• No results found

Het inzetten van entertainment educatie voor het verbeteren van attitudes ten opzichte van homoseksualiteit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het inzetten van entertainment educatie voor het verbeteren van attitudes ten opzichte van homoseksualiteit"

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het inzetten van entertainment educatie voor het

verbeteren van attitudes ten opzichte van

homoseksualiteit

Aileen Oosterling 10448322 Universiteit van Amsterdam Barbara Schouten

Master Thesis Persuasieve Communicatie Woorden: 7.311

(2)

1 Abstract

In dit onderzoek is gekeken naar de naar de invloed van stereotypische kenmerken van het hoofdpersonage uit het verhaal en gain versus loss framing in een narratief op de impliciete en expliciete attitude ten opzichte van homoseksualiteit. Daarnaast is gekeken naar de mediërende rol die empathie hierbij speelt. Dit onderzoek is gedaan door middel van een online experiment bij 120 respondenten (45,8% man, 54,2% vrouw). Uit de resultaten blijkt geen significant verschil tussen een loss frame en een gain frame op de imliciete en expliciete attitude ten opzichte van homoseksualiteit. Ook was er geen verschil tussen het gebruik van niet-stereotypische kenmerken versus stereotypische kenmerken op de impliciete en expliciete attitude ten opzichte van homoseksualiteit. Daarnaast is er geen mediatie effect gevonden voor empathie op het effect van stereotypische kenmerken op de impliciete en expliciete attitude ten opzichte van homoseksualiteit. Stereotypering en framing hebben geen effect in het narratief met eenmalige blootstelling; wel is het opwekken van empathie belangrijk, omdat dat een significante positieve invloed heeft op zowel impliciete als expliciete attitudes. Keywords: stereotypische kenmerken, framing, empathie, impliciete attitude, expliciete attitude, entertainment educatie

(3)

2 Inleiding

Homoseksuelen worden neergezet als stereotypische theater fanaten die veel kattigheid vertonen en zich opperst promiscue gedragen (Daily Trojan, 2015). Een voorbeeld hiervan is het personage Kurt uit het populaire televisieprogramma ‘Glee’ (The Daily Beast, 2010). Ondanks dat het personage meerdere lagen heeft blijft alleen de stereotypische weergave hangen bij het publiek (Queer Theory, 2010). Het beeld wat in mainstream media gevormd wordt van een homoseksueel is iemand die veel vrouwelijke kenmerken vertoont (Sedgewick, 1990). Met name bij mannen is de genderrol strikt omschreven en afwijkingen hiervan

worden ook eerder en scherper veroordeeld (Davies, 2004). Dit leidt tot een negatieve attitude ten opzichte van homoseksualiteit. Er zijn veel manieren waarop geprobeerd wordt de attitude ten opzichte van homoseksualiteit te verbeteren zoals de Gay-Straight Alliance die probeert diversiteit zichtbaar en bespreekbaar te maken (Gay-Straight Alliance, z.d.).

Ondanks deze inspanningen neemt de acceptatie van homoseksualiteit in Nederland af (NU, 2014). Het stereotypische beeld van homoseksualiteit in de media helpt niet met het verbeteren van de attitude ten opzichte van homoseksualiteit. Het is interessant om te onderzoeken of de media ook zouden kunnen bijdragen aan het verbeteren van de attitudes ten opzichte van homoseksualiteit, bijvoorbeeld door het verspreiden van ideeën die een sociale verandering of gedragsverandering teweeg moet brengen maar in entertainende vorm gegoten zijn (Singhal & Rogers, 2002). Deze strategie wordt entertainment educatie genoemd. Niet alleen maakt entertainment eens steeds groter onderdeel uit van ons privé leven, onder de juiste omstandigheden kan entertainment educatie effectiever zijn dan een openlijk

persuasieve boodschap (Moyer‐Gusé, 2008). Entertainment is al veelvoudig gebruikt voor gezondheidsthema’s (Morgan, Harrison, Chewning, Davis & DiCorcia, 2007; Rogers, Vaughan, Swalehe, Rao, Svenkerud & Sood, 1999; Sallar & Somda, 2011). Daarnaast bleek

(4)

3

het gebruik van entertainment om attitudes ten opzichte van gestereotypeerde groepen te verbeteren effectief te zijn voor seks stereotypen en stereotypen omtrent mentale ziektes (Ritterfeld & Jin, 2006; Ward, 2003). Door de negatievere attitudes in Nederland ten opzichte van homoseksualiteit is het belangrijk onderzoek te doen naar factoren die kunnen bijdragen aan het verbeteren van deze attitudes. Het is daarom interessant om te onderzoeken of het gebruik van een niet stereotypisch hoofdpersonage in een verhaal ook zou kunnen bijdragen aan het verbeteren van de attitudes ten opzichte van homoseksualiteit. Deze studie onderzoekt het effect van stereotypering versus niet stereotypering op de attitude ten opzichte van

homoseksualiteit. Omdat entertainment educatie voor andere gestereotypeerde groepen de attitudes kan verbeteren is de verwachting dat niet stereotypische kenmerken de attitudes ten opzichte van homoseksualiteit kunnen verbeteren.

Een andere belangrijke factor die van invloed kan zijn op de effectiviteit van een boodschap is het frame van de boodschap. Bij blootstelling aan een boodschap worden bepaalde knooppunten in het geheugen geprimed door middel van een frame. Een frame is de context waarbinnen het probleem gedefinieerd wordt (Potter, 2012). Er zijn verschillende soorten frames waaronder het gain en het loss frame (Tverksy & Kahneman, 1981). Bij een gain frame worden de voordelen genoemd van het uitvoeren van een bepaald gedrag terwijl bij een loss frame de nadelen worden genoemd van het niet uitvoeren van een bepaald gedrag (Updegraff & Rothman, 2013). Cox en Cox (2001) onderzochten het effect van gain en loss framing in een narratief en vonden dat een loss frame resulteerde in positievere attitudes ten aanzien van het gedrag, het uitvoeren van een mammografie, dan een gain frame. Dit komt overeen met ander onderzoek naar het gebruik van gain en loss frames en hun effect op attitudes in feitelijke boodschappen waar een loss frame ook het effectiefst blijkt te zijn (e.g., Block & Keller, 1995; Homer & Yoon, 1992; Meyerowitz & Chaiken, 1987). Hierop

(5)

4

frame mogelijk ook kunnen resulteren in positievere attitudes ten opzichte van homoseksualiteit dan wanneer een gain frame wordt gebruikt.

Een andere belangrijke factor die van invloed kan zijn op de effectiviteit van entertainment educatie is empathie. Empathie speelt een rol in de processen die leiden tot verscheidene vormen van pro sociaal gedrag (Stiff, Dillard, Somera, Kim & Sleight, 1988). De mate van betrokkenheid en de emotionele betrokkenheid wordt ook wel empathic distress genoemd (Slater & Rouner, 2002). Stephenson (2001) vond dat een personage effectiever was in het overbrengen van de boodschap wanneer er sprake was van empathische gevoelens voor het personage. Er kan verwacht worden dat empathie een mediërende rol speelt in de mate waarop het hoofdpersonage de attitudes ten opzichte van homoseksualiteit kan verbeteren. Samengevat, staat de volgende onderzoeksvraag centraal in dit onderzoek:

‘Wat is de invloed van stereotypische gedragskenmerken van het hoofdpersonage en het frame van de boodschap op de attitude ten opzichte van homoseksualiteit en wat is de mediërende rol van empathie hierbij?’

De resultaten van dit onderzoek kunnen programmamakers mogelijk helpen een vorm van homoseksualiteit in de media neer te zetten die bijdraagt aan het creëren van positievere attitudes ten opzichte van homoseksualiteit. Dit onderzoek vult de wetenschappelijke kennis aan over de effectiviteit van niet stereotypische personages om attitudes ten opzichte van die groepen te verbeteren door te onderzoeken of niet stereotypische kenmerken van

homoseksualiteit ook de attitudes ten opzichte van homoseksualiteit kan verbeteren. Daarnaast wordt de kennis over de effectiviteit van verschillende manieren van framing aangevuld door te onderzoeken welk frame de meeste invloed heeft binnen attitudes ten opzichte van homoseksualiteit. Ten slotte wordt de kennis over de mediërende rol die empathie speelt op het overbrengen van de boodschap verder aangevuld door te onderzoeken

(6)

5

of empathie ook een mediërende rol speelt in het effect van de kenmerken van een hoofdpersonage op de attitude ten opzichte van homoseksualiteit.

Theoretisch kader Entertainment educatie

Entertainment educatie is een veel gebruikte strategie voor het integreren van educatieve en pro-sociale boodschappen in populaire entertainment media met als doel bewustzijn, kennis, attitudes en gedrag positief te beïnvloeden (Kaiser Family Foundation, 2004). Entertainment educatie kan een effectievere wijze zijn om attitudes en gedrag te beïnvloeden dan meer traditionele persuasieve boodschappen doordat de boodschappen in entertainment gebaseerd zijn op fictie en een verhaal anders verwerkt wordt dan informatie gebaseerd op feiten. Omdat de boodschap in een verhaal geplaatst is roept entertainment educatie minder weerstand op ten opzichte van de boodschap dan een feitelijke boodschap (Green & Brock, 2000; Kellerman, 1984; Slater & Rouner, 1996), doordat de verhalende structuur van entertainment educatie een emotionele ervaring faciliteert van het meegesleept worden in het verhaal en betrokken raken met de personages in het verhaal (Moyer‐Gusé, 2008).

