• No results found

Voedingsvoorlichting anno 2014: een informatief en vrijblijvend advies. Inspelen op de doctrine van ‘Informed Consent’ door middel van argumentatieve keuzes in de voedingsvoorlichting.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Voedingsvoorlichting anno 2014: een informatief en vrijblijvend advies. Inspelen op de doctrine van ‘Informed Consent’ door middel van argumentatieve keuzes in de voedingsvoorlichting."

Copied!
76
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

Voedingsvoorlichting anno 2014:

een informatief en vrijblijvend advies

Inspelen op de doctrine van ‘Informed Consent’ door middel

van argumentatieve keuzes in de voedingsvoorlichting

Masterscriptie Tekst en communicatie

Onder begeleiding van dr. E.T. Feteris Tweede lezer: dr. H.L.M. Meuffels

Door Isabel Boerdam - 6070256 10 juni 2014

(2)

Inhoudsopgave

Samenvatting 5

1 Inleiding 6

2 ‘Informed Consent’ in adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures 10 2.1 De voedingsvoorlichting in het medisch domein 10

2.2 De doctrine van ‘Informed Consent’ in de voedingsvoorlichting 11

2.3 De adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure als argumentatief 12 activiteitstype

2.4 ‘Informed Consent’ in adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures 13

3 Een geslaagd voedingsadvies met ‘Informed Consent’ 15 3.1 De taalhandeling ‘adviseren in voedingsvoorlichtingsbrochures’ 15

3.1.1 De identiteitsvoorwaarden voor een voedingsadvies 16

3.1.2 De correctheidsvoorwaarden voor een voedingsadvies 16

3.1.3 Het voldoen aan de voorwaarden met ‘Informed Consent’ 17 3.2 Een geslaagd voedingsadvies met ‘Informed Consent’ 19

4 Argumentatief inspelen op ‘Informed Consent’ 21

4.1 De adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure als kritische discussie 21

4.1.1 Het voedingsadvies als prescriptief standpunt 22 4.1.2 Gemeenschappelijke uitgangspunten als basis voor het 22

voedingsadvies

4.1.3 Pragmatische en kentekenargumentatie ter ondersteuning van 24

het voedingsadvies

4.1.3.1 Pragmatische argumentatie: de voordelen van de 25

geadviseerde actie

4.1.3.2 Kentekenargumentatie: noodzakelijke informatie over 27

de geadviseerde actie

(3)

5 ‘Informed Consent’ in de Vetwijzers uit 2007 en 2013 31 5.1 Selectie van standpunten, argumenten en uitgangspunten 31

5.1.1 Vetwijzer 2007 32

5.1.2 Vetwijzer 2013 35

5.1.3 Inspelen op ‘Informed Consent’ 37

5.2 Gebruik van presentatiemiddelen: formulering en lay-out 38

5.2.1 Vetwijzer 2007 38

5.2.2 Vetwijzer 2013 38

5.2.3 Inspelen op ‘Informed Consent’ 39

5.3. Inspelen op ‘Informed Consent’ in de Vetwijzers 40

6 Inspelen op ‘Informed Consent’ in de voedingsvoorlichting 42 6.1 Lekker actief. De balans tussen brandstof en bewegen 42

6.1.1 Selectie van standpunten, argumenten en uitgangspunten 43

6.1.2 Gebruik van presentatiemiddelen: formulering en lay-out 46

6.1.3 Inspelen op ‘Informed Consent’ 46

6.2 Gezond Vegetarisch. Informatiegids over vegetarische voeding 47

6.2.1 Standpunten, argumenten en uitgangspunten 47

6.2.2 Gebruik van presentatiemiddelen: formulering en lay-out 51

6.2.3 Inspelen op ‘Informed Consent’ 51

6.3 Andere initiatieven in de voedingsvoorlichting 52

6.3.1 Het Nieuwe Eten 52

6.3.2 Mijn Eet Experiment 53

6.4 Inspelen op ‘Informed Consent’ in de voedingsvoorlichting 54

6.4.1 Inspelen op het informatievereiste 55

6.4.2 Inspelen op het toestemmingsvereiste 56

(4)

Bibliografie 63

Bijlagen 66

1. Geslaagdheidsvoorwaarden en kritische vragen ‘adviseren’ 66

2. Vetwijzer 2007 67

3. Vetwijzer 2013 68

4. Argumentatiestructuur Vetwijzers 69

5. Lekker actief. De balans tussen brandstof en bewegen 71

6. Argumentatiestructuur Lekker actief 72

7. Gezond Vegetarisch. Informatiegids over vegetarische voeding 73

8. Argumentatiestructuur Gezond Vegetarisch 74

9. Het Nieuwe Eten 75

(5)

Samenvatting

De voedingsvoorlichting in Nederland is de laatste jaren behoorlijk veranderd. Was eerst het Voedingscentrum de toonaangevende spreekbuis als het ging om gezonde en duurzame voeding, kan je tegenwoordig op het internet maar ook in de boekhandel uiteenlopende informatie vinden. Deze toenemende beschikbaarheid van informatie zorgt ervoor dat de consument steeds kritischer wordt: we willen nu zelf bepalen wat goed is en gezond, en dat moet zich vertalen in de manier waarop de voedingsvoorlichting zich anno 2014 presenteert.

In dit onderzoek is gekeken hoe de voedingsvoorlichting en in het bijzonder de adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure door middel van argumentatieve keuzes in kan spelen op deze groeiende behoefte aan autonomie van de consument. Dit is gedaan aan de hand van de doctrine van ‘Informed Consent’, een wettelijk beginsel in de medische context dat de autonome positie van de patiënt in relatie tot de arts versterkt. Deze doctrine stelt dat een medisch advies voorzien moet zijn van alle relevante informatie en dat te allen tijde toestemming van de patiënt vereist is. Door deze doctrine te positioneren in de context van de Nederlandse voedingsvoorlichting kon in kaart gebracht worden waar adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures vanuit het perspectief van deze doctrine allemaal rekening mee dienen te houden en welke argumentatieve mogelijkheden dit met zich mee brengt.

Wanneer dit theoretisch kader wordt vergeleken met de argumentatieve werkelijkheid van vorig jaar én zeven jaar geleden komt naar voren dat de schrijvers van adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures tegenwoordig op verschillende manieren anticiperen op de doctrine van ‘Informed Consent’. Opvallend is dat er zowel op het niveau van de argumentatie als op het niveau van de presentatie gekozen wordt voor een veel informatievere invalshoek dan voorheen. Dit komt terug in de inhoud van de brochure alsmede in de formulering en de vormgeving en sluit aan bij de wens van het informatievereiste.

Daarnaast valt op dat de schrijvers meer moeite doen om door middel van het presenteren van gemeenschappelijke uitgangspunten overeenstemming te bereiken met de lezer over de randvoorwaarden voor het voedingsadvies. Ook wordt er qua formulering en lay-out gekozen voor een zo neutraal mogelijke opzet zonder te veel sturing. Zo wordt aanspraak gemaakt op de bereidheid van de lezer om het advies op te volgen, zonder daarbij te interveniëren met de toestemmingsvereiste van de doctrine van ‘Informed Consent’.

Voor de schrijvers van adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures kunnen deze inzichten dienen als leidraad om in de toekomst bewust rekening te houden met de ontwikkelingen in de sector en de behoefte aan autonomie van de consument.

(6)

1

Inleiding

‘Let op verborgen vet!’ en ‘Herken het gezonde vet’, dat zijn de titels van de Vetwijzers van het Voedingscentrum uit 2007 en 2013. Twee adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures die de consument proberen te overtuigen van een gezonde en meer duurzame voedingskeuze (Voedingscentrum website, 2014). Inhoudelijk zijn deze twee brochures vrijwel identiek, maar qua presentatie, formulering en vormgeving zeer verschillend. Welke keuzes heeft het Voedingscentrum in beide brochures gemaakt en waarom?

De laatste jaren is er in de voedingsvoorlichting veel gebeurd. Door de vele voedingshypes zoals Broodbuik en de Voedselzandloper, en de toenemende informatie op zowel traditionele als nieuwe media, is de behoefte van de consument aan autonomie toegenomen (Ford, Schofield en Hope, 2003: 591). Dankzij alle informatie die voorhanden is wil de consument nu zelf bepalen wat goed is en gezond, en dat moet zich vertalen in de wijze waarop de voedingsadviezen door de voedingsinstituten gepresenteerd worden.

