• No results found

Maatschappelijke mobilisatie, politieke stilstand en een verschuivende anti-abortusargumentatie: Een analyse van de her-politisering en herdefiniëring van het abortusvraagstuk door anti-abortusactoren in Nederland in de tijdsperiode 2010 tot 2020

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Maatschappelijke mobilisatie, politieke stilstand en een verschuivende anti-abortusargumentatie: Een analyse van de her-politisering en herdefiniëring van het abortusvraagstuk door anti-abortusactoren in Nederland in de tijdsperiode 2010 tot 2020"

Copied!
77
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Maatschappelijke mobilisatie, politieke stilstand en een

verschuivende anti-abortusargumentatie

Een analyse van de her-politisering en herdefiniëring van het abortusvraagstuk

door anti-abortusactoren in Nederland in de tijdsperiode 2010 tot 2020

Student: Annabel Wildschut s2381877

Begeleider: Prof. dr. A. Timmermans

Tweede lezer: Dr. G.E. Breeman

Masterscriptie Management van de Publieke Sector, Strategie, Advisering en

Management (SAV), 2019-2020

(2)
(3)

Inhoudsopgave

Dankwoord ... 5

Voorwoord ... 6

Samenvatting ... 7

Introductie ‘De internationale anti-gender beweging en het Nederlandse abortusbeleid’ ... 9

Hoofdstuk 1 Het theoretisch raamwerk ... 13

Social movements: Europese anti-gender campaings en internationale Christelijke tegenstand ... 13

Abortus als beleidsvraagstuk binnen morality politics ... 14

Public affairs, lobby en coalitievorming ... 16

(Her)framing van het abortusvraagstuk door antiabortus groepen ... 18

Hoofdstuk 2 De onderzoeksmethoden ... 23

Constructivisme en interpretivisme ... 23

De Nederlandse context als single case study ... 23

Hoofdvraag en deelvragen ... 24

Methoden, dataverzameling en data-analyse ... 25

Betrouwbaarheid en validiteit ... 26

Hoofdstuk 3 Het naoorlogse abortusdebat, tegenstand tegen hervorming en de Wet afbreking Zwangerschap ... 27

Het naoorlogse abortusdebat ... 27

Tegenstand bij hervorming ... 28

Huidige beleid en juridische kader ... 29

Hoofdstuk 4 De Nederlandse anti-abortusactoren en coalitievorming ... 33

Tijdspreiding van berichtgeving en nieuwsbronnen ... 33

Individuele anti-abortus maatschappelijke organisaties ... 34

Medische organisaties, mediaoutlets en betrokken politieke partijen met een anti-abortus signatuur ... 34

Internationale en binnenlandse coalities ... 35

Conclusie ... 36

Hoofdstuk 5 De herframing van het abortusvraagstuk door anti-actoren ... 39

De verenging van het Nederlands abortusdebat, hulpbehoevende vrouwen en een gebrek aan evenwichtige informatie ... 39

De abortuspraktijk als moord ... 39

De verenging van het Nederlands abortusdebat ... 39

Het welzijn van de vrouw ... 40

De medische informatiegebreken ... 42

De beschermwaardigheid van het leven en hulp aan moeder en kind ... 43

De liefde en zorg voor ‘vrouwen in nood’ ... 43

(4)

De huidige abortuspraktijk als moreel verwerpelijk ... 44

De bescherming van de westerse maatschappij, tradities en Cultuur van Leven... 45

Conclusie ... 47

Hoofdstuk 6 De her-politisering en het vergroten van de scope of conflict door anti-abortusactoren ... 51

Demonstraties en publiekscampagnes ... 51

Mars voor het Leven ... 51

Week van het Leven ... 52

Diverse losse acties: foetuspoppetjes op het binnenhof en ‘wakes’ bij abortusklinieken ... 52

Contact met beleidsmakers: een Europees initiatief, een petitie en losse contacten ... 53

Burgerinitiatief One of Us en pro-life federatie One of Us ... 53

Petitie abortuspil ... 53

Contacten met SGP en CU ... 54

Conclusie ... 54

Hoofdstuk 7 De onsuccesvolle beleidsbeïnvloeding van het Nederlandse abortusbeleid door de anti-abortusactoren ... 57

De resonantie van frames en maatschappelijke mobilisatie ... 57

Discussiepunten rond de WaZ en uitblijving van wetsijzingen ... 57

De kosten van de her-politisering van het abortusvraagstuk en het bestaande beleidsmonopolie .... 58

Conclusie ... 60

Conclusie ‘maatschappelijke mobilisatie, het uitblijven van restrictievere verandering, maar een potentiële nieuwe avenue voor politieke aandacht’ ... 61

Conclusie ... 61

Reflectie ... 64

Suggestie voor vervolgonderzoek ... 64

Literatuurlijst ... 65

Wetenschappelijke bronnen ... 65

Empirische bronnen ... 70

Bijlagen ... 75

Bijlage 1 Codeerschema Hoofdstuk 4 en Hoofdstuk 6... 75

(5)
(6)
(7)

Dankwoord

Na een intensieve, en soms stressvolle periode, leg ik met het schrijven van dit dankwoord de laatste hand aan mijn scriptie. Met gepaste trots lever ik dit onderzoek af als sluitstuk van mijn master.

Ik wil deze kans graag aangrijpen om mijn begeleider, Arco Timmermans, te bedanken. Tijdens het onderzoeksproces heeft hij mij altijd uitgedaagd om verder na te denken over verschillende belangrijke aspecten van mijn onderzoek. Zijn kritische vragen en terugkoppeling heeft mij geholpen om een extra stap te zetten in mijn analyse.

(8)

6

Voorwoord

‘I believe feminism is grounded in supporting the choices of women even if we wouldn’t

make certain choices for ourselves.’ ― Roxane Gay in haar boek Bad Feminist

Dit onderzoek is voornamelijk voortgekomen uit wetenschappelijke interesse. Echter, in een wereld waar in verschillende landen de Istanbul Conventie1 ter discussie wordt gesteld en abortusrechten op de helling staan krijgt onderzoek naar gendergelijkheid en reproductieve rechten ook een maatschappelijke betekenis.

