• No results found

'En nòg meer rotzooi'

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'En nòg meer rotzooi'"

Copied!
144
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘En nòg meer rotzooi’

Het fonds van De Arbeiderspers

volgens Extra Edietzie van Jeroen Brouwers

(2)

2

‘En nòg meer rotzooi’

Het fonds van De Arbeiderspers

volgens Extra Edietzie van Jeroen Brouwers

Scriptie DMA Neerlandistiek: Redacteur/editor

M.T. van der Wal nr. 5974534 Begeleider E.A. Kuitert Tweede lezer P. Dijstelberge Versie 16 september 2015 50.165 woorden

(3)

3

Inhoud

Hoofdstuk 1 – Inleiding ... 5

‘Hier ligt Dietz, hij rijmt op niets’ ... 5

Hoofdschotel ... 8

Fondsreconstructie en -analyse ... 10

Hoofdstuk 2 – Wisseling van de wacht ... 14

Sontrop op een zijspoor ... 14

De opvolger ... 16

Dietz en De Jong ... 18

Uitgeverij Atlas ... 19

Dietz als uitgever ... 22

Hoofdstuk 3 – Het fonds 1991–1996 ... 26

Dominanties en continuïteiten ... 26

Belangrijke auteursoeuvres ... 29

Belangrijke vertaalde auteursoeuvres ... 34

Reeksen... 37

Hoofdstuk 4 – Fondsonderdelen naar aanleiding van Extra Edietzie ... 41

Privé-Domein ... 41 Debutanten ... 46 Poëzie ... 63 Maatstaf ... 69 Andere doelwitten ... 71 Hoofdstuk 5 – Epiloog ... 75 Bedrijfsresultaten ... 75 De Arbeiderspers en Dietz ... 76

Het vertrek van Brouwers ... 80

Hoofdstuk 6 – Conclusie ... 84

De overgangsfase ... 84

Het fonds onder Dietz ... 87

Fondsanalyse en verder ... 91

Bibliografische informatie ... 94

Archieven, jaarverslagen e.d. ... 94

Literatuur ... 95

Artikelen ... 96

Internet ... 107

(4)

4 Bijlage ... 109 1991 ... 109 1992 ... 114 1993 ... 121 1994 ... 127 1995 ... 132 1996 ... 138

(5)

5

Hoofdstuk 1 – Inleiding

‘Hier ligt Dietz, hij rijmt op niets’

Het oeuvre van Jeroen Brouwers bestaat voor een deel uit polemische werken. Hij richtte bijvoorbeeld zijn pijlen in De Nieuwe Revisor (1979) op de literatuur van de jaren zeventig. Recenter trok hij met Sisyfus’ bakens (2009) van leer naar aanleiding van het lage

prijzengeld dat de Prijs der Nederlandse Letteren met zich meebracht. Behalve een doordachte opbouw en argumentatie hebben zijn polemieken een kenmerkend literair

gehalte gemeenschappelijk. Een geslaagd polemische geschrift bestaat volgens Brouwers uit woordkunst, argumenten en vermaak: ‘Literaire polemieken moeten over vuurwerk

beschikken. Ze moeten vrolijk zijn. Je mag zoals een advocaat de verdachte aan de

schandpaal nagelen, maar tegelijkertijd moet er een stroom grappen losbarsten.’1

In het najaar van 1996 neemt Brouwers de gelegenheid te baat om een hele aflevering van zijn eenmanstijdschrift Feuilletons aan zijn voormalige uitgever Ronald Dietz te wijden en lucht te geven aan zijn ongenoegen. In het pamflet Extra Edietzie veegt Brouwers op karakteristieke de vloer aan met de uitgever, die aan het hoofd stond van De Arbeiderspers. Het polemische geschrift is een aanval op verschillende fronten. Dietz moet het in alle opzichten ontgelden: behalve wat betreft zijn uitgeverschap heeft hij in de ogen van Brouwers ook op persoonlijk vlak ernstig afgedaan.

Extra Edietzie heeft een kiem in een veronderstelde bredere cultuurpessimistische

opvatting over literatuur en het uitgeversvak van midden jaren negentig. Brouwers haalt ter illustraties een essay van H.J.A. Hofland aan, waarin wordt gesteld dat de literaire elite verraad pleegt door het vulgaire toe te laten. Tegelijk eist diezelfde kleine groep mensen de

hoogste plaats in de literaire hiërarchie op, terwijl hun die niet toekomt.2 Net als Hofland is

Brouwers van mening dat literatuur een verheven positie inneemt die niet te verenigen valt met de populaire cultuur. Volgens Brouwers is er sprake van een afbraak die zich voltrekt over de hele linie: zowel bij uitgeverijen, als in boekenprogramma’s op tv en door de

literaire kritiek. Zij, de vooraanstaande boekbesprekers en uitgevers, geven naar zijn mening

1 Geciteerd door Sarah Verroen, ‘Polemisten zijn allemaal zachtaardige mensen’, in: De Groene Amsterdammer, 11 november 1992.

(6)

6

willens en wetens steeds meer de voorkeur aan populaire lectuur.3

De Arbeiderspers maakte zich volgens hem medeplichtig aan die degeneratie door de aanstelling van Dietz, als opvolger van directeur-uitgever Theo Sontrop per september 1991. Want, zo vindt Brouwers: ‘“Het verraad van de literaire klasse” is het gevolg van de

verkeerde types op de hoogste plaatsen.’4 Hij is dan ook niet te spreken over de manier

waarop Dietz is binnengehaald: het concern waar de uitgeverij onder viel, de Weekbladpers

Groep, heeft hem van hogerhand als uitgever benoemd.5 Welke misstappen Dietz

vervolgens zou hebben begaan bespreekt hij zeer uitvoerig in de rest van het pamflet, dat zich als volgt in het kort laat schetsen.

In veruit het grootste deel van Extra Edietzie bedient Brouwers zich van een mengsel van kritiek die betrekking heeft op de persoon én de uitgever. In het sterk

retorisch-polemische geschrift gaan opmerkingen ad hominem en over het zakelijke hand in hand. Door middel van bijvoorbeeld dialogen die in het pamflet zijn weergegeven laat Brouwers zien dat er tijdens privégesprekken met Dietz nauwelijks persoonlijke raakvlakken zijn. Hij zou met zijn uitgever van gedachte willen wisselen over literatuur, terwijl Dietz meer zag in

voetbal of andere sport als gespreksonderwerp.6 Daarnaast maakt Brouwers veelvuldig

gebruik van anekdotes om duidelijk te maken hoe Dietz als persoon voor het voetlicht treedt. Hij schetst onder meer het beeld van een onverschillige uitgever, die aan auteurs van de uitgeverij nauwelijks aandacht besteedt:

Dietz kijkt mij van op zes à zeven meter afstand recht in het gelaat, geeft geen sjoege, kent mij niet, wendt mij zijn zijkant toe, de lafbek, schikt zijn zijden shawl, steekt een sigaret op, heft zijn had met sigaret naar schouderhoogte, de hand met de palm naar boven geknakt, en blaast als een kokette nicht de rook uit alsof ik die rook ben.

De dwerg wenste mij niet te zien, laat staan mij een handdruk te geven.7

Volgens Brouwers is dit hoe Dietz zich tegenover hem gedroeg tijdens een receptie in maart 1996, een aangelegenheid waarbij hij aanwezig was in zijn hoedanig van uitgever. Brouwers voorziet met deze manier van weergeven zijn persoonlijke aantijgingen van een zakelijke

3 Jeroen Brouwers, Extra Edietzie, Feuilletons [2], Zutendaal/Amsterdam/Antwerpen 1996: 11-13. 4 Idem: 14.

5 Idem: 20-22. 6 Idem: 38. 7 Idem: 51.

(7)

7

context, een aanpak die hij in het pamflet doorlopend toepast.

De aanvallen op Dietz’ functioneren als directeur-uitgever van De Arbeiderspers zijn legio. Brouwers neemt hem bijvoorbeeld kwalijk dat zijn aanstelling en optreden voor het

vertrek van zo vele auteurs bij de uitgeverij zou hebben gezorgd.8 Het belangrijkste

oogmerk van Dietz zou volgens Brouwers uitsluitend de winst van de uitgeverij zijn, en met name het verhogen daarvan. De boeken die hij uitgeeft moeten zich in harde munt

terugbetalen en iets opleveren, terwijl de auteurs bij wie dat niet het geval is net zo goed

kunnen vertrekken.9 Mede vanwege dit uitgangspunt zou de nadruk bij De Arbeiderspers

door toedoen van Dietz meer en meer op publiciteit en (zelf)promotie van de auteurs zijn gaan liggen. Brouwers voert hem ter illustratie sprekend op: ‘Een schrijver moet véél aan publiciteit doen […] Hij moet zich wanneer hij maar kan op de pielefietsie vertonen, hij

moet zich presentéren.’10 Brouwers hekelt de accentverschuiving richting de mediagenieke

schrijver in het algemeen, en in het bijzonder omdat hij daar zelf niet het geschikte karakter

voor zou bezitten.11 De teneur van Extra Edietzie is kortom dat Dietz het in alle opzichten

heeft verknoeid.

Een van de aspecten die Brouwers ook in niet mis te verstane bewoordingen aankaart is de bijdrage die Dietz levert aan het fonds van De Arbeiderspers, dat wil zeggen aan de gezamenlijke boeken die bij de uitgeverij verschijnen. Hoewel Brouwers hier geen

systematische behandeling aan wijdt, blijkt uit verschillende passages van Extra Edietzie dat Dietz’ inbreng in zijn ogen ondermaats is. De nieuwe schrijvers die Dietz weet aan te

trekken, voldoen in het algemeen niet aan Brouwers’ literaire maatstaven. Een debuutroman zoals Hoezo bloedmooi (1995) van Hans Sahar oogst geen enkele waardering bij Brouwers,

maar levert des te meer spot en hoon op.12 Ook andere debutanten – of het nu gaat om

dichters, romanciers of auteurs van non-fictie – vallen niet in de smaak bij Brouwers. De koers die Dietz uitzet voor bepaalde delen van het fonds vindt bij hem al evenmin enige weerklank. Hij stelt onder andere dat de poëzie zienderogen achteruitgaat, waarbij hij de

bundel Ianus (1995) van Pim Hofstra als voorbeeld aanvoert.13 Eenzelfde bederf van het

literaire niveau zou zich gaan aftekenen bij de sinds jaar en dag alom gewaardeerde serie als

8 Bijvoorbeeld idem: 23-25. 9 Bijvoorbeeld idem: 46-47. 10 Idem: 85 (sic). 11 Bijvoorbeeld idem: 86. 12 Idem: 63-64. 13 Idem: 68-69.