De social cognitive theory van Bandura (1986) is een van de theorieën die ten grondslag ligt aan het verklaren van de effecten van entertainment educatie. De social cognitive theory focust op de effecten van modeling en vicarious learning, het nadoen van anderen en het leren door andermans gedrag te observeren, en het effect hiervan op de self-efficacy, wat de mate is waarin je denkt dat je iets in staat bent te doen, en het verkrijgen van nieuw gedrag. Mensen leren dus door het gedrag na te doen van mensen met wie ze interactie hebben of die ze zien in de massa media (Bandura, 1977). Zo kan door middel van de

modellen in entertainment sociaal wenselijk gedrag aangeleerd worden.

Een tweede theorie die veel wordt gebruikt om effecten van entertainment educatie te verklaren is het extended elaboration likelihood model (E-ELM) van Slater en Rouner (2002).

(7)

6

Volgens deze theorie heeft entertainment educatie daarnaast substantiële effecten op beliefs en attitudes (Kincaid, 1993; Piotrow, Kincaid,Rimon, & Rinehart, 1997; Singhal & Rogers, 1999) die dikwijls voorafgaan aan veranderingen in de self-efficacy en gedragsintenties (Prochaska,DiClemente, & Norcross, 1992; Slater, 1999). Volgens het E-ELM trekt succesvolle entertainment educatie publiek aan middels meeslepend drama en niet middels hun educatieve inhoud. (Slater & Rouner, 2002) De impact van de persuasieve boodschap binnen het verhaal hangt af van de mate van engagement. Wanneer iemand zich identificeert met het hoofdpersonage is er meer kans op engagement met het verhaal en minder

tegenargumentatie waardoor men makkelijker de beliefs, attitudes en waarden uit het programma accepteert, zelfs wanneer de persuasieve boodschap niet in lijn is met eerdere beliefs, attitudes en waarden.

Stereotypische kenmerken

Begin jaren 90 verschenen er nauwelijks personages die homoseksueel waren in de media laat staan hoofdpersonages die homoseksueel waren (Battles & Hilton-Morrow, 2002). Vanaf het moment dat homoseksuele personages geïntroduceerd werden op televisie werden zij met stereotypische kenmerken gepresenteerd zoals in de serie Sex and the city en de film My best friend’s wedding (Fejes & Petrich, 1993). Een stereotype is een vorm van generalisatie. Stereotypen zijn niet gebaseerd op verzamelde data maar op geruchten en roddels (Klineberg, 1951). Stereotypen zijn overdreven overtuigingen met betrekking tot een bepaalde categorie (Allport, 1958). Het stereotype van homoseksualiteit kan gedefinieerd worden als dat wat niet mannelijk is (Epstein & Friedman, 1996). Een homoseksuele man wordt als vrouwelijker ervaren dan een heteroseksuele man en vice versa wanneer het een lesbische vrouw betreft ten opzichte van een heteroseksuele vrouw (Sedgewick, 1990). Deze beeldvorming van

homoseksualiteit draagt bij aan de versterking van in het beste geval heteroseksisme wat eens voorkeur voor heteroseksuelen betekent. Daarnaast kan het ook homofobie versterken (Battles

(8)

7 & Hilton-Morrow, 2002).

Entertainment educatie kan gebruikt worden om de attitudes ofwel de houding ten aanzien van gestereotypeerde groepen te verbeteren door een niet stereotypisch beeld te laten zien van de desbetreffende groep. Zo blijkt uit eerder onderzoek dat negatieve attitudes ten opzichte van seksueel gestereotypeerde groepen, zoals het vrij denken over seks, worden gereduceerd door het kijken naar entertainment educatie waar niet stereotypische kenmerken worden gebruikt (Ward, 2003). Ook is entertainment educatie succesvol toegepast in het reduceren van het stereotype beeld van mensen die mentaal ziek zijn (Ritterfeld & Jin, 2006). Ten slotte blijkt dat het gebruik van entertainment educatie ook kan bijdragen aan een

positievere attitude ten opzichte van homoseksualiteit. Vaker kijken naar het

televisieprogramma Will & Grace, waarin één van de hoofpersonages mannelijke trekjes vertoont in plaats van vrouwelijke kenmerken die bij het stereotype horen, resulteerde in een positievere attitude ten opzichte van homoseksualiteit. Dit positieve effect was het sterkst onder de mensen die bijna geen contact hadden met homoseksuelen (Schiappa, Gregg & Hewes, 2006). Omdat met entertainment educatie de attitudes verbeterd kunnen worden ten opzichte van groepen die gestereotypeerd zijn, waaronder ook homoseksualiteit, is de volgende hypothese opgesteld:

H1: ‘Het ontbreken van stereotypische kenmerken bij een hoofdpersonage heeft een positievere invloed op de attitude ten opzichte van homoseksualiteit dan wanneer er wel stereotypische kenmerken worden gebruikt.’

Framing

Framing is een belangrijke activiteit bij het construeren van onze sociale realiteit omdat het helpt bij het scheppen van de perspectieven waardoor we de wereld zien (Hallahan, 1999). Framing kan het best worden begrepen door er naar te kijken als een kader wat om informatie gezet is, waardoor de hoeveelheid informatie beperkt wordt. Hierdoor ontstaat er een focus

(9)

8

voor bepaalde informatie die binnen het kader wel beschikbaar is. Oftewel, framing omvat het proces van zowel opnemen als uitsluiten van informatie maar ook nadruk leggen op bepaalde delen van informatie (Entman, 1993). Als het gaat om het framen van keuzes dan zijn er twee frames die in de literatuur dominant zijn, namelijk gain en loss frames (Hallahan, 1999).

Een belangrijke theorie met betrekking tot gain en loss frames is de Prospect Theorie van Kahneman en Tversky (1979). De theorie biedt een raamwerk voor de cognitieve processen die van invloed zijn op hoe frames werken (Salovey, Schneider & Apanovitch, 2002) en legt een basis waarop beslissingen gemaakt worden wanneer er sprake is van risico zien (Kahneman & Tversky, 1979). Volgens deze theorie en onderzoek naar het verschil tussen gain en loss frames (Rothman, Martino, Bedell, Detweiler & Salovey, 1999), motiveren boodschappen in een gain frame risico werende beslissingen en motiveren boodschappen in een loss frame meer risicovolle beslissingen. Mensen maken dus andere beslissingen wanneer de focus gelegd wordt op de kosten, ofwel het loss frame, dan wanneer de focus ligt op de winsten, ofwel het gain frame, omdat mensen een andere waarde hechten aan winst (gain) en verlies (loss). Volgens Tverksy en Kahneman (1981) weegt het genot dat mensen uit een winst halen niet op tegen de nare gevoelens dat een verlies met zich mee brengt. Als gevolg wegen verliezen altijd zwaarder dan winsten. Hierdoor wordt informatie die op één van de twee de nadruk legt verschillend verwerkt, terwijl de boodschap in feite hetzelfde is.

Het gain frame wordt vaak geoperationaliseerd als het behalen van een wenselijke uitkomst en een loss frame als het behalen van een onwenselijke uitkomst (Salovey,

Schneider & Apanovitch, 2002). Het effect van framing binnen een narratief op attitudes is al eerder onderzocht. Cox en Cox (2001) onderzochten het gebruik van een narratief op het jaarlijks laten uitvoeren van een mammografie. Hierbij vonden zij dat het gebruik van een loss frame resulteerde in positievere attitudes ten opzichte van het beoogde gedrag dan het gebruik

(10)

9

van een gain frame. Dit is in lijn met de gedachte dat een gaine frame het best gebruikt kan worden voor preventiegedrag en een loss frame het beste gebruikt kan worden voor

detectiegedrag (Gallagher, & Updegraff, 2012). Gray en Harrinton (2011) onderzochten het gebruik van een narratief over lichamelijke beweging. Hierbij vonden zij dat de attitudes ten opzichte van het beoogde gedrag bij beide frames hoog waren en niet beïnvloed werden door het gain versus het loss frame. Asbeek Brusse, Fransen en Smit (2016) onderzochten het gebruik van framing in entertainment education. Er werd gebruik gemaakt van een narratief over dronken fietsen. Zij vonden dat het gebruik van een gain frame tegenargumentatie verminderde wat leidde tot een negatievere attitude ten opzichte van dronken fietsen. Omdat vooral het onderzoek van Asbeek Brusse, Fransen en Smit (2016) ingaat op een sociaal en niet gezondheid gerelateerd onderwerp is het waarschijnlijker dat de uitkomsten vergelijkbaar zullen zijn met het effect van framing op de attitude ten opzichte van homoseksualiteit. Daarom is de volgende hypothese opgesteld:

H2: ‘Een gain frame binnen een narratief heeft een positievere invloed op de attitude ten opzichte van homoseksualiteit dan een loss frame.’

Empathie

Via entertainment educatie worden pro sociale boodschappen verspreid. Het uitvoeren van pro sociaal gedrag wordt echter beïnvloed door de mate van empathie die we hebben voor anderen (Stiff, Dillard, Somera, Kim & Sleight, 1988). Empathic distress is de meelevende reactie ten opzichte van de personages in het verhaal (Slater & Rouner, 2002). Het lijden van de protagonist onder benarde omstandigheden en gebeurtenissen kan een aanzienlijke mate van empathic distress oproepen. De mate waarin iemand kan meeleven met de karakers kan een effect hebben op de mate waarin een personage de gewenste boodschap kan overbrengen omdat e lezer meer getransporteerd is in het verhaal wanneer zij empathie ervaren (De Wied, Zillmann & Ordman, 1995).