Deze behoefte aan meer autonomie door toedoen van een groter aanbod aan informatie vond al eerder plaats in de medische context van arts-patiëntgesprekken. De groeiende autonomie van de patiënt leidde uiteindelijk zelfs tot een artikel in de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) onder de naam ‘Informed Consent’. In deze WGBO werd vastgelegd dat de patiënt alle relevante informatie moet ontvangen omtrent zijn behandeling, waarna toestemming van de patiënt vereist is om de behandeling doorgang te verlenen (Schouten, 2000: 238). Door de gelijk groeiende autonomie van de consument in relatie tot de voedingsinstituten wordt deze doctrine van ‘Informed Consent’ ook in de voedingsvoorlichting steeds belangrijker. Dit betekent dat de voedingsinstituten niet zomaar meer een beter eetpatroon kunnen adviseren. Een voedingsadvies moet nu voorzien zijn van voldoende relevante informatie waarna de consument zelf de afweging moet kunnen maken of hij het advies wil opvolgen. De wettelijke doctrine van ‘Informed Consent’ heeft daardoor gevolgen voor de tekstuele keuzes die de schrijver van een adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure kan maken en daar moet anno 2014 rekening mee gehouden worden.

Wanneer vanuit dit perspectief naar de Vetwijzers van het Voedingscentrum uit 2007 en 2013 gekeken wordt, valt op dat in 2007 nog maar ten dele rekening gehouden werd met de doctrine van ‘Informed Consent’, terwijl in 2013 hierin een grote stap is gemaakt. Dit is niet alleen zichtbaar in de titels van de brochures: ‘Let op verborgen vet!’ en ‘Herken het gezonde vet’, maar wordt systematisch duidelijk wanneer de Vetwijzers vanuit een argumentatief perspectief bestudeerd worden. Dan blijkt dat de schrijver van de Vetwijzer uit 2013 andere argumentatieve

(7)

keuzes heeft gemaakt welke tot uiting komen in de presentatie, formulering en vormgeving van de brochure en inspelen op de vereisten van deze doctrine. Dit opvallende verschil tussen deze twee brochures leidt tot de volgende vraag over de invloed van de doctrine van ‘Informed Consent’ op de voedingsvoorlichting:

Hoe wordt er in adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures door middel van argumentatieve keuzes ingespeeld op de wettelijke doctrine van ‘Informed Consent’?

Om deze vraag te beantwoorden zullen er verschillende theoretische invalshoeken gebruikt worden. Zo is het gezien de aard van de hoofdvraag zinvol om de argumentatie van de schrijver vanuit een pragma-dialectisch perspectief onder de loep te nemen. Een pragma-dialectische analyse geeft namelijk een systematisch inzicht in de argumentatieve keuzes die de schrijver van de brochure maakt om de lezer te overtuigen van het advies (Van Eemeren, 2010: 19). Deze argumentatieve mogelijkheden zijn echter per context verschillend en de zojuist omschreven doctrine van ‘Informed Consent’ speelt hierin dus een belangrijke rol. Daarom is het van belang om eerst de institutionele context van de voedingsvoorlichting met daarin de doctrine van ‘Informed Consent’ te bestuderen, zodat daarna de argumentatieve mogelijkheden binnen deze context uiteengezet kunnen worden (Van Eemeren, 2010: 129). Hiertoe wordt in hoofdstuk 2 de institutionele context van de adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures geschetst met speciale aandacht voor de rol van de doctrine van ‘Informed Consent’. Zo zal antwoord gegeven worden op de volgende deelvraag:

Wat is de institutionele context van adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures en wat is daarin de rol van de doctrine van ‘Informed Consent’?

In hoofdstuk 3 wordt het perspectief op de context van adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures uitgebreid door middel van de taalhandelingstheorie. Met behulp van de dissertatie van Van Poppel (2013) worden alle geslaagdheidsvoorwaarden voor de taalhandeling ‘adviseren in voedingsvoorlichtingsbrochures’ uiteengezet. Zo kan dankzij de correctheidsvoorwaarden bepaald worden waar een voedingsadvies aan moet voldoen om geslaagd te zijn. Hierbij zal speciale aandacht besteed worden aan de invloed van de doctrine van ‘Informed Consent’ op het voldaan zijn aan deze geslaagdheidsvoorwaarden. Hiermee zal antwoord gegeven worden op de volgende deelvraag:

Wat zijn de voorwaarden waar een geslaagd voedingsadvies aan moet voldoen en wat is daarop de invloed van de doctrine van ‘Informed Consent’?

(8)

Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure bestudeerd vanuit een pragma-dialectisch perspectief waarbij dit genre verder gespecificeerd zal worden als een argumentatief activiteitstype (Van Eemeren, 2010: 129). Hierbij zal gebruik worden gemaakt van het ideaalmodel voor een kritische discussie omdat dit model het mogelijk maakt om de argumentatieve keuzes stapsgewijs in kaart te brengen. Met behulp van dit theoretisch instrumentarium en de eerder omschreven context zal duidelijk worden welke argumentatieve mogelijkheden de adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure heeft en hoe binnen die grenzen ingespeeld kan worden op de doctrine van ‘Informed Consent’. Zo zal antwoord gegeven worden op de volgende deelvraag:

Wat zijn de argumentatieve mogelijkheden voor adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures die in willen spelen op de wettelijke doctrine van ‘Informed Consent’?

In hoofdstuk 5 volgt dan een pragma-dialectische analyse van de Vetwijzers van het Voedingscentrum uit 2007 en 2013. Hierbij zal systematisch gebruik gemaakt worden van de theoretische inzichten uit hoofdstuk 4. Zo kan worden aangetoond dat de verschillen tussen de twee brochures qua presentatie, formulering en vormgeving vanuit het perspectief van de doctrine van ‘Informed Consent’ te verklaren zijn. Hoe dit argumentatief gezien wordt gedaan zal blijken uit de analyse van deze twee brochures. Zo zal antwoord worden gegeven op de volgende deelvraag:

Welke argumentatieve keuzes worden er in de Vetwijzer uit 2013 in vergelijking met de Vetwijzer uit 2007 gemaakt en hoe zijn die keuzes te verklaren vanuit het perspectief van de doctrine van ‘Informed Consent’?

In hoofdstuk 6 volgt een vergelijkbare pragma-dialectische analyse van twee andere adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures van andere instituten om aan te tonen dat de kenmerkende manier waarop de Vetwijzer uit 2013 met argumentatieve middelen inspeelt op de doctrine van ‘Informed Consent’ beschouwd kan worden als een algemeen patroon. Ook zal er aandacht besteed worden aan twee andersoortige initiatieven in de voedingsvoorlichting die eveneens verklaard kunnen worden vanuit het perspectief van de doctrine van ‘Informed Consent’. Hiermee zal antwoord gegeven worden op de laatste deelvraag:

Welke argumentatieve keuzes worden er in andere adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures gemaakt en hoe zijn die keuzes te verklaren vanuit het perspectief van de doctrine van ‘Informed Consent’?

(9)

Tot slot wordt in hoofdstuk 7 afgesloten met een conclusie waarin een antwoord geformuleerd zal worden op de hoofdvraag. Tevens zullen er een aantal praktische richtlijnen opgesteld worden om adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures af te stemmen op de doctrine van ‘Informed Consent’. Voor alle schrijvers van adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures kunnen deze richtlijnen dienen als leidraad hoe zij in de toekomst met argumentatieve middelen kunnen inspelen op de wettelijke doctrine van ‘Informed Consent’.

(10)

2

‘Informed Consent’ in adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures

In de uitgebreide versie van de pragma-dialectiek wordt verondersteld dat de context waarin een discussie plaatsvindt van invloed is op de manier waarop de argumentatie ingezet kan worden (Van Eemeren, 2010: 129). De institutionele conventies van de context bepalen welke argumentatieve zetten er geoorloofd zijn en hoe deze uitgevoerd kunnen worden. Hierin speelt de doctrine van ‘Informed Consent’ dus een grote rol. Daarom is het van belang de institutionele context van de voedingsvoorlichting met daarin de doctrine van ‘Informed Consent’ te bestuderen, zodat in de volgende hoofdstukken gekeken kan worden wat de invloed is van deze conventies op de geslaagdheidsvoorwaarden voor een voedingsadvies en de argumentatieve mogelijkheden van de schrijver. Zo zal uiteindelijk in hoofdstuk 5 en 6 geanalyseerd kunnen worden wat de invloed is van deze wettelijke doctrine op adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures in de praktijk.

Daarom wordt in dit hoofdstuk de institutionele context van de voedingsvoorlichting uiteengezet met speciale aandacht voor de rol die de wettelijke doctrine van ‘Informed Consent’ hierin speelt. Hiertoe wordt allereerst de context van de voedingsvoorlichting geduid als onderdeel van het medisch domein. Vervolgens wordt gekeken naar de rol van de doctrine van ‘Informed Consent’ binnen de voedingsvoorlichting en de invloed van deze en andere institutionele conventies op de communicatie binnen dit domein. Tot slot wordt specifieker ingegaan op de adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure als argumentatief activiteitstype binnen deze context, waarmee gelijk duidelijk zal worden hoe de adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure vanuit een argumentatief perspectief bestudeerd kan worden. Zo zal antwoord worden gegeven op de volgende deelvraag: wat is de institutionele context van adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures en wat is daarin de rol van de doctrine van ‘Informed Consent’?