(8)

8

Privé-Domein. Brouwers stelt zelfs dat ‘men over die reeks weldra een kruis [zal] kunnen

trekken’.14 Ten slotte leek ook Maatstaf (zie hoofdstuk 4) geen gunstig lot te zijn beschoren,

nadat Dietz de hele redactie van het tijdschrift naar huis had gestuurd en zelf een van de

nieuwe redacteurs werd.15

Enige tijd voor de publicatie van Extra Edietzie neemt Brouwers de beslissing om te kiezen voor een andere uitgever. De onmin tussen hem en Dietz is dan dermate opgelopen

dat het vertrek onvermijdelijk lijkt geworden,16 zo meldt hij uiteindelijk ook aan de top van

het uitgeverijconcern.17 Medio 1996 is de overstap van Brouwers naar een andere uitgeverij

een feit.

Hoofdschotel

Waar het fonds van De Arbeiderspers slechts een ingrediënt van de zogenaamde

‘Hoofdschotel’ van Extra Edietzie is, staat het in deze scriptie juist centraal. In de woorden van Brouwers weerspiegelen delen van het fonds een ‘van willekeur blijk gevend uitgaven-

“beleid”’18, waar hij dan ook her en der kritiek op uit. Nu bijna twintig jaar na dato een zo

goed als volledig overzicht van het fonds valt samen te stellen is het mogelijk te staven of uitspraken zoals deze stand kunnen houden. Het pamflet van Brouwers fungeert als directe aanleiding voor een centrale vraag die uiteen valt in twee delen, namelijk hoe het fonds van De Arbeiderspers eruit heeft gezien tijdens het uitgeverschap van Dietz tot aan het vertrek van Brouwers; en in hoeverre het beeld van het fonds dat Brouwers in Extra Edietzie voorhoudt daarmee overeenkomt.

Het beginpunt is de aanstelling van Dietz als uitgever. Zoals Brouwers ook aangeeft met zijn persoonlijke weergave in Extra Edietzie, heeft zijn aantreden een korte turbulente periode voor de uitgeverij als gevolg. Voor het fonds zijn de gevolgen daarvan duidelijk merkbaar. Aangezien Brouwers’ pamflet betrekking heeft op de periode die hijzelf met zijn werk aan de uitgeverij is verbonden, markeert de publicatie zelf de begrenzing van het onderzochte fonds. De onderhavige periode is daarmee afgebakend tot – met enige marge – de jaren 1991 tot en met 1996.

14 Idem: 77. 15 Idem: 58-61.

16 ‘Dietz spreekt’, in: HP/De Tijd, 9 maart 2001. 17 Idem: 135-139.

(9)

9

Waar de benoeming en het aantreden van Dietz toe hebben geleid komt aan de orde in het hier volgende hoofdstuk. Door middel van een reconstructie wordt inzichtelijk hoe de aanstelling in zijn werk is gegaan en in hoeverre er sprake was van een directe weerslag op het fonds van de uitgeverij. De gebeurtenissen zijn gereconstrueerd aan de hand van

bronnenonderzoek dat voor het grootste deel steunt op berichten en interviews uit kranten

en weekbladen.19 Bij wijze van epiloog komt voor zover mogelijk op dezelfde manier in het

vijfde hoofdstuk naar voren hoe het de uitgeverij en Dietz is vergaan, en hoe het vertrek van Brouwers bij de uitgeverij is verlopen.

Samen vormen die twee delen het kader voor het hart van het onderzoek: de analyse

van het fonds van De Arbeiderspers (hoofdstuk 3), en de vergelijking op punten die Brouwers noemt in zijn pamflet (hoofdstuk 4). Hij legt, zoals genoemd, de nadruk op de onderdelen in het fonds die hem niet bevallen of volgens hem teloorgaan. Het betreft voornamelijk verschillende schrijvers die dan bij de uitgeverij debuteren, de poëzie en de reeks Privé-Domein. Daarbij bespreekt Brouwers enkele individuele boeken en schrijvers uit verschillende delen van het fonds. De bevindingen staan op een rijtje in het

concluderende laatste hoofdstuk.

De analyse van het gehele fonds zelf is gebaseerd op een zogenaamde

fondsreconstructie, die in essentie neerkomt op een compleet overzicht van de uitgegeven boeken en hun onderscheidende kenmerken. In de volgende paragraaf wordt beschreven hoe de reconstructie tot stand is gekomen, en hoe de analyse vervolgens in zijn werk ging.

Het achterliggende doel van het onderzoek is niet enkelvoudig. Naast het verwerven van inzicht over uitgeverij De Arbeiderspers en haar boeken in een bepaalde periode, gaat het om een scherper beeld van de kritiek van Brouwers. Ervan uitgaande dat hij zijn pijlen richt op de fondsdelen die hij van groot belang acht voor de uitgeverij en haar statuur, heeft de vergelijkende component impliciet ook betrekking op de immateriële waarde die de uitgeverij en boeken voorstaan. Een bijkomstig doel is dan om te tonen wat de positieve en negatieve bijdragen van Dietz zijn aan het cultureel kapitaal dat de uitgeverij

vertegenwoordigt, gezien door de ogen Brouwers. Daarnaast is er het algemene doel om te laten zien wat er kan gebeuren wanneer een nieuwe directeur-uitgever van buiten aantreedt.

19 Er is afgezien van gesprekken met betrokkenen omdat het lastig is de juiste personen te spreken te krijgen. De belangrijkste twee, Dietz en Brouwers, zullen na alles wat zij al over de kwestie hebben gezegd waarschijnlijk niet de behoefte voelen meer tekst en uitleg te geven. Brouwers mocht zich nota bene niet meer over Dietz uitlaten sinds de afwikkeling van zijn overstap naar de andere uitgeverij. Bovendien zou nog meer subjectieve informatie te ver voeren voor het bestek van deze scriptie.

(10)

10

Het is daarentegen geen doel op zich om de discussie aan te gaan met Extra Edietzie. De bedoeling is niet om de stellingen van het pamflet te vergelijken met het fonds in termen van gelijk of ongelijk. Het vormt slechts de aanleiding. Ten slotte zorgt het onderzoek ook voor enige kritische bevindingen over de toegepaste methode, die in de volgende paragraaf aan de orde komt.

Fondsreconstructie en -analyse

Om inzicht te krijgen in de manier waarop een algemene uitgeverij richting geeft aan haar fonds in een bepaalde periode, is het van belang de uitgeverij te bekijken als een institutie binnen het literaire veld. Over het algemeen is de uitgeverij als institutie verantwoordelijk voor de materiële productie van de literatuur, wat in de praktijk neerkomt op het selecteren van uit te geven teksten en de verspreiding van die teksten in boekvorm. Zoals Pierre Bourdieu heeft laten zien met zijn theorie van het culturele veld bestaat er bij de

werkzaamheden van de uitgeverij een relatie tussen literaire en economische overwegingen. Enerzijds begeven uitgevers zich op de markt van culturele en artistieke producten waardoor ze gebonden zijn de literaire, immateriële factoren van wat ze produceren in acht te nemen. Anderzijds moeten ze rekening houden met factoren van commerciële en economische aard, aangezien de uitgeverij een speler is op de vrije markt, waar ze zogezegd haar hoofd boven water zal moeten houden. De beslissingen die de uitgeverij op basis van beide

overwegingen neemt, weerspiegelen zich tot op zekere hoogte in de samenstelling van haar fonds.20

Het is noodzakelijk om gedetailleerd in kaart te brengen hoe het uitgeverijfonds er in een bepaalde periode heeft uitgezien om er uitspraken over te kunnen doen. Er zijn

verschillende middelen en bronnen beschikbaar om tot een overzicht van de uitgaven te komen. In het geval van de reconstructie van het fonds van De Arbeiderspers is onder meer gebruik gemaakt van de informatie afkomstig van PiCarta, Brinkman’s Cumulatieve

Catalogus en de aanbiedingsprospectussen van de uitgeverij (zie voor een compleet

overzicht de Verantwoording). Het resultaat is een lijst van de uitgaven die in de betreffende periode zijn verschenen (zie de Bijlage), waarin ook aanvullende gegevens uit de catalogi

20 Frank de Glas, ‘Het uitgeverijfonds als voorwerp van studie binnen een “institutionele” literatuursociologische benadering’, in: TTT vol. 6 nr. 3, 1986, 245-258: 245-247. In het inleidende hoofdstuk van zijn proefschrift Nieuwe

(11)

11

zijn overgenomen. Per boek is een set aan kenmerken genoteerd, zoals onder andere genre, druk en eventueel de reeks waarvan het onderdeel uitmaakt. Op die manier ontstaat een omvangrijke en complete verzameling gegevens, die dient als basis voor de analyse van het gereconstrueerde fonds.

De analyse heeft als doel om vast te stellen wat de kenmerkende bestanddelen van het fonds van De Arbeiderspers zijn, en om daaruit op te maken hoe haar uitgavebeleid was ingevuld. De handvatten voor de analyse zijn afkomstig uit het artikel ‘Het uitgeverijfonds als voorwerp van studie binnen een “institutionele” literatuursociologische benadering’ van Frank de Glas en draaien kort gezegd om de verschillende zwaartepunten binnen een uitgeverijfonds. Als belangrijkste begrippen op dat vlak onderscheidt hij dominantie en continuïteit.21 Dominantie heeft betrekking op de categorieën die binnen een fonds relatief méér, sterker vertegenwoordigd zijn dan andere. Ze zijn te onderscheiden door een indeling te maken naar zogenaamde boeksoort en auteursoeuvre. Wanneer bijvoorbeeld een

uitgeverij op een enkele roman na slechts poëziebundels uitgeeft dan kan worden geconstateerd dat poëzie in het betreffende fonds een dominante boeksoort of genre is, tenminste ten opzichte van het verhalend proza.

