kijken of de deelnemers niet op belangrijke variabelen verschilden of afwijkende scores hadden.

Deelnemers werden vervolgens geïnstrueerd om zich te focussen op het

computerscherm, waarop zij verdere instructies kregen te zien. De deelnemers kregen een 12 minuten durende aversieve film (Salo) op het computerscherm te zien. Na de film kregen ze afgewisseld de CS1 samen met de UCS en de CS2 (zonder UCS) te zien. Beide CSs werden drie keer aangeboden. Dit werd gedaan om de deelnemers angst aan te leren. Na de

conditioneringsprocedure werden nogmaals de STAI-S, PANAS en de VAS afgelegd, om te kijken naar de invloed van de film en conditionering op de deelnemers. Ook werden de

(14)

vonden die tijdens de conditionering als UCS diende. Ook werd gevraagd hoe onplezierig of plezierig en intens of prikkelend zij de lange film vonden. Verder moesten deelnemers aangeven welke van de twee afgebeelde mannen, gevolgd werd door het korte filmfragment (schreeuw). Na het schriftelijk beantwoorden van de vragenlijsten werden de deelnemers random toegewezen aan één van de twee imagery rescripting strategieën, scripts, of aan de controle conditie waar ze een ‘rehearsal’ hoorde van het script, hierbij werd niks aan de film veranderd. De scripts werden aangeboden door middel van een koptelefoon. Deelnemers werden gevraagd om het vertelde script zo goed mogelijk in te beelden. Na het horen van de scripts werd er een vragenlijst afgenomen bij de deelnemers met betrekking tot de mate van levendigheid van voorstelling. Dit ter controle van de mate van iemand zijn levendige

inbeelding, en of dit positief of negatief was en wel of niet realistisch. Deze vragenlijst diende als manipulatie check. Ook werd de VAS nogmaals afgelegd.

Na het rescripting onderdeel kregen alle condities nogmaals acht keer de CS1 en de SC2, zonder de UCS, aangeboden, om te zien of de rescripting interventie effect had op de film specifieke angst. Om de invloed van deze twee verschillende scripts of ‘rehearsal’ script op de film specifieke angst te zien werden nogmaals na het aanbieden van de CS1 en CS2 de STAI-S, PANNAS, SAM en VAS afgelegd.

Aan het eind van het onderzoek werd er nog een schriftelijke debriefing gehouden over het onderzoek. Deelnemers werden hierna bedankt voor deelname en mochten het Lab verlaten.

2.5 Statistische Analyse

Het effect van Imagery Rescripting op de mate van angst/trauma werd gemeten door middel van een Repeated Measures ANOVA uit te voeren over de mate van distress voor interventie en na de interventie. De mate van angst/trauma is hierbij de afhankelijke variabele.

(15)

Met conditie (soort script) als between-subjects factor en tijd en stimulus als within-subjects factor. Wanneer er een significant interactie effect bestaat tussen IR (conditie) en de mate van angst/trauma, werden aparte repeated-measure ANOVA’s uitgevoerd voor elke conditie, voor het bekijken van significante within-group interacties. Voor de PANAS, STAI-S en SAM scores, werd een mixed factorial repeated ANOVA gebruikt, met conditie als between-subject factor en tijd (2 of 3 tijden waarop metingen plaatsvinden) als within-subject factor. Voor het bekijken van significante interacties, werden vergelijking voor elke conditie apart uitgevoerd. Een Univariate ANOVA met als between subject factor conditie, werd uitgevoerd voor de STAI-T en de QMI.

In alle gebruikte analyses, werd er voor de Greenhouse-Geisser vrijheidsgraden

gecorrigeerd, om voor overschrijding van de sphericiteit te corrigeren. Tweezijdige p-waarden werden gecorrigeerd door gebruik van de Bonferroni correctie voor multiple vergelijkingen, wanneer sphericiteit geschonden werd. Afhankelijk van het aantal vergelijkingen in het onderzoek, werd voor alle analyses significantie vastgesteld op p < .02. Er werden namelijk drie condities met elkaar vergeleken, k=3, wat betekent dat .05/3 (α/k) = .02.