In de eerste plaats hoop ik dat ik met deze studie een gedegen onderzoek heb gedaan. In de tweede plaats hoop ik te hebben bijgedragen aan een kennisarsenaal waarmee de

keuzevrijheid van vrouwen verdedigd kan worden. Zelfs als deze keuzes niet de onze zouden zijn.

1Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk

(9)

Samenvatting

In de jaren ’10 van de eenentwintigste eeuw is er wereldwijd en in Europa meer tegenstand tegen het concept gender en genderideologie. Dit activisme wordt gekoppeld aan de opkomst van het rechtspopulisme. Als onderdeel hiervan bestaat er ook een opkomende backlash tegen reproductieve rechten van vrouwen. In Nederland is deze trend ook deels te herkennen in de framing en coalitievorming door actoren die ageren tegen de huidige abortuspraktijk. Een deel van de gebruikte framing resoneert met de internationale trend van een backlash tegen gender gekoppeld aan rechtspopulisme. Sommige coalities die gevormd worden brengen het abortusvraagstuk onder in een breder discourse van het de bescherming van de westerse beschaving en traditionele waarden, zoals moederschap. Hoewel het lijkt alsof er maatschappelijke her-politisering van het abortusvraagstuk heeft plaatsgevonden zijn de Nederlandse anti-abortusactoren in de onderzochte tijdperiode nog niet in staat geweest om restrictievere wetgeving te weeg te brengen. Dit heeft te maken met de hoge politieke kosten van het politiseren van het abortusvraagstuk in de wetgevende arena en de afnemende voedingsbodem voor boodschappen, die herkend worden als gekoppeld aan christelijke normen en waarden. Anti-abortusactoren brengen de anti-abortus boodschap steeds meer onder de aandacht brengen in seculiere termen, bijvoorbeeld door nadruk te leggen op het welzijn van de vrouw. Hoewel dit nog niet zo is zou deze seculiere framing in de toekomst meer succes kunnen hebben bij wetgevers. Het Nederlandse abortusbeleidsmonopolie, vastgelegd in de WaZ, is nu nog erg solide. Door maatschappelijke mobilisatie en verschuiving in framing moet er wel rekening mee gehouden worden dat dit niet per se vanzelfsprekend is in de toekomst.

(10)
(11)

Introductie ‘De internationale anti-gender beweging en het

Nederlandse abortusbeleid’

In de jaren ’80 mondde het publieke en politieke abortusdebat in Nederland uit in de inwerkingtreding van de Wet Afbreking Zwangerschap (WaZ). Deze wet kwam tegemoet aan de grootste eisen van de vrouwenbeweging: abortusdienstverlening op aanvraag, geen barrières voor de controle van vrouwen over de beslissing en de toegang tot diensten en, hoewel later, de volledige vergoeding van abortusdienstverlening. Deze uitkomsten betekende een succes voor de vrouwenbeweging. Door hun toegang tot de uitvoerende en wetgevende macht waren zij grotendeels verantwoordelijk voor de progressieve beleidsuitkomst (Outshoorn 2001). Nederland staat bekend om haar liberale abortusbeleid. Toch lijkt de verworvenheid van vrije toegang tot abortushulpverlening en de progressieve houding jegens abortus niet vanzelfsprekend. In de afgelopen jaren zijn protesten en intimidatie bij abortusklinieken toegenomen (Hamans 2020); donaties aan de antiabortus Stichting Schreeuw om Leven zijn gestegen (Bolwijn & De Ruiter 2019); in het najaar van 2019 heeft een groot aantal huishoudens in Nederland een anti-abortusfolder ontvangen, dit initiatief werd gesteund door o.a. de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) (Van der Aa 2019). Daarnaast blijkt uit een onderzoek van de Universiteit van Tilburg dat jongeren voor het eerst in veertig jaar conservatiever denken over abortus dan oudere generaties (Mersbergen & Taha 2019).

Deze gebeurtenissen passen in een bredere Europese en wereldwijde trend, waarbinnen oppositie tegen reproductieve rechten van vrouwen groeit (Verloo 2018: Kuhar & Paternotte 2018). De backsliding op dit onderwerp maakt onderdeel uit van een Europese en wereldwijde anti-gender en anti-gender ideology beweging (Vida 2019). Deze beweging vindt haar oorsprong in Katholieke tegenreactie op de uitkomsten van de Verenigde Naties conferenties in Caíro en Bejing, respectievelijk de UN Conference on Population and Development in 1994 en de World Conference on Women in 1995. Deze conferenties hadden als gevolg de erkenning van seksuele en reproductieve rechten in het systeem van de Verenigde Naties en werd zodanig door de Katholieke Kerk en het Vaticaan geïnterpreteerd als een groot verlies. In het midden van de jaren ’90 probeerde de Heilige stoel de notie van gender tegen te gaan, omdat het, samen met de institutionalisering van seksuele en reproductieve rechten, zou leiden tot de internationale erkenning van abortus, een groeiende morele aanval op moederschap en de legalisering van homoseksualiteit. In verschillende Europese landen ontwikkelde deze beweging zich aanzienlijk na samenkomst met het rechtspopulisme. Dit leiden tot een ontwikkeling van tegenstand tegen ‘gender ideologie’ in Europa, resulterend in een specifieke familie van sociale beweging, die gekarakteriseerd kunnen worden als anti-gender campaigns (Kuhar & Paternotte 2018). De opkomst van de anti-gender movement wordt gekoppeld aan de opkomst van rechts populisme. Het rechtspopulisme hangt samen met de crisis in Europa. De economische crisis van 2008 leidden tot streng bezuinigingsbeleid in bijna de gehele Europese Unie. Dit had tot gevolg een sociaaleconomische crisis en een, tot op zekere hoogte, verplaatsing van beslissingsmacht van democratische arena’s op nationaal niveau naar bureaucratische organen, en tevens de-prioriteren van gendergelijkheid ten behoeve van andere onderwerpen. De de-democratisering wordt in verband gebracht met de opkomst van conservatieve rechts-populistische en anti-gender bewegingen (Vida 2019). In de eenentwintigste eeuw zijn reproductieve verworvenheden onder druk komen te staan. Hoewel er voornamelijk empirisch onderzoek gedaan is naar deze trend in landen in Centraal en Oost-Europa (Vida 2019: Roggeband & Kriszan 2018: Kovetska & Spasovska 2019: Parkes 1999)

