• No results found

Fondsonderdelen naar aanleiding van Extra Edietzie

In document 'En nòg meer rotzooi' (pagina 41-84)

Privé-Domein

De reeksen die De Arbeiderspers in het fonds had stopten in het begin van de jaren negentig, behalve Open Domein (zie hierboven) en Privé-Domein, dat een van de oudste series in het fonds is. Over het ontstaan van Privé-Domein bestond lange tijd enige discussie, maar inmiddels lijkt het meest waarschijnlijk dat Arbeiderspers-uitgever Johan Veeninga degene

was die midden jaren zestig de eerste fundamenten voor de serie heeft gelegd.116 Het idee

voor de reeks ontleende hij aan de Franse uitgaven van het dagboek van Paul Léautaud. De Monegaskische uitgeverij Éditions du Cap gaf deze erotische aantekeningen hors commerce

uit als Journal particulier, ondergebracht in de reeks Domaine privé.117

De invloed van het voorbeeld voor de reeks deed zich ook gelden bij de uiterlijke vorm van de boeken van Privé-Domein. Wanneer de eerste delen verschijnen zijn dat net als het Franse voorbeeld kwalitatief hoogwaardige paperpacks met flappen, waaraan in het vervolg van de reeks nauwelijks nog iets is veranderd. Een opvallend detail is dat de eerste delen, naar Frans voorbeeld, katernen hebben die niet zijn afgesneden, waardoor het boek nog dicht zit. De lezer werd geacht het zelf open te snijden, maar omdat dit tot

misverstanden leidde zag de uitgeverij midden jaren zeventig af van deze

presentatievorm.118 Vanaf nummer 26, de herinneringen van Toergenjev, is het uiterlijk niet

meer gewijzigd. De vormgeving van de reeks was vanaf het begin in handen van Kees Kelfkens, tot aan zijn dood in 1986. Het basisontwerp van zijn hand is vervolgens in ongewijzigde vorm voortgezet door vormgevers als Marjo Starink en Nico Richter. Het binnenwerk werd jarenlang verzorgd door Wim Mol, hoofd van de productie en vormgeving van de uitgeverij.

De eerste lichting Privé-Domein verscheen in november 1966, tragisch genoeg ook het jaar waarin Veeninga eerder door een auto-ongeluk om het leven was gekomen. Martin Ros, redacteur van de uitgeverij sinds 1964, was vanaf het begin betrokken bij de reeks en heeft in de eerste jaren een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling ervan. Vervolgens

116 Zie de discussie: Lisa Kuitert, Het uiterlijk behang. Reeksen in de Nederlandse literatuur 1945-1996, Amsterdam 1997: 327.

117 Maarten ’t Hart & Martin Ros, ‘Ten geleide’, in: M. Ros & E. Brugman (samenst.), Privé-domein 1966-1984, Amsterdam 1984: 16.

118 Kees Kelfkens, ‘De buitenkant van Privé-Domein’, in: M. Ros & E. Brugman (samenst.), Privé-domein 1966-

42

heeft Theo Sontrop, vanaf zijn aantreden als uitgever in 1972, zich mede beziggehouden

met de invulling van Privé-Domein.119 Redacteur Emile Brugman werd bij zijn aantreden

een paar jaar later ook betrokken bij de reeks.120

De invulling van de reeks bestond vanaf het begin uit egodocumenten, maar bij de eerste delen zijn die nog afkomstig van uiteenlopende schrijvers met zeer verschillende, al dan niet literaire achtergronden. Onder de eerste delen bevinden zich bijvoorbeeld zowel Mary McCarthy’s Herinneringen aan mijn roomse jeugd en Zoe Progls Koningin van de onderwereld. Na verloop van tijd ontwikkelde Privé-Domein zich, met name vanaf de komst van Sontrop, tot een uitdrukkelijk literaire reeks, waarin nog steeds de biografische genres centraal bleven staan. Brieven, herinneringen, dagboek en autobiografie zijn de

belangrijkste bouwstenen, maar ook herinneringen van anderen aan bepaalde interessante of bekende personen kunnen tot een deel leiden, zoals Het laatste levensjaar van Tolstoj van Valentin Boelgakov. Behalve literatoren vonden ook andere cultureel belangwekkende figuren hun plaats in de reeks, zoals componisten (Sjostakovitsj, Verdi) en filosofen (Schopenhauer, Nietzsche, Benjamin).