3. Resultaten 3.1 Exclusie criteria

Van de 62 deelnemers zijn er drie deelnemers tijdens het onderzoek zelf uitgevallen, zij konden of wilden niet meer aan het onderzoek deelnemen, dit vanwege de aversieve aard van de film, geen geluid bij de filmfragmenten en doordat er vooraf in paniek geraakt werd met het lezen van de informatie over het onderzoek. Elk van de deelnemers zaten in één van de verschillende condities. Deze drie deelnemers zijn niet meegenomen in de analyses.

In het onderzoek werd aan de deelnemers gevraagd of zij de man uit de film herkenden, die ook als de CS1 diende. Wanneer een deelnemer de verkeerde man had

(16)

aangekruist, werden zij uit de gehele analyse geëxcludeerd. Wanneer men niet bewust is van welke stimulus de voorspeller van de aversieve stimulus is, kan er ook geen angst aangeleerd worden. Dit gold in het onderzoek voor 5 deelnemers. Van hen zaten er twee in de wraak script conditie, twee in de film script conditie en de laatste zat in de controle conditie.

Op basis van missende distress data zijn drie proefpersonen niet meegenomen

uitsluitend in de analyse van de distress data. Hierbij ging het om twee deelnemers uit de film script conditie en om één uit het wraak script conditie.

3.2 Steekproef karakteristieken

De drie condities verschilden niet significant in leeftijd, F(2, 51)=.04, p= .966. Ook was er geen significant verschil in sekse over de condities, X²(2)= .554, p= .758.

3.3 Baseline Meting

Om te kijken hoe groot de mate van trait angst was aan het begin van het onderzoek werd er voor de STAI-T een Univariate Anova uitgevoerd. De drie condities verschilden niet significant van elkaar in de mate van trait angst, F(2, 51)= .09, p= .915.

Verder werd er gekeken naar de verschillen in inbeeldingsvermogen (QMI) tussen de condities, aangezien dit effect kan hebben op de uitkomst van interventie. Er werd geen significant verschil gevonden van inbeeldingsvermogen tussen de drie condities, F(2, 51)= .14, p= .868.

Ook werd er gekeken naar de verschillen tussen arousal en valence met betrekking tot de toekomstige CS1 en CS2, door middel van de SAM. Er werd geen verschil gevonden tussen de drie condities op de mate van valence met betrekking tot de CS1, F(2, 51)= 1.24, p= .299. Er werd ook geen verschil gevonden op de mate van valence voor de CS2, F(2, 51)= .35, p= .707. Voor arousal was er ook geen verschil tussen de verschillende condities met betrekking tot de CS1, F(2, 51)= .64, p= .531, en de CS2, F(2, 51)= .13, p= .881.

(17)

Als laatst werd er gekeken of de twee stimuli, CS1 en CS2, op de baseline van elkaar verschilde. Omdat ze de film nog niet hebben gezien, kan er verwacht worden dat de mate van angst/spanning gelijk zal zijn voor de verschillende condities. Er werd een paired-sample t-test uitgevoerd om te kijken naar eventueel verschil. Er was geen sprake van significant verschil tussen de twee stimuli op de baseline meting, t(50)= -.83, p= .409.

Deze resultaten betekenen dat de mate van inbeelding, trait angst, en de mate van arousal en valence op de stimuli en de mate van distress, geen mogelijke effecten hebben op de verdere uitkomsten in het onderzoek en hier dus ook niet voor hoeven te controleren.

3.4 Manipulatiecheck

Om te controleren of de conditionering is geslaagd wordt er gekeken naar hoeveel angst de deelnemers na acquisitie ervaren. Door middel van een Repeated Measures Anova, is er een significant hoofdeffect gevonden voor stimulus, CS1 en CS2, F(1, 48)= 100.9, p < .001, maar geen interactie met conditie, F(2, 48)= .04, p= .966. Dit betekent dat de

deelnemers significant angstiger zijn voor de CS1 dan voor de CS2 (zie Tabel 1), en dit effect verschilt niet tussen de drie verschillende condities. Dit geeft weer dat acquisitie is geslaagd.

Om te controleren of iedereen de UCS als onplezierig en naar heeft beoordeeld werd er hier gekeken naar de gemiddelde beoordelingen van de verschillende condities. Tabel 2 geeft de gemiddeldes voor de verschillende condities en de daar bijbehorende

standaardafwijkingen. Alle condities beoordeelde de schreeuw als negatief. Dit geeft opnieuw weer dat acquisitie is gelukt en er geen verschillen tussen condities zijn gevonden, waar later in het onderzoek rekening mee gehouden moet worden.