2.1 De voedingsvoorlichting in het medisch domein

De context van de voedingsvoorlichting kan omschreven worden als het medisch domein (Van Eemeren, 2010: 129-130). Het institutionele doel dat het medisch domein nastreeft is het onder de aandacht brengen en oplossen van gezondheidsproblemen binnen de bevolking. Dit streven wordt helder uiteengezet op de website van The World Health Organization (WHO): “To improve equity in health, reduce heatlh risks, promote healthy lifestyles and settings, and respond to the underlying determinants of health” (WHO website, 2007). De voedingsvoorlichting neemt binnen dit brede veld van mentale en fysieke gezondheid een klein gebied in beslag, naast andere communicatieve activiteiten zoals het arts-patiënt gesprek. In al deze communicatieve

(11)

activiteiten binnen het medisch domein is er sprake van het communicatieve genre ‘consultatie’ (Van Eemeren, 2010: 143). Binnen dit genre speelt het geven van adviezen een grote rol (Pilgram, 2012: 168).

Een karakteristiek van het geven van adviezen binnen de context van het medisch domein en dus ook binnen de voedingsvoorlichting is de disbalans tussen de kennis, ervaring en macht van het voedingsinstituut ten opzichte van de consument (Gostin en Javitt, 2001: 547). Om de positie van de consument te versterken zijn er daarom nationale en internationale regels en wetten die de communicatie in dit medisch domein reguleren. Zo is er de US Food and Drug Administration Modernization Act (FDAMA) waarin wordt aangegeven dat voorlichters alleen gezondheidsclaims mogen gebruiken die gebaseerd zijn op recente, wetenschappelijke en gepubliceerde aannames afkomstig van een autoriteit (Van Poppel, 2013: 25). Daarnaast zijn er in Nederland specifieke regels geformuleerd om alle communicatie gericht op het beïnvloeden van menselijk gedrag te reguleren. Volgens de Voorlichtingsraad moeten publieke campagnes bijvoorbeeld toegankelijk en begrijpelijk zijn (Klaassen, 2004: 44). Bovendien moeten alle persuasieve boodschappen van de overheid en van non-profit organisaties voldoen aan de Nederlandse reclamecode, waarin gesteld wordt dat deze berichten niet incorrect, misleidend, beangstigend of agressief mogen zijn (Stichting Reclame Code, 2008). Deze regels en wetten bepalen dus tot op zekere hoogte de mogelijkheden tot communicatie en argumentatie binnen het medisch domein en de voedingsvoorlichting.

2.2 De doctrine van ‘Informed Consent’ in de voedingsvoorlichting

Een andere wet die voor deze scriptie van belang is en de positie van de consument ten opzichte van het voedingsinstituut versterkt betreft het beginsel van ‘Informed Consent’, ook wel vertaald als ‘toestemming gebaseerd op relevante informatie’ (Schouten, 2000: 238). ‘Informed Consent’ is de Amerikaanse naam van een wettelijke doctrine binnen het medisch domein die sinds de jaren ‘90 ook een grote rol speelt in de Nederlandse medische context, met name binnen arts-patiëntgesprekken. Deze doctrine is op 1 april 1995 opgenomen in de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) en vormt volgens de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) de spil van de patiëntenrechten (2001: 3). Het recht op informatie en het toestemmingsvereiste zijn dan ook twee centrale elementen in de WGBO. Het recht op informatie houdt in dat de patiënt recht heeft op informatie over onder meer de aard en het doel van de behandeling, mogelijke alternatieve behandelingen en eventuele gevolgen en risico’s. Het toestemmingsvereiste wil zeggen dat in principe voor elke behandeling de toestemming van de patiënt is vereist. Dit toestemmingsvereiste hangt nauw samen met het recht op informatie, omdat wordt aangenomen dat de patiënt pas weloverwogen

(12)

toestemming kan geven voor een behandeling als hij goed is geïnformeerd (Schouten, 2000: 238-241).

Deze doctrine werd geïntroduceerd vanwege de toenemende autonomie van de patiënt en als reactie op de ouderwetse arts die op basis van zijn expertise een behandeling voorschreef aan de patiënt zonder ruimte voor extra informatie of expliciete toestemming van de patiënt zelf (Ford, Schofield en Hope, 2003: 590). Door de gelijk groeiende autonomie van de consument in relatie tot de voedingsinstituten wordt deze doctrine van ‘Informed Consent’ ook in de voedingsvoorlichting steeds belangrijker. Dit betekent dat de voedingsinstituten niet zomaar meer een beter eetpatroon kunnen voorschrijven. Een voedingsadvies in een adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure moet nu voorzien zijn van voldoende relevante informatie en moet in zijn presentatie de consument de ruimte geven om zelf de afweging te maken of hij het advies wil opvolgen. De schrijver heeft nu dus niet alleen een institutioneel doel maar ook nog een informatievereiste en toestemmingsvereiste om rekening mee te houden. Het inspelen op deze doctrine van ‘Informed Consent’ heeft daardoor net als de eerder beschreven wetten gevolgen voor de communicatie en argumentatie binnen de voedingsvoorlichting.

2.3 De adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure als argumentatief activiteitstype De adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure als genre kan binnen de voedingsvoorlichting beschouwd worden als een ‘communicatief activiteitstype’. Deze term is ontwikkeld door Van Eemeren (2010: 139) en wordt vaak toegepast in de uitgebreide versie van de pragma-dialectiek om bepaalde geconventionaliseerde communicatieve handelingen, zoals het geven van voedingsadviezen, op systematische wijze te kunnen beschrijven vanuit hun institutionele doel. Zo hebben alle adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures van bijvoorbeeld het Voedingscentrum als gezamenlijk doel de Nederlandse consument te informeren over en te stimuleren tot een gezonde en meer duurzame voedselkeuze. Het overkoepelende doel van deze brochures is een gezonder Nederland door het voorkomen van voeding- en leefstijlgerelateerde gezondheidsproblemen (Voedingscentrum website, 2014). De Vetwijzers, die binnen dit communicatieve activiteitstype als een specifieke communicatieve uiting beschouwd kunnen worden, sturen bijvoorbeeld aan op het eten van minder verzadigd vet omdat verzadigd vet onwenselijke gevolgen voor de gezondheid teweeg kan brengen.

Het advies in een adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure stuurt dus altijd aan op een bepaalde actie die de gezondheid van de consument positief zou moeten beïnvloeden. De lezer van zo’n brochure zal zich echter afvragen of het advies wel nodig is en of het eigenlijk wel het beoogde effect veroorzaakt. Om dit aannemelijk te maken en te zorgen dat de lezer het advies

(13)

accepteert wordt in de brochure gebruik gemaakt van argumentatie ter ondersteuning van het advies (Van Poppel, 2013: 25-26). Zo verdedigen de Vetwijzers het advies door te benadrukken dat het eten van verzadigd vet het risico op hart- en vaatziekten verhoogt.

Communicatieve activiteitstypen waarin argumentatie een substantiële rol speelt worden door Van Eemeren (2010: 145) gedefinieerd als argumentatieve activiteitstypen. Vanuit dit argumentatieve perspectief kan het uitbrengen van een adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure door het voedingsinstituut worden gezien als de start van een discussie tussen het voedingsinstituut en de consument, waarin het voedingsinstituut de consument door middel van het geven van een advies probeert te overtuigen een bepaalde actie met positieve gevolgen voor de gezondheid uit te voeren. Er is in dit geval sprake van een ‘impliciet’ verschil van mening over het gegeven advies. Dit wil zeggen dat de consument twijfelt aan het standpunt van het voedingsinstituut zonder dat dit in een expliciete wederzijdse uitwisseling wordt uitgesproken. Deze implicietheid is inherent aan het argumentatieve activiteitstype want in een geschreven brochure krijgt de lezer niet de kans zijn kritiek of twijfel hardop te uiten. De enige die aan het woord is in een adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure is immers het voedingsinstituut. Dit brengt een standpunt naar voren in de vorm van een advies en speelt met behulp van argumenten in op eventuele twijfel of kritiek van de lezer. Het uiteindelijke besluit om op basis van de argumenten het advies wel of niet op te volgen ligt in de handen van de lezer en blijft in de adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure verder impliciet (Van Poppel, 2013: 25-26).

Wanneer de adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure vanuit dit argumentatieve perspectief bestudeerd wordt is het in hoofdstuk 4 mogelijk te analyseren welke argumentatieve keuzes een schrijver maakt om binnen de vereisten van de institutionele context en de doctrine van ‘Informed Consent’ de lezer te overtuigen van zijn advies.

2.4 ‘Informed Consent’ in adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures

In dit hoofdstuk werd antwoord gegeven op de volgende deelvraag: wat is de institutionele context van adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures en wat is daarin de rol van de doctrine van ‘Informed Consent’?

