• No results found

Multiculturalisme en het Belang van Minderheidstalen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Multiculturalisme en het Belang van Minderheidstalen"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Multiculturalisme en het Belang van

Minderheidstalen

Masterthesis Filosofie Naam: Matthieu Huijser Studentnummer: 10180427 Begeleider: mw. prof. dr. H.Y.M. Jansen Tweede lezer: dhr. dr. G. van Donselaar

(2)

INHOUDSOPGAVE

Inleiding p.3

Hoofdstuk I: Kymlicka’s relationele multiculturalisme p.7

Hoofdstuk II: De anti-essentialistische kritiek en de positie van minderheidstalen in het

multiculturalisme p.16

Hoofdstuk III: De morele en praktische tekortkomingen in het Nederlandse beleid op

minderheidstalen p. 27

Conclusie p. 38

Discussie p. 39

(3)

Inleiding

Als immigranten in Nederland arriveren, is een van de eerste eisen van de Nederlandse overheid dat ze de Nederlandse taal leren. Daar is relatief veel aandacht voor, omdat immigranten veel makkelijker kunnen participeren in de samenleving als ze de Nederlandse taal beheersen. In deze scriptie zal de focus juist niet liggen op het leren van de Nederlandse taal, maar op de taal die immigranten meenemen naar Nederland en de rol die deze

minderheidstalen hebben in Nederland. Van het multiculturele beleid dat Nederland in de jaren ’90 invoerde is inmiddels weinig meer over en dat is onder andere te zien in het beleid met betrekking tot minderheidstalen in de zorg of het onderwijs.

In de jaren ’90 was er sprake van een beleid dat minderheidsculturen een plek wilde geven in de samenleving door bijvoorbeeld onderwijs in de taal van immigranten aan te bieden, omdat bepaalde minderheidsgroepen een sociaaleconomische achterstand hadden op de meerderheidscultuur. Inmiddels wordt dit onderwijs niet meer aangeboden, omdat er nu van immigranten wordt verwacht dat ze zich aanpassen en zo snel mogelijk de

Nederlandse taal leren. Een ander voorbeeld van het veranderende beleid op

minderheidstalen is het afschaffen van tolken in de zorg. Sinds 2012 worden tolken in de zorg niet meer vergoed en moeten zorginstellingen of patiënten hier zelf voor betalen. Voor (kleinere) zorginstellingen is het lastig om de tolken te bekostigen, dus worden er vaak familieleden gevraagd om als tolk te fungeren. Dit blijkt niet altijd goed te werken en kan leiden tot gevaarlijke situaties als de patiënt en dokter elkaar niet goed begrijpen. Het Nederlands instituut voor onderzoek in de gezondheidszorg (NIVEL) heeft in 2016 een alarmerend rapport geschreven over de situatie omtrent tolken en heeft aan de overheid gevraagd om hun beslissing terug te draaien.

Hoewel het multiculturele taalbeleid al beperkt was, is het inmiddels nog beperkter. Dit betekent dat immigranten als ze in Nederland arriveren al een achterstand hebben op de meerderheidscultuur, omdat ze de taal van de meerderheid (Nederlands) nog niet

beheersen. De vraag die in deze scriptie beantwoord zal worden is in hoeverre de Nederlandse overheid moreel verantwoordelijk is voor het accommoderen van

minderheidstalen in specifieke situaties (zorg, onderwijs, justitie). Ook wordt er gekeken naar de rol die deze talen spelen in het compenseren van de nadelen die de achterstand van immigranten met zich meebrengt en wat een overheid hieraan zou kunnen doen.

(4)

Vragen van het eerste soort zijn: Zou een kind van Turkse immigranten ook de

mogelijkheid moeten krijgen om Turkse les te volgens op de middelbare school? Of heeft een Turkse gastarbeider recht op een tolk als hij of zij aangifte gaat doen bij de politie? Zou een moeilijke brief van de belastingdienst ook beschikbaar moeten zijn in een andere taal? Vragen van het tweede soort richten zich meer op het compenseren van de achterstand van immigranten en de rol die taal hierin speelt: Is het beter om een kind met een

migratieachtergrond op de basisschool les te geven in zijn of haar moedertaal en zo ja, is een overheid verantwoordelijk voor het subsidiëren van dit onderwijs? Leren immigranten sneller Nederlands als ze worden gedwongen om Nederlands te leren of is juist de taal van het land van herkomst belangrijk voor het leren van het Nederlands?

Methodologie en theoretisch kader

In deze thesis zal er in eerste instantie gekeken worden door de morele lens van het multiculturalisme. In het debat omtrent multiculturalisme zijn er veel verschillende

perspectieven en ideeën over hoe een meerderheidscultuur zich zou moeten verhouden tot minderheidsculturen en in hoeverre minderheidsculturen gecompenseerd kunnen worden voor hun opgelopen taalachterstand. Het multiculturalisme is op zowel politiek en

wetenschappelijk vlak een zeer beladen term geworden, maar het taalaspect is in deze discussie ondergesneeuwd geraakt. Ook als er gekeken wordt naar de literatuur die geschreven is over minderheidstalen in relatie tot het multiculturalisme komen de meeste stukken uit eind jaren ’90 en de eerste jaren ’00 en zijn er weinig nieuwe stukken te vinden.

De focus van deze scriptie is op minderheidstalen binnen het multiculturalisme in Nederland. Daarnaast zal er ook worden gekeken naar de debatten in de linguïstiek omtrent de taal van minderheidsculturen, om uiteindelijk de praktische en morele vraagstukken in het laatste hoofdstuk samen te laten komen. In het laatste hoofdstuk zullen er twee concrete voorbeelden worden uitgewerkt, taal in het onderwijs en in de zorg, om de zorgwekkende situatie van minderheidstalen in Nederland duidelijk te maken.

In het eerste hoofdstuk van deze thesis, zal er gekeken worden naar de ontwikkeling van het multiculturalisme aan de hand van het relationele multiculturalisme van Kymlicka. Kymlicka analyseert aan de hand van de historische ontwikkeling van het concept

(5)

debat over de juiste plek van multiculturalisme binnen het liberale raamwerk en het debat over minderheidsrechten in een liberale democratie. Bij deze debatten zal de vraag over taal terugkomen op deze drie analyseniveaus: Is taal iets wat gelinkt moet worden aan

individuele vrijheid of aan een bepaalde groep? Op welke taalrechten heeft een minderheidsgroep recht om hun opgelopen achterstand te compenseren? En moeten instituties het mogelijk maken om minderheidsculturen in hun eigen taal aan te spreken, zodat minderheden uiteindelijk beter kunnen participeren op sociaal en politiek vlak? Charles Taylor communitaristische idee van multiculturalisme wordt tegenover het

relationele multiculturalisme van Kymlicka gezet, om uit te leggen wat problematisch is aan het tamelijk ‘harde’ idee van cultuur van Taylor en welke gevolgen dit heeft voor taal. Tot slot zal ook Kymlicka’s concept societal culture worden uitgelegd in relatie tot minderheidstalen. In dit hoofdstuk zal nog het ‘oude’ debat over het multiculturalisme worden besproken met de vraag hoe een meerderheid zich moet verhouden tegenover minderheidsculturen en welke rol een overheid hierin kan spelen. Tegenwoordig gaat de discussie veel vaker over de spanningen tussen het essentialisme en het anti-essentialisme, met het cultuurconcept dat onder druk staat.

In het tweede hoofdstuk zal er specifieker worden gekeken naar dit debat tussen de essentialisten en de anti-essentialisten. De anti-essentialistische kritiek op het

multiculturalisme komt voort uit de negatieve lading die cultuur met zich meebrengt, omdat er met ‘een cultuur’ al een bepaalde groep mensen wordt aangewezen met dezelfde taal en een gedeelde historie. Door bepaalde filosofen en politicologen (Paul Gilroy, Anne Phillips en Steven Vertovec) wordt het multiculturalisme eerder gezien als een ‘culturele dwangbuis’ dan dat het culturen beschermt en vrijheid bevordert. Anne Phillips stelt dat het

multiculturalisme culturen verder uit elkaar drijft in plaats van wederzijds begrip creëert. Phillips stelt dat een feministisch perspectief cultuur minder ‘hard’ maakt en groepen daardoor makkelijker naar elkaar toe zullen groeien. Steven Vertovec heeft met het concept van superdiversity bijgedragen aan de kritiek van het anti-essentialisme en vindt dat er, door de toenemende migratie, meer variabelen nodig zijn om het multiculturalisme te begrijpen en te duiden. Vooral met het vormen van beleid is het volgens Vertovec belangrijk dat de overheid verder kijkt dan de essentialistische ethno-focal lens (Vertovec, 2014: 542). Paul Gilroy stelt in The Black Atlantic dat niet nationaliteit of landgrenzen, maar een gedeelde geschiedenis bepaalt tot welke cultuur iemand behoort. In het geval van The Black Atlantic is

(6)

dit het slavernijverleden. Bij de kritieken van Phillips, Vertovec en Gilroy speelt taal wel een rol, maar blijft het onduidelijk welke rol er precies wordt toegedicht aan taal. Ik concludeer in dit hoofdstuk dat de anti-essentialistische kritiek vaak maar een bepaald aspect van het multiculturalisme behandeld en dat minderheidstalen onderscheiden moet worden van cultuur, identiteit en religie.