(12)

wordt er erkend dat deze trend zich tevens voordoet in West- Europese landen en landen die gezien worden als liberale democratieën (Selberg 2019: Vida 2019: Gozdecka 2020: Franklin & Ginsburg 2019: Lowe & Page 2019: Paternotte & Kuhar 2018). Selberg (2019) stelt, op basis van een onderzoek gedaan in Zweden, dat deze anti-gender en anti-abortion belangengroepen en sociale bewegingen hun agenda’s beter weten uit te voeren door internationale en transnationale samenwerking, en in staat zijn om verschillende frames te hanteren, die passen in de lokale context en resoneren met nationaal zelfbeeld en nationalistische ideeën (Banjeri 2000). Anti-abortus groepen opereren in transnationale netwerken (Parkes 1999), waarbij samengewerkt wordt op het gebied van strategie, financiering, inzet en ideologie (Mason 2019). Verschillende onderzoeken ondersteunen de notie van het strategisch gebruik van verschillende frames gekoppeld aan het nationalistische discours, zoals in relatie tot een racistische benadering van het ‘immigratieprobleem’ (Norris & Inglehart 2018: Franklin & Ginsburg 2019), de bescherming van de familie (Roggeband & Kriszan 2018) en het welzijn van vrouwen (Lowe & Page 2019). Anti-abortus belangengroepen laten hierbij hun vermogen zien ‘to think global and act local’ (Selberg 2019).

Dit recente wetenschappelijk onderzoek en de beschreven recente ontwikkelingen in anti-abortus uitingen in Nederland nopen om op een systematische te kijken naar hoe traditionele anti-abortus, christelijke groepen en rechts-populistische groepen in Nederland proberen het abortusbeleid te beïnvloeden, of er soortgelijke coalities als in een sommige andere Europa zijn ontstaan, en of er strategisch gebruik wordt gemaakt van frames zoals gesuggereerd wordt in internationaal onderzoek. Dit leidt ertoe om de volgende onderzoeksvraag te stellen: ‘In hoeverre zijn anti-abortusactoren, alleen of in een coalitie, in staat om het Nederlandse abortusbeleidsmonopolie aan te tasten middels het herdefiniëren van het abortusvraagstuk en het vergroten van de politieke aandacht voor dit vraagstuk in de tijdsperiode 2010-2020, en wat is hiervoor de verklaring?’

Deze vraag zal beantwoord worden door het behandelen van de volgende deelvragen:

1. Wat is de historische achtergrond van het abortusdebat in Nederland en het huidige Nederlandse abortusbeleid?

2. Welke anti-abortusactoren proberen een meer restrictieve abortuswetgeving teweeg te brengen in Nederland en vormen zij daarbij (inter-)nationale coalities?

3. In hoeverre herdefiniëren deze anti-abortus actoren het abortusvraagstuk ten opzichte van eerdere framing gebruikt tijdens het maatschappelijke debat dat heeft geleid tot de Wet afbreking Zwangerschap?

4. In hoeverre slagen deze anti-abortus actoren erin om het abortusvraagstuk te her-politiseren en de scope of conflict te vergroten voorbij het huidige beleidsmonopolie van de legaliteit van abortus?

5. Waarom zijn anti-abortusactoren in Nederland niet succesvol in het teweegbrengen van meer restrictievere abortuswetgeving?

De onderzoeksresultaten kunnen inzicht geven op de dynamiek van de oppositie tegen abortus en gender in Nederland, het mogelijke bestaan van een collectieve en gecoördineerde inzet door rechts-populistische en christelijke groepen en of deze succesvol zijn in het teweegbrengen van een restrictievere wetsverandering. Zo kan er inzicht gegeven worden in of en hoe de toegang tot reproductieve rechten, ook in Nederland, onder druk staat. De wetenschappelijke relevantie

(13)

van dit onderzoek ligt in de bijdrage aan het theoretisch raamwerk van de frames en strategieën die in verschillende contexten gebruikt wordt door anti-abortus groepen in een transnationaal raamwerk. Daarmee wordt er meer invulling gegeven aan het idee van een antiabortus beweging die ‘thinks global, and acts local’. Dit houdt in dat er inzicht verkregen kan worden over of en hoe Nederlandse antiabortus groepen samenwerken in (inter-) nationale coalities en hoe zij gebruik maken van frames die ook te herkennen zijn in de internationale context, terwijl zij acties ondernemen in Nederland. Daarnaast, zoals eerder gesteld, zijn er voornamelijk empirische onderzoeken gedaan naar anti-abortus bewegingen in gebieden met een grote invloed van de Katholieke kerk, zoals Oost-Europa (Hongarije en Polen). Hoewel er ook onderzoeken zijn gedaan in Zweden (Askola 2018: Selberg 2019) en Groot-Brittannië (Lowe 2019). Nederland kan als least likely case een bijdrage leveren aan het in kaart brengen van de (trans)nationale antiabortus beweging. Immers, Nederland wordt doorgaans gezien als een progressief en liberaal land wanneer het gaat om morele beleidsvraagstukken, zoals abortus (Engeli et al. 2013).

Deze scriptie bestaat uit de volgende onderdelen

Hoofdstuk 1 Het theoretisch raamwerk

In dit Hoofdstuk wordt literatuur over anti- abortus socialmovements, public affairs, lobby door coalities, morality politics en (her)framing uiteengezet. Door de combinatie van deze scholen van literatuur wordt er een theoretische lens gecreëerd waardoor het empirisch materiaal over anti-abortus organisaties in Nederland in al haar volledigheid bekeken kan worden.

Hoofdstuk 2 De onderzoeksmethoden

Dit Hoofdstuk beslaat de wetenschapsfilosofische positie ingenomen in dit

onderzoek, de onderzoeksstrategie, het onderzoeksontwerp en de

onderzoeksmethoden. Tevens worden de validiteit en betrouwbaaarheid van de gekozen methoden uit de doeken gedaan.