Het is duidelijk geworden dat het in het medisch domein en dus ook binnen de voedingsvoorlichting altijd gaat om het genre ‘consultatie’ waarin het geven van adviezen een grote rol speelt. Daarnaast is er binnen deze context sprake van een disbalans tussen de kennis, macht en ervaring van het voedingsinstituut ten opzichte van de consument. Daarom zijn er lokale, nationale en zelfs internationale regels ingesteld die de positie van de consument ten opzichte van het voedingsinstituut versterken. De wettelijke doctrine van ‘Informed Consent’

(14)

met zijn informatie- en toestemmingsvereiste is daar een van en speelt in de huidige tijd waarin de behoefte aan autonomie van de consument groeit een steeds grotere rol. Al deze regels zijn van invloed op de communicatie in de voedingsvoorlichting en hebben dus gevolgen voor zowel de vorm als de inhoud van adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures. Zo moet het voedingsadvies in de brochure om te voldoen aan de doctrine van ‘Informed Consent’ voorzien zijn van voldoende relevante informatie en moet de brochure de consument in zijn presentatie vrij laten om zelf de afweging te maken of hij het advies wil opvolgen. Daarnaast moet de adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure als argumentatief activiteitstype ook nog de juiste argumentatie inzetten om de twijfel van de lezer ten aanzien van het advies weg te nemen. De schrijver heeft door toedoen van de doctrine van ‘Informed Consent’ dus niet alleen een institutioneel doel maar ook nog een wettelijk beginsel om rekening mee te houden. De schrijver zal dus binnen de grenzen van deze mogelijkheden moeten proberen de consument van het voedingsadvies te overtuigen.

Om te ontdekken welke argumentatieve mogelijkheden hij heeft om dit doel te bereiken moet eerst nader bestudeerd worden welke basisvoorwaarden eraan verbonden zijn om een advies te laten slagen en wat daarop de invloed is van de doctrine van ‘Informed Consent’. Hiertoe zullen in het volgende hoofdstuk de zogeheten geslaagdheidsvoorwaarden voor de taalhandeling ‘adviseren in voedingsvoorlichtingsbrochures’ onder de loep genomen worden.

(15)

3

Een geslaagd voedingsadvies met ‘Informed Consent’

In dit hoofdstuk wordt het perspectief op de context van adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures uitgebreid door middel van de taalhandelingstheorie. Met behulp van de taalhandelingtheorie kan teruggegaan worden naar de kern van de adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure: het geven van een voedingsadvies. Door middel van het verbinden van bepaalde geslaagdheidsvoorwaarden aan deze communicatieve handeling wordt duidelijk aan welke vereisten voldaan moet zijn om het voedingsadvies te doen slagen. Vervolgens kan gekeken worden wat de invloed is van de doctrine van ‘Informed Consent’ op deze geslaagdheidsvoorwaarden, om zo een beeld te krijgen van alle aspecten waar een adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure die in wil spelen op de doctrine van ‘Informed Consent’ rekening mee dient te houden.

Daartoe worden in dit hoofdstuk met behulp van de dissertatie van Van Poppel (2013) alle geslaagdheidsvoorwaarden voor de taalhandeling ‘adviseren in voedingsvoorlichtingsbrochures’ uiteengezet. Allereerst worden de zogeheten identiteitsvoorwaarden besproken en vervolgens de correctheidsvoorwaarden. Dankzij de correctheidsvoorwaarden kan hierna bepaald worden waar een voedingsadvies aan moet voldoen om geslaagd te zijn en wat dit betekent vanuit het perspectief van de doctrine van ‘Informed Consent’. Zo zal antwoord gegeven worden op de volgende deelvraag: wat zijn de voorwaarden waar een geslaagd voedingsadvies aan moet voldoen en wat is daarop de invloed van de doctrine van ‘Informed Consent’?

3.1 De taalhandeling ‘adviseren in voedingsvoorlichtingsbrochures’

De taalhandelingstheorie werd geïntroduceerd door Austin (1962), Searle (1969) en Grice (1975). Searle onderscheidt (1696) vijf type taalhandelingen waaronder bijna alle uitingen geschaard kunnen worden. Dit zijn beweerders, uitdrukkers, stuurders, binders en verklaarders. Ieder type taalhandeling heeft eigen geslaagdheidsvoorwaarden waaraan voldaan moet zijn voor een correct uitgevoerde taalhandeling. Deze geslaagdheidsvoorwaarden kunnen dan weer voor ieder uniek geval binnen de categorie gespecificeerd worden. Vanuit het perspectief van de adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure is alleen de categorie van de ‘stuurders’ van belang. Deze taalhandelingen zijn erop gericht de lezer een bepaalde actie te laten uitvoeren. Zoals duidelijk is geworden in de beschrijving van de institutionele context gaat het in het geval van de adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure om de sturende taalhandeling ‘adviseren’.

In haar dissertatie specificeert Van Poppel (2013: 55-56) de geslaagdheidsvoorwaarden voor de stuurder specifiek voor de taalhandeling ‘adviseren’ binnen de context van de

(16)

gezondheidsvoorlichting, waaronder de voedingsvoorlichting ook geschaard mag worden. De volledige uitwerking van deze geslaagdheidsvoorwaarden voor de taalhandeling ‘adviseren in gezondheidsbrochures’ is te vinden in bijlage 1 en is ten behoeve van de voedingsvoorlichting subtiel aangepast door waar nodig de context per conditie te specificeren.

In deze geslaagdheidsvoorwaarden komen de essentiële conditie, de propositionele inhoudsconditie, de voorbereidende condities en de verantwoordelijkheidscondities aan bod. De essentiële conditie en de propositionele inhoudsconditie vormen samen de identiteitsvoorwaarden die garanderen dat de taalhandeling opgevat moet worden als een poging tot het geven van voedingsadvies. De voorbereidende condities en de verantwoordelijkheidscondities vormen samen de correctheidsvoorwaarden die bepalen of het een geslaagd voedingsadvies is. Deze voorwaarden met hun bijbehorende condities zullen in de volgende paragrafen besproken worden.

3.1.1 De identiteitsvoorwaarden voor een voedingsadvies

De essentiële conditie definieert wat het betekent om een correct advies te geven in een adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure: ‘Adviseren geldt als een poging door de schrijver om de lezer een gunstige voedingsgerelateerde actie uit te laten voeren om zo een gezondheidsprobleem te voorkomen’. In andere woorden is het dus een noodzakelijke voorwaarde voor het geven van een geslaagd voedingsadvies dat het advies daadwerkelijk een poging is van het voedingsinstituut om de lezer een bepaalde actie te laten uitvoeren waarvan een positief effect op de gezondheid verwacht wordt. Wanneer niet aan deze voorwaarde wordt voldaan kan het advies niet als advies beschouwd worden en betreft het een andere taalhandeling.

De propositionele inhoudsconditie preciseert de inhoud van de taalhandeling: ‘De schrijver verwacht een toekomstige voedingsgerelateerde actie van de lezer met gunstige gevolgen voor de gezondheid’. Dit betekent dat de voedingsvoorlichtingsbrochure altijd een voedingsgerelateerde actie tot uiting brengt die van de lezer verwacht wordt. Zonder die geadviseerde actie kan de taalhandeling die verricht wordt in de brochure geen ‘adviseren’ betreffen.

3.1.2 De correctheidsvoorwaarden voor een voedingsadvies

De correctheidsvoorwaarden zijn in het geval van een adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure extra belangrijk omdat zij zo goed mogelijk vervuld dienen te zijn wil het een correct advies zijn en wil de lezer het advies accepteren.

(17)

De voorbereidende condities bepalen aan welke voorwaarden moet worden voldaan om het voedingsadvies bruikbaar te maken. Deze condities betreffen een zestal aspecten:

- De schrijver heeft redenen om te geloven dat de geadviseerde actie de lezer’s gezondheid ten goede zal komen.

- De schrijver gelooft dat de lezer, in principe, de geadviseerde actie wil uitvoeren.

- De schrijver gelooft dat de lezer, in principe, in staat is om de geadviseerde actie uit te voeren. - De schrijver is afgevaardigde van een gezondheidsautoriteit met kennis/ervaring op het gebied van de geadviseerde actie en bijbehorende effecten.

- Het is niet duidelijk voor de schrijver of de lezer dat de lezer de geadviseerde actie normaal gesproken al zou uitvoeren.

- De schrijver gelooft dat de lezer de geadviseerde actie nog niet doet/heeft gedaan.

In de voorbereiding op het geven van een advies zou aan al deze condities voldaan moeten zijn om het advies bruikbaar te laten zijn. Wanneer de geadviseerde actie de gezondheid niet ten goede zou komen, de lezer de geadviseerde actie niet zou willen of kunnen uitvoeren, de schrijver geen gezondheidsautoriteit zou zijn of de lezer de geadviseerde actie normaal gesproken al zou uitvoeren of al eerder uitgevoerd zou hebben, dan zou het advies immers niet nuttig zijn.