Naast de morele argumenten vanuit het multiculturalisme, zijn er ook argumenten vanuit de linguïstische literatuur om voorzichtig om te gaan met minderheidstalen. In het laatste hoofdstuk zal er vanuit linguïstisch perspectief gekeken worden naar

minderheidstalen en hoe de Nederlandse overheid zijn beleid op minderheidstalen in de loop de jaren heeft veranderd. In een onderzoek van Hans Vermeulen uit de jaren ’90 wordt het Nederlandse beleid nog gevat in een ‘multicultureel model’. Met de

beleidsveranderingen op minderheidstalen, zou het Nederlands taalbeleid nu eerder als ‘uitsluitingsmodel’ getypeerd kunnen worden. Twee voorbeelden die exemplarisch zijn voor de koerswijziging op het gebied van minderheidstalen zijn de afschaffing van het Onderwijs op Allochtoon Levende Talen in 2002 en het korten op de subsidie voor tolken in de zorg in 2012. Vanuit de linguïstische literatuur zijn genoeg onderzoeken die uitwijzen dat onderwijs in de moedertaal op jonge leeftijd beter is voor het kind. Vooral bij het basisschoolonderwijs zijn er veel onderzoeken die bewijzen dat een kind met een migratieachtergrond een

achterstand oploopt ten opzichte van Nederlandse kinderen als hij of zij Nederlands moet leren en tegelijkertijd allemaal andere vaardigheden moet leren. Op het gebied van

onderwijs is het huidige beleid zo, dat kinderen op vroege leeftijd alléén Nederlands leren en dat het onderwijs in de moedertaal van kinderen met een migratieachtergrond hier niet aan bij zou dragen. Een andere casus die het veranderende beleid op minderheidstalen laat zien is het afschaffen van de subsidie op tolken in de zorg. Ik zal de case verduidelijken met een rapport van het Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg en een interview met kinderpsychiater Muzaffer Kurt over de problemen die de bezuiniging op tolken met zich meebrengt. Tot slot zal ik de morele en praktische argumenten samen laten komen en beargumenteren waarom de minderheidstalen van immigranten in Nederland meer aandacht verdienen in het multiculturalismedebat en de lijn in het huidige

(7)

Hoofdstuk I: Kymlicka’s relationele multiculturalisme

Een van de belangrijkste filosofen op het gebied van het multiculturalisme is Will Kymlicka. Deze Canadese filosoof heeft veel geschreven over het multiculturalisme en geeft in zijn boek Contemporary Political Philosophy (2001) een introductie van het begrip multiculturalisme en hoe het schuurt met de liberale democratie. Kymlicka ziet een historische ontwikkeling in het multiculturalisme en legt dit uit aan de hand van drie debatten binnen het multiculturalisme. Door deze systematiek toe te passen komt Kymlicka uiteindelijk tot zijn eigen vorm van het relationele multiculturalisme. In de opvatting van Kymlicka moeten minderheidsrechten ervoor zorgen dat er óf interne restricties binnen een minderheidscultuur worden weggenomen of de externe protectie ten opzichte van de meerderheidscultuur versterkt wordt (Kymlicka, 2001: 341). Hoe minderheidstalen een rol kunnen spelen in het morele raamwerk van Kymlicka wordt besproken aan het einde van het hoofdstuk.

Kymlicka reconstrueert de ontwikkeling van het multiculturalisme als volgt. In het eerste debat, dat speelde in de jaren ’90, zet Kymlicka het liberalisme tegenover het communitarisme. In het multiculturalisme wordt er vaak gesproken over

minderheidsgroepen en minderheidsrechten, terwijl liberalen de nadruk leggen op het autonome individu en het individu moreel gezien altijd voor de gemeenschap gesteld moet worden. Een gemeenschap is alleen van belang als het bijdraagt aan het welzijn van het individu. Als individuen niet meer de waarde inzien van bepaalde culturele praktijken of tradities, heeft de gemeenschap geen onafhankelijk belang bij het in stand houden van deze praktijken of tradities en is een individu in staat zijn leven zelf in te richten (Kymlicka, 2001: 336).

Communitaristen geloven niet in het feit dat elk individu helemaal autonoom in het leven staat, maar dat iedereen op een bepaalde manier is ingebed in sociale rollen en relaties en individuen zich hierdoor aanpassen aan een manier van leven die hen geschikt lijkt. Communitaristen ontkennen dat de belangen van een gemeenschap gereduceerd kunnen worden tot een product van de individuele belangen van de mensen in een bepaalde gemeenschap. Een gezonde gemeenschap wordt gekenmerkt door een balans tussen

individuele autonomie en gemeenschappelijke belangen, waar individuen zorgen dat ze bijdragen aan de collectieve belangen van de gemeenschap en de gemeenschap niet uithollen (Kymlicka, 2001: 337).

(8)

Een voorbeeld van een communitaristische denker in het multiculturalisme is Charles Taylor. In Politics of Recognition (1994) schreef Taylor dat er twee verschillende soorten politieke systemen te onderscheiden zijn: Een politiek van gelijke waardigheid en een politiek van verschillen (Taylor, 1994: 38). Een politiek van gelijke waardigheid gaat ervan uit dat er wel verschillen kunnen zijn tussen culturen en identiteiten, maar dat een overheid altijd moet proberen om ‘blind’ te zijn aangaande de verschillende culturen en iedereen op dezelfde manier moet behandelen. Daartegenover staat de politiek van verschillen die juist staat voor de erkenning van verschillende identiteiten en culturen. Taylor geeft de voorkeur aan the politics of difference, omdat een samenleving waar verschillen niet erkend worden, meestal uitdraait op een ‘overwinning’ van de grootste cultuur (Taylor, 1994: 62). In een politiek waar verschillen wel erkend worden kan er een sociale context worden gecreëerd waar verschillende groepen hun eigen cultuur kunnen uitdragen en er een eigen plek wordt gecreëerd voor een minderheidscultuur. Volgens Taylor is het miskennen van een

minderheidscultuur door een overheid discriminerend en is het belangrijk dat een overheid uitdraagt dat er verschillende culturen zijn en dit ook terug te zien is in het beleid.

De belangrijkste kritiek op de communitaristische visie is dat een overheid

minderheidsgroepen niet moet beschermen, maar eerder deel uit moet laten maken van de samenleving als gelijkwaardige burgers. Volgens Kymlicka is het communitarisme in een liberale democratie ongewenst, omdat onderzoek uitwijst dat, in de meeste gevallen, zowel minderheidsgroepen als de meerderheid zich kunnen vinden in de liberale principes van een democratie (Kymlicka, 2001: 338). Kymlicka beargumenteert dat de discussie dus niet zo zeer zou moeten gaan over het communitarisme tegenover het liberalisme, maar eerder welke aspecten van het liberalisme benadrukt moeten worden en hoe minderheden beschermd kunnen worden in liberale democratie.

Deze vraag brengt ons bij de tweede vraag in de het debat: Hoe zou het

multiculturalisme zich moeten verhouden tot het liberalisme? Als elke groep zich in de liberale principes van een democratie kan vinden, waarom zijn er dan minderheidsrechten nodig om deze groepen beter te laten participeren? Kymlicka denkt toch dat bepaalde minderheidsrechten nodig zijn om een minderheidscultuur te beschermen, omdat de

minderheidsrechten ervoor kunnen zorgen dat minderheidsgroepen beter gaan participeren. Onder andere Joseph Raz beargumenteert dat een individu pas een liberaal leven kan leiden als hij of zij toegang heeft tot een bepaalde cultuur en dat er daarom rechten moeten komen

(9)

om minderheidsculturen te beschermen (Raz, 1998: 174). Net als Taylor heeft Raz ook een ‘hard’ of afgerond begrip van cultuur dat in de jaren ’90 populair was in de

wetenschappelijke literatuur over het multiculturalisme. Een ‘hard’ idee van cultuur houdt in dat een individu pas autonoom kan leven als hij of zij toegang heeft tot een bepaalde cultuur. Raz stelt dat minderheidsrechten nodig zijn om minderheidsculturen te beschermen en om de autonomie van individuen in minderheidsculturen te vergroten. Op dit idee van een onlosmakelijke relatie tussen een individu en cultuur kwam veel kritiek, vooral uit de anti-essentialistische hoek (Kymlicka, 2001: 340). Zo is het de vraag of individuen wel altijd onderdeel moeten zijn van een culturele groep en of het geluk van een individu afhankelijk is van het welzijn van een bepaalde cultuur waar hij of zij onderdeel van uitmaakt. Kymlicka stelt dat het opgroeien in een bepaalde cultuur met een bepaalde taal een typisch voorbeeld is van omstandigheden waar iemand niet vrijwillig voor kiest. Als iemand zijn taal en cultuur moet verlaten voor een nieuwe cultuur is dit vaak een moeilijk en kostbaar proces. Het is volgens Kymlicka dan ook onredelijk om de kosten voor dit proces volledig bij minderheden te leggen, als de meerderheidscultuur dit proces niet hoeft te doorstaan (Kymlicka, 2001: 341).

Dit brengt ons bij het derde debat in het multiculturalisme: Welke

minderheidsrechten zijn nodig om de positie van minderheden ten opzichte van de

meerderheidscultuur te verbeteren? Er zijn volgens Kymlicka bepaalde minderheidsrechten die individuele vrijheid ondermijnen in plaats van ondersteunen: ‘It is clear that some kinds of minority rights would undermine, rather than support, individual autonomy. This would be true for example, of minority rights that enabled a group to forcibly confine women to the home. While most ethnocultural groups in Western societies share the same liberal values as the majority, we have seen that there are some exceptions, particularly some conservative ethnoreligious groups, and these illiberal groups might restrict the freedoms of (some of) their own members (Kymlicka, 2001: 340). De taak voor multiculturalisten is om ‘goede’ minderheidsrechten te onderscheiden van ‘slechte’ minderheidsrechten.