Verder werd er een One-Way ANOVA gebruikt om te kijken of er een verschil in beoordeling van verhaal was voor de verschillende scripts. Er kwam een significant verschil uit de beoordeling van de verschillende scripts, F(2, 51)= 51.25, p < .001. Dit betekent dat er een verschil is tussen hoe de scripts tussen de drie condities, film, wraak en controle script,

(18)

beoordeelt zijn. Voor elke groep werden de gemiddelde score en de bijbehorende

standaardafwijking berekend, voor alle condities, voor alle drie de vragen, zie Tabel 3. Vooral de vragen ‘hoe plezier of onplezierig vond je het verhaal?’ en ‘hoe positief of negatief

beoordeel je het verhaal?’ zijn van belang om naar te kijken. De scoren van de controle conditie op deze twee vragen zijn beduidend lager dan de twee positieve scripts, film en wraak script. De film script scoort nog iets positiever dan de wraak script. Hieruit blijkt dat de manipulatie, het willen verminderen van de negativiteit en onplezierigheid ten opzichte van de aversieve film, is gelukt voor de twee positieve scripts.

Tabel 1

Gemiddelden en bijbehorende standaardafwijkingen voor angst na conditionering voor de CS1 en CS2

Conditionering M SD

CS1 70.78 22.33

CS2 27.69 22.91

Tabel 2

Gemiddelden en bijbehorende standaardafwijkingen (tussen haakjes) voor de twee vragen met betrekking tot de schreeuw die als UCS diende

Vraag Film Controle Wraak

Plezierig/onplezierig korte film schreeuw

-4.22 (1.26) -4.28 (1.07) -4.17 (.99)

Hoe naar kort filmfragment schreeuw

(19)

Tabel 3

Gemiddelden en bijbehorende standaardawijkingen (tussen haakjes) op de drie vragen door de drie verschillende condities na het zien van de drie verschillende scripts

Vraag Film Controle Wraak

Plezierig/onplezierig verhaal

2.78 (1.06) -3.39 (1.75) 1.67 (2.7)

Hoe levendig verhaal tijdens het inbeelden 3.22 (1.48) 2.28 (2.87) 3.17 (1.5) Hoe positief/negatief beoordeel je het verhaal 2.94 (1.21) -3.22 (2.34) 2.11 (2.61) 3.4 Hoofdanalyse 3.4.1 Primaire uitkomstmaten Distress

Er werd een Repeated Measure ANOVA uitgevoerd op de subjectieve distress data. Er werd gekeken naar het verschil tussen de laatst gegeven distress score voor de CS 1 voor de interventie en naar het eerst gegeven distress score voor de CS1 na interventie. Er werd een significant interactie effect gevonden voor tijd per conditie, F(2, 48)= 5.24, p= .009. Met de functie COMPARE werd een significant verschil gevonden voor distress voor de interventie ten opzichte van na de interventie bij de film conditie, 22.9, BCa 95% Cl [12.7, 33.1], p < .001. Er werd ook een significant verschil gevonden voor distress voor de interventie ten opzichte van na de interventie bij het wraak script, 12.5, BCa 95% Cl [2.00, 23.00], p = .021. Er werd geen significant verschil gevonden voor distress voor de interventie ten opzichte van na de interventie bij de controle conditie, 0.056, BCa 95% Cl [-9.85, 9.96], p = .991, zie Tabel 4 en Figuur 1. Na Bonferroni correctie bleek de daling van distress scores voor de interventie ten opzichte van na de interventie significant bij de film script, p < .001, maar niet in de wraak, p= .021, of controle conditie, p= .991. De resultaten laten zien dat na correctie van

(20)

Bonferroni alleen het film script voor een significante afname van distress zorgt, en de wraak en controle conditie niet.