Hoofdstuk 3 Het naoorlogse abortusdebat, tegenstand tegen hervorming en de

Wet afbreking Zwangerschap

In dit Hoofdstuk wordt de politieke en maatschappelijke strijd in de jaren ’60 en ’70, die heeft geleid tot het huidige beleid, geschetst. Hierbij is vooral aandacht voor de rol van de anti-abortusactoren en de gebruikte framing in deze periode

Hoofdstuk 4 De Nederlandse anti-abortusactoren en coalitievorming

In dit Hoofdstuk is beschreven welke anti-abortusactoren in Nederland actief zijn. Ook is er uitgelegd in hoeverre zij coalities vormen met andere (inter-)nationale organisaties.

Hoofdstuk 5 De herframing van het abortusvraagstuk door anti-abortusactoren

In dit Hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de actoren onderzocht in hoofdstuk 4 het abortusvraagstuk herdefiniëren ten opzicht van de framing in het eerdere abortusdebat. Er wordt voornamelijk nadruk gelegd op hoe zij de probleemdefinitie van het abortusvraagstuk framen en wat zij kwalificeren als ‘goed’ en ‘slecht’ in het debat over abortus.

Hoofdstuk 6 De her-politisering en het vergroten van de scope of conflict door anti-abortusactoren

In dit hoofdstuk gaat het over in hoeverre de anti-abortusactoren het debat verder proberen te verbreden dan het huidige beleidsmonopolie op het gebied van abortus.

(14)

Hoofdstuk 7 De onsuccesvolle beleidsbeïnvloeding van het Nederlandse abortusbeleid door de anti-abortusactoren

In dit Hoofdstuk wordt er naar een verklaring gezocht waarom anti-abortusactoren (nog) niet succesvol zijn geweest in het teweegbrengen van meer restrictievere abortuswetgeving.

Hoofdstuk 8 Conclusie ‘maatschappelijke mobilisatie, het uitblijven van restrictievere verandering, maar een potentiële nieuwe avenue voor politieke aandacht’

In dit hoofdstuk worden de belangrijkste conclusies van dit onderzoek samengevat. Hoofdzakelijk wordt er een antwoord gegeven op de hoofdvraag. Ook wordt er inhoudelijk en methodologisch gereflecteerd op het onderzoek en wordt suggesties gedaan voor vervolgonderzoek.

(15)

Hoofdstuk 1 Het theoretisch raamwerk

Dit hoofdstuk beslaat de theoretische inkleding van het onderzoek. Enerzijds zullen de belangrijke concepten binnen het onderzoek worden besproken, zoals coalitievorming, framing en het abortusvraagstuk als morality policy problem. Anderzijds wordt er aandacht bestaat de transnationale ant-iabortusbeweging in de 21ste eeuw.

Social movements: Europese anti-gender campaings en internationale Christelijke

tegenstand

Hedendaagse tegenstand tegen reproductieve rechten en abortus moet gezien worden in een bredere trend van verzet tegen gender ideology (Grabowska 2014). Anti-gender campaigns werden vooral zichtbaar in de afgelopen jaren, maar begonnen al in het midden van de jaren 2000. Spanje lijkt het eerste voorbeeld te zijn in Europa: de Katholieke Kerk, conservatieve groepen en politieke partijen mobiliseerde tegen het kabinet van José Luis Rodríguez Zapatero en de wet voor de openstelling van het burgerlijk huwelijk uit 2004. Meeste mobilisatie van deze sociale bewegingen dateert echter uit de jaren 10 van de eenentwintigste eeuw, 2012 kan gezien worden als een omslagpunt. De Franse massamobilisatie ‘Manif pour tous’ (tegen de openstelling van het burgerlijk huwelijk) was een onverwacht succes en gaf hoop dat een dergelijke tegenstand ook succesvol zou zijn op andere plekken (Paternotte 2015). Er zijn verschillende aanleidingen voor het ontstaan van deze campagnes, maar wat veel mobilisaties van protest gemeen hebben is een gedeelde kritiek op gender, aangeduid als gender ideologie, gender theory of (anti)genderism (Kuhar & Paternotte 2018). Gender ideology wordt door tegenstanders getypeerd als een schadelijk politiek project verhult in een discours van mensenrechten en gelijkheid, als een nieuwe vorm van ideologisch totalitarisme uitgevoerd door corrupte elites (Anatrella 2011: Kuby 2012, 2016: Schooyans 1997, 2000) of als een linkse ideologie dat voortbouwt op communisme (Contreras & Poole 2011).

Uiteraard spelen specifieke binnenlandse contexten een rol, maar in de literatuur zijn een aantal beleidsgebieden geïdentificeerd die kunnen leiden tot protest vanuit de anti-gender groepen: 1) debatten rond de openstelling van het burgerlijke huwelijk, 2) reproductieve rechten van vrouwen, zoals abortus, staan historisch gezien aan de kern van het protest tegen gender ideology, 3) seksuele voorlichting en onderwijs over gender, 4) het concept gender zelf en 5) het gevaar dat gender zou zijn voor een opkomende democratie. Dit laatste resoneert vooral in postsocialistische samenlevingen. Europese anti-gender campaigners gebruiken een herkenbaar repertoire aan acties op deze beleidsgebieden. Protesten hebben vaak een kleurrijke, jonge en feestelijke uitstraling, ver weg van de stereotype beelden van conservatieve christelijke groeperingen. Hiermee proberen anti-gender campaigners een pluralistisch en seculier imago op te bouwen ten einde een alternatief te bieden voor het vaak overgebrachte beeld van religieuze en conservatieve tegenstand. Het repertoire aan praktische acties beslaat demonstraties, stand-ins, sit-ins, petities en het verzamelen van handtekeningen, juridische acties, campagnes voor referenda en de productie van expertise en kennis, lobbyen (beide op nationaal en internationaal niveau), electorale mobilisatie, partijpolitiek (bijvoorbeeld het oprichten van een politieke partij), aanmoediging tot burgeroplettendheid en ad hominem exposure campagnes. Ook wordt er extensief gebruik gemaakt van beide nieuwe media en traditionele media (Kuhar & Paternotte 2018).