Minderheidsrechten dragen bij aan de positie van minderheidsgroepen als ze interne restricties binnen de groep wegnemen of externe protectie buiten de groep bevorderen. De interne restricties kunnen zich bijvoorbeeld richten op de tradities van bepaalde culturen die individuele vrijheid beperken en externe protectie is bedoeld om de politieke en

(10)

Minderheidsrechten moeten dus de individuele vrijheid binnen een groep vergroten óf de gelijkheid tussen culturen in een samenleving bevorderen. Als er gekeken wordt naar de taalrechten van immigranten wordt er een minderheidscultuur beschermd, maar vergroot het aan de andere kant ook weer de individuele vrijheid van een individu om een keuze te maken in de taal die je wilt spreken of leren.

Het kan lastig zijn om rechten voor minderheidstalen te plaatsen in de bestaande politieke en sociale instituties van een liberale democratie, omdat deze instituties ingesteld zijn op het spreken van de taal van de meerderheid. Als een democratie liberale neutraliteit nastreeft, kan een regering dan bijvoorbeeld zeggen dat het intrinsiek beter is om

Nederlands te spreken in plaats van Arabisch of Turks? Kymlicka denkt niet dat dit het geval is: ‘The idea of liberal neutrality says that the state should not rank the intrinsic merits of different conceptions of the good life, and this entails that the state should not say that speaking English is intrinsically more worthy than speaking French, or that being a Christian is intrinsically more worthy than being an atheist. However, it is consistent with liberal neutrality for the state to nonetheless promote a particular language or religion, so long as the justification for this is not their intrinsic value (Kymlicka, 2001: 344). Een liberaal neutrale overheid zou nooit zeggen dat het intrinsiek beter is om Nederlands te spreken, maar omdat het Nederlands de meest gebruikelijke taal is in Nederland zou het wel het makkelijkst en effectiefst zijn als iedereen Nederlands spreekt. Alle sociale instituties in Nederland zijn ook gericht op de Nederlandse taal en bieden, als gevolg hiervan, weinig plek voor andere talen.

In het geval van religie geloven sommige overheden in het principe van benign neglect. Dit houdt in dat een overheid geen voorkeur heeft voor een specifieke religie en gelooft dat verschillende religies vreedzaam naast elkaar kunnen leven, zonder dat een overheid ingrijpt. Het is echter de vraag in hoeverre dit een model is dat ook met betrekking tot een breder begrip van cultuur enig houvast kan bieden. Kymlicka denkt dat benign neglect zeker niet houdbaar is voor culturen, omdat religie maar een aspect is van cultuur. Overheden hebben vaak de neiging minderheidsculturen te laten conformeren naar één taal en één cultuur, terwijl cultuur in sommige specifieke opzichten juist publiek moet zijn, bijvoorbeeld bij het gebruiken van taal in een ziekenhuis of in het onderwijs (Kymlicka, 2001: 347).

Veel beleid dat te maken heeft met integratie is volgens Kymlicka gericht op het integreren in een bepaalde societal culture. Met een societal culture wordt een territoriaal

(11)

geconcentreerde cultuur bedoeld die dezelfde taal en dezelfde sociale instituties delen. Het is een societal culture, om te benadrukken dat het gaat om taal en sociale instituties en niet om bijvoorbeeld religie of gender (Kymlicka, 2001:346). Hoewel het concept dus ruimte biedt voor mensen met verschillende achtergronden liggen de taal en sociale instituties wel min of meer vast en zijn deze instituties alleen via democratische weg te veranderen. Kymlicka beargumenteert dat elke liberale democratie heeft geprobeerd om mensen te laten integreren in een bepaalde cultuur. De beslissing om te kiezen voor een officiële taal, een bepaald curriculum in het onderwijs of de eisen voor een verblijfsvergunning, zijn allemaal bedacht om een nationale identiteit te creëren of te versterken. Dit beleid, om maar één societal culture te versterken, gaat schuren met de wensen en belangen van minderheden en daarom is het ook belangrijk om na te denken over enerzijds de nationale identiteit van een land en anderzijds, het tegemoetkomen aan minderheidsculturen om onder meer de linguïstische diversiteit te versterken.

Concluderend ziet Kymlicka het als de taak van het multiculturalisme om door middel van minderheidsrechten de ontstane politieke en sociale instituties rechtvaardiger te maken voor minderheidsculturen. Door ervoor te zorgen dat minderheidsrechten gelijkheid tussen culturen bevorderen of de vrijheid binnen minderheidsculturen vergroten, kan het

multiculturalisme dienen als een moreel raamwerk dat de gelijkheid tussen

minderheidsculturen en de meerderheidscultuur bevordert. Voor immigranten is het belangrijk om binnen dit morele raamwerk op zoek te gaan naar de juiste voorwaarden om goed te integreren: ‘Immigrants are demanding a more tolerant or ‘multicultural’ approach to integration that would allow and support immigrants to maintain various aspects of their ethnic heritage even as they integrate into common institutions operating in the majority language (Kymlicka, 2001: 354). Is het voor een meerderheidscultuur vanzelfsprekend om alle minderheidsrechten aan te nemen en te accepteren? Kymlicka stelt dat

minderheidsrechten als doel hebben om de instituties zo te vormen dat ze dezelfde mate van respect en waardigheid tonen voor de identiteiten van minderheidsculturen als ze altijd hebben gedaan voor de meerderheidscultuur (Kymlicka, 2001: 355). Het wel of niet toekennen van bepaalde minderheidsrechten aan een culturele groep is voor Kymlicka afhankelijk van het feit of een culturele groep een etnische groep of een nationale minderheid is.

(12)

‘Multicultural Citizenship’ en societal cultures

In ‘Multicultural Citizenship’ (2001) onderscheidt Kymlicka minderheidsrechten voor etnische groepen en nationale minderheden. Kymlicka ziet nationale minderheden als groepen die al in een staat wonen en daar een minderheid vormen (Quebequois in Canada) en etnische groepen zijn minderheden die geëmigreerd zijn naar een bepaalde staat. Kymlicka stelt dat het belangrijk is om deze minderheidsgroepen te onderscheiden, omdat de positie van beide groepen in een samenleving anders is. Er is volgens Kymlicka een verschil tussen

minderheidsgroepen die gekozen hebben voor een ander bestaan door te emigreren (etnische groep) en groepen die al in het land gevestigd waren en altijd een minderheid zijn geweest (nationale minderheden). Dit geldt bijvoorbeeld voor de Quebequois in Canada, die van de overheid bepaalde rechten hebben gekregen om hun eigen societal culture vorm te geven in overheidsbeleid. Kymlicka zegt dat immigranten, in tegenstelling tot de nationale minderheden, toch op een bepaalde manier moeten integreren en niet ervan uit kunnen gaan dat een overheid ze dezelfde rechten geeft als nationale minderheden (Kymlicka, 2001: 354).

Om immigranten op een goede manier te laten integreren moet een overheid zich realiseren dat integratie een langdurig proces is en dat de bestaande instituties ervoor zorgen dat de identiteit en cultuur van immigranten met hetzelfde respect en zorg worden behandeld als de meerderheidscultuur (Kymlicka, 2001: 354). Nu is het natuurlijk de vraag in welke mate en op welke gebieden een overheid immigranten tegemoet moet komen en ervoor kan zorgen dat integratie op een moreel juiste manier verloopt.

Een probleem voor immigranten ten opzichte van nationale minderheden is het feit dat immigrantenminder betrokken zijn geweest bij het opbouwen van de politieke en sociale instituties dan nationale minderheden. Voor Quebecois in Canada is het veel

vanzelfsprekender dat ze een officiële taal hebben en dat er onderwezen wordt in het Frans, dan voor de Turkse gemeenschap in Nederland. Is het kwalijk dat Kymlicka een onderscheid maakt tussen deze twee groepen?

Kymlicka gaat ervan uit dat immigranten tot op zekere mate integreren in een grotere societal culture en dat nationale minderheden eerder een vinger in de pap hebben in

overheidsbeleid en het opbouwen van sociale instituties (Kymlicka, 2001: 211). Immigranten maken aanspraak op poly-etnische rechten, die discriminatie tegen moeten gaan en eerlijke

(13)

kansen moeten bevorderen. Nationale minderheden kunnen volgens Kymlicka strijden voor bepaalde vormen van zelfbeschikking. Voor immigranten is dit lastiger, omdat ze geen historische binding hebben met het territorium en een minder grote stem hebben in de bestaande sociale instituties. Het ligt misschien voor de hand dat immigranten minder rechten krijgen op zelfbestuur dan nationale minderheden, maar als rechtvaardigheid op het spel staat is het de vraag in hoeverre dit onderscheid eerlijk en moreel juist is.