Enige tijd heeft de indruk bestaan dat Privé-Domein vooral vertalingen van

wereldliteratuur en met name Franse literatuur bevatte. Uit het overzicht van de meer dan 200 titels die in 1996 deel uitmaken van de reeks, blijkt echter dat een kleine meerderheid van dan de gepubliceerde delen, namelijk 34, oorspronkelijk in het Nederlands is

geschreven. Daarna volgen de delen van Fransen (32), Duitsers (29) en Britten (17).121 Het aantal delen dat geschreven is door de vele verschillende Russen is in de periode tot en met 1996 eveneens 34. Het hoge aantal kan voor een deel op het conto van Konstantin

Paustovskij (6 delen memoires, 1 deel literaire herinneringen) en Alexander Herzen (5 delen memoires) worden geschreven.

Een groot deel van de Nederlandse auteurs van De Arbeiderspers uit de periode is met een deel in de reeks vertegenwoordigd. Dat geldt voor bijvoorbeeld Jeroen Brouwers, Maarten ’t Hart en Koos van Zomeren. Behalve praktische overwegingen is hier ook de

119 De wereld van de autobiografie en autobiografie. Catalogus van Privé-domein en Open Domein, Amsterdam 1993: 3.

120 Maarten ’t Hart & Martin Ros, ‘Ten Geleide’, in: M. Ros & E. Brugman (samenst.), Privé-domein 1966-1984, Amsterdam 1984: 17-18.

121 Ines van Piggelen, Een goed boek behoeft geen plank. De autobiografische serie Privé-Domein, (niet

gepubliceerde doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam) 1996, geciteerd in Lisa Kuitert, Het uiterlijk behang.

43

zogenaamde ‘canonisatie’ van de auteur van belang. Volgens Dietz zorgt de uitgeverij daarvoor door haar eigen auteurs toe te laten tot de reeks Privé-Domein.122

In de periode 1991–1996 komen er gemiddeld zeven nieuwe titels per jaar bij (totaal 41). Daarachter gaat een overlevingsstrategie voor de reeks schuil volgens Dietz, aangezien hij van menig is dat het publiek niet moet worden overspoeld met nieuwe delen. Hij bracht het aantal nieuwe delen eerst terug naar 12 per jaar, en op den duur naar 8 per jaar, waardoor de reeks minder kwetsbaar zou zijn.123 Er verschijnen in totaal eveneens omstreeks veertig herdrukken, al zijn die niet regelmatig verdeeld over de periode. In 1993 worden

bijvoorbeeld 15 titels herdrukt, maar in het jaar daarop geen enkele. Voor een reeks met een omvang van meer dan 200 delen is het aantal herdrukken bescheiden te noemen, maar dat neemt niet weg dat sommige titels binnen de reeks doorlopend in druk zijn gebleven. De zes delen van de memoires van Konstantin Paustovskij zijn vanaf hun eerste verschijnen in druk gebleven, net als werken van Elias Canetti en Friedrich Nietzsche. Van later tijd zijn de Braziliaanse brieven van August Willemsen een goed voorbeeld van een doorlopend herdrukt deel.

Toch is het volgens Ronald Dietz zo dat er van een Privé-Domeindeel doorgaans maar zo’n 1750 exemplaren (één druk) worden verkocht. De opbrengt is niet de

voornaamste reden om de reeks te blijven uitgeven, terwijl andere reeksen verdwijnen. Dietz beschouwt de reeks als een ‘prestige-object’, dat fungeert als uit visitekaartje voor andere, buitenlandse uitgeverijen waarmee De Arbeiderspers eventueel zaken zou kunnen doen.124 Dietz noemt de serie ook wel een ‘vitrinereeks’125. Daarnaast geldt dat de reeks in de loop van de tijd een groot aanzien en brede bekendheid heeft verworven onder

liefhebbers. Hoewel niet elk deel dat verschijnt uitsluitend een lovend onthaal uitlokt, verandert dat nauwelijks iets aan de statuur van Privé-Domein als geheel.126 De reeks heeft een uitstraling waarvan de rest van het fonds van de uitgeverij mogelijk mede profiteert.