(11)

10

In een studie naar anti-softdrugs berichten vanuit de overheid bleek dat de effectiviteit van de boodschap op de responsiviteit gemediëerd werd door de mate van empathic distress (Stephenson, 2001). De resultaten uit het onderzoek suggereren dat niet persé de identificatie met de personages de belangrijkste mediator is als het gaat om de reactie ten opzichte van de personages maar juist de empathische reactie ten opzichte van de personages. Dat zou betekenen dat het minder belangrijk is dat iemand persoonlijke karakteristieken deelt met de personages dan dat men emotioneel betrokken is bij de personages uit het verhaal als gevolg van de opname in het verhaal. Omdat het de empathische gevoelens jegens de personages uit het verhaal betreft is de verwachting dat empathie voornamelijk een mediërend effect heeft op de relatie tussen de variabelen met betrekking tot het personage, in dit geval stereotypering van het personage, en de effectiviteit van de boodschap. Om te testen of het effect van de stereotypering van het hoofdpersonage inderdaad gemediëerd wordt door de empathische respons op het hoofdpersonage is de volgende deelvraag opgesteld:

D1: ‘Wordt het effect van aan/afwezigheid van stereotype kenmerken op attitude gemediëerd door de mate van empathie voor de hoofdpersonage?’

(12)

11 Figuur 1. Conceptueel model.

Methode

Onderzoeksdesign

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een experiment in een online survey en een reactietijd test. De survey werd gemaakt met het programma Qualtrics. De keuze viel op het gebruik van een experiment, omdat hiermee een causaal verband aangetoond kan worden tussen stereotype kenmerken en verschillende frames op de attitude ten opzichte van

homoseksualiteit (Boeije, ’t Hart & Hox, 2009). Er is gebruik gemaakt van een twee (frame: loss versus gain) x twee (stereotypische kenmerken: vrouwelijke versus mannelijke

kenmerken) factorieel tussen-personen design. Steekproef

De respondenten van dit onderzoek zijn verkregen middels een convenience sample ofwel gemakssteekproef. Dit houdt in dat participanten werden geselecteerd op basis van hun nabijheid en het gemak van de selectie (Ferber, 1977). Middels deze techniek kunnen er in korte tijd veel respondenten geworven worden. Een nadeel is dat de steekproef geen

(13)

12

een groep vrienden die de Engelse taal beheersen een afspraak te maken om deel te nemen aan het onderzoek. Er deden 120 participanten mee aan het onderzoek, die allen het

onderzoek volledig hebben afgerond. Van de in totaal 120 participanten bestond 45,83% uit mannen (n=55) en 54,17% uit vrouwen (n=65). De participanten waren tussen de 18 en 80 jaar oud met een gemiddelde van 31,01 jaar (SD=14,34). Het meest voorkomende

opleidingsniveau van de participanten was wetenschappelijk onderwijs (49,20%) gevolgd door HBO (39,20%).

Procedure

Nadat er een afspraak was gemaakt met de mensen die positief op de Facebook oproep hadden gereageerd, kwamen de groepen participanten op de UvA of een andere rustige werkplaats om deel te nemen aan het onderzoek. Eén voor één konden de participanten uit zo’n groep, bestaande uit 5 tot 15 man, de online vragenlijst en een reactietijdtest invullen. Aan het begin van het onderzoek zijn de participanten op de hoogte gesteld van het algemene onderwerp van het onderzoek en dat het mogelijk was te allen tijde te kunnen stoppen met deelname aan het onderzoek. Voordat zij aan het onderzoek begonnen, vulden zij een

informed consent formulier in. De participanten kregen één van de vier mogelijke verhalen te lezen die gingen over een homoseksuele student. De verdeling van participanten over de condities gebeurde op willekeurige wijze. Meteen na blootstelling aan de stimulus kwamen de vragen die dienden als manipulatiecheck. Daarna werd de ‘mate van empathie’ gemeten. Daaropvolgend moesten de participanten met een ander programma op dezelfde laptop een reactietijd test invullen die de ‘impliciete attitude ten opzichte van homoseksualiteit’ meet, waarna de score op de test in Qualtrics werd ingevuld. Ten slotte werd ook de ‘expliciete attitude ten opzichte van homoseksualiteit’ gemeten en volgden er nog enkele vragen over de sociaal demografische kenmerken van de participanten. De verzameling van data duurde twee weken van 26 december tot 10 januari.

(14)

13 Pretesten

Er deden 16 respondenten mee aan een pretest om de manipulatie van het frame te testen. Daarnaast is onder dezelfde respondenten de manipulatie van stereotypische kenmerken te testen. Deze respondenten hadden een minimale leeftijd van 18 jaar en een maximale leeftijd van 65 jaar (M=32,69, SD=17,02). 37,5% was man en 62,5% was vrouw. Elk van de

respondenten kreeg willekeurig één van de vier verhalen te lezen waarna zij moesten aangeven of het verhaal de nadruk legde op de voordelen van sociale acceptatie van

homoseksualiteit of de nadelen van het uitblijven van sociale acceptatie van homoseksualiteit op een schaal die liep van één tot zeven. Ook moesten ze aangeven of de hoofdpersoon voornamelijk vrouwelijk of mannelijke kenmerken had op een schaal die liep van één tot zeven. Een actueel en waargebeurd verhaal vormde de basis voor het stimulus materiaal (In de Buurt, 2016; RTL Nieuws, 2016). Het verhaal is daarna per conditie aangepast met de toevoeging van stereotypische versus niet-stereotypisch kenmerken en een gain versus loss frame.

Uit de resultaten van de pretest bleek dat er geen significant verschil was tussen het loss en gain frame op het rapporteren van een focus op de nadelen of op de voordelen van het verhaal,

2 (2) = 4,10, p = 0,129. Dit kwam omdat het niet duidelijk was voor de

respondenten dat de vraag over een deel van het verhaal ging in plaats van het verhaal als één geheel. Dit is zo aangepast dat het item nu vraagt naar de focus van laatste alinea, de alinea waar het frame in staat. De antwoordschaal bleek ook verwarrend te zijn. Participanten gaven als feedback dat een vraag met drie antwoordopties duidelijker zou zijn. Dit is ook aangepast. De antwoordopties bestonden uit ‘hij heeft het over de voordelen die hij zou ervaren als homoseksualiteit geaccepteerd zou worden’, ‘hij heeft het over de nadelen die hij ervaart omdat homoseksualiteit niet geaccepteerd wordt’ en ‘weet niet’. Er was ook onvoldoende significant verschil was tussen de conditie mannelijke kenmerken en vrouwelijke kenmerken en het antwoord dat de participanten gaven,

2 (3) = 12,80, p = 0,055. Er zijn daarom extra

(15)

14

mannelijke versus vrouwelijke kenmerken toegevoegd en de vraagstelling is aangepast zodat het niet naar de kenmerken vraagt maar naar de trekjes die de hoofdpersoon vertoont en of deze mannelijk of vrouwelijk zijn middels een schaal met drie antwoordopties. Dit waren ‘vooral vrouwelijke trekjes’, ‘vooral mannelijke trekjes’ en ‘weet niet’.

De aangepaste manipulatie van het frame en stereotypische kenmerken zijn opnieuw getest. Er deden 20 andere respondenten mee aan dit onderzoek met een minimale leeftijd van 19 jaar en een maximale leeftijd van 65 jaar (M=29,10, SD=15,42). 42,9% was man en 57,1% was vrouw. Elk van de respondenten kreeg willekeurig één van de vier aangepaste verhalen te lezen, waarna ze de nieuwe vragen beantwoorden. Er was nu wel een significant verschil tussen de loss en gain-frame condities in het antwoord dat de participanten gaven,

2 (2) = 6,67, p = 0,036. De nieuwe manipulatie van stereotypische kenmerken is opnieuw getest. Er was nu ook een significant verschil tussen de mannelijke en vrouwelijke kenmerken condities in het antwoord dat de participanten gaven,

2 (2) = 15,80, p < 0,001. Zie appendix B voor het stimulusmateriaal dat is gebruikt in het onderzoek.

Operationalisatie variabelen

Expliciete attitude ten opzichte van homoseksualiteit

Expliciete attitude ten opzichte van homoseksualiteit werd gemeten aan de hand van de HATH schaal van Larsen, Reed en Hoffman (1980). De keuze viel op deze schaal omdat hij voldoende betrouwbaar is (α=0,86). De twintig items waaronder “Ik waardeer het gezelschap van homoseksuelen” en “Homoseksuelen zouden sociale gelijkheid moeten krijgen” zijn allen gemeten op een zeven-punts Likertschaal lopend van ‘helemaal mee eens’ tot ‘helemaal mee oneens’. De positief en negatief geformuleerde statements worden met elkaar afgewisseld om antwoordtendensen te voorkomen. Voordat een gemiddelde score voor de expliciete attitude werd gemaakt zijn de tien negatief geformuleerde schalen gehercodeerd, zodat een lage score op een item een negatieve attitude en een hoge score een positieve attitude betekende. Uit een

(16)

15

factoranalyse (PCA) met Varimanx-rotatie bleken er twee componenten te zijn, een met een eigenwaarde van 13,47 en een verklaarde variantie van 67,36% en de tweede met een eigenwaarde van 1,45 en een verklaarde variantie van 7,24%. Voor de componentladingen, zie appendix A, tabel 16. De schaal voor de eerste component bestaat uit items die betrekking hebben op de sociale acceptatie van homoseksualiteit en is daarom de expliciete sociale acceptatie attitude genoemd. De expliciete sociale acceptatie attitude schaal bleek zeer betrouwbaar (α=0,95). De schaal liep van 1,00 tot 7,00 (M=6,26, SD=0,97). Een lage score betekende een negatieve attitude en een hoge score een positieve attitude. De schaal voor de tweede component bestaat uit items die betrekking hebben op de aanname dat

homoseksualiteit een onvolmaaktheid is en is daarom de expliciete onvolmaaktheid attitude genoemd. De expliciete onvolmaaktheid attitude schaal bleek zeer betrouwbaar (α=0,92). De schaal liep van 1,00 tot 7,00 (M=6,57, SD=0,73). Een lage score betekende een negatieve attitude en een hoge score een positieve attitude.