Figuur 1. Gemiddeldes en bijbehorende standaarderror van distress voor interventie en na interventie voor de verschillende condities

STAI-S

Er werd een Repeated Measures ANOVA uitgevoerd op de data van de STAI-S op de drie verschillende meetmomenten, voor de film, na de film en na rescripting. Aan de

assumptie van sphericiteit werd niet voldaan, de degrees of freedom werden gecorrigeerd door te kijken naar de Greenhouse-Geisser. Uit de analyses blijkt dat er een significant hoofd effect is voor tijd, F(1.61, 80.44)= 73.91, p < .001, maar geen interactie met conditie, F(3.22, 80.44)= 1.95, p = .124. Met het uitvoeren van een Repeated contrasten analyse voor

meetmoment bleek er een significant verschil te zijn voor alle condities tussen meetmoment 1 en meetmoment 2, F(1, 50)= 123.11, p < .001 en meetmoment 2 en 3, F(1, 50)= 65.19, p < .001. Wanneer er naar de gemiddelden gekeken wordt, wordt er gezien dat state angst

significant toeneemt na het zien van de film en significant daalt na interventie en ‘rehearsal’, 30 40 50 60 70 80 90 Acquisitie Extinctie M at e v an d is tr es s Film Controle Wraak

(21)

zie Tabel 4. Uit Tabel 4 kan er een grotere afname van score gezien worden voor de positieve scripts ten opzichte van de controle conditie.

PANAS

Er werd een Repeated Measures ANOVA uitgevoerd op de data van de PANAS, voor positief en negatief affect, op de verschillende meetmomenten, voor de film, na de film en na rescripting. Aan de assumptie van sphericiteit werd niet voldaan, en werd er dus gekeken naar de Greenhouse-Geisser correctie van de resultaten. Uit de analyses blijkt er een significant hoofdeffect voor tijd voor positief affect te zijn, F(1.36, 69.37)= 73.44, p < .001, maar geen interactie met conditie, F(2.72, 69.37)= 2.1, p = .115. Met het uitvoeren van een Repeated contrasten analyse voor meetmoment bleek er een significante daling in PA scores te zijn tussen meetmoment 1 (voor de film), en meetmoment 2 ( na de film) , F(1, 51)=91.81, p < .001. Er bleek geen significant verschil te bestaan tussen meetmoment 2 en meetmoment 3, na rescripting, F(1, 51)=1.43, p = .237. Voor gemiddelden van de verschillende meetmomenten per conditie, zieTabel 4.

Voor negatief effect zien we ook een significant hoofdeffect voor tijd, F(1.64, 81.77)= 61.34, p < .001, maar geen interactie met conditie, F(3.27, 81.77)= 0.84, p = .486. Met het uitvoeren van een Repeated contrasten analyse voor meetmoment bleek er een significante toename van NA scores te zijn voor alle condities tussen meetmoment 1 en meetmoment 2, F(1, 50)=79.94, p < .001 en een afname van NA tussen meetmoment 2 en 3, F(1, 51)=106.99, p < .001. Voor gemiddelden van de verschillende meetmomenten per conditie, zieTabel 4.

3.4.2 Secundaire uitkomstmaten VAS

(22)

gemeten op vier verschillende meetmomenten, voor de film, na de film, direct na IR en na extinctie. Aan de assumptie van sphericiteit werd niet voldaan, de degrees of freedom werden gecorrigeerd door te kijken naar de Greenhouse-Geisser. Voor de emotie ‘verdriet’ werd een significant tijd x conditie interactie gevonden, F(4.02, 102.41)= 5.1, p= .001. Op

meetmoment 2 (na de film) werd er een significant verschil gevonden tussen de controle conditie en wraak conditie, 20.61, BCa 95% Cl [2.27, 38.95], p= .028. Na Bonferroni correctie was dit niet meer significant. Ook werd een significant verschil gevonden op

meetmoment 3 tussen de controle conditie en film conditie, 28.33, BCa 95% Cl [13.87, 42.8], p < .001. Ook werd er een significant verschil gevonden op meetmoment 3 tussen de controle conditie en wraak conditie, 31.67, BCa 95% Cl [17.2, 46.13], p < .001. Ook op het laatste meetmoment werd er een significant verschil gevonden tussen de controle conditie en film conditie, 13.94, BCa 95% Cl [3.98, 23.90], p= .007. Deelnemers in de IR condities

rapporteerden significant minder verdriet dan deelnemers uit de controle conditie, zie voor gemiddelden Tabel 4.