Pogge (2000) vindt dat het hiërarchische onderscheid van Kymlicka tussen nationale minderheden en etnische groepen, zijn argumenten voor betere rechten voor minderheden in een multiculturele samenleving niet ten goede komt. Vooral als door wordt geredeneerd naar de kinderen van immigranten of nationale minderheden. Pogge haalt het voorbeeld aan van twee Spaanstalige meisjes van 18 jaar die allebei in Amerika opgroeien. De een (Carmen) is geboren in Amerika, omdat haar familie in 1848 van Mexico naar de Verenigde Staten is gekomen. De andere (Leticia) is een kind van meer recente immigranten uit Latijns-Amerika, maar is ook in Amerika opgegroeid. Is het moreel te verantwoorden om Carmen meer (taal)culturele rechten te geven dan Leticia? In Nederland zou dit bijvoorbeeld vertaald kunnen worden naar de Friese bevolking en Turkse immigranten. Omdat de Friese gemeenschap een territoriale geschiedenis heeft met Nederland, is het volgens Kymlicka logisch dat ze andere minderheidsrechten krijgen dan de Turkse gemeenschap, die minder historische binding hebben met Nederland. Maar zoals Kymlicka zelf ook aangeeft, kiest niemand er vrijwillig voor om in een bepaalde cultuur opgevoed te worden. Als gevolg hiervan zou het onderscheid volgens Pogge minder recht doen aan het argument dat Kymlicka probeert te maken voor een rechtvaardige en eerlijke multiculturele samenleving (Pogge, 2000: 106). Het is echter de vraag of Kymlicka het niet eens zou zijn met Pogge, omdat Kymlicka het vooral heeft over Quebequois en de mate van zelfbestuur die aan een minderheidscultuur toegekend kan worden. Als het bijvoorbeeld gaat over het recht op onderwijs in de taal van het land van herkomst of de beschikking over een tolk bij belangrijke gesprekken bij de dokter of justitie, zou Kymlicka beamen dat hier ook rechten voor

immigranten voor nodig zijn.

Het is te begrijpen dat Kymlicka onderscheid maakt tussen nationale minderheden en immigranten in de context van een gedeelde geschiedenis, maar als er gelijkheid wordt nagestreefd voor elk individu is dit onderscheid twijfelachtig. Toch biedt Kymlicka, buiten zijn onderscheid tussen immigranten en nationale minderheden, een uitgebalanceerde theorie

(14)

die vraagt om een liberale democratie die minderheidsculturen behandeld als gelijkwaardig aan de meerderheidscultuur. Om uiteindelijk goed te kunnen integreren, is het voor

minderheden belangrijk om toegang te krijgen tot hun eigen cultuur en hun eigen taal. Er moet dus voldoende aandacht uitgaan naar minderheidstalen en een overheid moet zich bewust worden van het feit het principe van benign neglect niet toe te passen is op cultuur en taal. In het laatste hoofdstuk zal er verder worden ingegaan op de manieren waar een overheid uiteindelijk praktisch minderheidsculturen tegemoet kan komen op het gebied van taal.

Een ander punt van kritiek is gericht op de westelijke oriëntatie van de ‘societal cultures’ van Kymlicka. Volgens Bhuiyan (2011) gaat het multiculturalisme van Kymlicka ervan uit dat er een meerderheidscultuur is en dat er minderheidsculturen zijn die

minderheidsrechten nodig hebben. In multiculturele staten in Afrika (Nigeria, Somalië, Sierra-Leone) en Azië (Bangladesh) is er geen uitgesproken meerderheid en is er dus ook geen consensus over de verhoudingen tussen de meerderheid- en minderheidsgroepen (Bhuiyan, 2011: 136). Bhuiyan concludeert dat societal cultures niet op elk land toepasbaar zijn en dat dit een mankement is van Kymlicka’s opvatting van het multiculturalisme.

Er zit zeker wat in de kritiek van Bhuiyan over de waarde die wordt gehangen aan het concept societal culture, die problematisch wordt als er geen duidelijke meerderheidscultuur is in een land. Het kader waarin Kymlicka zijn theorie over het multiculturalisme heeft ontwikkeld is bedoeld voor landen met een liberale democratie en een duidelijke

meerderheidscultuur. Het is onwaarschijnlijk dat Kymlicka zijn theorie geschreven heeft met Aziatische of Afrikaanse landen in zijn achterhoofd. De kritiek van Bhuiyan vormt ook geen probleem voor deze scriptie, omdat in deze scriptie de liberale democratie van Nederland als uitgangspunt wordt genomen.

De kritiek van Bhuiyan is wel een opmaat naar het tweede hoofdstuk over het anti-essentialisme. De wetenschappelijke discussie omtrent het multiculturalisme gaat de laatste jaren niet meer over een eerlijke multiculturele samenleving, maar veel vaker over het debat tussen het essentialisme en het anti-essentialisme. Het multiculturalisme zou culturen tegenover elkaar zetten en ze exotischer maken dan dat ze eigenlijk zijn (Phillips, 2007; 47). In het volgende hoofdstuk zal ik dit debat bespreken en ook uitleggen waarom het anti-essentialisme uiteindelijk lastig toe te passen is op minderheidstalen.

(15)
(16)

Hoofdstuk II: De anti-essentialistische kritiek en de positie van minderheidstalen in het multiculturalisme

In dit hoofdstuk zal ik de anti-essentialistische kritiek op het multiculturalisme koppelen aan de rol van minderheidstalen. Wetenschappers als Anne Phillips, Steven Vertovec en Paul Gilroy vinden dat het multiculturalisme cultuur als een statisch object beschouwt, terwijl er ook op een andere manier naar cultuur gekeken kan en moet worden. Tariq Modood en Will Kymlicka zijn het niet eens met de kritiek van het anti-essentialisme op het multiculturalisme, omdat er uiteindelijk geen goed werkend alternatief wordt geboden. Hoe taal zich verhoudt tot het debat over het essentialisme en anti-essentialisme zal ik bespreken aan het einde van het hoofdstuk.

Phillips’ ‘Multiculturalism Without Culture’

In ‘Multiculturalism Without Culture’ stelt Anne Phillips dat het multiculturalisme het beste besproken kan worden door cultuur buiten de discussie te laten. Volgens Phillips zetten Kymlicka en Taylor culturen tegenover elkaar en worden andere culturen, ten onrechte, als exotischer gezien dan ze eigenlijk zijn (Phillips, 2007: 14). Is het wel mogelijk om het multiculturalisme los te koppelen van cultuur? Phillips denkt dat cultuur niet per se onderdeel van het multiculturalisme hoeft te zijn en dat het loskoppelen van cultuur het multiculturalisme juist ten goede zou komen.

Volgens Phillips is de positieve houding tegenover het multiculturalisme de afgelopen jaren namelijk alleen maar aan het afnemen en is de drang naar een nationale identiteit juist aan het toenemen. Hoewel ‘Multiculturalism Without Culture’ tien jaar geleden geschreven is, staat het multiculturalisme nog steeds onder druk. In het vierjaarlijkse rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau over het vertrouwen van de burger in Nederland blijken de zorgen om de multiculturele samenleving en nationale identiteit een terugkerend thema te zijn (SCP, 2016: 31). Immigranten wordt vaker gevraagd zich aan te passen aan de bestaande culturele normen en waarden van de meerderheidscultuur. Phillips ziet ook de nadruk in de wetenschap op het herkennen van minderheidsculturen en de minderheidsrechten die ze zouden moeten krijgen als iets negatiefs. Een feministisch perspectief op het

(17)

multiculturalisme biedt volgens Phillips een oplossing in het multiculturalisme-debat, omdat het de nadruk meer op het individu legt in plaats van cultuur (Phillips, 2007: 29).

Net als het feminisme, moet het multiculturalisme ook minderheden beschermen zonder de stereotypen om de identiteit of cultuur heen te versterken. Het essentialisme, dat culturen en identiteiten opdeelt in categorieën als sekse, gender, cultuur, seksuele voorkeur, etniciteit en religie, zorgt er juist voor dat deze stereotypes worden versterkt. Volgens Phillips is een cultuur juist een dynamische entiteit en is het niet nodig om categorieën aan culturen toe te dichten. Het essentialisme, of in ieder geval Taylor’s communitarisme, gaat ervanuit dat individuen hun gedrag sterk laten beïnvloeden door de groep of cultuur waar ze

onderdeel van uitmaken. Phillips denkt ook niet dat er helemaal geen verschillen zijn tussen culturen, maar zodra het begrip cultuur zijn strafheid en kracht verliest, zijn ook de

assumpties die worden aangenomen over de verschillen tussen de culturen minder vanzelfsprekend. Op deze manier wordt het ook makkelijker om te kijken naar

rechtvaardigheid en gelijkheid tussen individuen zonder de bestaande culturele normen van de meerderheidscultuur als leidend te nemen (Phillips, 2007: 34).

Phillips beaamt dat deze rooskleurige visie van een waardevrije samenleving waar de samenleving met elkaar nieuwe gelijkheid- en rechtvaardigheidsprincipes gaat ontwikkelen te optimistisch is. Veel mensen hebben nog steeds andere ideeën over wat concepten als rechtvaardigheid en gelijkheid precies inhouden. Zo is het ook lastig om te kijken naar minderheidstalen zonder talen te kunnen categoriseren. Er is namelijk een meerderheid van de samenleving die dezelfde taal spreekt en veel minderheidsculturen die andere talen spreken. Voor Phillips is het belangrijkste dat een overheid de druk van culturele systemen kan herkennen, maar aan de andere kant ook de negatieve kanten van een deterministische visie op cultuur kan zien. Door minder deterministisch te denken over cultuur zal er volgens Phillips ook eerder een goed multicultureel beleid worden gevoerd.