Impliciete attitude ten opzichte van homoseksualiteit

De impliciete attitude is gemeten aan de hand van een Implicit Association Test. Daarvoor is gebruik gemaakt van de IAT voor homofobie van Nosek et al. (2007). De keuze viel op deze IAT omdat deze een hoge betrouwbaarheid had (α=0,78). De test werd uitgevoerd met het programma Inquisit 5. Het doel van deze test is om woorden en plaatjes die te maken hebben met homoseksualiteit (homoseksueel, gay, lesbisch en lesbian) en heteroseksualiteit

(heteroseksueel en straight) te koppelen met ofwel negatieve woorden (pijn, erg, horror, naar, oorlog, pijnlijk, mislukking, gekwetst) ofwel positieve woorden (vreugde, liefde, vrede, mooi, genot, glorieus, lachen, gelukkig) door op de A en L toetsen op het toetsenbord te klikken. De koppeling van de items aan de juiste categorie is gemeten in milliseconden. De reactietijden werden automatisch omgezet in een score wat de impliciete attitude aangeeft. Een negatieve score betekende een negatievere associatie en een positieve score een positievere associatie.

(17)

16

De schaal liep van -2,00 tot 2,00 (M=0,39, SD=0,42) waarbij een score van 0 een neutrale impliciete attitude betekent.

Empathie

De mate van empathie werd gemeten aan de hand van de ad response empathy schaal (ARE) van Escalas en Stern (2003) omdat dit een betrouwbare schaal bleek (α=0,96). Deze schaal is eigenlijk bedoeld voor het meten van de empathie na het zien van een reclame spot, dus de vragen zijn aangepast naar het lezen van een verhaal. De schaal bestaat uit vijf items

waaronder “Tijdens het lezen van het verhaal had ik het gevoel dat de gebeurtenissen mijzelf echt overkwamen” en “Tijdens het lezen van het verhaal voelde ik alsof ik zelf één van de personages was”, en zijn allen gemeten op een zeven-punts Likertschaal lopend van ‘helemaal mee eens’ tot ‘helemaal mee oneens’. Uit een factoranalyse (PCA) met Varimax-rotatie bleken er twee componenten te zijn, een met een eigenwaarde van 3,55 en een verklaarde variantie van 70,97% en de tweede met een eigenwaarde van 1,02 en een verklaarde variantie van 20,42%. Voor de componentladingen, zie appendix A, tabel 18. De schaal voor de eerste component bestond uit items die betrekking hadden op de situationele omstandigheden die empathie opwekken en is daarom situationele empathie genoemd. De situationele empathie schaal bleek zeer betrouwbaar (α=0,93). De schaal liep van 1,00 tot 7,00 (M=2,00, SD=0,94). Een lage score betekende een lage mate van empathie en een hoge score een hoge mate van empathie. De schaal voor de tweede component bestaat uit twee items die betrekking hebben op het emotionele aspect van empathie en is daarom emotionele empathie genoemd. Er was een significante correlatie tussen de items, r = 0,92, p < 0,001. De schaal liep van 1,00 tot 7,00 (M=3,2, SD=1,97). Een lage score betekende een lage mate van empathie en een hoge score een hoge mate van empathie.

Manipulatiecheck

(18)

17

De participanten moesten aangeven of de hoofdpersoon voornamelijk mannelijke of

vrouwelijke trekjes vertoonde middels een vraag met drie mogelijke antwoordcategorieën. Dit waren ‘vooral vrouwelijke trekjes’, ‘vooral mannelijke trekjes’ en ‘weet niet’.

Framing

De manipulatiecheck van framing is gebaseerd op de manipulatiecheck van Gerend en Cullen (2008), en is aangepast zodat het beter aansloot op de framing van een sociale boodschap. Aan de respondenten werd gevraagd of zij vonden dat de focus van het verhaal lag op wat de voordelen zijn van sociale acceptatie van homoseksuelen of dat de focus lag op de nadelen van het uitblijven van sociale acceptatie van homoseksuelen middels drie mogelijke

antwoordcategorieën. De antwoordopties bestonden uit ‘hij heeft het over de voordelen die hij zou ervaren als homoseksualiteit geaccepteerd zou worden’, ‘hij heeft het over de nadelen die hij ervaart omdat homoseksualiteit niet geaccepteerd wordt’ en ‘weet niet’.

Resultaten

Randomisatiecheck

Zowel de Chi-kwadraat toets voor geslacht als die van opleidingsniveau is niet significant wat betekent dat respondenten op deze demografische variabelen gelijk zijn verdeeld over de condities. Ook de eenwegs-variantieanalyse voor het verschil in leeftijd tussen de condities is niet significant, wat betekent dat ook leeftijd random over de condities is verdeeld. Omdat de randomisatie is geslaagd, hoeven deze demografische variabelen niet mee genomen te worden in de analyses als controle variabelen. Voor de resultaten van deze toetsen, zie appendix A tabel 19 en 20.

Manipulatiecheck

Er was een significant verschil tussen de loss en gain framing condities en het antwoord dat de participanten gaven op de bijbehorende manipulatiecheck,

2 (2) = 79,62, p < 0,001. Het

(19)

18

verband is sterk (tau = 0,63). Participanten die het loss frame hadden gezien gaven significant vaker aan dat het stuk over de nadelen van het uitblijven van sociale acceptatie gaat terwijl participanten die het gain frame hadden gezien significant vaker aangaven dat het stuk over de voordelen die zouden worden ervaren bij sociale acceptatie.

Daarnaast was er ook een significant verschil tussen de stereotypische kenmerken condities en het antwoord dat participanten gaven op de bijbehorende manipulatiecheck,

2 (2) = 120, p < 0,001. Het verband is zeer sterk (tau = 0,94). Participanten die stereotypische kenmerken hadden gezien gaven significant vaker aan dat de hoofdpersoon vrouwelijke trekjes had terwijl participanten die geen stereotypische kenmerken hadden gezien significant vaker aangaven dat de hoofdpersoon mannelijke trekjes had. Beide manipulaties zijn dus geslaagd. Hypothesetoetsing: stereotypering

Om hypothese 1: ‘het ontbreken van stereotypische kenmerken bij een hoofdpersonage heeft een positievere invloed op de attitude ten opzichte van homoseksualiteit dan wanneer er wel stereotypische kenmerken worden gebruikt’ te meten is een éénwegs-variantieanalyse uitgevoerd. Hierbij was stereotypische kenmerken (mannelijke versus vrouwelijke

kenmerken) de onafhankelijke variabele en de impliciete en expliciete attitude ten opzichte van homoseksualiteit (zowel de sociale acceptatie als de onvolmaaktheid dimensie) de afhankelijke variabele.

Eerst is gekeken naar de expliciete sociale acceptatie dimensie. Er is een Levene’s Test uitgevoerd, deze was significant, F(1,118)=4,90, p=0,029. De groepen zijn echter even groot dus kan de variantieanalyse toch uitgevoerd worden, omdat er uitgegaan worden van gelijke varianties (van Peet, Namesnik & Hox, 2012). De éénwegs-variantieanalyse liet zien dat er geen significant verschil is in de expliciete sociale acceptatie dimensie tussen de

conditie met mannelijke en de conditie met vrouwelijke kenmerken, F(1,118)=1,59, p=0,210. Hierna is gekeken naar de expliciete onvolmaaktheid dimensie. Er is een Levene’s

(20)

19

Test uitgevoerd, deze was niet significant, F(1,118)=1,37, p=0,244. Hierdoor mocht er uitgegaan worden van gelijke varianties. Er is geen significant verschil in de expliciete onvolmaaktheid dimensie tussen de conditie met mannelijke en de conditie met vrouwelijke kenmerken, F(1,118)=1,08, p=0,301.

Ten slotte is gekeken naar de impliciete attitude. Er is een Levene’s Test uitgevoerd, deze was niet significant, F(1,118)=1,02, p=0,315. Hierdoor mocht er uitgegaan worden van gelijke varianties. Er is geen significant verschil in de impliciete attitude tussen de conditie met mannelijke en de conditie met vrouwelijke kenmerken, F(1,118)=0,02, p=0,880. Op grond van deze resultaten moet hypothese 1 verworpen worden: het ontbreken van stereotypische kenmerken bij een hoofdpersonage heeft geen positievere invloed op de expliciete en impliciete attitude ten opzichte van homoseksualiteit dan wanneer er wel stereotypische kenmerken worden gebruikt. Voor de gemiddelde scores op de afhankelijke variabele zie de tabellen hieronder.

Tabel 1

Gemiddelde scores expliciete sociale acceptatie dimensie van attitude ten opzichte van homoseksualiteit

Gemiddelde Standaarddeviatie

Mannelijke kenmerken 6,37 0,76

Vrouwelijke kenmerken 6,15 1,14

(21)

20

Gemiddelde scores expliciete onvolmaaktheid dimensie van attitude ten opzichte van homoseksualiteit

Gemiddelde Standaarddeviatie

Mannelijke kenmerken 6,64 0,60

Vrouwelijke kenmerken 6,50 0,83

Tabel 3

Gemiddelde scores impliciete attitude ten opzichte van homoseksualiteit

Gemiddelde Standaarddeviatie

Mannelijke kenmerken 0,38 0,38

Vrouwelijke kenmerken 0,39 0,45

Hypothesetoetsing: framing

Om hypothese 2: ‘een gain frame heeft een positievere invloed op de attitude ten opzichte van homoseksualiteit dan een loss frame’ te meten is een éénwegs-variantieanalyse uitgevoerd. Hierbij was het frame (loss versus gain frame) de onafhankelijke variabele en de impliciete en expliciete attitude ten opzichte van homoseksualiteit (zowel de sociale acceptatie als de onvolmaaktheid dimensie) de afhankelijke variabele.