Het is niet gemakkelijk een adequate doorsnede te geven van de uitgaven die tussen 1991 en 1996 in de reeks verschijnen, doordat de reeks door de jaren heen zo consistent is

122 Ronald Dietz 28 november 1995, geciteerd in Lisa Kuitert, Het uiterlijk behang. Reeksen in de Nederlandse

literatuur 1945-1996, Amsterdam 1997: 328-329.

123 Ronald Dietz geciteerd door Peter-Erik Neyssen, ‘De “romantische uitgeverij” van Ronald Dietz’, in: Boekblad (vol. 162 nr. 6), 16 februari 1995.

124 Ronald Dietz 28 november 1995, geciteerd in Lisa Kuitert, Het uiterlijk behang. Reeksen in de Nederlandse

literatuur 1945-1996, Amsterdam 1997: 330.

125 Jan Fred van Wijnen, ‘De toenemende strijdlust van uitgever Ronald Dietz’, in: Vrij Nederland, 9 juli 1994. 126 Lisa Kuitert, Het uiterlijk behang. Reeksen in de Nederlandse literatuur 1945-1996, Amsterdam 1997: 329.

44

gebleven in zijn verscheidenheid. Net als eerder het geval was bevat de reeks literaire egodocumenten uit verschillende windstreken, van of over verschillende cultureel interessante personen. Toch zijn er ook enigszins afwijkende delen te vinden.

Een opvallende uitgave in de periode is bijvoorbeeld Het verkoolde alfabet: dagboek 1990-1991 van Paul De Wispelaere (1928) in 1992. In tegenstelling tot zo goed als alle andere delen bevat dit een dagboek van slechts twee jaar omvang, gehouden door een contemporaine auteur. Een van de weinige vergelijkbare boeken in de reeks is De val van August Willemsen, dat het jaar daarvoor is verschenen en handelt over zijn revalidatie na een val. Ook in Ik heb nu weer de tijd (1996) van Adriaan Morriën zijn zijn dagboeknotities van zeer recente datum opgenomen. Hetzelfde geldt voor Gepasseerd station van Danièle Sallenave, een dagboek over de teloorgang van het Oost-Europese communisme in 1990– 1991.

De lichte tendens om levende schrijvers een deel voor Privé-Domein te laten

schrijven tekent zich in de jaren daarna steeds duidelijker af, zoals ook blijkt uit de opname van auteurs uit het eigen fonds in de reeks. Cees Nootebooms Waar je gevallen bent, blijf je (1983) en Jean-Paul Franssens Zuiderkerkhof 1 (1997) vallen eveneens in deze categorie. De persoonlijke kroniek over 1997 van Rogi Wieg hoort hier ook bij, die verscheen in 1998 met de buikband: ‘Privé-domein boekstaaft het einde van het millennium Liefde is een zwaar beroep van Rogi Wieg is de eerste in de reeks.’ Er volgen er nog drie, de persoonlijke jaarboeken van Boudewijn Büch (1999), Maarten ’t Hart (2000) en Ronald Giphart (2002). Nog later publiceerden ook (fonds)auteurs als Arthur Japin, Atte Jongstra en Maarten ’t Hart (zijn derde deel) hun dagboeken in Privé-Domein.