Continuïteit heeft betrekking op de duurzaamheid van de onderdelen die deel uitmaken van het fonds. Zo is het mogelijk na te gaan of een uitgeverij zich doorlopend profileert door middel van een bepaald fondssegment, zoals een reeks. Doordat er in reeksen over het algemeen met regelmaat nieuwe delen verschijnen, zorgen ze bijna van nature voor continuïteit. Dezelfde soort duurzaamheid kan gelden voor bijvoorbeeld een boeksoort of het oeuvre van een bepaalde auteur. Een oeuvre dat een continue productie behelst, van vele boeken en zich over verschillende decennia uitstrekkend, heeft het een grotere continuïteit dan een oeuvre van een auteur die twee romans in twee verschillende, uiteen liggende jaren heeft gepubliceerd. De Glas vat het uitgangspunt elders samen als een vraag: ‘welke soorten boeken (type auteurs) zijn dominant binnen een fonds, en welke keuzen voor titels en

auteurs drukken er voor langere tijd hun stempel op?’22

Zoals de hierboven gegeven voorbeelden laten zien vertegenwoordigen beide categorieën geen absolute norm maar een relatieve. De dominantie of continuïteit van een fondsonderdeel wordt steeds bepaald in vergelijking met die van ander onderdelen, dus op

21 De Glas 1986: 247-249. 22 De Glas 1989: 35.

(12)

12

basis van de onderlinge verhoudingen binnen het fonds.23 De dominanties die op basis van de kwantitatieve data zijn vastgesteld, toetst De Glas (in navolging van Verdaasdonk) door middel van de loglineaire analyse, een statistische controlemethode. De louter hypothetische modellen die daarin worden gebruikt maken inzichtelijk welke subcategorieën van elkaar afhankelijk zijn en dus invloed op elkaar uitoefenen. Uit de loglineaire analyse blijkt welke kwantitatieve verschillen of veranderingen in de waarden significant zijn en welke niet.24 Het is met andere woorden van groot belang om de relativiteit van de resultaten steeds in het oog te houden.

Afhankelijk van de vragen die aan het fonds worden gesteld past De Glas de categorieën dominantie en continuïteit toe op verschillende onderdelen, om ze te

onderzoeken. Ze hebben in de eerste plaats betrekking op auteursoeuvres en boeksoorten. Daarbinnen wordt onderscheid gemaakt tussen allerlei verschillende karakteristieken, waardoor de onderdelen van een fonds verder worden gespecificeerd. Bij de boeksoort ‘vertaling’ zouden bijvoorbeeld als oorspronkelijke taal Nederlands en niet-Nederlands de enige mogelijkheden kunnen zijn, maar evengoed is een verdeling in Engels, Duits, Frans etc. mogelijk. Ook voor andere aspecten kunnen meer of minder criteria worden uitgesplitst, naar gelang wat het onderzoek verlangt. Op basis van de hieraan te verbinden conclusies kunnen uitspraken worden gedaan over de samenstelling van het fonds van de uitgeverij. Uiteindelijk zorgt dat voor inzicht in de koers die de uitgeverij gedurende een bepaalde periode heeft gevolgd, al zal dat niet synoniem zijn voor het werkelijke (nagestreefde) uitgeverijbeleid.25

Voor de analyse van het fonds van De Arbeiderspers zijn binnen het kader van

bovenstaande methode de volgende karakteristieken gebruikt. Op basis van het onderscheid tussen fictie, non-fictie en poëzie; vertaalde en Nederlandstalige boeken; de verschillende reeksen en levende en dode auteurs is gekeken naar de dominanties binnen het geheel. Door die verhoudingen in kaart te brengen ontstaat een algemeen beeld van de samenstelling van het fonds. De volgende stap wordt gezet door aan de hand van de verschillende

auteursoeuvres, herdrukken en reeksen de elementen die voor continuïteit binnen het fonds

23 H. Verdaasdonk, ‘The influence of certain socio-economic factors on the composition of the literary programs of large dutch publishing houses’, in: Poetics nr. 14, 1985: 575-608: 582.

24 Voor een voorbeeld van de loglineaire analyse zie Idem: 604-608 (appendix). 25 De Glas 1986: 247-249.

(13)

13

zorgen, op te sporen. Interessant is hierbij de vraag of er misschien in plaats van continuïteit breuken aan te wijzen zijn die duiden op wijzigingen in de koers van de uitgeverij.

Naar aanleiding van Extra-Edietzie ligt er nadruk op het onderzoek naar de verschillende onderdelen van het fonds die Brouwers daarin aan de orde stelt, om

vergelijkingen te kunnen trekken. In de analyse is daarom meer aandacht besteed aan het poëziesegment, aan de reeks Privé-Domein en aan de verschillende debutanten in de periode. Omdat het debuut als zodanig geen categorie is in de theorie over fondsanalyse, is ervoor gekozen daarbij ook de ontvangst door de literaire kritiek te betrekken. De analyse krijgt zo een inhoudelijke dimensie waardoor het mogelijk is enerzijds het uitgeefbeleid van De Arbeiderspers te schetsen en anderzijds de kritische noten van Brouwers in perspectief te plaatsen.

(14)

14

Hoofdstuk 2 – Wisseling van de wacht

Sontrop op een zijspoor

Tot in het jaar 1991 was Theo Sontrop directeur-uitgever van De Arbeiderspers. Sontrop (1931) had zijn ervaring in de uitgeverswereld opgedaan als onder meer redacteur bij Meulenhoff en trad in 1972 in dienst van De Arbeiderspers. De directie had hem gevraagd

om er uitgever te worden.26 Onder zijn leiding, in samenwerking met redacteur Martin Ros,

kreeg de uitgeverij in tegenstelling tot de periode daarvoor een steeds sterker literaire uitstraling. In de loop van de jaren zeventig begonnen Maarten ’t Hart, Boudewijn Büch en F.B. Hotz er te publiceren. Prozaschrijvers als Cees Nooteboom, Jeroen Brouwers, Joost Zwagerman en Mensje van Keulen begonnen deel uit te maken van het fonds ten tijde van Sontrop. Op het vlak van de poëzie zorgden Ed Leeflang, Jan Eijkelboom, Rob Schouten, Eva Gerlach en Anna Enquist voor aanzien. Sontrop suggereert zelf dat de druk die moederconcern de Weekbladpers Groep tijdens de laatste jaren van zijn directeurschap uitoefende om de omzet te verhogen, het door hem opgebouwde fonds geen goed heeft gedaan.27

Aan het eind van de jaren tachtig ging een deel van Sontrops bevoegdheden over naar Pieter de Jong. Naar verluidt omdat Sontrop met zijn uitgavenbeleid voor een te mager

resultaat zorgde en ‘de laatste jaren te vaak in het café te vinden [zou] zijn geweest’.28 De

Jong was op dat moment de directeur van Singel 262, het overkoepelende onderdeel binnen de Weekbladpers Groep, waaronder behalve De Arbeiderspers bijvoorbeeld ook Querido en Nijgh & Van Ditmar vielen. Hij nam een deel van de taken van de uitgever over. Interne financiële belangen zullen waarschijnlijk een rol hebben gespeeld bij de overwegingen om de zeggenschap van Sontrop in te perken. In Elsevier wordt bijvoorbeeld gesproken van ‘de

rommelige financiële huishouding van Sontrop en hoofdredacteur Martin Ros’.29 Boudewijn

Büch stelde in een artikel dat de uitgeverij gebukt ging onder financieel wanbeheer. Sontrop zou als tegenmaatregel toen van hogerhand de tekenbevoegdheid voor grotere bedragen zijn

26 Onno Blom, De conversationalist. Insulaire gesprekken met gentleman en ex-uitgever Theo Sontrop, Amsterdam 2014: 30.

27 Reinjan Mulder, ‘Iedereen zat te suffen. Gesprek met Theo Sontrop over uitgeven en dichten’, in: NRC Handelsblad, 8 november 1996.

28 Idem.

(15)

15

ontzegd.30

De jaarverslagen van het uitgeverijconcern doen sterk vermoeden dat het (na de maatregel) in financieel opzicht redelijk tot goed gaat met De Arbeiderspers. In 1989 was de daling van de verkoop bij de algemene uitgeverijen van het concern gestopt. Bij De

Arbeiderspers deed zich het volgende verschijnsel voor: ‘Opvallend was de sterke toename

van de verkopen “nieuw fonds” tegenover het achterblijven van de verkopen “oud”.’31

Nieuw verschenen boeken verkochten met andere beter dan de titels die al langer beschikbaar waren.

In 1990 was de verbetering van het bedrijfsresultaat volgens het jaarverslag32

voornamelijk toe te schrijven aan de prestaties van de algemene uitgeverijen. ‘Die

ontwikkeling is te danken aan een drietal factoren: een substantiële groei in omzet en afzet waaraan alle uitgeverijen hebben bijgedragen, een verbetering van de marge en een

volgehouden kostenbeheersing.’ De Arbeiderspers boekte dat jaar minder goede resultaten dan Querido (dat een record haalde) en Nijgh & Van Ditmar, maar vergrootte wel de omzet: ‘Bij De Arbeiderspers vertoonde de omzet een opmerkelijke groei, vooral bij de vertaalde literatuur. Het resultaat bleef evenwel bij deze groei ten achter.’

Op 6 juni 1991 komt naar buiten dat Sontrop als uitgever een stap verder terug zou

doen. Hij kan wel de titel van directeur behouden en aan de uitgeverij verbonden blijven33,

maar vanuit Singel 262 begint vervolgens het zoeken naar een opvolger voor de functie van uitgever. Als aanleiding voor de voorgenomen vernieuwing noemde De Jong naderhand Sontrops problematische functioneren: ‘[...] omdat hij zijn mensen schoffeerde en zijn afspraken niet nakwam. Maar ik heb eerst een aantal jaren geprobeerd of er geen andere

oplossing was’.34 Sontrop weerspreekt dat hij een slechte verstandhouding had met zijn

auteurs.35

Sontrop vertrekt uiteindelijk enige tijd later vrij geruisloos van de uitgeverij, wanneer hij in 1993 gebruikmaakt van de VUT-regeling en zijn functie als ‘directeur op persoonlijke

30 Boudewijn Büch, ‘Theo Sontrop bestaat niet meer’, in: Het Parool, 14 september 1991.

31 T.G.G. Bouwman en P.F.M. de Jong, ‘Directieverslag’, 9 mei 1990, in: Jaarverslag Weekbladpers Groep bv 1989, 1990, 9-13: 11. De jaarverslagen geven geen cijfers over afzonderlijke uitgeverijen binnen Singel 262. Financiële ongeregeldheden bij De Arbeiderspers kunnen daardoor eenvoudig zijn gemaskeerd.