Eerst is gekeken naar de expliciete sociale acceptatie dimensie. Er is een Levene’s Test uitgevoerd, deze was niet significant, F(1,118)=0,02, p=0,890. Hierdoor mocht er uitgegaan worden van gelijke varianties. De éénwegs-variantieanalyse liet zien dat er geen

(22)

21

significant verschil is in de expliciete sociale acceptatie dimensie tussen de conditie met het loss en het gain frame, F(1,118)=0,04, p=0,851.

Hierna is gekeken naar de expliciete onvolmaaktheid dimensie. Er is een Levene’s Test uitgevoerd, deze was niet significant, F(1,118)=0,01, p=0,927. Hierdoor mocht er uitgegaan worden van gelijke varianties. Er is geen significant verschil in de expliciete onvolmaaktheid dimensie tussen de conditie met het loss en het gain frame, F(1,118)=0,00, p=0,969.

Ten slotte is gekeken naar de impliciete attitude. Er is een Levene’s Test uitgevoerd, deze was niet significant, F(1,118)=0,86, p=0,355. Hierdoor mocht er uitgegaan worden van gelijke varianties. Er is geen significant verschil in de expliciete onvolmaaktheid dimensie tussen de conditie met het loss en het gain frame, F(1,118)=0,07, p=0,797. Op grond van deze resultaten moet hypothese 2 verworpen worden: een gain frame heeft geen positievere invloed op de expliciete en impliciete attitude ten opzichte van homoseksualiteit dan een loss frame. Voor de gemiddelde scores op de afhankelijke variabele zie de tabellen hieronder.

Tabel 4

Gemiddelde scores expliciete sociale acceptatie dimensie van attitude ten opzichte van homoseksualiteit

Gemiddelde Standaarddeviatie

Loss frame 6,28 1,02

Gain frame 6,24 0,93

(23)

22

Gemiddelde scores expliciete onvolmaaktheid dimensie van attitude ten opzichte van homoseksualiteit

Gemiddelde Standaarddeviatie

Loss frame 6,58 0,77

Gain frame 6,57 0,68

Tabel 6

Gemiddelde scores impliciete attitude ten opzichte van homoseksualiteit

Gemiddelde Standaarddeviatie

Loss frame 0,40 0,39

Gain frame 0,38 0,45

Hypothesetoetsing: empathie

Om deelvraag 1: ‘wordt het effect van aan/afwezigheid van stereotype kenmerken op attitude gemediëerd door de mate van empathie voor de hoofdpersoon?’ te beantwoorden moet er eerst gekeken worden naar de directe relatie tussen stereotypische kenmerken en empathie, de directie relatie tussen empathie en de attitude ten opzichte van homoseksualiteit en de directe relatie tussen stereotypische kenmerken en de attitude ten opzichte van homoseksualiteit (Kenny, Kashy & Bolger, 1998).

Het regressiemodel met stereotypische kenmerken als onafhankelijke variabele en situationele empathie als afhankelijke variabele was niet significant, F(1,118)=2,03, p=0,157.

(24)

23

Het regressiemodel met stereotypische kenmerken als onafhankelijke variabele en emotionele empathie als afhankelijke variabele was niet significant, F(1,118)=0,24, p=0,629.

Het regressiemodel met situationele empathie als onafhankelijke variabele en sociale acceptatie dimensie van expliciete attitude ten opzichte van homoseksualiteit als afhankelijke variabele was niet significant, F(1,118)=0,98, p=0,325. Het regressiemodel met situationele empathie als onafhankelijke variabele en onvolmaaktheid dimensie van expliciete attitude ten opzichte van homoseksualiteit als afhankelijke variabele was niet significant, F(1,118)=0,00, p=0,961. Het regressiemodel met situationele empathie als onafhankelijke variabele en impliciete attitude ten opzichte van homoseksualiteit als afhankelijke variabele was niet significant, F(1,118)=2,93, p=0,090.

Het regressiemodel met emotionele empathie als onafhankelijke variabele en sociale acceptatie dimensie van expliciete attitude ten opzichte van homoseksualiteit als afhankelijke variabele was significant, F(1,118)=13,97, p<0,001. De voorspelling is zwak aangezien de variantie in emotionele empathie 10,60% van de variantie in de sociale acceptatie dimensie van expliciete attitude ten opzichte van homoseksualiteit verklaart (R² =0,11). Wanneer mensen meer emotionele empathie ervaren tijdens het lezen van het bericht, leidt dit tot een positievere expliciete attitude binnen de sociale acceptatie dimensie, B=0,16 t=3,74, p<0,001.

Ook het regressiemodel met emotionele empathie als onafhankelijke variabele en onvolmaaktheid dimensie van expliciete attitude ten opzichte van homoseksualiteit als afhankelijke variabele was significant, F(1,118)=9,74, p=0,002. De voorspelling is zwak aangezien de variantie in emotionele empathie 8,00% van de variantie in de onvolmaaktheid dimensie van expliciete attitude ten opzichte van homoseksualiteit verklaart (R² =0,08). Wanneer mensen meer emotionele empathie ervaren tijdens het lezen van het bericht, leidt dit tot een positievere expliciete attitude binnen de onvolmaaktheid dimensie, B=0,10 t=3,12, p=0,002.

(25)

24

Het regressiemodel met emotionele empathie als onafhankelijke variabele en impliciete attitude ten opzichte van homoseksualiteit als afhankelijke variabele was ook significant, F(1,118)=18,83, p<0,001. De voorspelling is zwak aangezien de variantie in emotionele empathie 13,80% van de variantie in impliciete attitude ten opzichte van

homoseksualiteit verklaart (R² =0,14). Wanneer mensen meer emotionele empathie ervaren tijdens het lezen van het bericht, leidt dit tot een positievere impliciete attitude , B=-0,08 t=-4,34, p<0,001.

Om een mediatie effect te kunnen vinden moet zowel de directie relatie tussen stereotypische kenmerken en empathie als de directie relatie tussen empathie en de attitude ten opzichte van homoseksualiteit significant zijn. Dit was niet het geval (Kenny, Kashy & Bolger, 1998). Daarnaast is emotionele empathie een zwakke voorspeller van zowel de impliciete als expliciete attitude. Dit beantwoordt deelvraag 1: het effect van aan/afwezigheid van stereotype kenmerken op attitude wordt niet gemediëerd door de mate van empathie voor de hoofdpersoon. Voor de gemiddelde scores zie de tabellen hieronder.

Tabel 7

Gemiddelde scores directe relatie tussen stereotypische kenmerken en situationele empathie

Gemiddelde Standaarddeviatie

Situationele empathie 2,00 0,94

Stereotype 0,50 0,50

Tabel 8

(26)

25

Gemiddelde Standaardafwijking

Emotionele empathie 3,20 1,97

Stereotype 0,50 0,50

Tabel 9

Gemiddelde scores directe relatie tussen situationele empathie en expliciete sociale acceptatie attitude

Gemiddelde Standaarddeviatie

Situationele empathie 2,00 0,94

Expliciete sociale acceptatie attitude 6,26 0,97

Tabel 10

Gemiddelde scores directe relatie tussen situationele empathie en expliciete onvolmaaktheid attitude

Gemiddelde Standaarddeviatie

Situationele empathie 2,01 0,94

Expliciete onvolmaaktheid attitude 6,57 0,73

(27)

26

Gemiddelde scores directe relatie tussen situationele empathie en impliciete attitude

Gemiddelde Standaarddeviatie

Situationele empathie 2,01 0,94

Impliciete onvolmaaktheid attitude 0,39 0,42

Tabel 12

Gemiddelde scores directe relatie tussen emotionele empathie en expliciete sociale acceptatie attitude

Gemiddelde Standaarddeviatie

Emotionele empathie 3,20 1,97

Expliciete sociale acceptatie attitude 6,26 0,97

Tabel 13

Gemiddelde scores directe relatie tussen emotionele empathie en expliciete onvolmaaktheid attitude

Gemiddelde Standaarddeviatie

Emotionele empathie 3,20 1,97

(28)

27 Tabel 14

Gemiddelde scores directe relatie tussen emotionele empathie en impliciete attitude

Gemiddelde Standaarddeviatie

Emotionele empathie 3,20 1,97

Impliciete onvolmaaktheid attitude 0,39 0,42

Conclusie

De volgende onderzoeksvraag stond centraal in dit onderzoek: ‘Wat is de invloed van

stereotypische gedragskenmerken van het hoofdpersonage en het frame van de boodschap op de attitude ten opzichte van homoseksualiteit en wat is de mediërende rol van empathie hierbij?’ In hypothese 1 werd gesteld dat wanneer men niet stereotypische kenmerken gebruikt bij een hoofdpersonage dit leidt tot een positievere attitude ten opzichte van homoseksualiteit dan wanneer er wel stereotypische kenmerken worden gebruikt. Deze

verwachting is niet uitgekomen. De attitude ten opzichte van homoseksualiteit van mensen die een niet stereotypisch beeld van homoseksualiteit zagen week niet significant af van de

attitude ten opzichte van homoseksualiteit van mensen die een stereotypisch beeld van homoseksualiteit zagen.