Een ander soort van de norm afwijkende Privé-Domeindelen is de heruitgave van al bestaand materiaal. Het deel met brieven van Jeroen Brouwers, met de titel Kroniek van een karakter (1992), is een grondig herziene uitgave van de oorspronkelijk in twee delen

verschenen brievencollectie uit 1986-1987.127 Voor de gelegenheid bracht Brouwers door het schrappen van brieven en het bewerken van de inhoud de omvang met de helft terug, naar eigen zeggen zonder aan de strekking iets af te doen.128 Een tweede herbewerking van eerdere teksten is De buitenkant, een abecedarium, van Gerrit Komrij. Het verschijnt in 1995 om een nieuwe mijlpaal in Privé-Domein kracht bij te zetten, namelijk het 200ste deel

127 Jeroen Brouwers, Kroniek van een karakter. Deel 1 1976-1981 de Achterhoek, Schoten 1986; Kroniek van een

karakter. Deel 2 1982-1986 de oude Faust, Schoten 1987.

45

van de reeks. Komrij was al in de reeks vertegenwoordigd met Verwoest Arcadië (1980). De buitenkant maakt de indruk een gelegenheidspublicatie te zijn doordat de alfabetisch

geordende fragmenten over Komrij geheel zijn opgebouwd uit citaten uit al bestaande interviews met hem. Recensenten zijn niet allemaal te spreken over die aanpak en invulling.129

In 1993 verschijnt het boekje De wereld van biografie en autobiografie, waarin onder meer de nieuwste delen staan aangekondigd. De eerste drie maanden van het jaar publiceert de uitgeverij: Zuivere kleuren van Vladimir Nabokov (brieven), het dagboek van Josep Pla, Het grijze schrift en autobiografische teksten van Vasili Rozanov, verzameld als Roem is een slang.130 Het boekje dient ter ondersteuning van de kortingsactie die geldt in maart van dat jaar, en bevat een overzicht van alle leverbare delen van Privé-Domein en Open

Domein. Gepaard met deze tijdelijke prijsverlaging gaat ook de verschijning van vijf andere autobiografische uitgaven, buiten de serie, waaronder Het is niets van Jeroen Brouwers (notities), Liefde en ouderdom van Martin Ros (herinneringen) en Bar en bizar van Paul De Wispelaere (bloemlezing uit Privé-Domein). Bloemlezingen zoals van De Wispelaere verschenen er in de loop van de tijd wel meer uit de reeks, zoals Schrijvers over zichzelf (1978) en Familieportret van Privédomein (1999).

Uitgaven die in de eerste plaats ter promotie van de reeks dienen zijn in verschillende periodes verschenen. Voor zover te achterhalen valt neemt het aantal daarvan vanaf eind jaren tachtig toe. Ter gelegenheid van de verschillende jubilea verschijnen er brochures, vermoedelijk met overzichten van de reeks tot dan toe. Dit gebeurde in ieder geval bij 10, 25 en 30 jaar Privé-Domein. Ook het feit dat in de reeks bijvoorbeeld het 150ste deel wordt gepubliceerd zet de uitgeverij kracht bij door middel van een brochure met een overzicht (1988). Bij prijsacties, waarvan er verschillende zijn, verzorgt de uitgeverij

reclamemateriaal, zoals een reclamekrant in (waarschijnlijk) 1989. Begin jaren negentig komt er ook een set reclame-ansichtkaarten, die steeds het ‘Privé-Domein van de maand’ voorstellen (1990-1992).131 In 1995 verschijnt de ‘Privé-Domein verjaardagskalender’, waarop elke maand een andere auteur uit de reeks een blad mag sieren.

129 Arjan Peters, ‘De schrijver is voortvluchtig: Gerrit Komrij's 'Buitenkant' werkt als een juke-box’, in: de Volkskrant, 24 februari 1995. Gerry van der List, ‘De Grootste Polemist’, in: de Volkskrant, 3 maart 1995. Jaap Goedegebuure, ‘Maling aan de Waarheid’, in: HP/De Tijd, 10 feb 1995 vindt het een geslaagd deel in de reeks.

130 De wereld van de autobiografie en autobiografie. Catalogus van Privé-domein en Open Domein, Amsterdam 1993: 3.

131 Dit overzicht is cursorisch gebaseerd op het betreffende reclamemateriaal aanwezig in de catalogi van Antiquariaat Fokas Holthuis.