32 T.G.G. Bouwman en P.F.M. de Jong, ‘Directieverslag’ 12 april 1991, in: Jaarverslag Weekbladpers Groep bv 1990, Amsterdam 1991, 11-15: 13.

33 Theodor Holman, ‘De nadagen van een uitgever’, in: HP/De Tijd op zondag, 18 oktober 1992. 34 Suzanne Weusten, ‘Interview: Pieter de Jong’, in: de Volkskrant, 17 december 2011.

(16)

16

titel’ neerlegt.36 Een aantal jaar later vertelde hij in een interview dat hij moe was van het

werk en dat het hem niet meer zo beviel. Hij verklaarde: ‘Zo leuk is het werken nu ook weer niet. […] Het is ook wel heerlijk om niet meer elke dag de rotzooi te hoeven lezen die

binnenstroomt.’37

De opvolger

De zoektocht naar een nieuwe directeur voor De Arbeiderspers begint weliswaar in juli 1991, maar op het moment dat dit nieuws naar buiten komt was nog niet duidelijk op welke termijn er een beslissing zou worden genomen. De Jong laat weten dat ‘de procedure voor

de opvolging loopt en dat er zeer zorgvuldig gekeken wordt naar beschikbare kandidaten’.38

Over hoe de verhoudingen binnen de uitgeverij liggen ontstaan vrijwel meteen

geruchten. Op dat moment is behalve Sontrop en Martin Ros ook Emile Brugman werkzaam als redacteur bij de uitgeverij (sinds 1979). Volgens Sontrop botert het niet tussen Brugman en hem, wat ook een aanleiding zou kunnen zijn voor zijn langzame terugtreden als

uitgever.39

Brugman zou hebben gedreigd de uitgeverij te verlaten als hij niet tot directeur zou worden benoemd. Een dertigtal auteurs zou op dat moment achter hem staan, maar hijzelf gaf desgevraagd aan van niets te weten. De Jong hield zich, wijzend op de privacy van de betrokkenen, op de vlakte en zei dat de auteurs in deze zaak ook als adviseurs kunnen

optreden.40 Ongeveer een maand later blijkt dat 28 auteurs uit het fonds samen een brief

hadden opgesteld waarin zij aangeven dat de opvolger van Sontrop volgens hen onder de redacteurs van de uitgeverij gevonden kon worden, namelijk in de persoon van Brugman. Door wie de brief precies was ondertekend en opgesteld is niet bekend. Brugman zegt zelf niet op de hoogte te zijn geweest van het feit dat de auteurs een brief hadden opgesteld. De sollicitatiecommissie van het concern heeft de oproep van de auteurs bekeken en naast zich neer gelegd.41

36 ‘Sontrop stopt’, in: Boekblad (vol. 160 nr. 22), 4 juni 1993.

37 Reinjan Mulder, ‘Iedereen zat te suffen’, NRC Handelsblad, 8 november 1996. 38 Lucas Ligtenberg, zt, in: NRC Handelsblad, 19 juli 1991.

39 Sontrop geciteerd door Blom 2014: 59.

40 Lucas Ligtenberg, zt, in: NRC Handelsblad, 19 juli 1991.

41 Lucas Ligtenberg, zt, in: NRC Handelsblad, 16 augustus 1991. Volgens Boudewijn Büch, ‘Theo Sontrop bestaat niet meer’, in: Het Parool, 14 september 1991 waren er drie initiatiefnemers, een van hen zou de Portugese auteur José Rentes de Carvalho zijn geweest.

(17)

17

De besprekingen tijdens de sollicitatieprocedure werden in alle discretie gevoerd. Volgens De Jong bestond de commissie uit zeven personen ‘en die heeft het zeer zorgvuldig bekeken’. Het feit dat hij de kandidaat die uiteindelijk werd gekozen, al langer kende

doordat ze in het verleden collega’s waren geweest heeft volgens hem geen voordeel opgeleverd voor de sollicitant. De twee prevalerende kandidaten voor de functie, gekozen uit een onbekend aantal sollicitanten, waren beiden bekenden van De Jong. Bovendien, zo zegt hij, is het uitgeefconcern een coöperatieve werknemersvereniging, wat betekent dat de werknemers samen eigenaar van het bedrijf zijn en over dergelijke sollicitaties indirect

konden meebeslissen.42

Op 3 augustus maakt de Weekbladpers Groep bekend dat Ronald Dietz werd

benoemd als directeur van De Arbeiderspers. Vanaf 1 september zou hij in dienst treden en

Theo Sontrop zou, zoals genoemd, naast hem aanblijven als ‘titulair directeur’.43 Sontrop

verduidelijkt zelf de nieuwe verhoudingen op de uitgeverij als volgt: ‘Ik ga niet weg bij De Arbeiderspers. Ronald Dietz wordt “winstdirecteur”. Hij gaat de dagelijkse leiding

overnemen. En als dat goed gaat, neemt hij over ongeveer drie jaar alle functies van mij over.’44

Tegenover Boekblad liet De Jong weten dat hij ‘zeer blij’ was met het feit dat in een korte tijd een opvolger was gevonden voor de ‘moeilijke, veeleisende functie’ van uitgever. ‘Dietz heeft aanwijsbare ervaring in een vergelijkbare complexe organisatie, en we hebben er het volste vertrouwen in dat we een vorm kunnen vinden voor de manier waarop hij bij AP de kar gaat trekken. Hij heeft aangetoond te kunnen werken met kwaliteitsrijke mensen,

en ik denk dat zijn aanstelling een goed perspectief is voor alle betrokkenen,’ stelt hij.45 De

Jong nodigde de auteurs van De Arbeiderspers uit om kennis te maken met de nieuw

aangestelde directeur tijdens borrel ten burelen van de uitgeverij op 22 november.46

42 NRC Handelsblad, 16 augustus 1991. 43 NRC Handelsblad, 3 augustus 1991.

44 Hans Renders, ‘De opvolger’, in: HP/De Tijd, 30 augustus 1991: 33.

45 ‘Ronald Dietz directeur AP’, in: Boekblad (vol. 158 nr. 32), 9 augustus 1991: 5.

46 Brief ‘Aan de auteurs van De Arbeiderspers’, dd. 4 november 1991, ondertekend Pieter F.M. de Jong. Archief van De Arbeiderspers in de KVB.

(18)

18 Dietz en De Jong

Uit verschillende portretten blijkt hoe de wegen van Dietz en De Jong elkaar hebben gekruist; ze kenden elkaar al goed voordat Dietz naar De Arbeiderspers kwam. Dietz

studeerde Nederlands in Groningen en behaalde zijn lesbevoegdheid. Hij werd leraar op het Sint Maartenscollege in Haren (Gn.). Als docent ontwikkelde Dietz zich vooral op het vlak van het literatuuronderwijs: hij legde zijn leerlingen voornamelijk volwassenenliteratuur voor. Op de scholengemeenschap trof hij De Jong weer, die voordien ook Nederlands in Groningen had gestudeerd, en al als docent werkzaam was aan dezelfde school. Ze hebben

raakvlakken en trekken daar veel met elkaar op.47

De Jong ging daarna aan de slag in de boekenbranche. Hij werkte van 1972 tot en met 1986 bij de educatieve uitgeverij Wolters-Noordhoff in Groningen, vanaf 1978 als

adjunct-uitgever.48 In 1977 werd Dietz door hem aangesteld als redacteur-uitgever bij

dezelfde uitgeverij. In die hoedanigheid, onder leiding van De Jong, bedacht hij in zijn eerste jaar het op het middelbaar onderwijs gerichte literaire tijdschrift Tikker. Daarna volgenden de vergelijkbare literatuurtijdschriften Klapper (later voortgezet als Diepzee) en

Bumper. Zelf publiceerde hij ook bijdragen in die tijdschriften, onder meer een artikel over

Jan Hanlo.49 De Engelstalige literatuur voor het onderwijs bracht hij onder in de

tijdschriftuitgave Diver. Vanaf 1986 stond hij als uitgever aan het hoofd van de afdeling

Talen en Menswetenschappen.50 Ten slotte was de Lijsterreeks, de jaarlijkse selectie literaire

pockets voor scholieren, een van zijn ideeën.51

De Jong verruilde Wolters-Noordhoff voor de Weekbladpers Groep in 1986. Hij werd directeur van de uitgeverijen van Singel 262 en lid van de directie van de Weekbladpers

Groep.52 In 1991 zorgde hij er hoogstwaarschijnlijk voor, zoals beschreven, dat zijn

vroegere collega en vriend Dietz uit de sollicitatieprocedure voor directeur van De Arbeiderspers kwam bovendrijven. Op de vraag of er sprake was van een vriendendienst antwoordde Dietz desgevraagd: ‘Vriendendienst? Zoiets doe je je beste vriend niet aan. De

47 Volgens Jan Heykoop, geciteerd door Hans Renders, ‘De opvolger’, in: HP/De Tijd, 30 augustus 1991, 33-36: 36. 48 Suzanne Weusten, ‘Interview: Pieter de Jong’, , de Volkskrant, 17 december 2011.

49 Hans Renders, ‘De opvolger’, in: HP/De Tijd, 30 augustus 1991: 36.

50 NRC Handelsblad, 3 augustus 1991 en ‘Ronald Dietz directeur AP’, in: Boekblad (vol. 158 nr. 32), 9 augustus 1991: 5.

51 Peter-Erik Neyssen, ‘De ‘romantische uitgeverij’ van Ronald Dietz’, in: Boekblad (vol. 162 nr. 6), 16 februari 1995: 18.