De hedendaagse anti-gender beweging presenteert zichzelf als een rationele, redelijke en nuchtere actor. Dit gaat vaak gepaard met anti-elite retoriek. Deze groeperingen presenteren zich als de ware stem en verdediger van de mensen die echt onderdrukt worden, een meerderheid die monddood wordt gemaakt. Daarnaast identificeren ze zichzelf in sommige contexten als de redder van nationale authenticiteit tegen internationale krachten (Tricou 2015: Garbagnoli & Prearo 2017). Anti-gender campaigners maken ook veelvuldig gebruik van het frame van een onschuldig en bedreigd kind als mechanisme om morele paniek te zaaien

(16)

(Thompson 1998), zo proberen ze hun eisen te legitimeren, de mening van het grote publieke te beïnvloeden en de aandacht van de media trekken. Ze presenteren hun claims op een schaal van goed versus kwaad (Goode & Ben-Yehuda 2009).

Hoewel anti-gender campaigns niet gezien moeten worden als onlosmakelijk verbonden met de opkomst van rechtspopulisme in Europa is er onderzoek dat uitwijst dat deze campaigns wel resoneren met deze politieke stroming. Ten eerste omdat in sommige landen, zoals Duitsland en Oostenrijk, rechtspopulisten de grote najagers zijn van anti-gender campaigns (Hark & Villa 2015: Kemper 2016: Mayer & Sauer 2017: Villa 2017). Daarnaast hebben het anti-gender en het rechts-populistische discours een aantal centrale elementen gemeen, zoals scepticisme jegens Europese integratie, het aanwakkeren van nationale en raciale spanningen en tegenstand tegen globalisering (Kuhar & Paternotte 2018). Ook worden er in beide discoursen vergelijkbare retorische mechanismen gebezigd. Hier moet gedacht worden aan het omdraaien van slachtoffer- dader karakterisering, scapegoating en de constructie van complottheorieën. Beiden discoursen zijn moeilijk als onwaar te bewijzen, en ze rusten zwaar op de aanname van gezond verstand in tegenstelling tot elitaire kennis (Müller 2016: Kuhar & Paternotte 2018). Ook lijkt het repertoire aan acties op elkaar. Anti-gender campaigners en rechtspopulisten maken handig gebruik van social media, die ze ook gebruiken als kritiek op traditionele media, vaak afgedaan als gekaapt door de ‘corrupte elites’ en dus onwaardig en nep/fake (Painik & Sauer 2017).

Abortus als beleidsvraagstuk binnen morality politics

In de literatuur wordt het abortusvraagstuk vaak gezien als het voornaamste beleidsprobleem binnen morality politics. Het gaat over de reproductieve rechten van vrouwen en het recht om te kiezen voor het afbreken van een zwangerschap (Engeli et al. 2013). Morality politics, morality policy en morality issues worden vaak apart gezet van klassieke velden van beleidsvorming doordat zij onderscheidende analytische kenmerken hebben. Dit heeft te maken met hoe maatschappelijke conflicten rond diepgewortelde normen en waarden invloed hebben op politieke processen rond bepaalde beleidsvraagstukken, getypeerd als morality issues, waar klassieke beleidsprocessen vaak bepaald worden door tegenstrijdige materiële belangen (Heichel et al. 2013). Politieke aandacht in geïndustrialiseerde Europese landen voor morality issues wordt gezien als opmerkelijk. Deze beleidsvraagstukken passen niet binnen het klassieke politieke sociaaleconomische conflict van links versus rechts (Engeli et al. 2012) Dringende beleidsproblemen over de verdeling van schaarse middelen, bijvoorbeeld de Europese economische crisis en de vluchtelingen toestroom naar Europa na uitbraak van gewapende conflicten, zouden de politieke aandacht eerder opeisen. Daarnaast zou verregaande secularisering in veel (voornamelijk West- en Noord-) Europese landen de politieke aandacht voor morality issues, nauw verwant aan religieuze normen en waarden, verminderen (Euchner 2019).

Door het stellen van deze verschillen met reguliere beleidsvraagstukken lijkt het alsof beleidsvraagstukken binnen morality politics a priori vast te stellen zijn. Door sommige onderzoekers wordt beleid gezien als morality policy wanneer het een vraagstuk adresseert dat algemeen genomen beslissingen en conflicten over maatschappelijke normen en waarden reguleert. Het analytische beginpunt is het vraagstuk waarover het beleid gaat. Vanuit deze benadering wordt beleid dus a priori geclassificeerd als gaande over een morality of een non-morality issues. (Engelit et al. 2012: Knill 2013: Heichel et al. 2013). Binnen dit onderzoek wordt morality policy en morality issues bekeken vanuit een constructivistisch perspectief: een vraagstuk wordt een morality issue en onderwerp van morality policy wanneer het in meer of mindere mate gedefinieerd en gepresenteerd wordt als een dergelijk vraagstuk en de regulering van waarden en normen. Dit sluit aan bij de politiekgeoriënteerde manier van denken over morality issues. Morality policies zijn gevormd door en het resultaat van

(17)

beleidsvormingsprocessen. Er zijn auteurs die de focus leggen op de framing van beleid als morality of non-morality issues (Heichel et al. 2013: Mucciaroni 2011). Beleidsmaatregelen worden gezien als een moreel vraagstuk wanneer ze zo neergezet (geframed) worden door tenminste één (prominente) advocacy group. In het wetenschappelijke debat is er onenigheid over welke mate van morality framing (wanneer gebeurt dit, door wie en met welke terminologie?) nodig is om een beleidsmaatregel als een morality policy te zien (Cowley 1998: Heichel et al. 2013). Deze nadruk op framing bij morality politics, morality issues en morality issues wordt meegenomen binnen dit onderzoek. Binnen deze sectie is vanaf het begin gesproken over abortus als vraagstuk binnen morality politics. Dit lijkt in strijd te zijn met het constructivistische perspectief op morality politics. Toch is voor deze karakterisering gekozen omdat 1) er is een precedent in de literatuur om het abortusvraagstuk in Nederland te behandelen als een morality issue (Engeli et al. 2012) en 2) deze benadering zal ruimte vrij maken in dit onderzoek om framing te bestuderen en ook bewust te worden van eventuele niet-moralistische frames die gebruikt worden bij het politieke proces rond abortus. Dit laatste is nodig om adequaat antwoord te geven op de onderzoeksvraag.