De verantwoordelijkheidscondities, ook wel oprechtheidscondities genoemd, zetten uiteen welke intentie de schrijver van de brochure toegeschreven mag worden. Hierbij zijn twee aspecten van belang: ‘de schrijver wil dat de lezer de geadviseerde actie uitvoert’ en ‘de schrijver gelooft dat de geadviseerde actie de lezer zijn gezondheid ten goede komt.’ Wanneer de schrijver zijn intentie niet aan deze twee voorwaarden zou voldoen dan kan het niet als een oprecht advies beschouwd worden en is de taalhandeling dus niet geslaagd.

3.1.3 Het voldoen aan de voorwaarden met ‘Informed Consent’

Voor de schrijver van een adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure is het ten behoeve van een geslaagd voedingsadvies van belang om aan de lezer te laten zien dat aan alle geslaagdheidsvoorwaarden is voldaan. In haar dissertatie zet Van Poppel (2013) deze verhouding tussen de geslaagdheidsvoorwaarden en de eventuele twijfel van de lezer helder uiteen door de geslaagdheidsvoorwaarden te weerspiegelen in kritische vragen die de lezer ten aanzien van het voedingsadvies zou kunnen stellen. De schrijver moet dus proberen te zorgen dat hij zo goed mogelijk anticipeert op deze kritische vragen, want op die manier kan hij laten

(18)

zien dat aan de geslaagdheidsvoorwaarden is voldaan en de lezer zijn advies zou moeten accepteren.

De kritische vragen die Van Poppel uiteenzet hebben uitsluitend betrekking op de zojuist geformuleerde correctheidsvoorwaarden. De identiteitsvoorwaarden zullen in de praktijk van adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures niet snel ter discussie staan. Dankzij de institutionele context en het bijbehorende genre ‘consultatie’ (Van Eemeren, 2010: 143) is immers ondubbelzinnig duidelijk wat het doel en de inhoud is van een dergelijke brochure. Aan de identiteitsvoorwaarden van de taalhandeling ‘adviseren’ zal de lezer in het geval van een adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure dus niet snel twijfelen.

Met betrekking tot de correctheidsvoorwaarden van de taalhandeling ‘adviseren’ kan de lezer wel aan alle acht van de zojuist beschreven condities twijfelen en zich afvragen of hier in de adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure wel aan wordt voldaan. De correcte uitvoering van het advies is immers van belang voor de lezer zijn besluit om het advies op te volgen: is het advies niet bruikbaar of niet oprecht, dan zal de lezer zijn gedrag niet veranderen. Van Poppel (2013: 62) heeft de mogelijke kritische vragen van de lezer die voortvloeien uit deze correctheidsvoorwaarden op een rijtje gezet en gecategoriseerd (zie ook bijlage 1 voor het oorspronkelijke overzicht uit Van Poppel):

Kritische vragen over de bruikbaarheid van het advies:

- Heeft de geadviseerde actie daadwerkelijk een positief effect op mijn gezondheid? - Ben ik bereid om de geadviseerde actie op te volgen?

- Ben ik in staat om de geadviseerde actie op te volgen?

- Is de schrijver een autoriteit met voldoende kennis en ervaring om de actie te adviseren?

Kritische vragen over de noodzakelijkheid van het advies: - Zou ik de geadviseerde actie normaalgesproken niet doen? - Heb ik de geadviseerde actie niet al gedaan?

Kritische vragen over de verantwoordelijkheid van de schrijver: - Wil de schrijver echt dat ik de geadviseerde actie uitvoer?

- Gelooft de schrijver echt dat de geadviseerde actie voor mijn bestwil is?

Vanuit het perspectief van de doctrine van ‘Informed Consent’ zijn met name de kritische vragen twee en drie ten opzichte van de bruikbaarheid van het advies interessant om nader te bestuderen. Het ‘bereid zijn’ en ‘in staat zijn’ om de geadviseerde actie op te volgen kan namelijk in verband worden gebracht met respectievelijk het toestemmingsvereiste en het

(19)

informatievereiste van de doctrine. Gezien de groeiende behoefte aan autonomie van de consument mag verwacht worden dat de vraag naar de bereidheid om het advies op te volgen vandaag de dag extra belangrijk is geworden. Vanzelfsprekend hangt het ‘in staat zijn’ hier nauw mee samen want zonder de mogelijkheid om het advies op te volgen is bereidheid onvoldoende om het advies te doen slagen. Daarom is het noodzakelijk dat de schrijver van de adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure er alles aan doet om door het geven van alle relevante informatie over de geadviseerde actie, zoals het informatievereiste dat wenst, de mogelijkheid te creëren deze actie uit te voeren en zo de derde kritische vraag te ondervangen.

De kritische vraag over de bereidheid om het advies op te volgen is dan de tweede uitdaging waar rekening mee gehouden moet worden vanuit het perspectief van de doctrine van ‘Informed Consent’. In de praktijk zal deze nauw samenhangen met de eerste vraag over het positieve effect op de gezondheid, wanneer dit effect er immers daadwerkelijk is zal de lezer eerder bereid zijn het advies als bruikbaar te beoordelen en op te volgen. Ook hier moet de schrijver dus actief op anticiperen.

De vierde vraag over de autoriteit van het instituut is een kritische vraag die gemakkelijker te beantwoorden is. Een instituut heeft een bepaalde bekendheid die wel of niet als autoriteit geldt en zonder dat de schrijver hier expliciet op inspeelt zal deze naar voren worden gebracht in bijvoorbeeld het logo of een korte beschrijving in de brochure. De lezer kan dan zelf beoordelen of dit een autoriteit is waar hij op wil vertrouwen.

De vragen met betrekking tot de noodzakelijkheid van het advies kunnen niet door de schrijver beantwoord worden, dit zal de lezer voor zichzelf moeten beoordelen. De schrijver kan de noodzakelijkheid van zijn advies, bijvoorbeeld in het geval van voldoende vitamines eten, hooguit meetbaar maken door aan te geven na hoeveel gram groente en fruit dit streven is bereikt. Dit helpt de lezer om deze vragen voor zichzelf te beantwoorden.

De vragen met betrekking tot de verantwoordelijkheid van de schrijver tot slot zijn ook geen vragen waar de schrijver expliciet in de tekst op zal kunnen anticiperen. De condities waar deze vragen betrekking op hebben kunnen beschouwd worden als noodzakelijke voorwaarden voor de intentie van de schrijver van de adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure alvorens deze wordt uitgebracht. Wanneer de brochure er eenmaal is kan enkel vertrouwd worden dat deze condities zijn vervuld.

3.2 Een geslaagd voedingsadvies met ‘Informed Consent’

In dit hoofdstuk werd antwoord gegeven op de volgende deelvraag: wat zijn de voorwaarden waar een geslaagd voedingsadvies aan moet voldoen en wat is daarop de invloed van de doctrine van ‘Informed Consent’?

(20)

Dankzij de taalhandelingstheorie kon teruggegaan worden naar de kern van de adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure: het geven van een voedingsadvies. Met behulp van de identiteitsvoorwaarden en correctheidsvoorwaarden voor de taalhandeling ‘adviseren in voedingsvoorlichtingsbrochures’ zoals oorspronkelijk geformuleerd door Van Poppel (2013: 55-56) werd duidelijk waar een geslaagd voedingsadvies in de basis aan moet voldoen. Het bleek dat het voor de schrijver van een adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure vooral belangrijk is om aan de lezer te laten zien dat aan de correctheidsvoorwaarden is voldaan, omdat de identiteitsvoorwaarden van een advies in het geval van een adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure niet snel ter discussie zullen staan. Om duidelijk te maken hoe de schrijver dit kan doen formuleerde Van Poppel (2013: 62) een achttal kritische vragen die de condities van de correctheidsvoorwaarden weerspiegelen. De schrijver van een adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure dient op al deze kritische vragen te anticiperen om een zo geslaagd mogelijk voedingsadvies te geven en daarmee de grootste kans te maken dat de lezer het advies zal accepteren.

Vanuit het perspectief van de doctrine van ‘Informed Consent’ zijn met name vraag twee en drie ten aanzien van de bruikbaarheid van het advies van belang. Wanneer de schrijver in wil spelen op het informatievereiste en het toestemmingsvereiste van deze doctrine zal hij zo goed mogelijk moeten anticiperen op de kritische vragen met betrekking tot het ‘in staat zijn’ en ‘bereid zijn’ om het advies op te volgen. Dit betekent dus dat het voor de schrijver van een adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure die rekening wil houden met de doctrine van ‘Informed Consent’ zeer belangrijk is om duidelijk te maken dat het voor de lezer wenselijk is om het advies op te volgen om daarmee de bereidheid en de toestemming van de lezer te triggeren. Vervolgens moet hij de lezer, conform het informatievereiste, van alle relevante informatie omtrent de geadviseerde actie voorzien en zo de mogelijkheid om het advies op te volgen zo goed mogelijk ondersteunen.