(19)

19

Arbeiderspers is een complex bedrijf; je moet het willen.’53

Uitgeverij Atlas

Na de benoeming van Dietz als directeur gaf Brugman te kennen zich te beraden op zijn positie, die tegen wil en dank onder druk was komen te staan. Hij nam in augustus 1991 vakantie op om na te denken over het vervolg van de situatie. De auteurs die hem met hun brief hadden willen steunen wachtten af wat hij zou beslissen en onthielden zich van

commentaar.54 Volgens NRC Handelsblad werd Brugman beschouwd als een van de

drijvende krachten van De Arbeiderspers. Als redacteur begeleide hij tal van Nederlandse

auteurs en onderhield hij contact met veel buitenlandse auteurs.55 Sontrop reageerde op de

aandacht van de media: ‘Als je de kranten mag geloven, werd de AP de afgelopen jaren

gedragen door alleen Brugman; daar kun je je vraagtekens bij zetten.’56

Begin september 1991 maakte Brugman bekend dat hij afscheid zou nemen van De Arbeiderspers. De reden voor zijn vertrek zou de manier zijn waarop de opvolging van Sontrop was verlopen, omdat Brugman ook voor het directeurschap van de uitgeverij

beschikbaar zou zijn geweest.57 Brugman zelf wees die verklaring als gerucht van de hand.

Hij benadrukte dat hem door het personeel en de auteurs van De Arbeiderspers was

gevraagd te solliciteren voor de post van directeur, maar dat hij zelf eigenlijk geen ambitie had om die functie te bekleden. Over de werkelijke reden van zijn beslissing liet hij zich niet uit: ‘Mijn tijd bij De Arbeiderspers ligt nu achter me en daar wil ik het bij laten.’ Volgens hem was de directie van Singel 262, ondanks de geruchten die de ronde deden,

verbaasd over de aankondiging van zijn vertrek.58

De lacune die zo onder het personeel was ontstaan, werd voor zover bekend pas opgevuld vanaf juni 1992. Ronald Fagel, die eerder voor Wereldbibliotheek had gewerkt, kwam vanaf dat moment als redacteur bij De Arbeiderspers. Volgens Dietz zou hij

samenwerken met Martin Ros en langzaamaan de acquisitie voor zijn rekening gaan nemen,

53 Rik Planting en Aleid Truijens, “De markt is de grootste abortuskliniek ter wereld”, in: Elsevier, 14 september 1991. 54 NRC Handelsblad, 16 augustus 1991.

55 NRC Handelsblad, 5 september 1991, 7 september 1991.

56 ‘Emile Brugman start nieuw fonds: Atlas’, in: Boekblad (vol. 158 nr. 37), 13 september 1991: 5. 57 NRC Handelsblad, 5 september 1991.

(20)

20

te beginnen met de Engelstalige literatuur en vervolgens de Franse en Zuid-Europese.59

Brugman begon intussen als uitgever een nieuwe uitgeverij, die vanaf november 1991 opereerde onder de naam Atlas. De uitgeverij was als imprint onderdeel van uitgeverij

Contact (onder het concern Wolters-Kluwer).60 De naam van de nieuwe uitgeverij werd

ontleend aan het tijdschrift dat in mei van hetzelfde jaar voor het eerst was verschenen bij uitgeverij Contact. Een deel van de redactie van het tijdschrift was het in eerste instantie niet

eens met de keuze voor dezelfde naam, maar stapte uiteindelijk over de bezwaren heen.61

Tijdschrift Atlas ontstond op initiatief van Brugman en Harko Keijzer, uitgever van Contact,

en was naar eigen zeggen een ‘literair non-fictieblad’ voor een breed publiek.62 Dankzij dit

project was het mogelijk om binnen relatief korte tijd de imprint onder de vleugels van Contact op te richten.

Brugman omschreef het nieuwe fonds bij aanvang als ‘breed literair’: het zou gaan bestaan uit Nederlandse en vertaalde fictie en non-fictie. Een eventuele overlapping met

uitgeverij Contact, dat een vergelijkbaar fonds voerde, vreesde hij niet.63 Zijn strategie

beschreef hij als volgt: ‘Ik laat me helemaal leiden door mijn persoonlijke smaak en belangstelling, en die is erg breed.’64

Er waren ook geruchten over een collectieve uittocht van auteurs bij De

Arbeiderspers, die het spoor van Brugman zouden volgen en zouden overstappen naar Atlas. Het ligt voor de hand dat de ondertekenaars van de brief aan de sollicitatiecommissie die keuze zouden maken, alleen was op het moment dat het nieuws over Atlas naar buiten kwam nauwelijks iets bekend over hun stappen. Mensje van Keulen en Koos van Zomeren, beiden auteurs van De Arbeiderspers, reageerden zeer terughoudend en verklaarden niet als groep op te treden. Brugmans partner Ellen Schalker, tot dan toe werkzaam bij het

secretariaat van De Arbeiderspers, verliet de uitgeverij iets later dan hij en werd benoemd als redacteur bij uitgeverij Atlas.65

De eerste auteurs van De Arbeiderspers die Brugman bekendmaakte als voortaan verbonden aan Atlas, waren Kristien Hemmerechts, Redmond O’Hanlon en Boudewijn

59 ‘Fagel redacteur Arbeiderspers’, in: Boekblad (vol. 159 nr. 15), 10 april 1992.

60 ‘Emile Brugman start nieuw fonds: Atlas’, in: Boekblad (vol. 158 nr. 37), 13 september 1991: 5. 61 ‘Toch Atlas’, in: Boekblad, 1991.

62 Lucas Ligtenberg, ‘Nieuw literair blad voor groot publiek’, in: NRC Handelsblad, 21 mei 1991. 63 ‘Emile Brugman start nieuw fonds: Atlas’, in: Boekblad (vol. 158 nr. 37), 13 september 1991: 5. 64 ‘Het is beslist niet de bedoeling dat Atlas klein blijft’, NRC Handelsblad, 1 november 1991. 65 NRC Handelsblad, 5 september 1991.

(21)

21

Büch.66 Toen Atlas net begonnen was kondigde Brugman alvast de eerste aanbieding van

1992 aan, waarop titels zouden staan van Marjan Berk, Jan Brokken, Büch, Hemmerechts, Paul Theroux, Jenny Diski, Stephen Amidon en Alma Mahler. Uitgezonderd Amidon en Mahler werd hun werk voorheen bij De Arbeiderspers uitgegeven. Daarnaast kwamen Benno Barnard, Michael Dibdin, Geert van Istendael en Colin Thubron in het kielzog van Brugman mee naar de nieuwe uitgeverij. Zelf zei hij over de overstappende auteurs: ‘Ik heb

niemand gevraagd maar er zijn auteurs die per se mee willen.’67 Theroux, Ian Buruma en

V.S. Naipaul verkasten vervolgens naar Atlas door bemiddeling van een agent.68 Bij de

genoemde auteurs voegen zich later nog Charles Ducal, Mensje van Keulen, Julian Barnes, en op termijn gaan ook Cees Nooteboom, Marijke Höweler, Mischa de Vreede, Alan

Hollinghurst en Rudi van Dantzig met hun nieuwe werk naar Atlas in plaats van naar De Arbeiderspers.

Wie naar aanleiding van de oprichting van Atlas niet overstapt is Jeroen Brouwers. Tegen De Morgen zegt hij: ‘Ik heb geen enkele reden om weg te gaan, ik me al meer dan vijftien jaar “happy” bij deze uitgeverij en ik heb geen persoonlijke band met de heer Brugman.’ Brouwers stelt daarnaast dat hij niet tot de ondertekenaars van de brief behoort en daarom niet op voorhand tegen de aanstelling van een directeur-uitgever van buiten was.69

Toen uitgeverij Atlas ongeveer drie jaar bestond gaf Martin Ros desgevraagd, met enige tegenzin, zijn mening over Atlas. Hij zei respect te hebben voor het feit dat Brugman persoonlijk het initiatief genomen had tot de oprichting van een nieuwe uitgeverij. Het bestaan van Atlas ervoer hij niet als concurrentie: ‘[...] uitgeverij Atlas is toch het voor de

Arbeiderspers strelende bewijs dat we ons rustig een dochter konden permitteren.’70 Dietz

zegt later over de uitgeverij ‘dat zij een filiaal hebben opgericht met voormalige

AP-auteurs’.71 De Arbeiderspers wil zo doen uitstralen dat de impact op de uitgeverij minimaal

is geweest. Toch betekent het al met al een aderlating voor het fonds van De Arbeiderspers, niet in de laatste op het vlak van de buitenlandse literatuur.

66 ‘Emile Brugman start nieuw fonds: Atlas’, in: Boekblad (vol. 158 nr. 37), 13 september 1991: 5. 67 ‘Het is beslist niet de bedoeling dat Atlas klein blijft’, NRC Handelsblad, 1 november 1991. 68 Jan Fred van Wijnen, zt, in: Vrij Nederland, 9 mei 1992.

69 Eric Rinckhout, ‘Benoeming van nieuwe direkteur zet kwaad bloed’, in: De Morgen, 6 september 1991. (sic) 70 ‘Ik ben helemaal geen boekenwurm’, in: Het Parool, 9 juli 1994.

(22)

22 Dietz als uitgever

Dietz treedt vanwege genoemde zaken als uitgever aan onder een slecht gesternte. Hij maakte destijds in enkele interviews duidelijk wat zijn visie op de situatie bij De

Arbeiderspers was, hoe hij zijn rol als directeur-uitgever zou gaan vervullen en wat zijn persoonlijke opvattingen over literatuur zijn.