46

In Extra Edietzie uit Jeroen Brouwers dubbelzinnige kritiek op het beleid van Dietz omtrent Privé-Domein. Enerzijds voorspelt Brouwers het einde van de reeks: ‘Keuzeheer Dietz zal haar eerst versjteren omdat hij (“Geilheid is verplicht”) geen weet heeft van

kwaliteitsliteratuur en haar vervolgens aan zijn verzameling lijken toevoegen.’132 Volgens

hem duurt het Dietz namelijk te lang voor de boeken worden verkocht, zelfs al gaat het om

een oplage van 2.000 exemplaren.133 De enige auteur in de reeks die zou verkopen en van

wie herdrukken verschenen is Paustovskij.134 Anderzijds zijn er volgens Brouwers juist van

Nederlandse auteurs wel delen herdrukt en dus verkocht. Hij noemt ter illustratie zijn eigen

Vlaamse jaren (herdruk 1982), Het roer kan nog zesmaal om van Maarten ’t Hart (6de druk

1991), Benno Barnards Uitgesteld paradijs (herdruk 1988) en Het verkoolde alfabet van De Wispelaere (5de druk).

Debutanten

De schrijvers die debuteren als prozaïst in de periode 1991-1996 worden hieronder uitvoerig besproken. Over de auteur komt ook enige biografische informatie aan de orde, omdat die wellicht iets prijsgeeft over de manier waarop iemand bij De Arbeiderspers is

terechtgekomen, of waarom een persoon als debutant interessant zou kunnen zijn voor de uitgeverij. Het belangrijkste is evenwel de vraag of de debutant in kwestie voor het fonds behouden blijft en een oeuvre weet op te bouwen. Vaak is dat niet het geval, en veelal blijft het bij een of enkele boeken. Wanneer ter plekke niet anders is aangegeven werd het debuut niet herdrukt of leidde het niet tot een her-exploitatie.

In navolging van Extra Edietzie is aandacht besteed aan de reacties die het debuut opleveren van de zijde van de literaire kritiek. Daarbij komt in sommige gevallen aan de orde op welke manier de uitgeverij het boek aan de pers heeft gepresenteerd, zeker wanneer dat op een bijzondere manier gebeurt. Voor zover te achterhalen zijn reclameachtige

uitingen op buikbanden en dergelijke opgenomen. In het verlengde hiervan ligt ook de uiterlijke vormgeving van het boekomslag, dat her en der veelzeggend is over de manier waarop De Arbeiderspers haar debutanten over het voetlicht brengt.

132 Brouwers 1996: 77.

133 Ronald Dietz in Vooys mei/juni 1995, geciteerd door Brouwers 1996: 77-78.

47

De verschillende debuten en debutanten zijn chronologisch gerangschikt, naar verschijningsdatum. De eerste twee, Paul Verhuyck en Michiel Hanrath, debuteren in 1991 voordat Ronald Dietz aantreedt als directeur-uitgever. Zijn invloed doet zich logischerwijs pas gelden in de loop van 1992, wanneer Dietz de gelegenheid heeft gehad zich bezig te houden met zijn eerste periodieke aanbieding voor de boekhandels. Vermoedelijk is dat die van zomer 1992 geweest, waarop ook de boeken die in september dat jaar verschijnen te vinden zijn.

Paul Verhuyck (1940) is geboren in Vlaanderen en is de eerste debutant van 1991. Hij was als docent verbonden aan de Universiteit Leiden en doceerde Oudfranse en Occitaanse literatuur. Er verschenen van zijn hand meerdere wetenschappelijke edities, en verschillende vertalingen van Franse literatuur.135 Zijn eerste roman bij De Arbeiderspers is De

doodbieren, een kroegroman die nogal gemengd wordt ontvangen door de recensenten. De teneur varieert van ‘goed romandebuut’ (Jos Damen)136 tot ‘een mislukt boek’ (De

Rover).137 Niettemin ontvangt Verhuyck voor zijn debuut in 1992 zowel de Anton Wachterprijs en de Vlaamse Debuutprijs.138 De doodbieren kreeg een herdruk als AP- pocketeditie in 1994. In de periode tot en met 1996 publiceert Verhuyck nog twee romans bij De Arbeiderspers, namelijk Dood door geboorte (1993) en de binnendienst (1995). Hij is nog altijd als auteur actief en verbonden aan de uitgeverij, waar ook de historisch getinte romans die hij schrijft samen met zijn echtgenote Corine Kisling (zie hieronder)

verschijnen.