Mucciaroni (2011) gaat in op de geconstrueerde aard van morality policies. Deze beleidsvraagstukken staan niet op zichzelf en hebben evenmin een objectief bestaande morele dimensie, maar laten een strategische benadering van framing van publieke beleidsvraagstukken zien. Inhoudelijk hebben deze vraagstukken geen inherente morele aspecten, ze worden door politieke actoren neergezet als onderdeel van morality policies via morality framing. Een centraal kenmerk hiervan is dat bij de framing van het vraagstuk de politieke actoren de voorrang geven aan morele principes boven instrumentele overwegingen. Non- morality frames worden gekenmerkt door actoren die een rationele-instrumentele benadering gebruiken, waarbij beleid geëvalueerd wordt op basis van het potentieel om gestelde doelen te bereiken. Uiteraard bestaat er variatie in hoeverre advocacy groups vraagstukken definiëren naargelang moralistische maatstaven, waarbij fully morality policies impliceren dat alle actoren het vraagstuk begrijpen en presenteren in termen van moraliteit. In tegenstelling tot full instrumental policies, waarbij actoren helemaal geen morality frames hanteren. Hybride situatie bestaan natuurlijk ook, waarin bijvoorbeeld een actor of groep actoren het vraagstuk neerzet door gebruik te maken van morele principes en een andere actor enkel de nadruk legt op rationele- instrumentele criteria. Morality frames kunnen onderling verschillen, bijvoorbeeld in het subject van de morele beoordeling; actoren kunnen focussen op de morele aspecten van privé-, maatschappelijk- of overheidsgedrag (Euchner et al. 2013: Mucciaroni 2011). Morality policies zijn niet gekoppeld aan specifieke velden van publiek beleid, maar zijn het product van morality politics, wanneer advocacy groups welwillig en in staat zijn om morele principes te gebruiken bij de framing van beleidsvraagstukken. De aanwezigheid van morality policies verschilt over tijd, plaats en beleidsvraagstukken (Euchner et al. 2013).

Er bestaan twee prominenten institutionele theorieën die de politieke processen rond morality policies en morality issues proberen te verklaren. Eén uitleg voor het verloop van de politieke processen rond morality issues wordt gegeven aan de hand van de inhoud van de beleidsvraagstukken waarover gesproken wordt (Studlar et al. 2013). Verschillende onderzoekers stellen dat morality issues leiden tot ‘democratische’, ‘marginale’, ‘emotioneel-symbolische’, ‘moreel- redistributieve’ of ‘sociaalregulerende’ beleidsmaatregelen. Vaak institutioneel afwijkend van beleidsprocessen die gaan over ander soort problemen. Hier wordt ervan uitgegaan dat de inhoud van het beleidsvraagstuk ook het politiek proces beïnvloedt (Lowi 1964). Onderzoek van Studlar (2001) en Outshoorn (1996) wekt de suggestie dat ‘normale’ parlementaire- en overheidsprocedures niet opgaan. Het sterke waardenconflict dat gemoeid gaat met de beleidsvormingsprocessen rond morality issues maakt het moeilijk om ze te beperken in de normale institutionele arena’s. Morality politics kunnen leiden tot een vervaging van de gewone institutionele regels, spillover effecten in andere instituties wanneer

(18)

ontevreden actoren besluiten aanvechten en een langdurig politiek en publiek debat en de heroverweging van eerder genomen besluiten (Studlar et al. 2013).

Een andere verklaring voor het verloop van politieke processen rond morality issues en morality policies is het two worlds model. Engeli et al. (2012: Fink 2008: Green-Pedersen 2007: Minkenberg 2002: van Kersbergen 2008) stellen dat debatten over morality policies zich volgens een ander patroon ontwikkelen in partijsystemen met een sterke prominente christelijke partij dan in partijsystemen waarin politieke partijen niet nauw verwant zijn aan religieuze groepen. Er bestaat een religious world of morality policy en een secular world of morality policy. In de eerste is het waarschijnlijker dat morality issues gepolitiseerd worden en politieke aandacht krijgen. Grote veranderingen treden vooral op wanneer er een verschuiving plaatsvindt van een kabinet met een sterke christelijke signatuur naar een kabinet met een seculiere basis. Socialistische of liberale partijen kunnen, door een seculiere meerderheid in het parlement, in staat zijn om meer permissieve wetgeving op te stellen inzake morality issues (Green-Pedersen 2007: Outshoorn 1996: Timmermans 2001). Wanneer een permissieve verandering is geïnstitutionaliseerd in specifieke beleidsmaatregelen is het waarschijnlijk dat het vraagstuk geen politieke aandacht meer krijgt. Echter, de christelijke-seculiere scheidslijn kan geactiveerd worden wanneer de politieke verhoudingen veranderen en zo kunnen morality issues weer op de politieke agenda verschijnen. Studlar et al. (2013) concluderen dat verschillen tussen beleidsprocessen rond ‘normale’ beleidsvraagstukken en beleidsprocessen rond morality issues verklaard kunnen worden door de seculiere- religieuze partijconflictlijn. Nederland maakt onderdeel uit van de religious world of morality politics. Daarnaast wordt opgemerkt dat in Nederland er een significante decentralisering van instituties bestaat, wat het mogelijk (maar niet vanzelfsprekend) maakt dat morality issues ook gedecentraliseerd kunnen worden (Studlar et al. 2013: Hooghe et al. 2010: Lijphart 1999). Volgen Engeli et al. (2013) is tot welke ‘wereld’ een land behoord essentieel voor het begrijpen van politieke processen rond morality issues. In de religious world, dus ook in Nederland, zijn morele vraagstukken onderdeel van macropolitiek in de vorm van competitie tussen politieke partijen en de kleur van een kabinet. In de secular world worden deze beleidsprocessen gedreven door de specifieke dynamiek van het vraagstuk. Deze tweedeling valt niet samen met in welke landen meer of mindere mate permissief beleid wordt gevoerd. Engeli et al. (2013) concluderen zelfs dat Nederland het meest permissieve beleid heeft, in een populatie van Denemarken, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Nederland. Dit wordt verklaard aan de hand van vroege secularisering en een specifiek kenmerk van de religious world: het Nederlandse partijsysteem wordt gekenmerkt door een conflict tussen seculiere en confessionele partijen. Hierdoor bestaat er een politieke conflictlijn waarlangs morality issues, zoals abortus, gepolitiseerd kunnen worden (Engeli et al. 2013: Knill et al. 2014).