Het vertrek van Emile Brugman en de oprichting van Atlas vond hij ten eerste een goede beslissing. Hoewel hij en Brugman elkaar niet kenden, meende Dietz dat de

onenigheid die er op de uitgeverij bestond met Brugmans opstappen was verdwenen. ‘Als je een huwelijk moet volhouden met een partner die jou niet wil, die diep gefrustreerd is,

wordt dat een kwelling,’ zei Dietz over de kwestie.72 De brief die de auteurs op eigen

initiatief gezamenlijk hadden gestuurd naar de sollicitatiecommissie was volgens Dietz geen actie die tegen hém persoonlijk was gericht, maar veeleer een steun in de rug van Brugman. Hij kan het zich ook niet voorstellen dat Brugman iets tegen hem zou hebben. Nog voordat de overstap van de auteurs zich volledig voltrokken had, zei Dietz hierover: ‘Ik heb

begrepen dat Brugman goede contacten onderhield met auteurs. Alle eer komt hem

ongetwijfeld toe. […] Als de auteurs zien dat je veel voor de zaak overhebt, klaart de lucht vanzelf op.’73

Terugkijkend op de tijd dat hij begon als directeur van De Arbeiderspers vertelde Dietz naderhand dat de omstandigheden voor hem verre van gemakkelijk waren. In zijn

eigen woorden: ‘Ik kwam in een brandend huis.’74 Om orde op zaken te stellen bij de

uitgeverij was zijn stelligste voornemen om letterlijk op te ruimen. In de praktijk kwam dat neer op: nog niet uitgegeven manuscripten opdiepen; eerder aangekochte en/of vertaalde maar nog niet verschenen boeken tevoorschijn halen en de correspondentie met auteurs diende beter te worden bijgehouden. Het aantrekken van nieuwe schrijvers was ten gevolge

van de ontstane leemte eveneens een belangrijke taak geworden.75

Dietz komt aan boord van de uitgeverij om schoon schip te maken, niet alleen als uitgever maar ook als manager. Op grond van zijn ervaring bij Wolters-Noordhoff

72 Rik Planting en Aleid Truijens, “De markt is de grootste abortuskliniek ter wereld”, in: Elsevier, 14 september 1991. 73 Rik Planting en Aleid Truijens, “De markt is de grootste abortuskliniek ter wereld”, in: Elsevier, 14 september 1991. 74 Hanneke Wijgh, ‘Nieuwe uitgever van De Arbeiderspers na uitbezemen: “De tijd werkt in mijn voordeel”’, in:

Trouw, 16 maart 1995.

75 Hanneke Wijgh, ‘Nieuwe uitgever van De Arbeiderspers na uitbezemen: “De tijd werkt in mijn voordeel”’, in:

(23)

23

beschouwt hij zichzelf als een ‘tweebenige voetballer’76, waarmee hij bedoelt zowel

verstand te hebben van literatuur als van leidinggeven aan een bedrijf. Welke van de twee kanten zou prevaleren blijft enigszins in het midden. Over de financiële huishouding van De Arbeiderspers zegt hij bijvoorbeeld: ‘Bij de AP staat continuïteit voorop. Je moet als een goed huisvader de kas beheren en iets voor slechte tijden opzij leggen, maar mooie dingen maken blijft je doel.’77

De bedoeling was in essentie om de uitgeverij van een degelijke financiële basis te voorzien zonder al te veel aan de inhoudelijke kant te veranderen. Op het vlak van

marketing en publiciteit wil Dietz wel veranderingen doorvoeren, maar het blijft onduidelijk op welke manier hij dat beoogt te doen. Uit de voorbeelden die hij geeft blijkt dat zoiets als

klantenbinding, een intenser contact tussen uitgeverij en lezers, daarbij van belang is.78

Over het fonds zoals dat bij zijn aantreden wordt gevoerd laat Dietz zich positief uit. Hij heeft persoonlijk grote affiniteit met de reeks Privé-Domein en spreekt hij zich lovend

uit over de vertalingen in het fonds, zoals hij in meerdere gesprekken aangeeft.79 Het

uitgeven van poëzie noemt hij in algemene zin een wilsbesluit, dat alleen mogelijk is door

interne subsidiëring binnen het fonds toe te passen.80 Naar eigen zeggen ligt Dietz

belangstelling voornamelijk bij de egodocumenten, de Angelsaksische, Duitse en

Nederlandse literatuur, en zal hij zich als uitgever mogelijk op die vlakken manifesteren. Hij ziet daarnaast mogelijkheden om eventueel iets meer humor of literaire humor in de

uitgaven te brengen. Bij het behoud en de voorzetting van het fonds zal hij nauw

samenwerken met Ros en Sontrop.81

Aanvankelijk laat Jeroen Brouwers over zijn nieuwe uitgever weten: ‘De heer Dietz is benoemd op grond van zijn capaciteiten, mag ik toch aannemen. Ik wil gewoon afwachten

hoe deze man funktioneert.’82 Niet iedereen stelt zich zo neutraal op tegenover Dietz.

Binnen de kringen van het boekenvak raakte hij vrij snel in opspraak vanwege zijn

uitlatingen in verschillende interviews. Het lijkt erop dat hij en zijn intenties niet altijd goed

76 Peter Blom, ‘Ronald Dietz als de kapitein Haddock van De Arbeiderspers, in: Dagblad van het Noorden, 5 augustus 1991.

77 Rik Planting en Aleid Truijens, “De markt is de grootste abortuskliniek ter wereld”, in: Elsevier, 14 september 1991. 78 Rik Planting en Aleid Truijens, “De markt is de grootste abortuskliniek ter wereld”, in: Elsevier, 14 september 1991. 79 Bijvoorbeeld in Peter Blom, ‘Ronald Dietz als de kapitein Haddock van De Arbeiderspers, in: Dagblad van het

Noorden, 5 augustus 1991.

80 Rik Planting en Aleid Truijens, “De markt is de grootste abortuskliniek ter wereld”, in: Elsevier, 14 september 1991. 81 Peter Blom, ‘Ronald Dietz als de kapitein Haddock van De Arbeiderspers, in: Dagblad van het Noorden, 5 augustus

1991.

(24)

24

begrepen zijn.83 Enerzijds zijn de vooroordelen die er bestonden gevoed door zijn vage

bewoordingen in de media, bijvoorbeeld de vergelijking die hij trekt tussen schrijven en voetballen:

De mooiste voetballer is hij die de bal aan de voet kan houden. Maar als hij de bal alleen laat zingen, komt hij in het ziekenhuis terecht – hij moet ook rendabel zijn. De Brian Roy die ook scoort, die schrijver zoek ik. Dat is mijn dilemma: hoe kun je literatuur laten zingen zonder haar de vernieling in te jagen. De elegante speler moet

de bal soms afgeven aan iemand die wel rendement oplevert.84

Anderzijds stelt hij zichzelf ook bij voorbaat op als de underdog van de literaire

uitgeverswereld. Hij benadrukt zelf het feit dat hij een buitenstaander is en zijn ervaring bij

de educatieve uitgeverij.85 Zulke uitspraken blijken echter hooi op de vork van criticasters te

zijn.

Enkele jaren daarna reflecteert Dietz op zijn aantreden. Hij blijft erbij dat zijn positie als buitenstaander een nadeel met zich meebracht en heeft het als handicap ervaren dat hij de Amsterdamse literaire wereld niet goed kende. Zijn persoonlijke netwerk besloeg toen nog niet de grachtengordel. Hij was nog niet op de hoogte van de mores en gevoeligheden, zoals hij zelf zei: ‘Bovendien kreeg ik direct een zwik gratis vijanden op mijn dak, die in mij alleen een handige verkoper van zeeppoeder zagen en niet de liefhebber van literatuur

die ik ben.’86 Volgens Dietz stonden de meningen al dermate vast toen hij zijn opwachting

maakte, dat hij die niet meer kon veranderen. Er bestond van hem het beeld dat hij gedreven werd door geld en waarschijnlijk een einde zou maken aan het uitgeven van poëzie en Privé-Domein. De eerste twee jaren van zijn directeurschap noemde hij ‘buitengewoon moeizaam

en ondankbaar en vaak vijandig’.87

Als tegengeluid probeert Dietz zich andermaal te positioneren als een

literatuurliefhebber pur sang. Hij neemt regelmatig de gelegenheid te baat om zijn literaire smaak over het voetlicht te brengen en noemt daarbij ook zijn ervaring in het

83 Bijvoorbeeld door Fred Spek, ‘Ethiek’, in: Boekblad 1991.

84 Rik Planting en Aleid Truijens, “De markt is de grootste abortuskliniek ter wereld”, in: Elsevier, 14 september 1991. 85 Rik Planting en Aleid Truijens, “De markt is de grootste abortuskliniek ter wereld”, in: Elsevier, 14 september 1991. 86 Hanneke Wijgh, ‘Nieuwe uitgever van De Arbeiderspers na uitbezemen: “De tijd werkt in mijn voordeel”’, in:

Trouw, 16 maart 1995.

(25)

25

literatuuronderwijs en bij de educatieve uitgeverij als bron. Hij wil duidelijk maken dat zijn smaak breed en verfijnd is. Hij noemt zich in het bijzonder een liefhebber van poëzie en

citeert her en der ook gedichten.88 Zijn favoriete dichters zijn onder meer Jan Hendrik

Leopold, Herman Gorter, Martinus Nijhoff, J. C. Bloem en Jan Hanlo. Elders laat hij de

prozaïsten Primo Levi, Györgyi Konrád en Julian Barnes de revue passeren.89 In Vrij

Nederland geeft Dietz een opsomming van zijn persoonlijk favoriete schrijvers: Gerard

Reve, Bernard Malamud, Kuifje en Louis-Ferdinand Céline. Na afloop van het interview geeft hij ter aanvulling zelfs nog een lijst door: ‘[...] Harry Mulisch, Kazuo Ishiguro, Fernando Pessoa, Vasalis, Charlotte Mutsaers, Jan Wolkers, Leo Tolstoj, Dostojevski, Italo Calvino, Nescio, Craig Raine, Gary Snyder, Dylan Thomas, Bob Dylan, Emily Dickinson, Damon Runyon, W.H. Auden, A.F.Th. van der Heijden, Flannery O’Connor, Keats, Shelly en Byron.’90

Dietz’ eigen beeld van zijn belangstelling voor de literatuur ligt in het verlengde van het portret dat al eerder van hem was gegeven. Uit een profielschets in HP/De Tijd blijkt namelijk dat zijn interesse al van jongs af fundamenteel aanwezig is. Tijdens zijn

middelbareschooltijd richtte hij een literaire club op, waardoor het hem lukte bekende

schrijvers uit te nodigen en naar zijn school te halen. Hij correspondeerde in die tijd ook met

J. Bernlef, Louis Paul Boon en A. Marja, en ging op bezoek bij Gerard Reve.91 Hij schreef

eveneens brieven aan J.C. Bloem, Ferdinand Bordewijk en Adriaan Roland Holst.92 Het

leverde een opvallende briefwisseling op met de veel oudere Jan Hanlo, in de periode 1962– 1968. In het tweede jaar van hun contact maakten zij ook kennis met elkaar en gingen zij samen op een tripje naar Luxemburg en Parijs. Wanneer Hanlo hem heeft gevraagd om hem

te mogen kussen betekent dat het einde van de reis en uiteindelijk ook van het contact.93

88 Bijvoorbeeld in Jan Fred van Wijnen, ‘De toenemende strijdlust van uitgever Ronald Dietz’, in: Vrij Nederland, 9 juli 1994.