Welke argumentatieve mogelijkheden de schrijver hiertoe heeft binnen de beperkingen van de institutionele context en met het oog op de andere geslaagdheidsvoorwaarden waar aan voldaan moet worden zal blijken uit de pragma-dialectische analyse van het argumentatieve activiteitstype van de adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures in het volgende hoofdstuk.

(21)

4

Argumentatief inspelen op ‘Informed Consent’

In dit hoofdstuk worden de argumentatieve mogelijkheden voor adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures die in willen spelen op de doctrine van ‘Informed Consent’ bepaald aan de hand van de institutionele context met bijbehorende conventies zoals uiteengezet in hoofdstuk 2 en de correctheidsvoorwaarden voor een geslaagd voedingsadvies zoals uiteengezet in hoofdstuk 3. Dit zal gebeuren met behulp van de pragma-dialectiek omdat deze theorie met zijn ideaalmodel voor een kritische discussie het mogelijk maakt om op systematische wijze in kaart te brengen hoe de argumentatie binnen het argumentatieve activiteitstype van de adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure ingezet kan worden (Van Eemeren, 2010: 19).

Daarom zal in dit hoofdstuk aan de hand van het pragma-dialectisch ideaalmodel voor een kritische discussie geanalyseerd worden hoe dit ideaalmodel gezien de institutionele context van de brochures, de geslaagdheidsvoorwaarden voor het geven van een voedingsadvies en de doctrine van ‘Informed Consent’ in de realiteit vorm zou kunnen krijgen. Zo zal antwoord gegeven worden op de volgende deelvraag: wat zijn de argumentatieve mogelijkheden voor adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures die in willen spelen op de wettelijke doctrine van ‘Informed Consent’?

4.1 De adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure als kritische discussie

Een handig hulpmiddel dat de pragma-dialectiek biedt voor het systematisch analyseren van argumentatie is het ideaalmodel van een kritische discussie, ontwikkeld door van Eemeren en Grootendorst (1992). Dit is een normatief instrumentarium dat aangeeft hoe een kritische discussie tussen twee partijen idealiter zou moeten verlopen om tot een redelijke oplossing van het verschil van mening te komen. Dit ideaalmodel is geen realistische weergave van de argumentatieve werkelijkheid, maar wel een stapsgewijze manier om de mogelijke argumentatieve keuzes toe te lichten. Daarom zullen de argumentatieve mogelijkheden voor adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures die in willen spelen op de doctrine van ‘Informed Consent’ in dit hoofdstuk bestudeerd worden aan de hand van de vier fasen volgens het ideaalmodel: de confrontatiefase, de openingsfase, de argumentatiefase en de afsluitingsfase (Van Eemeren en Snoeck Henkemans 2006, 29).

In het geval van een adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure zijn de eerste drie fasen relevant om te bespreken. De afsluitingsfase kan achterwege blijven omdat, zoals in paragraaf 2.3 toegelicht, de oplossing van het verschil van mening oftewel de keuze van de lezer om het advies wel of niet te accepteren niet expliciet tot uiting komt in een adviserende

(22)

voedingsvoorlichtingsbrochure en dus ook niet mee kan worden genomen in de analyse (Van Poppel: 2013: 32). Voor de confrontatiefase, openingsfase en argumentatiefase zal in de hierna volgende paragrafen toegelicht worden hoe deze fasen weerspiegeld kunnen worden in een adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure die in wil spelen op de doctrine van ‘Informed Consent’.

4.1.1 Het voedingsadvies als prescriptief standpunt

In de confrontatiefase volgens het ideaalmodel wordt het verschil van mening geëxternaliseerd doordat de ‘protagonist’ zijn standpunt(en) naar voren brengt en de ‘antagonist’ zijn twijfel uit of een tegenstandpunt aandraagt.

In het geval van de adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure begint de confrontatie doordat het voedingsinstituut een voedingsprobleem heeft geïdentificeerd onder de Nederlandse bevolking. Op eigen initiatief verspreidt het instituut daarom een adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure waarin de consument geadviseerd wordt over het juiste eetpatroon om dit gezondheidsprobleem te voorkomen of te verminderen. Dit is het begin van een kritische discussie tussen het voedingsinstituut en de consument.

Het voedingsadvies wordt in deze voedingsvoorlichtingsbrochures altijd verpakt in de vorm van een adviserend, prescriptief standpunt waarin de consument wordt geadviseerd een bepaalde actie te ondernemen (Van Poppel, 2013: 27). Zoals we in het vorige hoofdstuk gezien hebben is deze adviserende aard van het standpunt een noodzakelijke voorwaarde voor een geslaagd voedingsadvies. Dit komt immers overeen met de identiteitsvoorwaarden voor de taalhandeling ‘adviseren in voedingsvoorlichtingsbrochures’: ‘Adviseren geldt als een poging door de schrijver om de lezer een gunstige voedingsgerelateerde actie uit te laten voeren om zo een gezondheidsprobleem te voorkomen’ en ‘De schrijver verwacht een toekomstige voedingsgerelateerde actie van de lezer met gunstige gevolgen voor de gezondheid’. Aan deze voorwaarden kan alleen worden voldaan wanneer er gebruik wordt gemaakt van een prescriptief standpunt waarin een bepaalde actie geadviseerd wordt. Een voorbeeld van zo’n standpunt is: ‘Je moet voldoende vitamines eten’.

4.1.2 Gemeenschappelijke uitgangspunten als basis voor het voedingsadvies

In de openingsfase volgens het ideaalmodel wordt de bewijslast tussen de protagonist en de antagonist verdeeld, worden de regels van de discussie duidelijk gemaakt en wordt gekeken welke gemeenschappelijke uitgangspunten de basis vormen om overeenstemming te bereiken in de discussie. Er wordt dus op zoek gegaan naar ‘common ground’. Dit is noodzakelijk want als er

(23)

helemaal geen gemeenschappelijke uitgangspunten zijn, dan zal de protagonist de antagonist nooit kunnen overtuigen en heeft de discussie geen zin (Van Poppel, 2013: 28-30). In het geval van een advies in de gezondheidsvoorlichting is het bijvoorbeeld noodzakelijk dat de protagonist en de antagonist het erover eens zijn dat gezondheid wenselijk is. Anders zal de antagonist een advies dat de gezondheid bevordert nooit accepteren.

De uitgangspunten in een kritische discussie worden onderverdeeld in materiële en procedurele uitgangspunten. Deze laatste hebben betrekking op interne, externe en praktische regels voor de kritische discussie. Deze procedurele uitgangspunten worden dus in feite bepaald door de institutionele context zoals in hoofdstuk 2 besproken. Deze context bepaalt immers wat de regels zijn voor de communicatie en argumentatie binnen het activiteitstype van de adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure en deze kunnen dus gezien worden als procedurele uitgangspunten.

De materiële uitgangspunten doen beschrijvende en evaluerende uitspraken over hetgeen ter discussie staat. ‘Gezondheid is wenselijk’ is daar een voorbeeld van. Deze uitspraken dienen als gemeenschappelijk beschouwd te worden om voldoende ‘common ground’ te creëren voor de oplossing van het verschil van mening (Van Poppel, 2013: 28-30).

Vanuit het perspectief van de doctrine van ‘Informed Consent’ zijn deze materiële uitgangspunten in adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures een belangrijk aspect om rekening mee te houden. Hoe eerder de schrijver immers overeenstemming kan bereiken met de lezer over het voldaan zijn aan de vereisten van de doctrine van ‘Informed Consent’ hoe beter, en hoe groter de kans dat de lezer zijn advies zal accepteren. Ook vanuit het toestemmingsvereiste speelt deze ‘common ground’ een belangrijke rol, want wil de schrijver aan dit vereiste voldoen zonder zijn institutionele doel uit het oog te verliezen moet hij zorgen dat de lezer instemt met de geadviseerde actie maar wel het gevoel houdt vrij te zijn geweest in die keuze. Hier kan het vooraf bewerkstelligen van gemeenschappelijke uitgangspunten een bijdrage aan leveren.

Zoals besproken in hoofdstuk 3 komen de twee kernwaarden van de doctrine, te weten het informatievereiste en het toestemmingsvereiste, terug in de voorbereidende condities van de geslaagdheidsvoorwaarden van de taalhandeling ‘adviseren in voedingsvoorlichtingsbrochures’. Het werd duidelijk dat aan deze twee vereisten van de doctrine kan worden voldaan door te anticiperen op de kritische vragen twee en drie: ‘Ben ik bereid om de geadviseerde actie op te volgen?’ en ‘Ben ik in staat om de geadviseerde actie op te volgen?’. Wanneer de schrijver van de adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure de lezer van voldoende informatie voorziet waarin duidelijk wordt dat het wenselijk is om het advies op te volgen en waarin voldoende handvatten

(24)

aanwezig zijn om de gewenste actie vervolgens uit te voeren kan de lezer deze twee vragen enkel positief beantwoorden en zijn beide vereisten van de doctrine vervuld.