Het is ook niet zo dat Phillips het morele raamwerk van Kymlicka, waar cultuur ervoor zorgt dat individuen autonoom kunnen leven, volledig verwerpt. Wat Phillips dwars zit is de positieve relatie tussen individu, cultuur en autonomie: ‘It is not my object here to settle whether Kymlicka’s squaring of the circle is as successful as he hopes – though my

inclinations are towards those who see his reluctance to condone external intervention in the activities of any subnational minority as weakening his supposed defense of gender equality. The point that interests me at this stage is that in his account, culture appears as enabling: it

(18)

makes it more possible for people to be autonomous beings’ (Philips, 2007: 106). Phillips vindt, in tegenstelling tot Kymlicka, cultuur juist als een concept dat de autonomie van individuen in de weg staat in plaats van accommodeert. Phillips ziet juist dat culturen het bijvoorbeeld lastig maken om te kiezen voor een bepaalde baan. In Nederland was er laatst in de media nog een breed uitgemeten discussie over een politieagente die geen hoofddoek mocht dragen tijdens werktijd (website NOS, 2017). Phillips ziet het als een belangrijke taak voor de overheid om ervoor te zorgen dat de instituties en wetten zo worden aangepast dat de verschillen tussen culturen geen invloed hebben op het autonome leven van een individu (Phillips, 2007: 108).

Minderheidstalen en Phillips

Het is lastig om minderheidstalen in de theorie van Phillips te plaatsen, omdat taal

daadwerkelijk iets anders is dan cultuur. Al kan het wel waardevol zijn om cultuur te kunnen relativeren en juist ook uit te kunnen gaan van een individu die zelf in staat is om zijn eigen keuzes te maken en te kiezen voor een bepaalde taal. Misschien wil een kind van Turkse immigranten helemaal geen Turks leren, terwijl dit wel meteen wordt aangenomen, omdat hij of zij makkelijk onder de ‘Turkse minderheidscultuur’ wordt geschaard.

Zo is het inmiddels lastig om in de Nederlandse samenleving te spreken van de ‘Marokkaanse cultuur’ of de ‘Nederlandse cultuur’, omdat deze culturen inmiddels zo divers zijn geworden en er meer variabelen nodig zijn om het begrip cultuur te kunnen duiden of om nog te spreken van een gemeenschappelijke cultuur. Voor het begrijpen van de

belemmeringen van het concept cultuur kan het zeer waardevol zijn om het feministische perspectief van Phillips toe te passen, maar voor het maken van taalbeleid is het in de praktijk lastig om Phillips als uitgangspunt te nemen. Is taal namelijk makkelijk los te koppelen van een cultuur? En hoe ziet Phillips taalbeleid voor zich in haar eigen theorie? Phillips pleit voor een individualistischere opvatting van cultuur, maar voor beleid op taal is het ook nodig om te kunnen kijken naar het grotere geheel van minderheidsculturen en hoe taalbeleid kan bijdragen aan het integreren van een bepaalde minderheidsgroep. Phillips behandelt alleen het beklemmende effect dat cultuur kan hebben, maar blijft onduidelijk over de plek die minderheidstalen hierin kunnen spelen.

(19)

Vertovec’s Superdiversity

Steven Vertovec heeft in 2007 het begrip ‘superdiversititeit’ in het leven geroepen. Vertovec stelt dat er een nieuw begrip, in dit geval superdiversiteit, nodig is om het multiculturalisme beter te kunnen begrijpen. In tegenstelling tot Phillips probeert Vertovec juist meer het fenomeen van een minderheidsgroep te begrijpen dan te kijken naar het individu. Vertovec ziet dat immigratie steeds ingewikkelder is geworden, omdat groepen niet meer alleen op basis van hun nationaliteit worden onderscheiden, maar dat ook variabelen als leeftijd, gender, taal, religie en woonplaats steeds belangrijker worden. De kritiek van Vertovec is vooral gericht op de essentialistische kijk op vaststaande culturen en de ethno-focal lens van de politici en beleidsmakers (Vertovec, 2007: 1030). Beleidsmakers en wetenschappers moeten zich volgens Vertovec bewust worden van de verschillende variabelen die nodig zijn om minderheidsculturen te begrijpen en goed beleid te kunnen maken. Daarnaast is de diversiteit in de praktijk ook alleen maar toegenomen, en leven er veel meer verschillende culturen naast en door elkaar. Amsterdam telt in 2017 al 180 nationaliteiten en is hiermee de stad met de meeste nationaliteiten ter wereld (website Parool, 2017).

Naast het wetenschappelijke debat dat Vertovec heeft geopend, geldt ook voor de discussie over minderheidstalen dat er ook veel diversiteit is binnen minderheidsculturen tegenover hun eigen moedertaal. Zo zou bijvoorbeeld de leeftijd een belangrijke rol kunnen spelen bij het spreken van de moedertaal. Het is aannemelijk dat eerste generatie

gastarbeiders in Nederland minder goed Nederlands spreken en zich meer verbonden voelen met hun moedertaal dan de tweede of derde generatie, die volledig is opgegroeid in

Nederland en dus meer in aanraking is gekomen met de Nederlandse taal. Dit is echter slechts één voorbeeld van diversiteit binnen een groep over een attitude tegenover taal. Natuurlijk zal niet iedereen van de minderheidscultuur hetzelfde denken over de manier waarop een taal een plek moet krijgen in de samenleving. Wel blijft taal, hoe divers een culturele groep ook is, altijd een bindmiddel tussen de verschillende leden van een bepaalde cultuur.

(20)

Minderheidstalen en Vertovec

Aan de ene kant kaart Vertovec een belangrijk probleem aan door te stellen dat er meer variabelen nodig zijn om beleid te maken en ook voor taal geldt dat er binnen nationaliteiten verschillen zijn tegenover taal. Zo is het aannemelijk dat leeftijd een belangrijke rol speelt bij het leren van een tweede taal en de hang naar het leren of behouden van de moedertaal. Ook kunnen variabelen als religie, gender en inkomen hier ook een rol in spelen. Aan de ene kant is het belangrijk dat men zich bewust wordt van deze verschillen, maar aan de andere kant kan superdiversiteit de zaken ook een stuk ingewikkelder maken. Het is onvermijdelijk dat er, in ieder geval op het gebied van minderheidstalen, een bepaalde vorm van

categorisering moet plaatsvinden om beleid te maken. Is het wel wenselijk om bij het beleid op minderheidstalen groepen nog verder op te delen? Van een overheid mag ook niet verwacht worden dat er voor elk individu een taalbeleid op maat wordt gemaakt. Wel mag er worden verwacht dat een overheid snapt dat niet iedereen die een bepaalde taal spreekt dezelfde ondersteuning van de overheid verwacht. Zo is een tolk bij een bezoek aan de dokter belangrijker voor een 1ste generatie gastarbeider dan voor zijn (klein)kinderen, omdat het kan zijn dat zijn beheersing van de Nederlandse taal een stuk minder goed is.

Wat blijkt uit zowel de analyse van Phillips en Vertovec is dat cultuur als begrip minder hard wordt gemaakt en wordt gedeconstrueerd. Phillips doet dit door middel van het feminisme en Vertovec door het benadrukken van de steeds ingewikkelder wordende

diversiteit. Kenmerkend voor beide kritieken is het anti-essentialistische karakter van de kritiek. Het plaatsen van minderheidstaken in deze kritiek is lastig, omdat taal een stuk concreter is dan cultuur. Aan het einde van het hoofdstuk zal ik dieper ingaan op de verschillen tussen taal en cultuur.

Gilroy’s ‘Black Atlantic’

Paul Gilroy heeft in 1993 het invloedrijke boek ‘The Black Atlantic’ geschreven. Gilroy

beargumenteerd in zijn boek dat een cultuur zich niet met elkaar bindt door middel van een nationaliteit, maar eerder door een gedeelde geschiedenis. In het geval van ‘The Black Atlantic’ gaat het over het slavernijverleden. Gilroy stelt dat deze gedeelde

(21)

diaspora die zich op het Westelijke halfrond heeft gevestigd (Gilroy, 1993: 15). Net als Phillips uit Gilroy ook kritiek op het harde begrip van cultuur in de jaren ’90 en vooral de Westerse oriëntatie op het begrip van cultuur. In plaats van cultuur als een concreet concept dat zich binnen een bepaald land bevindt, biedt ‘The Black Atlantic’ een ander perspectief op cultuur dat zich niet beperkt tot één bepaald land. Gilroy ziet ‘The Black Atlantic’ als volgt: ‘I have settled on the image of ships in motion across the spaces between Europe, America, Africa, and the Caribbean as a central organizing symbol for this enterprise and as my starting point. The image of the ship – a living microcultural, micro-political system in motion – is especially important for historical and theoretical reasons… Ships immediately focus attention on the middle passage, on the various projects for redemptive return to an African homeland, on the circulation of ideas and activists as well as the movement of key cultural and political artefacts: tracts, books, gramophone records, and choirs’ (Gilroy, 1993: 4).

Volgens Gilroy is het beter om een nationale identiteit als concept los te laten, omdat dit inherent is aan etnisch purisme en pluralisme onmogelijk maakt. Een cultuur heeft volgens Gilroy niks te maken met landsgrenzen, maar met een idee van een gedeelde geschiedenis en dit is uiteindelijk hetgeen dat een eigen identiteit creëert. In het geval van Gilroy is dit ‘The Black Atlantic’. Gilroy laat zich echter niet uit over de functie van taal in ‘The Black Atlantic’. Muziek en kunst zorgen voor cohesie in ‘The Black Atlantic’, maar of taal ook kan verbinden of juist eerder voor verdeeldheid zorgt wordt niet duidelijk.