Voor de emotie ‘boosheid’ werd ook een significant tijd x condtie interactie gevonden, F(4.72, 120.41)= 6.86, p < .001. Aan de assumptie van sphericiteit werd niet voldaan, en werd er dus gekeken naar de Greenhouse-Geisser correctie van de resultaten. Op meetmoment twee werd er een significant verschil gevonden tussen de controle conditie en film conditie, 18,78, BCa 95% Cl [1.56, 35,99], p= .033. Na Bonferroni correctie was dit niet meer significant. Er werd hier ook een significant verschil gevonden tussen de controle conditie en wraak script, 24,72, BCa 95% Cl [7.5, 41,94], p= .006. Op meetmoment drie werd er een significant verschil gevonden tussen de controle conditie en film script, 45.39, BCa 95% Cl [30.11, 60,66], p < .001, en tussen de controle conditie en wraak script, 36.89, BCa 95% Cl [21.61, 52.16], p < .001. Op meetmoment 4 werd er ook een verschil gevonden tussen controle conditie met wraak script en met het film script. Deelnemers in de IR condities rapporteerden

(23)

significant minder boosheid dan deelnemers uit de controle conditie, zie voor gemiddelden Tabel 4.

Voor de emotie ‘walging’ werd ook een significant tijd x conditie interactie gevonden, F(3, 153)= 6.77, p < .001. op meetmoment 3 werd er een significant verschil gevonden tussen controle conditie en wraak script, 37.94, BCa 95% Cl [19.61, 56.28], p < .001, en tussen de controle conditie en film script, 48.28, BCa 95% Cl [29.94, 66.62], p < .001. Op meetmoment vier werd er ook een significant verschil gevonden tussen de controle conditie en wraak script, 25, BCa 95% Cl [9.46, 40.54], p = .002, en tussen de controle conditie en film script, 29.61, BCa 95% Cl [14.07, 45.15], p < .001.Deelnemers in de IR condities rapporteerden significant minder walging dan deelnemers uit de controle conditie, zie voor gemiddelden Tabel 4.

Over de drie andere emoties (schaamte, angst en controle) werden geen significante verschillen tussen de condities gevonden, alle Fs < 2.001, ps > .054.

SAM

Er werd een Univariate ANOVA uitgevoerd om het verschil te zien in de beoordeling van de SAM tussen de condities na Rescripting. Er werd een verschil gevonden tussen de drie condities op de mate van valence met betrekking tot de CS1, F(2, 54)= 3.62, p= .034.

Deelnemers in de IR condities rapporteerden minder valence dan deelnemers uit de controle conditie, zie Tabel 4. Er werd geen verschil gevonden op de mate van valence voor de CS2, F(2, 54)= .021, p= .979. Voor arousal was er ook een verschil tussen de verschillende condities met betrekking tot de CS1, F(2, 54)= 3.66, p= .033. Deelnemers in de IR condities rapporteerden meer arousal dan deelnemers uit de controle conditie, zie Tabel 4. Er werd geen verschil gevonden voor de CS2, F(2, 54)= .088, p= .916.

(24)

Tabel 4

Gemiddelde met bijbehorende standaardafwijkingen (tussen haakjes) van de verschillende vragenlijsten op verschillende meetmomenten voor de verschillende condities

Vraag Film Controle Wraak

Distress Aquisitie 67.06 (27.3) 74.72 (23.45) 70.31(14.51) Extinctie 44.18 (26.95) 74.67 (26.84) 57.81(26.44) STAI-STATE STAI-S 1 32.94 (7.23) 29.61 (8.61) 31.56 (5.75) STAI-S 2 48.56 (10.76) 51.17 (11.46) 49.17 (9.9) STAI-S 4 38.17 (7.05) 43.89 (12.29) 40.17 (10.14) PANAS PA 1 29.67 (7.57) 33.39 (6.52) 30.94 (5.37) PA 2 21.94 (5.56) 21.33 (8.65) 21.33 (5.55) PA 4 23.83 (6.09) 21.5 (8.96) 21.11 (5.73) NA 1 13.00 (2.74) 13.29 (5.36) 12.06 (2.24) NA 2 21.56 (7.98) 24.06 (7.35) 21.28 (7.04) NA 4 13.56 (4.77) 17.82 (6.15) 14.06 (4.72) SAM Valence CS1 12.67 (2.22) 15.05 (3.37) 14.39 (2.52) Valence CS2 9.89 (2.49) 10.06 (3.37) 10.06 (2.56) Arousal CS1 8.89 (2.45) 6.72 (2.49) 7.56 (2.33) Arousal CS2 12.33 (3.71) 12.56 (4.06) 12.83 (2.9) VAS verdriet VAS 1 9.33 (12.98) 8.78 (9.92) 8.61 (9.11) VAS 2 34.39 (27.38) 47.06 (28.93) 26.44 (25.83) VAS 3 15.67 (15.96) 44.00 (28.34) 12.33 (18.53) VAS 4 8.05 (8.13) 22.00 (17.14) 13.56 (17.47) VAS boosheid