Public affairs, lobby en coalitievorming

Dit onderzoek gaat deels om beleidsbeïnvloeding. Immers, anti-abortus groepen kunnen gebruik maken van framing en (de)politisering om het beleidsmonopolie van legale abortus aan te tasten. Beleidsbeïnvloeding kan bekeken worden vanuit een public affairs-perspectief. Public affairs is het repertoire aan systematische voorbereide activiteiten dat wordt ingezet om beleidsprocessen en de eigen maatschappelijke positie te beïnvloeden. De drie kernelementen van public affairs zijn: 1) monitoren van relevante informatie, 2) analyse en strategieontwikkeling en 3) lobbyen en management van de eigen maatschappelijke positie. Dit zijn interne en externe kernprocessen, dus zowel gericht op de buitenwereld als op de eigen organisatie (Timmermans et al. 2019). Binnen dit onderzoek over beleidsbeïnvloeding ligt de nadruk op de externe processen, voornamelijk kernelement drie. Dit kernelement beslaat het uitvoeren van activiteiten gericht op de beïnvloeding van beleidsprocessen, beeldvorming en maatschappelijke partnerschappen (Timmermans et al. 2019). In dit onderzoek wordt gekeken

(19)

naar coalitievorming onder anti-abortus actoren. Binnen een public affairs- perspectief wordt een coalitie gezien als een samenwerking tussen organisaties, groepen of individuele personen waarbij kennis, kapitaal en maatschappelijke draagvlak worden gebundeld om sterker te staan in het behartigen van belangen op een gezamenlijke agenda (Timmermans 2019). Van een coalitie wordt pas gesproken wanneer diverse actoren- organisaties, groepen of individuen- in een netwerk formeel of informeel samenwerken om het beleidsproces te beïnvloeden. (Timmermans et al. 2019). Om een effectieve coalitie te vormen moeten actoren een visie, een doel en hulpbronnen bij elkaar brengen en via uitruil tot een gezamenlijke agenda komen. Voorbeelden van hulpbronnen zijn geld, kennis en maatschappelijke steun. De gezamenlijke agenda van coalities kan zich beperken tot een specifieke issue, maar kan ook uit een heel programma bestaan (Timmermans et al. 2019: Kingdon 1984).

In Nederland, als onderdeel van de religious world, is het huidige beleid mede tot stand gekomen door bestaande politieke conflictlijnen, die een bodem creëren voor de politisering en agenda-setting van het abortusvraagstuk (Engeli et al. 2013). Het concept agenda-setting kan verder ingevuld worden door het perspectief van de ‘concurrentie voor politieke aandacht’ op coalitie vorming. Hierbij gaat het om de spel en de strijd voor aandacht voor een vraagstuk en de kern van het vraagstuk bij de belangenbehartiging. De achterliggende theorie gaat over informatieverwerking en de moeilijkheden waar organisaties tegenaan lopen bij deze processen (Jones & Baumgartner 2005: Baumgartner & Jones 2015). Organisaties kunnen vaak meer impact hebben wanneer zij zich verenigen in een coalitie. Onderzoeken over politieke agendavorming brengen naar voren dat aandacht voor issues vaak grillig verloopt (Baumgartner et al. 2019). Cruciale factoren in de politieke aandacht die een bepaald vraagstuk krijgt zijn bijvoorbeeld gewicht en opvallendheid (salience) van het onderwerp en de populariteit van het probleem in de publieke opinie. Het proces voor politieke aandacht wordt onder andere gedreven door organisaties en groepen met belangen die gediend zijn bij het vergoten van de politieke aandacht of juist bedreigd worden door een grotere politieke aandacht. Deze ‘lobbypolitiek van de aandacht’ beslaat dus een doorlopende strijd om een politiek vraagstuk zo breed mogelijk uit te meten of juist zo klein mogelijk te houden (Timmermans et al. 2019).

Een kernelement van elke strategie voor politieke aandacht is een besluitvormingsconfiguratie vinden die de beste mogelijkheid biedt om het gestelde beleidsdoel te bereiken. Deze activiteiten worden venue shopping genoemd, om nadruk te leggen op het feit dat beleidsmakers en advocacy coalitions op zoek zijn naar beleidsarena’s , waar zij groter voordeel hebben in tegenstelling tot hun opponenten door bepaalde geldende institutionele regels, normen en procedures. Venue shopping is een belangrijk deel van het beleidsproces, want het impliceert een manier waarop hervormers beleidsverandering teweeg kunnen brengen zonder per se een groot aantal mensen te mobiliseren, of hulpbronnen te verkrijgen die nodig zijn om in competitie te zijn met opponenten (Bralle 2003). Baumgartner en Jones (1993) hebben venue shopping als begrip uitgewerkt en stellen dat het een integraal deel is van elke beleidsproces. Zij benadrukken de kansen voor politieke veranderingen in de theorie over venue shopping. Andere venues geven beleidsmakers en advocacy groups, die aan de verliezende kant staan, een kans om beleidselites te omzeilen die er op gebrand zijn de politieke status quo te behouden. Als zij succesvol zijn verplaatst het beleidsconflict naar een andere arena waar deze uitdagers een gelijke kans hebben of waar tegenstand nog niet is gemobiliseerd (Pralle 2003). Een andere strategie die gebruikt kan worden door belangengroepen is het veranderen van de scope of conflict. Dit begrip werd geïntroduceerd door Schattschneider (1960) en beslaat in hoeverre belangengroepen proberen het brede publiek bij een politiek conflict te betrekken ten einde hun strategische doelen te bereiken. Een politiek conflict wordt hier vergeleken met een

(20)

fysiek gevecht. Elk gevecht bestaat uit twee groepen: 1) een paar individuele mensen die actief meedoen in de kern van het conflict en 2) het publiek dat aangetrokken wordt door het conflict en verwordt tot een integraal deel ervan. Schattschneider’s (1960) argument is dat de individuen het brede publiek wel of niet kunnen proberen te betrekken om de uitkomst van het politieke conflict te beïnvloeden. Hij stelt dat een van de belangrijkste strategieën van politiek het bepalen van de scope of conflict is, omdat het brede publiek een grote rol speelt in de uiteindelijke uitkomst van het politieke conflict.