In hypothese 2 werd gesteld dat wanneer men een gain frame ziet dit leidt tot een positievere attitude ten opzichte van homoseksualiteit dan wanneer men een loss frame ziet. Deze verwachting is niet uitgekomen. De attitude ten opzichte van homoseksualiteit van mensen die een gain frame zagen week niet significant af van de attitude ten opzichte van homoseksualiteit van mensen die een loss frame zagen.

(29)

28

van stereotype kenmerken op attitude gemedieerd door de mate van empathie voor de

hoofdpersoon. Dit effect werd niet gevonden. Het effect van de aanwezigheid of afwezigheid van stereotype kenmerken op attitude wordt niet gemedieerd door de mate van empathie voor de hoofdpersoon. Op basis van de hiervoor besproken conclusies kan er antwoord gegeven worden op de onderzoeksvraag. Stereotypische kenmerken van het hoofdpersonage en het frame van de boodschap hebben geen invloed op de attitude ten opzichte van homoseksualiteit en empathie speelt hier geen mediërende rol bij. Er was echter wel een significant effect van emotionele empathie op attitude.

Discussie

Een mogelijke verklaring voor het uitblijven van een effect van niet-stereotypische

kenmerken is dat één blootstelling niet genoeg is voor een effect (Cacioppo & Petty, 1979). Daarnaast is het mogelijk dat één verhaallijn die een niet-stereotypisch beeld laat zien van homoseksuelen niet genoeg is om effect te hebben op de attitude ten opzichte van

homoseksualiteit. Volgens onderzoek van Hether, Huang, Beck, Murphy en Valente (2008) is entertainment educatie effectiever wanneer er blootstelling is aan meerdere verhaallijnen die licht schijnen op verschillende aspecten van homoseksualiteit. Daarnaast komen de

respondenten uit de directe sociale cirkel van de onderzoeker. Het kan zijn dat net als de onderzoeker de respondenten ook regelmatig blootstelling hebben aan homoseksuelen waardoor een niet stereotypisch beeld geen effect meer heeft en er dus sprake is van een plafond-effect. De gemiddelde score op de expliciete attitude is hoog en de op impliciete attitude matig, zie appendix A, tabel 21. Uit het onderzoek van Schiappa, Gregg en Hewes (2006) bleek namelijk dat het effect van een niet-stereotypisch beeld het sterkst was onder mensen die bijna geen contact hadden met homoseksuelen. Een beperking van de steekproef in dit onderzoek is dat doordat de keuze viel op een convenience sample de steekproef niet bestaat uit een willekeurige afspiegeling van de Nederlandse bevolking. De respondenten

(30)

29

bestaan uit voornamelijk hoogopgeleide jonge heteroseksuelen, dit betekent dat de resultaten niet gegeneraliseerd kunnen worden naar de gehele bevolking. Volgens Sociaal en Cultureel Planbureau (2014) komen negatieve attitudes ten opzichte van homoseksualiteit vaker voor onder lage opgeleiden. Binnen deze groep zouden er mogelijk wel effecten gevonden kunnen worden mogelijk

Volgens het onderzoek van Steinhardt en Shapiro (2015) kan het zijn dat framing effecten niet optreden in een narratief of dat het narratief de effecten van framing verandert. In de condities zonder een narratief waren er wel framing effecten maar in de conditie met narratief werden er geen framing effecten gevonden. Het kan zijn dat het narratief afleidt van het evalueren van de boodschap. Vervolgonderzoek kan hier meer uitsluitsel over geven door gebruik te maken van een twee (frame: loss versus gain) x twee (vorm: narratief versus feitelijk verhaal) factorieel tussen-personen design.

Een mogelijke verklaring voor het uitblijven van een mediatie effect van empathie is dat er niet genoeg empathie werd opgewekt waardoor het personage de gewenste boodschap niet kon overbrengen omdat ze niet getransporteerd genoeg raken in het verhaal (De Wied, Zillmann & Ordman, 1995). De gemiddelde scores op empathie waren redelijk laag, zie appendix A, tabel 22. Het kan dus zijn dat het personage niet leuk genoeg gevonden werd waardoor er geen empathische gevoelens optraden of dat het verhaal niet lang genoeg was om empathische gevoelens op te wekken voor het personage (Tangney, Stuewig, & Mashek, 2007). Het is mogelijk dat bij langere blootstelling of meerdere blootstellingen aan een personage er wel een gemediëerd effect van empathie gevonden kan worden. De duur van de blootstelling zou interessant kunnen zijn voor vervolg onderzoek.

Theoretische en praktische implicaties

Dit onderzoek laat zien dat eenmalige blootstelling aan een niet-stereotypisch personage niet genoeg is om de attitude ten opzichte van homoseksualiteit te verbeteren en vult daarmee het

(31)

30

onderzoek naar stereotypische kenmerken in entertainment educatie aan door aan te tonen dat het gebruik van niet-stereotypische kenmerken in entertainment educatie niet na één

blootstelling attitudes kan verbeteren. Het uitblijven van significant verschil tussen een gain en een loss frame vult framing theorie aan met betrekking tot verhalen en de Prospect Theorie van Kahneman en Tversky (1979), door aan te tonen dat gain versus loss framing in een narratief mogelijk geen effect heeft. Voor de praktijk betekent dit dat het voor desbetreffende entertainment educatie niet uitmaakt of er gebruik wordt gemaakt van een gain of een loss frame wanneer het doel is attitudes positief te beïnvloeden. Daarnaast is het gebruik van niet-stereotypische kenmerken misschien niet genoeg om attitudes te veranderen wanneer er niet voldoende empathie wordt opgewekt voor de hoofdpersoon. Wel is het van belang een

boodschap zodanig te ontwerpen dat er empathie ontstaat, omdat dat een significante positieve invloed heeft op zowel impliciete als expliciete attitudes.

Referenties

Allport, G. W. (1958). The nature of prejudice. Garden City, NY: Doubleday and Company. Asbeek Brusse, E. D., Fransen, M. L., & Smit, E. G. (2016). Framing in

entertainment-education: Effects on processes of narrative persuasion. Health Communication, 1-9. doi:10.1080/10410236.2016.1234536.

Bandura, A. (1977) Social learning theory. Englewood Cliffs, NJ: Prentice-Hall.

Bandura, A. (1986). Social foundations of thought and action: A social cognitive theory. Englewood Cliffs, NJ: Prentice-Hall.

Battles, K. & Hilton-Morrow, W. (2002). Gay characters in conventional spaces: Will and Grace and the situation comedy genre. Critical Studies in Media Communication, 19(1), 87-106. doi:10.1080/07393180216553

(32)

31

Boeije, H., ‘t Hart, H., & Hox, J. (2009). Onderzoeksmethoden. Den Haag: Boom Onderwijs.

Block, L. G., & Keller, P. A. (1995). When to accentuate the negative: The effects of perceived efficacy and message framing on intentions to perform a health-related behavior. Journal of Marketing Research, 32(2) 192-203. doi: 10.2307/3152047 Cacioppo, J. T., & Petty, R. E. (1979). Effects of message repetition and position on cognitive

response, recall, and persuasion. Journal of Personality and Social Psychology, 37(1), 97-109. doi:10.1037/0022-3514.37.1.97

Cox, D., & Cox, A. D. (2001). Communicating the consequences of early detection: The role of evidence and framing. Journal of Marketing, 65(3), 91-103.

doi:10.1509/jmkg.65.3.91.18336

Daily Trojan (2015, 2 juni). Stereotypes of gay culture in media hinder equality.

Geraadpleegd op 8 oktober 2016, van http://dailytrojan.com/2015/06/02/stereotypes-of-gay-culture-in-media-hinder-equality/

Davies, M. (2004). Correlates of negative attitudes toward gay men: Sexism, male role norms, and male sexuality. Journal of Sex Research, 41(3), 259-266.

doi:10.1080/00224490409552233

De Wied, M., Zillmann, D., & Ordman, V. (1995). The role of empathic distress in the enjoyment of cinematic tragedy. Poetics, 23(1), 91-106. doi:10.1016/0304-422X(94)00010-4

Entman, R. M. (1993). Framing: Toward a clarification of a fractured paradigm. Journal of Communication, 43(4), 51–58. doi:10.1111/j.1460-2466.1993.tb01304.x

Epstein, R., & Friedman, J. (Producers/Writers). (1996). [Videocassette]. Tri-Star Home Video.

(33)

32

advertising dramas. Journal of Consumer Research, 29(4), 566-578. doi:10.1086/346251

Fejes, F., & Petrich, K. (1993). Invisibility and heterosexism: Lesbians, gays and the media. Critical Studies in Mass Communication, 10(4), 396–422.

doi:10.1080/15295039309366878

Ferber, R. (1977). Research by convenience. Journal of Consumer Research, 4. 57-58. doi:10.1086/208679

Gallagher, K.M., & Updegraff, J.A. (2012). Health message framing effects on attitudes, intentions, and behavior: A meta-analytic review. Annals of Behavioral Medicine, 43(1), 101-116. doi:10.1007/s12160-011-9308-7

Gay-Straight Alliance (z.d.) Organiseren. Geraadpleegd op 31 december, van https://www.gsanetwerk.nl/organiseren/

Gerend, M. A., & Cullen, M. (2008). Effects of message framing and temporal context on college student drinking behavior. Journal of Experimental Social Psychology, 44(4), 1167-1173. doi:10.1016/j.jesp.2008.02.007

1Gray, J. B., & Harrington, N. G. (2011). Narrative and framing: A test of an integrated message strategy in the exercise context. Journal of Health Communication, 16(3), 264-281. doi: 10.1080/10810730.2010.529490

Green, M. C., & Brock, T. C. (2000). The role of transportation in the persuasiveness of public narratives. Journal of Personality and Social Psychology, 79(5), 701-721. doi:10.1037/0022-3514.79.5.701

Hallahan, K. (1999). Seven models of framing: Implications for public relations. Journal of Public Relations Research, 11(3), 205-242. doi: 10.1207/s1532754xjprr1103_02 Hether, H. J., Huang, G. C., Beck, V., Murphy, S. T., & Valente, T. W. (2008).