Voor de schrijver van een adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure die wil voldoen aan de doctrine van ‘Informed Consent’ is het dus belangrijk om al in de openingsfase te proberen om ‘common ground’ te bereiken over deze mogelijkheid en bereidheid om het advies op te volgen, door deze twee aspecten als gemeenschappelijke uitgangspunten voor te stellen. Vervolgens zal in de argumentatiefase het argumentatieve potentieel van deze uitgangspunten verder uitgewerkt worden (Van Eemeren, Houtlosser en Snoeck Henkemans, 2008: 485). Hoe deze uitgangspunten precies vorm krijgen in de argumentatiefase zal blijken in de volgende paragraaf.

4.1.3 Pragmatische en kentekenargumentatie ter ondersteuning van het voedingsadvies

In de argumentatiefase volgens het ideaalmodel brengt de protagonist argumenten naar voren om de twijfel van de antagonist met betrekking tot het standpunt weg te nemen. De antagonist op zijn beurt bepaalt in hoeverre hij de argumenten voldoende ondersteuning vindt van het standpunt en plaatst eventueel kritische reacties en tegenargumenten (Van Eemeren en Grootendorst, 2004: 61). Voor de keuze en presentatie van deze argumenten zijn er diverse mogelijkheden. Zo worden er in de pragma-dialectiek drie typen argumentatie onderscheiden waarin de relatie tussen het standpunt en de argumenten op een andere manier tot stand wordt gebracht. Deze argumentatietypen betreffen argumentatie gebaseerd op een kentekenrelatie, op een vergelijkingsrelatie en een causaal verband (Van Eemeren en Snoeck Henkemans, 2006: 79-84).

In het geval van betogende voorlichtingsteksten in het algemeen kunnen er een vijftal argumentatieve patronen verwacht worden ter ondersteuning van het advies waarvan pragmatische argumentatie er een is (Schellens en De Jong, 2000: 291-292). In deze variant van causale argumentatie wordt gewezen op de (on)wenselijke gevolgen van het uitvoeren van de geadviseerde actie (Van Eemeren en Snoeck Henkemans, 2006: 91-92). Dat pragmatische argumentatie binnen het verwachtingspatroon past is ook vanuit de geslaagdheidsvoorwaarden zoals geformuleerd in hoofdstuk 3 logisch, want deze argumentatieve keuze sluit aan bij de identiteitsvoorwaarden voor een geslaagd voedingsadvies en speelt ook vanuit het perspectief van de doctrine van ‘Informed Consent’ een belangrijk rol. Hier zal in de volgende paragraaf verder op in gegaan worden.

Naast pragmatische argumentatie speelt echter nog een andere vorm van argumentatie een rol in adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures die in willen spelen op de doctrine van ‘Informed Consent’, en dat is kentekenargumentatie. Zoals uiteengezet in paragraaf 2.2 moet het

(25)

voedingsadvies dankzij deze doctrine nu ook voorzien zijn van alle relevante informatie over het advies en dat betekent dat kentekenargumentatie, ondanks dat het niet behoort tot de verwachte argumentatieve patronen in betogende voorlichtingsteksten, eveneens in aanmerking komt. Kentekenargumentatie leent zich namelijk om informatieve, feitelijke of evaluatieve uitspraken te doen waarin aspecten van het advies nader uitgelegd kunnen worden (Schellens en De Jong, 2000: 291). Daarom zal hieronder het gebruik van zowel pragmatische argumentatie als kentekenargumentatie nader worden toegelicht.

4.1.3.1 Pragmatische argumentatie: de voordelen van de geadviseerde actie

In adviserende gezondheidsbrochures, waaronder voedingsvoorlichtingsbrochures gerekend mogen worden, wordt pragmatische argumentatie ingezet om het prescriptieve standpunt te ondersteunen (Van Poppel, 2013: 35). In deze vorm van argumentatie binnen dit activiteitstype wordt altijd gewezen op de (on)wenselijke gevolgen van het uitvoeren van de geadviseerde actie voor de gezondheid. Onderstaande argumentatiestructuur laat zien hoe deze pragmatische argumentatie het prescriptieve standpunt ondersteunt:

1. Doe (niet) X

1.1a X leidt (niet) tot Y (1.1b Y is (on)wenselijk)

In deze argumentatiestructuur afkomstig uit Van Poppel (2013: 67-68) betreft 1. het prescriptieve standpunt dat het voedingsadvies uitdraagt en 1.1a is het ondersteunende pragmatische argument dat de positieve of negatieve gevolgen van het al dan niet uitvoeren van het advies uiteenzet. Impliciet argument 1.1b wordt door Van Poppel op deze manier gereconstrueerd en komt voort uit de voorbereidende conditie van de geslaagdheidsvoorwaarden dat de geadviseerde actie daadwerkelijk positieve gevolgen voor de gezondheid moet hebben. Dit is een noodzakelijke voorwaarde voor het accepteren van argument 1.1a en rechtvaardigt het advies. Daarom wordt dit door Van Poppel als een gemeenschappelijk uitgangspunt beschouwd dat meegenomen wordt in de argumentatie en gereconstrueerd wordt als een complementair nevenschikkend argument ter ondersteuning van argument 1.1a (Van Poppel, 2013: 133-137). In dit complementaire verband weerlegt argument 1.1b de twijfels van de lezer ten aanzien van de wenselijkheid van de gevolgen genoemd in argument 1.1a. Op deze manier ondersteunt en beschermt dit complementair nevenschikkende argument het pragmatische hoofdargument (Plug, 2000: 73-74).

(26)

Een concreet voorbeeld uit de Vetwijzers van het Voedingscentrum van het gebruik van pragmatische argumentatie met daarin als impliciet nevenschikkend argument het gemeenschappelijk uitgangspunt verwerkt, ziet er als volgt uit:

1. Je moet zo weinig mogelijk verzadigd vet eten

1.1a Het eten van verzadigd vet verhoogt de kans op hart- en vaatziekten (1.1b Hart- en vaatziekten zijn onwenselijk voor de gezondheid)

Vanuit het perspectief van de institutionele context en de geslaagdheidsvoorwaarden voor de taalhandeling ‘adviseren in voedingsvoorlichtingsbrochures’ is het gebruik van pragmatische argumentatie een noodzakelijke voorwaarde binnen dit activiteitstype. Met het eerder omschreven prescriptieve standpunt in combinatie met deze pragmatische argumentatie kan immers voldaan worden aan de identiteitsvoorwaarden voor een geslaagd voedingsadvies: ‘Adviseren geldt als een poging door de schrijver om de lezer een gunstige voedingsgerelateerde actie uit te laten voeren om zo een gezondheidsprobleem te voorkomen’ en ‘De schrijver verwacht een toekomstige voedingsgerelateerde actie van de lezer met gunstige gevolgen voor de gezondheid’. Het prescriptieve standpunt geeft aan dat er een actie uitgevoerd moet worden en de pragmatische argumentatie laat zien dat de gevolgen een gunstig effect hebben op de gezondheid. Op deze manier kan het voedingsadvies daadwerkelijk als voedingsadvies geïdentificeerd worden zoals de identiteitsvoorwaarden dit vereisen.

Daarnaast is argument 1.1b, ‘Y is (on) wenselijk’, in het bijzonder belangrijk vanuit het perspectief van de doctrine van ‘Informed Consent’. Zoals we gezien hebben in paragraaf 4.1.2 is de wenselijkheid van de gevolgen van de geadviseerde actie immers een cruciaal aspect wanneer ingespeeld moet worden op de vereisten van deze doctrine. Deze wenselijkheid van de gevolgen wordt bevraagd in de eerste kritische vraag van de lezer ten aanzien van het voldaan zijn aan de voorbereidende condities van de geslaagdheidsvoorwaarden: ‘Heeft de geadviseerde actie daadwerkelijk een positief effect op mijn gezondheid?’ Deze vraag staat in verband met de tweede kritische vraag van de lezer: ‘Ben ik bereid om de geadviseerde actie op te volgen?’ Wanneer de gevolgen immers wenselijk zijn zal de lezer eerder bereid zijn om de actie op te volgen. De bereidheid van de lezer houdt zoals eerder uitgelegd verband met het toestemmingsvereiste van de doctrine van ‘Informed Consent’. Wanneer de schrijver dus de wenselijkheid van de gevolgen als gemeenschappelijk uitgangspunt kan presenteren anticipeert hij op de bereidheid van de lezer en creëert hij ‘common ground’ voor het toestemmingsvereiste van de doctrine van ‘Informed Consent’. Doordat de schrijver hier niet alleen een gemeenschappelijk uitgangspunt presenteert maar tevens anticipeert op kritische vragen van de

(27)

lezer kan deze uitspraak als argument opgevat worden dat complementair nevenschikkend argument 1.1a ondersteunt.