(25)

VAS 1 5.28 (6.75) 8.39 (12.04) 6.00 (7.47) VAS 2 35.94 (28.70) 54.72 (26.02) 30.00 (22.02) VAS 3 8.5 (9.97) 53.89 (31.75) 17.00 (21.34) VAS 4 7.22 (10.5) 29.39 (22.87) 14.56 (17.52) VAS walging VAS 1 2.39 (4.29) 4.33 (6.35) 2.89 (3.53) VAS 2 62.11 (32.31) 73.06 (30.97) 55.94 (21.85) VAS 3 16.56 (16.83) 64.83 (32.87) 26.89 (29.81) VAS 4 14.22 (19.83) 43.83 (29.76) 18.83 (18.40) 4. Discussie

In dit onderzoek werd de werkzaamheid van Imagery Rescripting (IR) therapie bij aangeleerde angst onderzocht. Bij de positieve IR scripts, wraak en film, werd een duidelijke afname gevonden van aangeleerde angst, wat niet terug gevonden werd voor de controle conditie. Na correctie van Bonferroni was de afname van angst voor het wraak script niet significant, maar lag deze wel dicht tegen significantie aan. De afname van aangeleerde angst voor de film script was echter wel significant. Het lijkt er dan ook sterk op, dat beide scripts goed werken. Dit zou kunnen betekenen dat de inhoud van de scripts niet uitmaakt voor de werkzaamheid, als er maar genoeg UCS devaluatie bestaat. Echter, de resultaten uit dit onderzoek moeten voorzichtig geïnterpreteerd worden. Er zijn dan ook een aantal kanttekeningen te plaatsen bij dit onderzoek.

Ten eerste, in ons onderzoek werd er geen gebruik gemaakt van een klinische steekproef, maar een steekproef bestaande uit studenten. Studenten kunnen afwijken van de klinische populatie, in dat er bij klinische populaties sprake is van echte autobiografische herinneringen in het geheugen. Deze herinneringen kunnen veel meer angst met zich mee brengen,

(26)

aangezien deze dicht bij het individu staan en al veel langer in het geheugen geconsolideerd zitten. Verder werd er een film script bij ons gebruikt, die niet naar de klinische praktijk te generaliseren is, aangezien het in de klinische praktijk om waargebeurde ervaringen gaat en er geen gebruik wordt gemaakt van films. Een klinische steekproef is dan ook relevant om te onderzoeken, zodat de resultaten naar de klinische praktijk gegeneraliseerd kunnen worden. Daarnaast kunnen studenten zelf voor vertekening zorgen in de data. Ten eerste gaan studenten vaak van uit school overwegingen meedoen aan het onderzoek, en zijn hierdoor eventueel niet gemotiveerd genoeg om serieus deel te nemen. Ten tweede kan een groep studenten afwijken van de algehele populatie. Studenten kunnen een hogere mate van intelligentie hebben of al bekend zijn met bepaalde kennis binnen de studie, waardoor zij weten wat het onderzoek meet en hiernaar gaan antwoorden. In vervolgonderzoek zou het aantal studenten/niet studenten beter verdeeld moeten zijn, voor het tegengaan van dit soort problemen.

Ten tweede, het experiment werd uitgevoerd in het Lab aan de Universiteit van Amsterdam. Voor het onderzoek was een uiterste concentratie verreist, en dit kan enkel lukken wanneer de ruimte volledig afgesloten zou zijn van invloeden van buitenaf. In hetzelfde Laboratorium werden nog twee andere onderzoeken gehouden, waardoor er steeds mensen de zaal in en uit liepen. Ook waren er mensen met elkaar aan het praten en veel aan het bewegen, waardoor de deelnemers aan ons onderzoek makkelijk afgeleid konden worden. Dit kan eventueel betekenen dat in sommige gevallen de aangeleerde angst niet geheel bereikt is en er niet genoeg aandacht besteed is aan de vragen. In vervolgonderzoek moet er gezorgd worden voor afgesloten ruimten of een dergelijke vragenlijst die de deelnemers vraagt in welke mate zij zijn gestoord door invloeden uit de omgeving.