Michiel Hanrath publiceerde eerst een dichtbundel, getiteld Doodgaan & spelletjes, bij uitgeverij Van Wulfen in 1985 . Hij maakte naar eigen zeggen per toeval kennis met Theo Sontrop, op een moment dat hij al veel meer proza in portefeuille had. Het contact leidt uiteindelijk tot zijn romandebuut, De vleugeladjudant, dat in 1991 bij De Arbeiderspers verschijnt.139 Het absurdistische boek krijgt enkele welwillende besprekingen, en Erik van

135 Bron: http://www.paulverhuyck.com/, geraadpleegd 18-07-’15.

136 Gerrit Jan Zwier, ‘Het gat in de hel’, in: Leeuwarder Courant, 16 oktober 1992; Johan Diepstraten, ‘”De

doodbieren” debuutroman van Paul Verhuyck: braspartij in het sterfhuis’, in: De Stem, 16 augustus 1991; Jooris Van Hulle, ‘eigenzinnige kroegkultuur’, in: De Standaard, 27 juli 1991; Jos Damen, ‘Goed romandebuut “Leidenaar” Paul Verhuyck: tussen kettingdrinkers’, in: Leidsch Dagblad, 27 maart 1991.

137 Alfred Kossman, ‘Onmogelijke vriendschap in de kroeg’, in: Provinciale Zeeuwse Courant, 8 maart 1991. Frans de Rover, ‘Een roman als stamgast, in: Vrij Nederland, 22 juni 1991. Michel de Koning, ‘”De doodbieren”: debuut van Paul Verhuyck, een aangenaam en vermoeiend feest’, in Brabants Nieuwsblad, 26 april 1991, houdt zich op de vlakte.

138 Bron: http://www.paulverhuyck.com/, geraadpleegd 18-07-’15.

48

Muiswinkel laat zich er tijdens het tv-programma Ik heb al een boek lovend over uit.140 Doeschka Meijsing geeft in haar bespreking de strekking van de milde kritiek: ‘Het is een raar boek, een amusant boek en soms wekt het irritatie op; vooral wegens de laatste

kwalificatie geen slecht begin.’ Hanrath publiceerde na De vleugeladjudant geen nieuwe boeken meer. Wel werkte hij tot voor kort als redacteur bij uitgeverijen van voornamelijk non-fictie als Boom en Balans, en is hij tot nu actief als scenarioschrijver van onder meer de serie Flikken Maastricht.141

Vanaf 1992 heeft Dietz, zoals genoemd, vermoedelijk daadwerkelijk zeggenschap over de debutanten. Hij kan beslissen een werk niet uit te geven, of dat juist wel te doen. In het najaar is Martin van Amerongen (1941–2002) de eerste die zijn debuut onder Dietz

publiceert. De titel van de novelle is Mahlers Mater Dolorosa. De Arbeiderspers meldt met klem dat het gaat om de debuutroman van Van Amerongen, en dat zijn boek de vraag oproept of het wel om fictie gaat.142 Van Amerongen schreef eerder vele non-fictieboeken, over tal van journalistieke onderwerpen, muziek, politiek en geschiedenis. Hij was jarenlang werkzaam als journalist voor Vrij Nederland, en is ten tijde van zijn literaire debuut al een tijd hoofdredacteur van De Groene Amsterdammer.

Op Mahlers Mater Dolorosa reageren de recensenten over het algemeen enthousiast.143 Van Amerongen wordt geprezen om zijn behandeling van fictie en

geschiedenis in het boek, en om de manier waarop hij Gustav Mahler en Sigmund Freud als personages weet neer te zetten. Bespreker Peter Wesly: ‘Het is daarom te hopen dat deze veelbelovende debutant het niet bij één boek laat.’ Als enige is Jaap Goedegebuure negatief

In document 'En nòg meer rotzooi' (pagina 41-84)