(34)

33

single and multiple exposures to breast cancer storylines on two popular medical dramas. Journal of Health Communication, 13(8), 808-823.

doi:10.1080/10810730802487471

Homer, P. M., & Yoon, S. G. (1992). Message framing and the interrelationships among ad-based feelings, affect, and cognition. Journal of Advertising, 21(1), 19-33. doi: 10.1080/00913367.1992.10673357

In de Buurt (2016, 28 juni ). Bram van Meurs: Ik dacht dat we op de uni verder waren met homoacceptatie. Geraadpleegd op 14 december 2016, van

https://indebuurt.nl/delft/delftenaren/delftenaar-van-de-week/bram-meurs-dacht-we-op-uni-waren-homo-acceptatie~9528/

Kaiser Family Foundation (2004). Entertainment education and health in the United States. A report to the Kaiser Family Foundation. Menlo Park, CA: Henry J. Kaiser Family Foundation.

Kahneman, D., & Tversky, A. (1979). Prospect theory: An analysis of decisions under risk. Econometrica, 47(2), 263–291. doi: 10.2307/1914185

Kenny, D. A., Kashy, D. A., & Bolger, N. (1998). Data analysis in social psychology (In D. Gilbert, S. Fiske, & G. Lindzey (Eds.). The Handbook of Social Psychology (Vol. 1, pp. 233–265).

Kincaid, D. L. (1993). Using television dramas to accelerate social change: The enter-educate approach to family planning promotion in Turkey Pakistan and Egypt. [Unpublished] 1993. Presented at the Annual Meeting of the International Communication Association Washington DC May 28 1993.

Klineberg, O. (1951). The scientific study of national stereotypes. International Social Science Bulletin, 3(3), 505-515.

(35)

34

homosexuality: A Likert‐type scale and construct validity. Journal of Sex Research, 16(3), 245-257. doi: 10.1080/00224498009551081

Meyerowitz, B. E., & Chaiken, S. (1987). The effect of message framing on breast self-examination attitudes, intentions, and behavior. Journal of Personality and Social Psychology, 52(3), 500-510.

Morgan, S. E., Harrison, T. R., Chewning, L., Davis, L., & DiCorcia, M. (2007). Entertainment (mis) education: The framing of organ donation in entertainment television. Health Communication, 22(2), 143-151. doi: 10.1080/10410230701454114 Moyer‐Gusé, E. (2008). Toward a theory of entertainment persuasion: Explaining the

persuasive effects of entertainment‐education messages. Communication Theory, 18(3), 407-425. doi: 10.1111/j.1468-2885.2008.00328.x

Nosek, B. A., Smyth, F. L., Hansen, J. J., Devos, T., Lindner, N. M., Ratliff (Ranganath), K. A., … Banaji, M. R. (2007). Pervasiveness and correlates of implicit attitudes and stereotypes. European Review of Social Psychology,18, 36-88.

doi:10.1080/10463280701489053

NU (2014, 12 mei). Geweld tegen homoseksuelen en lesbiennes is verdubbeld. Geraadpleegd op 8 oktober 2016, van http://www.nu.nl/binnenland/3772882/geweld-homoseksuelen-en-lesbiennes-verdubbeld.html

Piotrow, P. T., Kincaid, D. L., Rimon, J. G., & Rinehart, W. (1997). Health communication: Lessons from family planning and reproductive health. Westport, CT: Praeger. Prochaska, J. O., DiClemente, C. C., & Norcross, J. C. (1992). In search of how people

change: Applications to addictive behaviors. American Psychologist, 47(9), 1102-1114. doi: 10.1037/0003-066X.47.9.1102

Queer Theory (2010, 31 maart). Will and Grace stereotypes list. Geraadpleegd op 30 december 2016, van

(36)

https://shunt12.voices.wooster.edu/will-and-grace-stereotypes-35 list/

Ritterfeld, U., & Jin, S. A. (2006). Addressing media stigma for people experiencing mental illness using an entertainment-education strategy. Journal of Health Psychology, 11(2), 247-267. doi:10.1177/1359105306061185

Rogers, E. M., Vaughan, P. W., Swalehe, R., Rao, N., Svenkerud, P., & Sood, S. (1999). Effects of an entertainment‐education radio soap opera on family planning behavior in Tanzania. Studies in Family Planning, 30(3), 193-211. doi:

10.1111/j.1728-4465.1999.00193.x

Rothman, A. J., Martino, S. C., Bedell, B. T., Detweiler, J. B., & Salovey, P. (1999). The systematic influence of gain- and loss-framed messages on interest in and use of different types of health behavior. Personality and Social Psychology Bulletin, 25(11), 1355–1369. doi: 10.1177/0146167299259003

RTL Nieuws (2016, 29 mei). Bram werd weggepest om z’n geaardheid: Ze zeiden dat ze me vies

vonden. Geraadpleegd 14 december 2016, van

http://www.rtlnieuws.nl/nederland/bram-werd-weggepest-om-zn-geaardheid-ze-zeiden-dat-ze-me-vies-vonden

Sallar, A. M., & Somda, D. A. K. (2011). Homosexuality and HIV in Africa: An essay on using entertainment education as a vehicle for stigma reduction. Sexuality &Cculture, 15(3), 279-309. doi:10.1007/s12119-011-9094-1

Salovey, P., Schneider, T. R., & Apanovitch, A. M. (2002). Message framing in the prevention and early detection of illness. In J. P. Dillard & M. Pfau (Eds.), The persuasion handbook: Developments in theory and practice (pp. 391–407). Thousand Oaks, CA: Sage.

Schiappa, E., Gregg, P. B., & Hewes, D. E. (2006). Can one TV show make a difference? A Will & Grace and the parasocial contact hypothesis. Journal of Homosexuality, 51(4), 15-37. doi: 10.1300/J082v51n04_02

(37)

36

Singhal, A., & Rogers, E. M. (1999). Entertainment-education: A communication strategy for social change. Mahwah, NJ: Erlbaum.

Singhal, A., & Rogers, E. M. (2002). A theoretical agenda for entertainment education. Communication Theory, 12(2), 117-135.

Slater, M. D., & Rouner, D. (1996). Value-affirmative and value-protective processing of alcohol education messages that include statistical evidence or anecdotes.

Communication Research, 23(2), 210-235. doi: 10.1177/009365096023002003 Slater, M. D., & Rouner, D. (2002). Entertainment-education and elaboration likelihood:

Understanding the processing of narrative persuasion. Communication Theory, 12(2), 173-191. doi: 10.1111/j.1468-2885.2002.tb00265.x

Sociaal en Cultureel Planbureau. (2014). De acceptatie van homoseksualiteit door etnische en religieuze groepen in Nederland. Gedownload op 1 februari 2017, van

http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2014/De_acceptatie_van_h omoseksualiteit_door_etnische_en_religieuze_groepen_in_Nederland

Steinhardt, J., & Shapiro, M. A. (2015). Framing effects in narrative and non‐narrative risk messages. Risk Analysis, 35(8), 1423-1436. doi:10.1111/risa.12368

Stephenson, M. T. (2001). How adolescents process anti marijuana messages: Theoretical and practical issues for persuasion. Under journal review.

Stiff, J. B., Dillard, J. P., Somera, L., Kim, H., & Sleight, C. (1988). Empathy,

communication, and prosocial behavior. Communications Monographs, 55(2), 198-213. doi:10.1080/03637758809376166

Tangney, J. P., Stuewig, J., & Mashek, D. J. (2007). Moral emotions and moral behavior. Annual Review of Psychology, 58, 345–371.

doi:10.1146/annurev.psych.56.091103.070145

(38)

37

2016, van http://www.thedailybeast.com/articles/2010/05/17/glee-in-praise-of-stereotypes.html

van Peet, A., Namesnik, K., & Hox, J. (2012). Toegepaste statistiek (3e druk). Groningen: Noordhoff uitgevers.

Ward, L. M. (2003). Understanding the role of entertainment media in the sexual socialization of American youth: A review of empirical research. Developmental Review, 23(3), 347-388. doi:10.1016/S0273-2297(03)00013-3

Appendix A: Tabellen Tabel 15

Schaalanalyse expliciete attitude ten opzichte van homoseksualiteit

Initiële eigenwaardes

Component Totaal % van variantie Cumulatief %

1 13,47 67,36 67,36 2 1,45 7,24 74,61 3 0,95 4,73 79,34 4 0,72 3,59 82,93 5 0,63 3,12 86,06 6 0,46 2,30 88,35 7 0,41 2,05 90,40 8 0,34 1,69 92,09 9 0,25 1,27 93,36 10 0,24 1,18 94,53 11 0,20 1,02 95,56 12 0,18 0,88 96,44

(39)

38 13 0,14 0,69 97,13 14 0,13 0,63 97,75 15 0,12 0,59 98,34 16 0,11 0,53 98,87 17 0,07 0,36 99,23 18 0,06 0,31 99,54 19 0,05 0,26 99,79 20 0,04 0,21 100,00 Tabel 16

Componentladingen expliciete attitude

Component

1 2

Homoseksuelen zijn een functionerend onderdeel van onze maatschappij. 0,858 0,317 Homoseksuelen brengen het instituut van gezin in gevaar. 0,847 0,245 Er is geen reden om de plekken waar homoseksuelen werken te beperken. 0,847 0,333

Ik vermijd homoseksuelen wanneer mogelijk. 0,836 0,345

Homoseksuelen moeten vrij zijn om te daten met wie ze willen. 0,819 0,431 Homoseksuelen zouden gelijke kansen moeten hebben op de arbeidsmarkt. 0,756 0,476 Degene die positief staan tegenover homoseksualiteit zijn meestal zelf

homoseksuelen.