Naast een niet volledige afgesloten ruimte, kan het conditioneringsproces over een korte tijdsduur ook zorgen voor een minder doorgronde conditionering. Voor een meer solide

(27)

conditionering bij deelnemers, zou net als in het onderzoek van Kunze et al. (2015), meerdere dagen gebruikt kunnen worden. Door het gebruik van meerdere dagen, zal de angst beter geconsolideerd worden in het geheugen en zal het onderzoek beter generaliseerbaar worden. In de praktijk is de angst namelijk dieper geconsolideerd in het geheugen, waardoor angst mogelijk in verhoogde mate optreedt. Een goede consolidatie van het angstgeheugen in dit onderzoek zou de werkzaamheid van de scripts kunnen beïnvloeden, op zo’n manier dat de angst minder zou kunnen afnemen .Wanneer de scripts, met een verhoogde consolidatie, wel nog steeds dezelfde uitkomsten hadden gehad, zouden de uitkomsten uit dit onderzoek beter generaliseerbaar worden naar de praktijk.

Als laatst is er een kanttekening te plaatsen bij twee van de VASsjes. Er werd namelijk voor de controle conditie op meetmoment twee een hogere score gevonden. Dit gaat niet gepaard met verwachtingen, aangezien emoties voor elke conditie vergelijkbaar hadden moeten zijn na het zien van de film. Dit resultaat geeft onzekerheden voor de resultaten die zijn gevonden voor het verschil in film en wraak script ten opzichte van de controle conditie. De controle conditie zal op meetmoment 3 niet veel verminderen ten opzichte van

meetmoment 2, maar omdat hij al heel hoog was op meetmoment 2, kan er sneller een significant verschil optreden op meetmoment 3 tussen controle conditie en wraak en/-of film script, aangezien de controle groep naar verwachting een veels te hoge score heeft op

meetmoment 2. Hier moet rekening mee gehouden worden wanneer de resultaten van de drie emoties geïnterpreteerd worden.

Aangezien er in dit onderzoek slechts twee vormen van IR zijn besproken, blijft het mogelijk dat er nog andere scripts bestaan die dezelfde of een betere werking hebben op aangeleerde angst. Ook zou je kunnen denken aan een langer durend script, waarbij een langere duur van IR eventueel zorgt voor meer UCS devaluatie. Dit zou in vervolgonderzoek onderzocht moeten worden, voor eventueel een breder inzicht in IR als therapie.

(28)

Toch lijkt door dit onderzoek de eerste stap gezet, naar een beter beeld van de onderliggende mechanisme van Imagery Rescripting Therapie. Uit dit onderzoek lijkt, dat inhoud van de positieve scripts niet uitmaakt, als de UCS devaluatie plaatsvindt, neemt aangeleerde angst af. Vervolgonderzoek zou zich dus moeten richten op het onderzoeken van scripts, die ieder verschillen van inhoud, om te kijken of inhoud inderdaad onafhankelijk is aan de werking van IR. Op deze manier kunnen er in de toekomst bepaalde inhoudelijke scripts misschien wel gematched worden met verschillende soorten psychische stoornissen, voor de beste uitkomst van therapie en de beste zorg voor cliënt zelf.

5. Literatuurlijst

Arntz, A. (2012). Imagery rescripting as a therapeutic technique: review of clinical trials, basic studies, and research agenda. Journal of Experimental Psychopathology, 3(2), 189-208. Barnes, L. L., Harp, D., & Jung, W. S. (2002). Reliability generalization of scores on the Spielberger

state-trait anxiety inventory. Educational and Psychological Measurement, 62(4), 603-618. Benight, C. C., & Bandura, A. (2004). Social cognitive theory of posttraumatic recovery: The role of

perceived self-efficacy. Behaviour research and therapy,42(10), 1129-1148.

Bradley, M. M., & Lang, P. J. (1994). Measuring emotion: the self-assessment manikin and the semantic differential. Journal of behavior therapy and experimental psychiatry, 25(1), 49-59. Brown, A. D., Joscelyne, A., Dorfman, M. L., Marmar, C. R., & Bryant, R. A. (2012). The impact of

perceived self-efficacy on memory for aversive experiences. Memory, 20(4), 374-383. Clark, I. A., Mackay, C. E., & Holmes, E. A. (2013). Positive involuntary autobiographical

memories: You first have to live them. Consciousness and cognition, 22(2), 402-406. Dadds, M. R., Bovbjerg, D. H., Redd, W. H., & Cutmore, T. R. (1997). Imagery in human classical

conditioning. Psychological bulletin, 122(1), 89.