Minderheidstalen en Gilroy

Als er gekeken wordt naar talen, kan er ook gesteld worden dat dit een transcenderend concept is dat landsgrenzen overstijgt. Zo spreekt inmiddels een groot deel van de Westerse Wereld de Engelse taal. Het spreken van de Engelse taal verbindt mensen wel op een andere manier dan waar Gilroy op mikt met ‘The Black Atlantic’. Bij Gilroy is het ook niet duidelijk hoe taal precies dan wel een plek zou moeten krijgen binnen zijn theorie. Gilroy geeft af op de suprematie van het Westerse denken, maar het is de vraag hoe Gilroy aan zou kijken tegen de macht van de Engelse taal, bijvoorbeeld in de wetenschap.

Aan de ene kant biedt Gilroy een nieuw en revolutionair concept in het denken over multiculturalisme, maar ook hier het is lastig om taal te plaatsen. Er kan namelijk ook voorbij de landsgrenzen gesproken worden over een machtige positie van de Engelse taal waar

(22)

minderheidstalen weinig invloed op hebben. Ook is taal een belangrijk bindmiddel tussen culturen en worden er in Gilroy’s ‘Black Atlantic’, omdat het zich uitstrekt over verschillende continenten, ook diverse talen gesproken.

Aan de andere kant biedt Gilroy wel een inzicht in het feit dat cultuur ook

landsgrenzen kan overstijgen en dat nationaliteit geen voorwaarde hoeft te zijn voor een bepaalde cultuur. Als er naar taal gekeken wordt, kan het wellicht ook toegepast worden op de situatie van immigranten in Nederland. Het is voor te stellen dat sommige immigranten in Nederland zich wellicht meer verbonden voelen met iemand die zijn of haar taal spreekt en niet in Nederland woont, dan een Nederlander die zijn of haar taal niet spreekt en zich op deze manier bijvoorbeeld meer Marokkaan voelen dan Nederlander. Daarom is het, naast het beschermen van minderheidsculturen door hun eigen taal in sommige situaties aan te bieden, ook belangrijk dat een overheid immigranten zo snel mogelijk Nederlands leert om makkelijker onderdeel uit te kunnen maken van de samenleving. Hoewel dit niet de focus is van deze scriptie, is dit ook een heel belangrijk issue om de gelijke kansen tussen

minderheden en de meerderheidscultuur te bevorderen. In het derde hoofdstuk wordt duidelijk dat het accommoderen van minderheidstalen in het onderwijs immigranten ook helpt bij het leren van de Nederlandse taal.

De tekortkomingen van het anti-essentialisme en het interculturalisme

De voornaamste kritiek van de anti-essentialisten op het essentialisme is dat het

essentialisme culturen verder uit elkaar drijft, doordat het multiculturalisme culturen als statische groepen ziet die tegenover elkaar worden gezet op basis van hun nationaliteit, terwijl nationaliteit niet per se een bindende factor hoeft te zijn. Zowel Phillips, Vertovec als Gilroy zien andere manieren waarop cultuur gedefinieerd kan worden, zodat het concept multiculturalisme een stuk dynamischer kan worden gebruikt.

Kymlicka is het niet eens met de kritiek van de anti-essentialisten, omdat hij denkt dat het multiculturalisme niet per definitie schuldig is aan de problemen van

minderheidsgroepen. Kymlicka onderschrijft dat essentialisme bestaat, maar hij vraagt zich af in hoeverre het multiculturalisme hier verantwoordelijk voor is. Er is kritiek van onder andere Benhabib en Appiah op zijn begrip societal culture, omdat het volgens hen individuen dwingt om zich te conformeren naar de gebruiken van een groep en op deze manier individuele

(23)

vrijheid in het gedrang komt (Kymlicka, 2011: 9). Zonder societal cultures hoeven mensen minder rekening te houden met de normen van de groep en hebben ze zo meer individuele vrijheid. Benhabib en Appiah zijn het echter wél eens met het feit dat bepaalde

minderheidsgroepen ook taalrechten moeten krijgen of een zekere vorm van autonomie om zelf beleid te ontwikkelen. De kritiek is met name gericht op de inperking van individuele vrijheid die in het gedrang zou komen door de druk van een groep. Kymlicka is het hier niet mee eens en beargumenteerd juist dat alle minderheidsrechten moeten zorgen voor óf meer externe protectie óf meer interne vrijheid. Als minderheidsrechten ook de interne vrijheid binnen een minderheidscultuur vergroten, bijvoorbeeld door bepaalde normen (het

verplichten van gezichtsbedekkende kleding) te verbieden, zal dit de individuele autonomie alleen maar vergroten.

Ook met de kritiek van Phillips op het uit elkaar drijven van culturen is Kymlicka het niet eens, omdat onderzoek, van onder andere Steven Weldon, juist aantoont dat landen met sterker multicultureel beleid minder last hebben van stereotypering van culturen (Weldon, 2006: 23). In tegenstelling tot Phillips denkt Kymlicka ook niet dat minder

multicultureel beleid de oplossing is voor de problemen die Phillips aanhaalt. Kymlicka stelt dat multicultureel beleid juist meer aandacht vestigt op de situatie van minderheidsculturen en de positie van minderheden juist verbetert.

Kymlicka denkt ook dat de visie van Phillips minder verschilt van het morele raamwerk van Kymlicka dan dat ze zelf denkt: Indeed, it may be that strengthening these policies is the best remedy. It may be that the best way for public authorities to combat an essentializing public ethos is to actively diffuse the more complex and sophisticated

understandings about multiculturalism that are currently given to the public officials tasked to implement these policies. This indeed is more or less what Phillips proposes, such as new programs of community outreach and education. While she describes her book as a call for a `radical overhaul’ of multiculturalism, these suggestions seem to me to be firmly within the family of liberal multiculturalism, as is it already exists in countries like Canada, Australia and indeed the UK. Her recommendations seem largely to be a call for strengthening these policies. In short, the answer to the essentializing risks of a `strongly multiculturalist public ethos’ is not to abandon multiculturalist public policies, but to re-commit to them (Kymlicka, 2011: 14).

(24)

Tariq Modood (2007) is het eens met Kymlicka dat het anti-essentialisme niet per definitie een oplossing biedt voor de problemen van het multiculturalisme. Modood ziet het anti-essentialisme zelfs als iets dat inherent zelfdestructief is. Anti-essentialisme is

zelfdestructief omdat het weigert om coherentie en historische continuïteit van culturen te erkennen. Volgens Modood worden culturen juist aan een proces van verandering

onderworpen en is het niet per se gedefinieerd als een concept dat een bepaalde essentie dient te hebben. Modood denkt dat de discussie van het anti-essentialisme tegenover het essentialisme ondergeschikt is aan de uitdaging van genoeg ruimte bieden aan culturele, en met name religieuze identiteiten in een multiculturele samenleving. Een liberale samenleving met een strikt seculiere staat, mist volgens Modood de ruimte om ook religieuze

minderheden te beschermen en als gelijken te erkennen. Door als overheid ook

minderheidsreligies te erkennen en hier ook rekening mee te houden in het maken van beleid en het inrichten van politieke en sociale instituties, zullen minderheidsculturen ook beter integreren (Modood, 2007: 388). Modood heeft wel een duidelijke focus op de positie van religie in het multiculturalisme en focust zich, net als Gilroy, Phillips en Vertovec, niet echt op taal en is het daarom ook lastig om Modood’s visie direct te koppelen aan

minderheidstalen.

Een ander belangrijk concept dat de afgelopen jaren meer naar voren is gekomen in de context van het multiculturalisme is het interculturalisme. Modood (2016) ziet het interculturalisme eerder als een toevoeging, dan als een substituut van het

multiculturalisme. Het interculturalisme stelt dat diversiteit binnen groepen steeds

belangrijker wordt, grenzen tussen verschillende culturen vervagen en dat er niet meer één identiteit is die iemand definieert. Desalniettemin ziet het interculturalisme ook dat

minderheden wel steeds worden herkend aan hun vrouw-zijn, zwart-zijn of moslim-zijn. Modood denkt dat het ‘harde’ multiculturalisme uit de jaren ’90 wel begreep dat identiteit een belangrijke rol speelt bij minderheden, maar niet dat voor sommige minderheden identiteit absoluut centraal staat: ‘There are a lot of black people who will say whatever I am – rich, poor, a chartered accountant or whatever – being black is absolutely central to who I am in British society. Similarly, a lot of women will say their gender identity is absolutely central’ (Modood, 2016: 487). Er mag dus niet van minderheden verwacht worden dat ze hun identiteit relativeren ten opzichte van een meerderheidscultuur. Modood stelt dat een vorm zou zijn van postmodern assimilationism (Modood, 2016: 487).

(25)

Minderheidstalen in het interculturalisme

Hoe moet het interculturalisme gezien worden in relatie tot taal? In tegenstelling tot het multiculturalisme is het interculturalisme veel meer gericht op de dialoog tussen

verschillende culturen dan dat er verschillende culturen samen naast elkaar leven (Modood en Neer, 2012: 177). De dialoog tussen verschillende talen is misschien lastig te vinden, maar het interculturalisme geeft het multiculturalisme wel een duw in de goede richting. Als er gekeken wordt naar de dominantie van het Nederlands, moet het mogelijk zijn om

minderheidstalen om een plek te geven in de Nederlandse samenleving, bijvoorbeeld in het onderwijs of in de zorg. Een ander belangrijk verschil tussen het interculturalisme en het multiculturalisme, is dat het interculturalisme stelt dat een individu niet per definitie bij één cultuur hoort, maar dat culturen veel meer met elkaar verweven zijn. Dit geldt ook voor taal, omdat veel mensen in Nederland meer dan één taal spreken. Als iemand bijvoorbeeld Berbers, Frans en Nederlands spreekt, is het mogelijk om met mensen van verschillende culturen te communiceren en op deze manier niet gebonden te zijn aan één culturele groep. Desalniettemin blijft het lastig om culturen te vergelijken met taal, omdat taal concreter is dan cultuur.