89 Rik Planting en Aleid Truijens, “De markt is de grootste abortuskliniek ter wereld”, in: Elsevier, 14 september 1991. 90 Jan Fred van Wijnen, ‘De toenemende strijdlust van uitgever Ronald Dietz’, in: Vrij Nederland, 9 juli 1994.

91 Jan Heykoop geciteerd in Hans Renders, ‘De opvolger’, in: HP/De Tijd, 30 augustus1991: 36.

92 Peter Blom, ‘Ronald Dietz als de kapitein Haddock van de Arbeiderspers?’, in: Nieuwsblad van het Noorden, 5 augustus 1991.

93 Zie voor een overzicht van het contact tussen hen Hans Renders, ‘De opvolger’, in: HP/De Tijd, 30 augustus 1991: 33-36. De brieven van Hanlo aan Dietz zijn opgenomen in Ser J.L. Prop et al. (eds.), Jan Hanlo Brieven 1931–

(26)

26

Hoofdstuk 3 – Het fonds 1991–1996

Dominanties en continuïteiten

Welke indruk het fonds van De Arbeiderspers maakt, is door verschillende personen in de media beschreven. De uitgeverij heette ten tijden van Theo Sontrop ‘een breed georiënteerd literair uitgevershuis’94 te zijn, terwijl anderen het ook wel een ‘highbrow fonds’95

noemden. Ronald Dietz sprak zelf onder meer van een ‘romantische uitgeverij’96, met andere woorden een uitgeverij die zich bezighoudt met boeken voor de fine fleur en sporadisch een noodzakelijke bestseller voortbrengt. Het in de jaren negentig heersende beeld is dus dat van een gevarieerd fonds met enige ruimte voor literaire liefhebberijen zoals poëzie en egodocumenten.

Aan de hand van een analyse van verschillende karakteristieken zal hier worden uiteengezet hoe het fonds van De Arbeiderspers eruit heeft gezien in de genoemde periode van Dietz’ uitgeverschap. De dominanties in het fonds vormen het uitgangspunt voor de nadere beschouwing van de continuïteit en daarmee afzonderlijke onderdelen, dat samen een algemeen beeld oplevert.

Er is één zeer sterk vertegenwoordigde categorie binnen het fonds van de uitgeverij, namelijk de fictie. Aangezien daarbinnen in de verzamelde data geen verder onderscheid wordt gemaakt tussen eventuele verschillende soorten fictie, betekent deze vaststelling met andere woorden dat het verhalend proza het belangrijkste bestanddeel van het fonds is. Het is echter niet de Nederlandstalige fictie die domineert maar de vertaalde fictie, zowel qua totale aantallen als wat betreft nieuwe titels. Andere opvallende karakteristieken van het fonds zijn de dominantie van levende auteurs en de zo goed als gelijke verdeling van Nederlandstalige en vertaalde werken over het totaal van het fonds, ongeacht het genre. Belangrijke reeksen zijn in de periode Grote ABC, de reeksen met detective- en

misdaadromans en, in mindere mate, Privé-Domein.

94 Michaël Zeeman, ‘Schrijversuittocht bij de Arbeiderspers’, in: De Volkskrant, 5 september 1991.

95 Rik Planting en Aleid Truijens, “De markt is de grootste abortuskliniek ter wereld”, in: Elsevier, 14 september 1991

96 Peter-Erik Neyssen, ‘De “romantische uitgeverij” van Ronald Dietz’, in: Boekblad (vol. 162 nr. 6), 16 februari 1995.

(27)

27

Bovenstaande uitkomsten staan op de volgende manier in relatie tot de andere categorieën. Het verhalend proza omvat gedurende de periode in totaal 497 titels, gevolgd door non-fictie (324) en, op afstand, poëzie (78). Binnen die categorieën is de vertaalde fictie zoals genoemd het grootst, met in totaal 175 nieuwe titels tegen 99 nieuwe

Nederlandstalige fictietitels. Een factor die daarbij een rol speelt is dat de goed bedeelde reeksen Crime de la crime en AP-crime geheel bestaan uit vertaalde fictietitels. De Grote ABC is daarentegen qua Nederlands en vertalingen enigermate evenwichtiger gemixt. Bij de non-fictie zijn de verschillen minder groot: vertaalde en Nederlandstalige non-fictie zorgen voor respectievelijk 85 en 122 nieuwe titels. Oorspronkelijk in het Nederlands geschreven poëzie is een veel grotere categorie dan de vertaalde poëzie, want er verschijnen in de periode slechts 6 nieuwe vertaalde titels, tegen 48 Nederlandstalige.

Van de in totaal 894 titels op de gehele gereconstrueerde fondslijst zijn er 529 nieuw, tegen 537 herdrukken. Strikt genomen zijn de herdrukken een grotere factor binnen het fonds. Het verschil met het aantal nieuwe titels is echter relatief zo klein dat het belang van de backlist en de nieuwe verschijnende titels voor de uitgeverij even groot lijkt te zijn. In het geval van de verhouding tussen levende en dode auteurs is er juist een heel duidelijke indicatie dat de uitgeverij sterk afhankelijk is van het werk van de eerste groep, die namelijk verantwoordelijk is voor maar liefst 711 titels, tegen de 181 afkomstig van de dode auteurs. De meeste titels van deze auteurs maken deel uit van de reeks Privé-Domein, op de voet gevolgd door de categorie fictie.

Van de reeksen is Grote ABC (verhalend proza) met 143 titels de grootste, gevolgd door de misdaadromans van Crime de la crime en AP-crime samen (zie onder Reeksen) met 89 titels en ten slotte Privé-Domein (egodocumenten) met 80. Relatief gezien is de

verhouding tussen fictie en non-fictie wat betreft de reeksen daarmee duidelijk in het voordeel van de fictie, wanneer de titels van Grote ABC en twee reeksen met

misdaadromans als zodanig worden beschouwd. Kleiner is de pocketreeks van de uitgeverij, AP-pocket, met in totaal 41 titels, die uitsluitend bestaat uit herdrukken. De kleinste reeksen binnen de periode zijn Synopsis en Open-Domein, beide met een totaal van 6 titels.

Op basis van bovenstaande dominanties dringt de veronderstelling zich op dat de uitgeverij zich voornamelijk richt op de uitgave van titels binnen de categorie fictie, ofwel verhalend proza. Het feit dat de meeste herdrukken tot die categorie behoren ondersteunt een dergelijk aanname, en doet ook vermoeden dat de categorie fictie succesvoller is dan de

(28)

28

non-fictie en de poëzie. De rangschikking van de zwaartepunten sluit daarbij aan, want die is met afnemend belang als volgt: vertaald en Nederlands verhalend proza (inclusief Grote ABC en de misdaadreeksen); Nederlandse non-fictie (onder meer Privé-Domein) en op afstand de Nederlandse poëzie.

Over de hele linie tekent zich een beeld van een vrij constante jaarlijkse productie af. Het grote aantal nieuwe titels dat bij De Arbeiderspers verschijnt, is als volgt verdeeld over de verschillende onderdelen van het fonds. Uit de cijfers over het aantal nieuwe titels die de uitgeverij van 1991 tot en met 1996 deed verschijnen blijkt dat er op dat vlak geen

substantiële stijgingen of dalingen zijn die zich doorzetten. Gemiddeld verschijnen er in alle categorieën samen 88,2 nieuwe titels, met uiterste aantallen van 80 (1991) en 103 (1996).

De verschijning van nieuwe titels is het meest constant in de categorie non-fictie: per jaar verschijnen er gemiddeld 34,2 nieuwe titels, waarbij de afwijking van het gemiddelde gering is. Bij fictie fluctueert het aantal nieuwe titels veel meer, namelijk van 34 in 1994 tot 60 in 1996, al is dat proportioneel gezien niet extreem. De relatief grootste schommelingen komen voor bij de poëzie, waar de aantallen nieuwe titels variëren van 12 (1994) tot 4 (1995), wat neerkomt op een afname van 67% bij die specifieke opeenvolgende jaren. Het aantal nieuwe titels afkomstig van Nederlandstalige auteurs en het aantal vertalingen varieert beide per jaar maar niet vanwege duidelijk aanwijsbare oorzaken. De relatieve verschillen tussen de jaren zijn in beide categorieën niet erg groot en de gemiddelde aantallen nieuwe titels liggen met 45 (Nederlands) en 44,5 (vertaald) niet bijzonder ver uit elkaar, over het geheel genomen. De stabiliteit bij non-fictie enerzijds en de fluctuaties bij fictie en poëzie anderzijds laten zich mogelijk verklaren uit het verschillende karakter van de genres. De verschijning van non-fictie laat zich beter plannen dan die van artistiek-creatieve literatuur zoals romans en dichtbundels.

Opmerkelijk is de verdeling van Nederlandstalige en vertaalde titels over de

verschillende categorieën. Zoals bij de dominanties is vermeld, is het totale aantal nieuwe vertaalde fictietitels groter dan het aantal oorspronkelijk Nederlandse. Diachronisch bekeken blijkt dat De Arbeiderspers systematisch elk jaar iets meer buitenlandse fictie publiceert dan Nederlandse. In het geval van de non-fictie tekent zich het omgekeerde patroon af, al is er in die categorie sprake van fluctuatie bij het aantal Nederlandstalige titels. Buitenlandse poëzie verschijnt er nauwelijks bij De Arbeiderspers, maar er komen

(29)

29

gemiddeld 8,2 nieuwe Nederlandse bundels uit. Over het geheel genomen domineert het oorspronkelijk Nederlandse werk, terwijl het aantal vertaalde titels in de verschillende categorieën structureel simpelweg wat kleiner is (behalve bij het verhalend proza). De Arbeiderspers zet dus met nieuwe uitgaven in op Nederlandse auteurs, maar zorgt er tegelijkertijd voor dat het aantal buitenlandse auteurs op peil blijft.