Evans, I. M., & Kamemoto, W. S. (1973). Reliability of the short form of Betts Questionnaire on Mental Imagery: replication. Psychological Reports,33(1), 281-282.

(29)

Gallagher, E. J., Bijur, P. E., Latimer, C., & Silver, W. (2002). Reliability and validity of a visual analog scale for acute abdominal pain in the ED. The American journal of emergency medicine, 20(4),

287-290.

Hagenaars, M. A., & Arntz, A. (2012). Reduced intrusion development after post-trauma

imagery rescripting; an experimental study. Journal of behavior therapy and experimental psychiatry, 43(2), 808-814.

Holmes, E. A., & Bourne, C. (2008). Inducing and modulating intrusive emotional memories: A review of the trauma film paradigm. Acta Psychologica,127(3), 553-566.

Holmes, E. A., Arntz, A., & Smucker, M. R. (2007). Imagery rescripting in cognitive behaviour therapy: Images, treatment techniques and outcomes.Journal of behavior therapy and experimental psychiatry, 38(4), 297-305.

Holmes, E. A., & Mathews, A. (2010). Mental imagery in emotion and emotional disorders. Clinical psychology review, 30(3), 349-362.

Kunze, A. E., Arntz, A., & Kindt, M. (2015). Fear conditioning with film clips: A complex associative learning paradigm. Journal of behavior therapy and experimental psychiatry, 47, 42-50.

Lass-Hennemann, J., Peyk, P., Streb, M., Holz, E., & Michael, T. (2014). Presence of a dog reduces subjective but not physiological stress responses to an analog trauma. Frontiers in

psychology, 5.

Mineka, S., & Zinbarg, R. (2006). A contemporary learning theory perspective on the etiology of anxiety disorders: it's not what you thought it was. American psychologist, 61(1), 10. Monk, T. H. (1989). A visual analogue scale technique to measure global vigor and

affect. Psychiatry research, 27(1), 89-99.

Oei, T. P., Evans, L., & Crook, G. M. (1990). Utility and validity of the STAI with anxiety disorder patients. British Journal of Clinical Psychology, 29(4), 429-432.

Seebauer, L., Froß, S., Dubaschny, L., Schönberger, M., & Jacob, G. A. (2014). Is it dangerous to fantasize revenge in imagery exercises? An experimental study. Journal of behavior therapy and experimental psychiatry,45(1), 20-25.

(30)

Sheehan, P. W. (1967). A shortened form of betts' questionnaire upon mental imagery. Journal of clinical psychology.

Soeter, M., & Kindt, M. (2012). Erasing fear for an imagined threat event. Psychoneuroendocrinology, 37(11), 1769-1779.

Watson, D., Clark, L. A., & Tellegen, A. (1988). Development and validation of brief measures of positive and negative affect: the PANAS scales. Journal of personality and social

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De respondent zal gevraagd worden drie kaartjes te kiezen van de groepen producten waarvan zij het liefst een nieuw product naar haar wensen speciaal voor kinderen op de markt

In de volgende zinnen heeft iemand een hoop onzin bedacht.. Markeer de zin- volle zinnen met een „J“ en de onzinnige met

• Bevat rubrieken die treffend omschreven zijn en elkaar uit- sluiten, zodat het voor de gebruiker onmiddellijk duidelijk is in welke rubriek hij moet gaan zoeken om

To facilitate the widespread implementation of nature-based flood defense, we need to: understand the mechanisms by which different vegetation types interact with waves, storm

Questions raised addressed the status quo of decen- tralised CHP uptake in the Ruhr Valley, the future role of this technology in the regional energy system, interaction with

In 88% van de onderzochte ondernemingen in de branche industrie geven in het jaarverslag een beschrijving van de opzet en werking van de interne risicobeheersings- en

3 De ander meet hoe ver de bal komt, bijvoorbeeld door drie verschillende dingen neer te leggen waar de bal neerkomt?. 4 Vul de tabel

Verander dit aan de gezamenlijke tekening. Stap 3: Laat een derde persoon aan het woord; heeft deze hier nog toevoegingen of opmerkingen over? Verander dit aan de