Cultuur, identiteit, religie en taal

Welke rol speelt taal binnen de discussie tussen het essentialisme en anti-essentialisme? Kan een minderheidstaal op dezelfde manier worden geconceptualiseerd als religie door Modood of het slavernijverleden van Gilroy? En hoe moet de kritiek van de anti-essentialisten op Kymlicka en Taylor worden gezien in de context van minderheidstalen? Het grootste punt van kritiek op het essentialisme van Kymlicka en Taylor is dat culturen en identiteiten tegenover elkaar worden gezet en daardoor als exotischer worden gezien dan dat ze eigenlijk zijn. Twee talen zijn in dit geval wel daadwerkelijk anders dan twee culturen. De vraag welke taal iemand spreekt is veel directer en concreter dan de vraag tot welke cultuur iemand behoort. Ook identiteit is iets anders dan taal, maar toch worden vaak concepten als cultuur, religie, identiteit en taal onder het multiculturalisme geschaard. Dit is problematisch, omdat het multiculturalisme vaak als overkoepelende term wordt gebruikt, maar er vaak maar een bepaald aspect van het multiculturalisme wordt bedoeld. Om deze reden is het

(26)

essentialisme ook lastig om te gebruiken voor minderheidstalen, omdat er in de anti-essentialistische kritiek op het multiculturalisme vaak maar een specifiek aspect wordt behandeld.

Kan taal door dezelfde lens worden bekeken als religie? Minderheidstalen en

minderheidsreligies zijn, naast hele andere concepten, ook moeilijk om op dezelfde manier te bekijken. Zo zou een seculiere overheid kunnen voorschrijven dat het geen voorkeur heeft voor een bepaalde religie en meerdere religies een plek te geven in de samenleving. Bij taal is dit toch een stuk lastiger, omdat taal veel dieper geworteld is in alle bestaande instituties en het praktische aspect hierin ook een belangrijke rol speelt. Hoe moeten een samenleving en overheid tegemoetkomen aan minderheidstalen, wanneer alle instituties in Nederland zijn ingesteld op de Nederlandse taal? De Nederlandse overheid heeft een duidelijke voorkeur voor de Nederlandse taal, omdat men pas volwaardig kan participeren in de samenleving als er Nederlands gesproken wordt. Bij een andere taal wordt iemand belemmerd in het participeren, waar een andere religie in principe geen barrière hoeft te vormen. Een minderheidscultuur is veel abstracter dan een minderheidstaal en het belijden en praktiseren van een andere religie vormt een minder grote barrière dan het spreken van een andere taal. In het volgende hoofdstuk zal er aan de hand van twee cases worden uitgelegd hoe de Nederlandse overheid minderheidstalen geen plek heeft gegeven en welke gevolgen dit heeft voor minderheidsculturen. Wat is dan wel het juiste morele perspectief op minderheidstalen in het debat tussen het essentialisme en anti-essentialisme?

Dan ligt het voor de hand om terug te grijpen naar het morele raamwerk van Kymlicka en te kijken in hoeverre mensen gecompenseerd moeten worden voor hun opgelopen achterstand. Kymlicka benadrukt dat een overheid bepaalde rechten aan

minderheidsculturen moet geven, zodat ze beter kunnen participeren en uiteindelijk als volwaardig individu deel uit kunnen maken van de samenleving. De vraag is alleen welke plek minderheidstalen in dit beleid moeten krijgen. In het volgende hoofdstuk zal worden

ingegaan op het beleid dat Nederland de afgelopen jaren heeft gevoerd op het gebied van taal en wordt er gekeken hoe en waar de overheid minderheidsculturen kan compenseren. Om de discussie over minderheidstalen binnen het multiculturalisme concreter te maken, zal ik aan de hand van twee concrete cases (het onderwijs en de zorg), uitleggen waarom de overheid een morele plicht heeft ten opzichte van minderheidsculturen om geld en aandacht te investeren in minderheidstalen.

(27)

Hoofdstuk III: De morele en praktische tekortkomingen in het Nederlandse beleid op minderheidstalen

De literatuur vanuit de filosofie pleit voor het beschermen van minderheidsculturen en een plek voor minderheidstalen in de politieke en sociale instituties. In de praktijk is gebleken dat veel West-Europese landen in de jaren ’90 zijn afgestapt van een assimilationistisch beleid en vaak minderheden ruimte hebben gegeven op het gebied van religie en taal, maar dat dit beleid ook sterk heeft gefluctueerd. In tegenstelling tot het theoretische plaatje van de eerste twee hoofdstukken, zal er in dit hoofdstuk meer worden gekeken naar het beleid dat er is gevoerd op het gebied van minderheidstalen en hoe en waarom dit is veranderd.

Naast het Nederlandse beleid dat zich vanaf de jaren ’70 steeds meer bezig is gaan houden met minderheidsculturen, is er ook in de linguïstiek veel meer aandacht gekomen voor de taal van immigranten en dan met name over de wijze waarop kinderen van immigranten het beste opgevoed kunnen worden. Naast het bespreken van het beleid dat gevoerd is op minderheidstalen, zal er in dit hoofdstuk ook worden ingegaan op de

linguïstiek en de manier waarop de linguïstiek kijkt naar minderheidstalen. Aan de hand van twee cases, Onderwijs in Allochtoon Levende Talen (OALT) en tolken in de zorg, wordt er gekeken naar de linguïstische en morele implicaties van deze cases. Aan het einde van het hoofdstuk zullen de argumenten vanuit de morele filosofie en de linguïstiek samenkomen. Er zal dan gekeken worden naar de manier waarop de overheid een moreel en praktisch

raamwerk kan ontwikkelen om rechtvaardig taalbeleid te maken voor minderheidsculturen.

Multicultureel beleid op minderheidstalen in Nederland

Nederland is een land dat bekend staat om een multiculturele aanpak op het gebied van het integreren van minderheden. Het IMES (Institute for Migration & Ethnic Studies) doet al jaren onderzoek naar de multiculturele samenleving. Op het gebied van minderheidstalen in Nederland is er de laatste jaren vrij weinig literatuur verschenen. Daarom wordt er een onderzoek van Hans Vermeulen uit 1997(!) als basis gebruikt voor het Onderwijs in

Allochtoon Levende Talen (OALT). Inmiddels wordt de term ‘allochtoon’ ook niet meer bij de Nederlandse overheid gebruikt, omdat de term stigmatiserend zou werken. Als alternatief wordt nu ‘mensen met een migratieachtergrond’ gebruikt (NOS, 2016).

(28)

Vermeulen maakt een onderscheid tussen drie verschillende integratiemodellen: Naast het multiculturele model is er ook een republikeins model en een uitsluitingsmodel (Vermeulen, 1997: 2). Kenmerkend voor het uitsluitingsmodel zijn de strenge regels voor naturalisatie en de ideologie dat men geen immigratieland is. Het republikeinse model is gefocust op het bevorderen van assimilatie en het multiculturele model focust op het pluralisme en op de inclusiviteit van minderheden. Naast het verschil tussen deze drie modellen, maakt Vermeulen ook een onderscheid tussen algemeen en specifiek integratiebeleid. Specifiek integratiebeleid richt zich alleen op bepaalde

(minderheids-)groepen door bijvoorbeeld multicultureel onderwijs aan te bieden. Algemeen beleid is niet bedoeld voor één bepaalde groep, maar gericht op de hele samenleving.

In het onderzoek van Vermeulen worden er vijf landen (Nederland, Duitsland, Frankrijk, België en Groot-Brittannië) onderzocht om te zoeken naar een bepaalde

consistentie in het beleid omtrent immigranten in Europa. Het aspect van het onderzoek van Vermeulen dat voor deze scriptie van belang is, is het beleid op taal en de rechten die

immigranten hebben gekregen hun eigen taal te kunnen onderhouden. Het onderzoek van Vermeulen vergelijkt de Europese landen door hun beleid op het Onderwijs in Allochtone Levende Talen (OALT) naast elkaar te leggen. Het OALT houdt in dat een overheid de mogelijkheid biedt tot veeltalig onderwijs in de talen van immigranten, waardoor er in het onderwijs een plek wordt gegeven aan minderheidstalen.

Het doel van het OALT in Nederland is om de achterstand van minderheidsgroepen te verminderen. Het leren van Nederlands wordt makkelijker en ook het leren van andere schoolvakken gaat makkelijker in de moedertaal (Vermeulen, 1997: 75). De redenen waarom bepaalde groepen wel aanspraak maken op OALT en anderen niet, wordt gebaseerd op de sociaaleconomische status van groepen: Als er een minderheidsgroep is met een achterstand op de rest van de samenleving, wordt er gekeken naar manieren om deze groep te

compenseren. Zo was er in Nederland voor de Chinese gemeenschap geen OALT mogelijk en voor de Turkse en Marokkaanse gemeenschap wel. Voor veel landen in de rest van Europa geldt het principe van een sociaaleconomische achterstand (SES) ook als criterium om OALT wel of niet aan te bieden. Het SES-criterium werd in Nederland in de jaren ’90 vervangen door het thuistaal-criterium. Dit houdt in dat het recht op OALT wordt ontleend aan het feit dat minstens één van de ouders een allochtone taal spreekt. Desalniettemin heeft de

(29)

docenten en de verdeling van de minderheidsgroepen in de gemeente zelf. Er was dus wel een bepaald rechtvaardigheidsprincipe dat ten grondslag ligt aan het beleid op OALT in de jaren ’90, maar uiteindelijk wordt er ook gekeken naar de praktische haalbaarheid van het OALT per specifieke gemeente.