De verhouding tussen nieuwe titels die afkomstig zijn van levende, respectievelijk dode auteurs varieert weinig in de periode. Beide categorieën zijn vertegenwoordigd, waarbij de overleden auteurs gezamenlijk zorgen voor tussen de 12 en 18 nieuwe titels per jaar, terwijl de levende auteurs jaarlijks een voor de hand liggend veel hoger aantal

voortbrengen. In de laatste categorie is er wel sprake van meer verschillen tussen de

aantallen per jaar (67 en 85 zijn de uitersten), ook al zijn die relatief niet opmerkelijk hoog. Het constante aantal nieuwe titels van dode auteurs komt hoogstwaarschijnlijk voort uit de eveneens stabiele aantallen binnen de reeks Privé-Domein, die voor een groot deel bestaat uit werken die oorspronkelijk veel ouder zijn. De verklaring voor de constant hoge aantallen nieuwe titels van levende auteurs ligt, behalve vanwege overduidelijke oorzaken, in het feit dat non-fictie eigenlijk vrijwel uitsluitend afkomstig is van levende auteurs. De verklaring hiervoor is mogelijkerwijs het feit dat boeken in die categorie niet zelden een bepaalde actualiteit met zich mee dragen.

Belangrijke auteursoeuvres

Een onderdeel dat binnen de hierboven genoemde categorieën in grote mate bijdraagt aan de continuïteit van het fonds is het auteursoeuvre. Het imago van de uitgeverij heeft er baat bij (goedlopende) auteurs aan zich te verbinden om zich daardoor te consolideren en te kunnen zorgen voor een aantrekkende werking op nieuwe schrijvers. Zowel de grootte van de oeuvres (aantal titels) als de periode en mate van exclusiviteit (in hoeverre ze elders publiceren) kunnen bij de analyse hiervan van belang zijn. Er valt op die manier

onderscheid te maken tussen relatief grote en kleine oeuvres, en met een kortere of langere tijdspanne. Een oeuvre kan exclusief bij één bepaalde uitgeverij verschijnen of juist

verdeeld zijn over verschillende uitgeverijen; sommige auteurs gelden op basis daarvan als ‘huisauteurs’ en andere als ‘gastauteurs’.97

(30)

30

Om te achterhalen welke auteurs doorlopend het meest bepalend zijn voor De Arbeiderspers is het in de eerste plaats noodzakelijk te kijken naar nieuw verschijnende titels. In dit geval zijn die voornamelijk te vinden bij de levende Nederlandse auteurs, aangezien het deel oorspronkelijk Nederlandstalige uitgaven immers het grootst is, gevolgd door de vertaalde literatuur. In de periode 1991–1996 publiceert een handvol auteurs van eigen bodem vier of meer nieuwe boeken, onder wie Gerrit Komrij en Koos van Zomeren, die samen de lijst aanvoeren met 7 verschillende nieuwe titels. Anna Enquist, Jeroen Brouwers en Herman De Coninck publiceerden ieder 6 boeken. Marion Bloem en

Maarten ’t Hart ieder 5. Joost Zwagerman en Eriek Verpale 4. Zij kunnen dus gezamenlijk worden beschouwd als een van de factoren die in belangrijke mate bepalend zijn voor het gezicht van de uitgeverij op dat moment.

Verschillenden van hen zijn veel langer aan De Arbeiderspers verbonden dan uitsluitend de negentiger jaren en zijn zelfs al sinds de jaren zestig en zeventig als

fondsauteur betrokken. Koos van Zomeren (1946) is bijvoorbeeld sinds 1965 actief bij De Arbeiderspers, toen hij debuteerde met de dichtbundel De wielerkoers van Hank.

Vervolgens heeft hij zich voornamelijk toegelegd op het schrijven van proza. Zijn oeuvre omvat in de jaren negentig al tientallen titels, die afgezien van zijn thrillers en

misdaadromans allemaal bij De Arbeiderspers zijn verschenen. Gerrit Komrij (1944–2012) geldt eveneens als een schrijver die de kern van zijn oeuvre bij De Arbeiderspers liet verschijnen. Hij was bij de uitgeverij sinds zijn poëziedebuut Maagdenburgse halve bollen en andere gedichten in 1968 en publiceerde er sindsdien vele boeken in verschillende genres, vooral gedichten, essays en romans.

In de loop van de jaren zeventig komen Maarten ’t Hart (1944) en Jeroen Brouwers (1940) bij de uitgeverij. Met de roman Stenen voor een ransuil (1971) maakt ’t Hart zijn debuut onder de naam Martin Hart. Hij publiceerde vervolgens bij De Arbeiderspers

tientallen romans, verhalen- en essaybundels, waarvan Een vlucht regenwulpen (1978) zijn grootste succes is gebleken. Het boek is in 1992 toe aan de 55ste druk. Zijn roman De kroongetuige (1983) haalt in 1995 de 25ste druk en ook van de rest van zijn werk (De aansprekers, De jacobsladder) verschijnen met regelmaat herdrukken, zodat het oeuvre van ’t Hart een van de meest continue factoren binnen het fonds is.

(31)

31

De toetreding van Jeroen Brouwers tot het fonds vindt plaats in 1975, wanneer hij uitgeverij Manteau definitief, als medewerker en auteur, vaarwel heeft gezegd. Zijn oeuvre (vanaf 1964) bestaat op dat moment al uit enkele romans en verhalenbundels. Zachtjes knetteren de letteren, een anekdotische geschiedenis van de recente Nederlandse literatuur, is het eerste boek dat van zijn hand verschijnt bij De Arbeiderspers. Tot en met 1995 publiceert hij daar het grootste en belangrijkste deel van zijn werk, in totaal 18 titels. Het grootste succes zal de korte roman Bezonken rood (1981) blijken te zijn, dat de 20ste druk beleeft in 1994. Genomen over het hele oeuvre van Brouwers tot dan toe geldt dit boek als een uitschieter, aangezien de andere boeken in veel mindere mate worden herdrukt.

Van de andere hierboven genoemde auteurs hebben zowel Herman De Coninck (1944–1997) als Marion Bloem (1952) in meer of mindere mate een oeuvre opgebouwd bij andere uitgeverijen voordat zij bij De Arbeiderspers belanden. Herman De Coninck genoot bekendheid als dichter vanwege de tientallen dichtbundels die hij sinds 1968 uitbracht. Enkelvoud is in 1991 zijn eerste dichtbundel bij De Arbeiderspers, waarna ook nog de drie verzamelingen essays bij dezelfde uitgeverij publiceert. Marion Bloems eerdere boeken verschenen bij verschillende uitgeverijen, tot ze in 1987 naar De Arbeiderspers kwam. In dat jaar publiceerde zij zowel de roman Lange reizen korte liefdes als de novelle Rio.

Het werk van Joost Zwagerman (1963–2015) is vanaf het begin van zijn

schrijverscarrière zo goed als helemaal ondergebracht bij De Arbeiderspers. Hij debuteerde met de roman De houdgreep (1986) en een jaar later als dichter met Langs de doofpot. Tot en met 1996 omvat zijn oeuvre tien boeken, waaronder dichtbundels, verhalenbundels, romans en essays. Het succesvolst is Gimmick! uit 1989, dat in 1996 toe is aan de 14de druk. De meeste van zijn andere romans komen dat succes dan zeer na.

Het oeuvre van Anna Enquist (1945) neemt een uitzonderlijke positie in. Zij publiceerde haar eerste gedichten sinds 1988 in het literaire tijdschrift van De

Arbeiderspers, Maatstaf, en is daarmee een goed voorbeeld van wat ook wel ‘eigen kweek’ heet.98 Bovendien valt haar eerste dichtbundel, Soldatenliederen (1991), vrijwel meteen succes ten deel. De bundel wordt doorlopend herdrukt, zodat het in 1996 tot de 9de druk komt. Er volgen in die periode nog drie bundels met nieuwe poëzie van haar hand. Ook haar

98 Frank de Glas, ‘Het uitgeverijfonds als voorwerp van studie binnen een “institutionele” literatuursociologische benadering’, in: TTT vol. 6 nr. 3, 1986.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Acties als "Open het Dorp" of voor de "Stille Armen", gelijk jaarlijks tegen Kerstmis door het Handelsblad georganiseerd, oproepen in andere bladen

3p 11 Hoe zou je vanuit de filosofie van Quine kunnen beargumenteren dat het al dan niet werkelijk bestaan van de buitenaardse wezens niet relevant is voor de betekenis van

Stel je voor: dat zit daar in je zenuwen, in je hoofd, dat wil zeggen daar in je hersens zitten die zenuwen … dat zijn van die staartjes, die zenuwen hebben staartjes, ja, en

Een antwoord dat ervan uitgaat dat Taylors model niet of nauwelijks als oplossing zou kunnen dienen voor de autoritaire godsdiensten die Philipse bedoelt, kan ook goed

‘Zodra zo’n wet er is, heeft de wetgever de neiging om ach- terover te leunen in zijn stoel’, zegt professor medisch recht Herman Nys (K.U.Leuven).. ‘En ondertussen zijn

Jeroen Smit (1963) werd bekend door zijn bestsellers Het Drama Ahold (managementboek van het jaar) en De Prooi, van welk laatste boek meer dan een kwart miljoen exemplaren

Kan literaire non-fictie de brug slaan naar literatuur voor leerlingen die, vanuit hun sociale achtergrond of interesses, niet of nauwelijks naar fictie neigen.. Het lijkt het

4 Leg uit waarom Jack Horner zijn kipsaurus alleen maar kan maken door alle genen van een Aziatische vechthaan één voor één in of uit te schakelen.. 5 Stel dat het Jack Horner