4.1.3.2 Kentekenargumentatie: noodzakelijke informatie over de geadviseerde actie

Hoewel kentekenargumentatie niet voorkomt in het lijstje van argumentatieve patronen die verwacht mogen worden in betogende voorlichtingsteksten (Schellens en De Jong, 2000: 291-292), is deze vorm van argumentatie vanuit het licht van de doctrine van ‘Informed Consent’ toch interessant om te bestuderen. Deze doctrine vereist immers dat alle adviezen in voedingsvoorlichtingsbrochures voorzien zijn van voldoende informatie en kentekenargumentatie leent zich om feitelijke uitspraken in verband te brengen met het standpunt (Schellens en De Jong, 2000: 291). Zo duidt Snoeck Henkemans (2000: 46) aan dat het begrip ‘kenmerk’ of ‘teken’ dat in deze context vaak wordt gehanteerd kan slaan op een teken waaruit men kan afleiden dat iets het geval is of als blijk of bewijs voor het bestaan of de aard van iets of iemand. Zo kan door middel van het kentekenargument de uitspraak in het standpunt nader gedefinieerd worden door het toevoegen van kenmerken of bewijs. De argumentatiestructuur van een kentekenargument ter ondersteuning van een prescriptief standpunt, afgeleid van Garssen’s onderzoek naar argumentatieschema’s (1997: 9), ziet er in het geval van een adviserende voorlichtingsbrochure als volgt uit:

1. Doe (niet) X

1.1a X heeft kenmerk Y

(1.1b Y is (on)wenselijk voor de gezondheid)

Hoewel deze argumentatiestructuur logisch gezien klopt, is de kentekenargumentatie op zichzelf toch geen voldoende ondersteuning van het prescriptieve standpunt dat een actie met gunstige gevolgen voor de gezondheid aanmoedigt. Het is immers niet mogelijk om door het verbinden van een wenselijk kenmerk aan deze actie te beargumenteren waarom deze actie uitgevoerd moet worden. Hierbij is het benoemen van deze gunstige gevolgen, zoals pragmatische argumentatie dit doet, noodzakelijk.

Vanuit het perspectief van de doctrine van ‘Informed Consent’ vervult deze kentekenargumentatie echter toch een speciale rol. Het informatievereiste van de doctrine stelt immers dat in de adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure alle relevante informatie over het voedingsadvies gegeven moet worden. Hiermee kan tevens geanticipeerd worden op de kritische vraag van de lezer ten aanzien van diens mogelijkheid om het advies op te volgen. Wanneer de schrijver in wil spelen op de doctrine van ‘Informed Consent’ en voldoende

(28)

‘common ground’ wil creëren voor het accepteren van het advies moet hij proberen deze mogelijkheid als gemeenschappelijk uitgangspunt te presenteren. Hiertoe geeft de schrijver alle noodzakelijke informatie over het advies, wat als noodzakelijke voorwaarde beschouwd kan worden voor het begrijpen en accepteren van het advies.

Doordat de schrijver hier niet alleen een gemeenschappelijk uitgangspunt presenteert maar tevens anticipeert op de kritische vraag van de lezer kan deze informatie opgevat worden als argumentatie. Zoals ook te zien is in Van Poppel (2013: 133-137) kan de schrijver deze informatie verwerken in de vorm van kentekenargumentatie die in een complementair nevenschikkende relatie tot de pragmatische argumentatie geplaatst kan worden. In dit complementaire verband weerlegt de kentekenargumentatie mogelijke twijfels van de lezer ten aanzien van de inhoud van de pragmatische argumentatie en de mogelijkheid het advies op te volgen (Plug, 2000: 73-74). Zo vormt de informatie een ondersteuning van het pragmatische hoofdargument en fungeert tevens als gemeenschappelijk uitgangspunt omdat het accepteren van de informatie een voorwaarde is voor het accepteren van de argumentatie.

4.2 Schematische weergave van de argumentatieve mogelijkheden

In dit hoofdstuk werd antwoord gegeven op de volgende deelvraag: wat zijn de argumentatieve mogelijkheden voor adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures die in willen spelen op de wettelijke doctrine van ‘Informed Consent’?

Concluderend kan gesteld worden dat het gebruik van een prescriptief standpunt ondersteund door pragmatische argumentatie een institutionele conventie is om te voldoen aan de identiteitsvoorwaarden van de taalhandeling ‘adviseren in voedingsvoorlichtingsbrochures’. Anders zal de lezer het advies niet als zodanig begrijpen en niet accepteren. Tevens is het om dit institutionele doel te bereiken belangrijk dat de schrijver zoveel mogelijk ‘common ground’ met de lezer bewerkstelligt door het presenteren van gemeenschappelijke uitgangspunten.

Vanuit het perspectief van de doctrine van ‘Informed Consent’ zijn deze gemeenschappelijke uitgangspunten nog meer van belang omdat zo al in een vroeg stadium overeenstemming bereikt kan worden over de mogelijkheid en de bereidheid van de lezer het advies op te volgen, en daarmee over het voldaan zijn aan de vereisten van de doctrine van ‘Informed Consent’. Bovendien speelt de schrijver met deze gemeenschappelijke uitgangspunten actief in op het verkrijgen van toestemming van de lezer, zoals het toestemmingsvereiste dit wenst.

In de argumentatiefase wordt het argumentatieve potentieel van deze uitgangspunten verder uitwerkt. Dit was te zien in de analyse van Van Poppel (2013: 67-68) waarbij het gemeenschappelijke uitgangspunt over de wenselijkheid van de gevolgen gereconstrueerd

(29)

wordt als complementair nevenschikkend argument ter ondersteuning van de pragmatische argumentatie. Vanuit het perspectief van de doctrine van ‘Informed Consent’ speelt dit argument een belangrijke rol omdat het niet alleen een gemeenschappelijk uitgangspunt vertegenwoordigt, maar ook anticipeert op de twijfels van de lezer ten aanzien van de wenselijkheid van de gevolgen en daarmee op de bereidheid van de lezer het advies op te volgen en de toestemmingsvereiste van de doctrine.

Tot slot kan vanuit het perspectief van de doctrine van ‘Informed Consent’ kentekenargumentatie in adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures een bijdrage leveren aan de gebruikelijke pragmatische argumentatie. Gevuld met feitelijke en evaluatieve uitspraken over het voedingsadvies kan de kentekenargumentatie de pragmatische argumentatie complementair nevenschikkend ondersteunen met alle bijbehorende informatie die nodig is om het advies te begrijpen en te accepteren. Deze kentekenargumentatie geldt in dit geval tevens als expliciet gemaakt gemeenschappelijk uitgangspunt, omdat de informatie een noodzakelijke voorwaarde is om het pragmatische argument te begrijpen en te accepteren. Hiermee wordt ingespeeld op de voorbereidende conditie dat de lezer in staat moet zijn om het advies op te volgen en daarmee tevens op het informatievereiste van de doctrine van ‘Informed Consent’. Zo kan door middel van specifieke argumentatieve keuzes aan beide vereisten worden voldaan.

Afsluitend wordt hieronder schematisch in kaart gebracht welke argumentatieve mogelijkheden de schrijver van een adviserende voedingsvoorlichtingsbrochure die in wil spelen op de wettelijke doctrine van ‘Informed Consent’ tot zijn beschikking heeft. Dit model zal dienen als een instrumentarium bij de volgende twee hoofdstukken om te analyseren welke argumentatieve keuzes er in de twee Vetwijzers van het Voedingscentrum en de andere adviserende voedingsvoorlichtingsbrochures zijn gemaakt en hoe die verklaard kunnen worden vanuit het perspectief van de doctrine van ‘Informed Consent’.

(30)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De matrix zal nu voor zover mogelijk ingevuld worden aan de hand van kenmerken die invloed hebben op de waarde van bedrijventerreinen en centrumgebieden in

We used our mock H i rotation curves to replicate the analysis of Papastergis & Shankar ( 2016 ) and fitted NFW and DC14 density profiles (with fixed concentration parameter) to

Gedragseconomie en behavioral finance worden stap voor stap ook binnen de VU opgenomen in de onderwijsprogramma’s, en brengen meer aandacht voor de homo sapiens van onze wereld,

Zes veredelingsbedrijven zoeken samen met onderzoeker Olga Scholten van Wageningen UR Plant Breeding naar technieken om toch een genetische kaart van prei te maken. Belangrijk

Figuur 2: Percentage respondenten dat een omgeving heeft bezocht bij het uitoefenen van vrijetijdsactiviteiten, de laatste keer dat activiteiten zijn uitgevoerd, naar

Guiding the reader from situated interpretations and experiences of the grand risk – ‘the crisis’ – to its context-specific materialization regarding young people’s economic

Omdat huur woningen over het algemeen voor een langere periode verhuurd moeten worden, hebben woningcorporaties namelijk veel meer een lange termijn- perspectief dan ontwik ke

A gender and business training increases women’s empowerment more because female microfinance borrowers develop awareness about gender equality than because they develop new