Dit betekent dat de overheid in principe wel handelt vanuit het idee van

rechtvaardigheid, maar als de beschikbare middelen niet voor handen liggen of moeilijk te bereiken zijn, het ook lastig is om uiteindelijk ook het rechtvaardige beleid te maken dat je wel voor ogen had. Het maken van moreel beleid is in dit opzicht te vergelijken met

filosofische principe van Kant: Ought implies can. Een morele actie kan pas uitgevoerd worden, zodra de middelen beschikbaar zijn om de betreffende actie uit te voeren (Dahl, 1974: 485). Het is dus te rechtvaardigen dat de overheid ook kijkt naar de praktische haalbaarheid van het OALT. De Canadese politicoloog Joseph Carens (1997) formuleert dit met betrekking tot multiculutureel beleid als volgt: ‘Now being fair does not mean that every cultural claim ... will be given equal weight, but rather that each will be given appropriate weight under the circumstances and given a commitment to equal respect for all. History matters, numbers matter, the relative importance of the claim to those who present it matters, and so do many other considerations’ (Carens, quoted in Jansen, 2013: 103). In een gemeente waar één Eritrees gezin woont en 1000 Turkse inwoners, is het logischer om eerder te kijken naar OALT in het Turks dan onderwijs voor het enige Eritrese gezin, ook al wordt er wel vanuit het morele raamwerk van rechtvaardigheid en gelijkheid gehandeld. Het is als een gevolg hiervan dus niet immoreel om niet elke taal aan te bieden voor elke

minderheidsgroep in Nederland, maar ook te kijken naar de haalbaarheid van het moreel te voeren beleid.

In een rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau in 2001 blijkt dat het beleid van het OALT toen der tijd nog niet zijn vruchten had afgeworpen en dat minderheidsgroepen nog steeds een grote achterstand hadden op hun Nederlandse klasgenoten (SCP, 2001: 3). In het onderzoek van het SCP werd gekeken naar een manier waarop het OALT wel succesvol kon zijn en waar precies de belemmeringen lagen voor een succesvol beleid. Door de wet op OALT, die in 1998 is ingevoerd, waren gemeentes verplicht om een onderzoek te starten naar de behoefte aan onderwijs in allochtoon levende talen in de betreffende gemeente.

Gemeenten en scholen konden er zelf voor kiezen om het OALT in het curriculum te voegen of de mogelijkheid te bieden om OALT naast het curriculum aan te bieden. Het belangrijkste

(30)

verschil was dat het OALT binnen het curriculum diende als bestrijding van de

taalachterstand en buiten het curriculum diende het als educatie van hun eigen cultuur (SCP, 2001: 9).

In het onderzoek van het SCP werd er gekeken naar zeven verschillende gemeentes die allemaal op hun eigen manier invulling gaven aan het OALT. Wat uit het onderzoek bleek was dat het voor gemeentes lastig was om vast te stellen in welke mate het OALT nodig was en hoe men de minderheidsgroepen moest bereiken (SCP, 2001: 62). Ook bleek het moeilijk om bij de gemeentes en scholen draagvlak te creëren voor het OALT. Ook als er binnen gemeente wel de wil was om OALT door te voeren, vonden scholen het organisatorisch vaak te lastig om te organiseren. Punten die genoemd werden als een belemmering voor het OALT waren het gebrek aan OALT-leerkrachten, de onduidelijkheid over de samenwerking en afstemming tussen de gemeentes en scholen of het draagvlak dat ontbrak bij schooldirecties om het OALT in te voeren (SCP, 2001: 117). In 2004 is de

overheid gestopt met het aanbieden van OALT. De toenmalig CDA-minister van Onderwijs Maria van der Hoeven benadrukte dat de focus van integratie van minderheden zou moeten liggen op het leren van Nederlands en dat de overheid geen onderwijs in het Arabisch of Turks zou moeten aanbieden (brief Tweede Kamer, 2002: 1). Sindsdien kunnen scholen kunnen wel nog OALT aanbieden, maar dit moeten ze dan wel uit hun eigen portemonnee betalen.

Taalkundig perspectief

Hoewel het OALT-beleid vanaf 2004 geen subsidie meer ontving van de Nederlandse

overheid, is er in de linguïstiek nog wel veel aandacht voor de juiste manier van lesgeven aan kinderen met een migratieachtergrond. Binnen de linguïstiek is de consensus dat lesgeven in de moedertaal, belangrijk is voor de ontwikkeling van een kind en dat het kind zich op deze manier ook het snelst de Nederlandse taal meester maakt.

In het proefschrift van Anna Scheele van de Universiteit van Utrecht wordt er onderzoek gedaan naar drie groepen kinderen van 3 tot 6 jaar (Nederlandse, Nederlands-Turkse en Nederlands-Marokkaanse) en de taalachterstand die tweetalige

migrantenkinderen oplopen (Scheele, 2010: 162). Door middel van een driejarig onderzoek zijn de verschillende groepen met elkaar vergeleken. Wat blijkt uit het onderzoek is dat de

(31)

twee migrantengroepen op school een achterstand oplopen ten opzichte van hun

Nederlandse klasgenoten. Dit heeft vooral te maken met de sociale status van hun eerste taal en de toegang tot geletterde en meer formele mondelinge activiteit in die taal (Scheele, 2010: 162). Het verschil tussen de Marokkaans-Nederlandse kinderen en de Turks-Nederlandse kinderen is dat er meer letteren zijn in het Turks, dus dat er bij de Turkse gezinnen meer Turks voorgelezen wordt. Als gevolg hiervan wordt er bij de Nederlands-Turkse gezinnen thuis meer Turks voorgelezen dan Nederlands, terwijl dit bij de Marokkaans-Nederlandse gezinnen weer andersom is (Scheele, 2010: 165).

Ook andere onderzoeken van onder andere Blommaert en van Avermaet (2008), Cummins (2001) en Kuiken en Van der Linden (2013) benadrukken het belang van de moedertaal voor het opvoeden van kinderen in landen met een andere taal als eerste onderwijstaal. In een nieuw rapport van de PO-raad, Ruimte Voor Nieuwe Talenten, werd recentelijk weer het belang van de moedertaal voor het opvoeden van het kind benadrukt (PO-raad, 2017).

Folkert Kuiken en Elisabeth van der Linden (2013) doen een vergelijkend onderzoek naar het taalbeleid en het taalonderwijs in Nederland en Roemenië. Nederland en Roemenië staan binnen de Europese Unie qua geografie en geschiedenis tegenover elkaar, maar de landen zijn ook op een paar punten wél met elkaar te vergelijken. Het Nederlands (23 miljoen sprekers) het Roemeens (25 miljoen sprekers) zijn allebei middelgrote taalgroepen in Europa en beide landen hebben zo’n 20 minderheidstalen die vaak gesproken worden tussen immigranten die in Nederland of Roemenië zijn gearriveerd (Kuiken en van der Linden, 2013: 206).

Kuiken en van der Linden stellen dat het Nederlandse onderwijssysteem in principe open staat voor het leren van andere talen, maar betwisten de beslissing van minister van der Hoeven om het OALT stop te zetten: We suggest, however, that from a linguistic point of view, there was no reason to stop financing these programs, as research has shown that the teaching of minority languages stimulates the emotional well-being of the child and that a good basis in the home language facilitates the acquisition of a second language (e.g. Appel, 1984). The decision also flies in the face of European directives to promote a multilingual society where European citizens master two other languages besides their native tongue (Kuiken en Van der Linden, 2013: 213).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

,,Bij de aanstaande Juniverkiezingen zal de Liberale Unie, met handhaving van de vrij- zinnige beginselen in het program van actie voor 1905 neergelegd, vóór alles krachtig

General rights Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition

Door het steeds groter wordende belang van fiscaal risicomanagement, en in het kader daarvan het tax control framework, vindt zowel binnen de (zeer grote) ondernemingen als binnen

© Malmberg, 's-Hertogenbosch | blz 1 van 4 Argus Clou Natuur en Techniek | groep 7/8 | Je ziet het niet, maar het is er wel?. ARGUS CLOU NATUUR EN TECHNIEK | LESSUGGESTIE |

Aangemoedigd door het publiek hebben de teams in de eerste ronde van het toernooi hun beste beentje voorgezet om een goede plaats af te dwingen voor de tweede ronde.. In hun eigen

De betrokken partijen hebben te hoge verwachtingen van de eigen kracht van de kwetsbare inwoner met psychische problemen die geen acute zorg meer nodig heef, of die geen gevaar

Paulus sprak deze dwa- ling tegen in Galaten 2:15-16: “Wij, van nature Joden en geen zondaars uit heidenen, weten dat een mens niet gerechtvaardigd wordt uit werken van de wet,

Het college kiest er niet voor om in Eelde één gebouw in te zetten als cultuurhuis.. Dat doet afbreuk aan de