0,747 0,323

Homoseksuelen zouden compleet geaccepteerd moeten worden in onze maatschappij.

0,687 0,649

(40)

39

Alle homoseksuele cafés zouden gesloten moeten worden. 0,610 0,608 Er zouden geen restricties geplaatst moeten worden op homoseksualiteit. 0,604 0,489

Ik waardeer het gezelschap van homoseksuelen 0,503 0,424

Homoseksualiteit is immoreel. 0,251 0,891

Homoseksuelen hebben een psychologische behandeling nodig. 0,410 0,826

Homoseksualiteit is een zonde. 0,377 0,826

Homoseksualiteit is een mentale aandoening. 0,384 0,825

Homoseksuelen zouden niet met kinderen mogen werken. 0,235 0,751 Homoseksuelen zouden niet mogen werken als docent. 0,425 0,706 Het zou gunstig zijn voor de maatschappij om homoseksualiteit te zien als

iets normaals.

0,552 0,639

Homoseksuelen worden slecht behandeld in onze maatschappij. 0,509 0,523

Tabel 17

Schaalanalyse empathie

Initiële eigenwaardes

Component Totaal % van variantie Cumulatief %

1 3,55 70,97 70,97 2 1,02 20,42 91,39 3 0,27 5,37 96,75 4 0,09 1,88 98,63 5 0,07 1,37 100,00 Tabel 18

(41)

40 Componentladingen empathie.

Component

1 2

Tijdens het lezen van het verhaal had ik het gevoel dat de situaties uit het verhaal mijzelf overkwamen.

0,93 0,27

Tijdens het lezen van het verhaal had ik het gevoel dat de gebeurtenissen mijzelf echt overkwamen.

0,92 0,23

Tijdens het lezen van het verhaal voelde ik mij alsof ik zelf één van de personages was.

0,86 0,30

Tijdens het lezen van het verhaal had ik het gevoel dat de gevoelens van de hoofdpersoon mijn eigen waren.

0,26 0,95

Tijdens het lezen van het verhaal ervaarde ik dezelfde emoties als die van de hoofdpersoon uit het verhaal.

0,29 0,94

Tabel 19

Chi-kwadraat toetsen voor randomisatiecheck geslacht en opleidingsniveau

χ² df p

Geslacht 0,09 3 0,232

Opleidingsniveau 0,08 12 0,254

Tabel 20

Eenwegs-variantieanalyse voor randomisatiecheck leeftijd

(42)

41

Between groups 528,53 3 176,18 0,85 0,468

Within groups 23950,46 116 206,47

Total 24478,99 119

Tabel 21

Gemiddelde scores attitude ten opzichte van homoseksualiteit.

Gemiddelde Standaarddeviatie Expliciete sociale acceptatie attitude 6,26 0,97

Expliciete onvolmaaktheid attitude 6,57 0,73

Impliciete attitude 0,39 0,42

Tabel 22

Gemiddelde scores empathie.

Gemiddelde Standaarddeviatie

Emotionele empathie 3,20 1,97

Situationele empathie 2,01 0,94

Appendix B: Hoofdonderzoek

Q25 Bedankt dat je wilt deelnemen aan dit onderzoek! Deelname zal ongeveer 5 minuten van je tijd in beslag nemen en wordt uitgevoerd in het kader van mijn afstudeerscriptie voor de Master Persuasieve Communicatie aan de Universiteit van Amsterdam. Het onderzoek gaat over de sociale interactie en homoseksualiteit. Als je akkoord gaat na het lezen van

(43)

42

deelname aan dit onderzoek is gewaarborgd en dat mijn persoonsgegevens nooit zonder mijn uitdrukkelijke toestemming aan derden zullen worden verstrekt. Indien mijn

onderzoeksresultaten gebruikt worden in wetenschappelijke publicaties, of op een andere manier openbaar worden gemaakt, dan zal dit volledig geanonimiseerd gebeuren.Ik besef dat ik op elk moment mag stoppen met dit onderzoek zonder dat ik hiervoor een reden hoef op te geven. Daarnaast kan ik achteraf (binnen 24 uur na deelname) mijn toestemming intrekken voor het gebruik van mijn antwoorden of gegevens voor dit onderzoek. Wanneer ik op dit moment of in de toekomst meer informatie wens over dit onderzoek, kan ik mij wenden tot de onderzoeker, Aileen Oosterling (aileenoosterling@gmail.com). Voor eventuele klachten of problemen omtrent dit onderzoek kan ik mij wenden tot het lid van de Commissie Ethiek van de afdeling Communicatiewetenschap, per adres: ASCoR secretariaat, Commissie Ethiek, Universiteit van Amsterdam, Postbus 15793, 1001 NG Amsterdam;020‐5253680; ascor‐secr-fmg@uva.nl. Een vertrouwelijke behandeling van mijn klacht is hierbij gewaarborgd. Q26 Ik verklaar hierbij op een duidelijke wijze te zijn ingelicht over de aard en methode van dit onderzoek en wens mee te doen aan dit onderzoek:

 Ja (1)  Nee (2)

If Nee Is Selected, Then Skip To End of Survey

Q18 Je krijgt een kort verhaal te lezen over sociale interactie. Lees deze goed door en

beantwoord daarna de vragen over het verhaal. Let op je kan niet terug! Het verhaal is slechts 1 keer te lezen.

Q14 We hebben afgesproken na de voetbal training. Hij komt met zware passen en zijn handen in zijn broekzakken mijn kant op gelopen. “Sorry man, dat ik te laat ben. De training

(44)

43

liep weer eens uit” zegt hij met een lage stem. Marcel is nooit een prater geweest maar ik kan zien dat hem iets dwars zit. Ik weet dat ik er beter niet meteen over kan beginnen en ik vraag naar de wedstrijd van afgelopen weekend. Terwijl ik luister naar zijn verhaal raak ik afgeleid door de vage zweetlucht om hem heen.Ik ken Marcel al heel erg lang. We zaten samen op de middelbare school waar hij altijd één van de stoerdere jongens was waar je geen ruzie mee wilde krijgen. Hij was toen al fanatiek bezig met sport. Aan het einde van de middelbare school kwam hij voor de hele klas uit de kast. Inmiddels zijn we allebei aan het studeren en hebben we minder tijd voor elkaar. Na nog snel even in de spiegel achter ons gekeken te hebben haalt hij zijn schouders op naar zijn rommelige haar en begint verrassend genoeg zelf over wat hem dwars zit. Hij is z’n huis uit gepest door zijn huisgenoten. “Ze negeerden mij elke dag weer en waren vies van mij om mijn seksuele geaardheid” vertelt hij. “Als ik iets in de app groep gooide kwam er nooit reactie. Zelfs als we met z’n allen in de huiskamer zaten werd ik volledig genegeerd”. “Ik kwam ‘s avonds laat aan, ik had net een hele tijd in de trein gezeten en had een hoop spullen mee gesjouwd. Toen ik thuis kwam bleek dat mijn

huisgenoten op mij zaten te wachten en mij iets wilden vertellen. Ze vonden dat ik maar moest verhuizen”. “Omdat ik niet geaccepteerd word voor wie ik ben zit ik niet lekker in mijn vel, ben ik eenzaam en voel ik mij anders dan de rest. Je zou denken dat de

studentenwereld best open staat voor homoseksualiteit, maar dat valt tegen. Na bijna een jaar in deze nachtmerrie te hebben geleefd ga ik nu verhuizen en ik hoop dat de situatie beter wordt”.

Q15 We hebben afgesproken na de voetbal training. Hij komt met zware passen en zijn handen in zijn broekzakken mijn kant op gelopen. “Sorry man, dat ik te laat ben. De training liep weer eens uit” zegt hij met een lage stem. Marcel is nooit een prater geweest maar ik kan zien dat hem iets dwars zit. Ik weet dat ik er beter niet meteen over kan beginnen en ik vraag naar de wedstrijd van afgelopen weekend. Terwijl ik luister naar zijn verhaal raak ik afgeleid

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het beschikbare model berust op gegevens van omstreeks 1983, de situatie vlak voor de invoering van de superheffing. Aangezien de superheffing van grote invloed is op

ideas to reinitiate employees deemed necessary for the continuation of the company under the old conditions of their contract is a necessity to be able to achieve the goals of

The difference in mass recovery when producing a 44% chrome concentrate with 25% in the tailings is higher with the lower grade feed material but the variance decrease with the

The addition of salt neutralizes the negative surface charge and causes flocculation of particles, followed by charge inversion at higher salt concentrations, due to the

Under an environment with quantity flexibility replenishment, we explore the approximate solutions to determine ordering quantities when the demand is correlated with dynamic

In order to investigate how international actors involved in the Cyprus peace process promoted the liberal peacebuilding component of women's participation in

The International Archives of the Photogrammetry, Remote Sensing and Spatial Information Sciences, Volume XLII-2/W13, 2019 ISPRS Geospatial Week 2019, 10–14 June 2019, Enschede,

All methods give a good reconstruction in case of high sampling, although every method has its own reconstruction bias: TV gives contrast loss in smaller structures, LS-T gives