Coalities kunnen onderscheiden worden op basis van hun oriëntatie en de type issues waar zij zich mee bezig houden. Wanneer er gekeken wordt naar de oriëntatie of inzet gaat het om de vraag: zijn de belangenbehartigers bezig met verandering teweegbrengen of het behoud van de status quo? Actoren kunnen inzetten op het promoten van verandering of aanjagen van transitie (Timmermans et al. 2019). Dit sluit aan bij het definiëren van de hedendaagse opkomst van anti-gender campaigners in Europa als een backlash (Kriszan & Roggeband 2018). Ideaaltypisch kunnen er twee soorten issues, die leiden tot bepaalde typen coalities, geïdentificeerd worden. De vorming van issues en coalities zijn dus inter-afhankelijk (Timmermans et al. 2019). De twee typen issues die geïdentificeerd worden zijn routinezaken en wicked issues. Kenmerken van routinezaken zijn 1) het bestaan van een heldere probleemdefinitie, 2) een duidelijk beleidsterrein, 3) er bestaat consensus over het issue, 4) een eenvoudig stakeholderveld, 5) geen zichtbare vijand, 6) relatief weinig aandacht van de media. Kenmerken van wicked issues zijn 1) onduidelijke issuedefinitie, 2) vage grenzen tussen beleidsterreinen, 3) conflict, 4) ingewikkeld stakeholderveld, 5) duidelijk zichtbare vijand(en) en 5) relatief veel aandacht van de media. Dit laatste probleemtype gaat vaak gepaard met een coalitietype dat 1) heterogeen is, 2) ad hoc is, 3) zich informeel organiseert, 4) een kritisch betrokken achterban heeft, 5) gebruik maakt van variërende hulpbronnen, 6) onderhevig is aan onvoorspelbare en ambigue informatie en 7) te maken heeft met wisselende aanspreekpunten aan de kant die zij proberen te beïnvloeden (Timmermans et al. 2019). Een heterogene of homogene coalities heeft betrekking op het type belangenbehartigende organisaties of groepen, bijvoorbeeld bedrijven, non-profitorganisaties, non-gouvermentele organisaties, burgergroepen en onderdelen van het openbaar bestuur, die vertegenwoordigd zijn in een bepaalde samenwerkingsverbanden. Naast gebruikelijk bondgenoten bestaan de partners die minder natuurlijk partners zijn, of strange bedfollows.

Het vaststellen van het succes of falen van een coalitie is niet gemakkelijk, de parameters voor succes zijn lastig vast te stellen. Door deze moeilijkheden wordt het uitbrengen en vasthouden van één gezamenlijke boodschap vaak al als een eerste succesfactor gezien (Timmermans et a. 2019: Mahoney 2008: Nelson & Yackee 2012). Dit kan echter al een probleem zijn voor diverse en ad-hoc coalities. Het kan lastig zijn om de rijen gesloten te houden. Wel wijst onderzoek uit dat grote en diverse coalities vaak meer succes hebben dan kleine coalities. Legitimiteit zorgt er uiteraard voor dat een coalitie in public affairs grotere toegang heeft tot het beleidsproces (Timmermans et al. 2019: Nelson &Yackee 2012). Er zijn tevens minder rationele factoren waardoor succes kan ontstaan, zoals een samenloop van omstandigheden buiten de werkzaamheden van een coalitie dat zorgt voor momentum voor beleidsverandering. Een belemmerende factor kan zijn dat er twist ontstaat tussen organisaties in een coalities, waardoor gezamenlijke acties onmogelijk lijkt (Timmermans et a. 2019).

(Her)framing van het abortusvraagstuk door antiabortus groepen

De actoren en coalities binnen public affairs houden zich bezig met beleidsvraagstukken, de substantie van het public affairs spel. Anti-gender campaigners houden zich bezig met het abortusvraagstuk. In dit onderzoek worden issues benaderd vanuit een constructivistische hoek;

(21)

issues bestaan op zichzelf niet, maar worden gevormd. Dit is niet alleen een wetenschappelijke benadering: het construeren van issues kan ook door actoren en coalities gebruikt worden om er op aan te sturen dat de door hun gewilde beleidsverandering optreedt. Framing is een centraal begrip in het perspectief op issues als geconstrueerde vraagstukken. Hierbij gaat het om het belichten van bepaalde kenmerken van issues en vooral hoe er betekenis gegeven wordt aan deze kenmerken. Een issueconstructie is een interpretatie die kan variëren afhankelijk van persoon of organisatie die het issue formuleert en de context waarin het issue speelt (Timmermans et al. 2019). Framing kan begrepen worden als het selecteren van bepaalde aspecten van een waargenomen realiteit en deze meer saillant maken om zo een bepaalde probleemdefinitie, causale interpretatie, morele evaluatie en/of oplossing aanbeveling te promoten (Stone 2012). Verloo & Lombardo (2007) definiëren frames specifiek gericht op beleid als “organising principle that transforms fragmentary or incidental information into a structuredand meaningful problem, in which a solution is implicitly or explicitly included”. Htun & Weldon (2010) erkennen framing voornamelijk als strategische tactiek. In hun ogen bouwen actoren frames op die hun strategische belangen verder brengen. Framing is niet de onderlaag van structuren in de maatschappij, maar reflecteert geïnstitutionaliseerde relaties en politieke strijd in een specifieke context. Framing kan ook gezien worden als een onbewuste handeling, waarbij het bestaande discours gereproduceerd wordt (Bacchi & Goodwin 2016). In het licht van het public affairs-perspectief wordt framing benaderd als strategische tactiek. Deze benadering vind ook weerklank in de literatuur over framing en morality issues (Mucciaroni 2011: Ferraiolo 2013: Mucciaroni et al. 2019). Framing kan gezien worden als een strategische acties van een maatschappelijke organisatie in hun inzet om de retoriek en begrip binnen een politieke strijd onder controle te krijgen (Selberg 2019: Rose 2011). Een boodschap kan bijvoorbeeld in lijn gebracht worden met bestaande ideeën, middels het gebruik van taal en symbolen die al bekend zijn bij de doelpopulatie en culturele resonantie versterken. Frames resoneren wanneer z’n een responsieve ‘snaar’ raken bij het doelpubliek (Snow & Benford 1988: Selberg 2019). Maatschappelijke organisaties kunnen niet simpelweg het veld scannen om aan te voelen of er een politieke kans structuur beschikbaar is en dan boodschappen uitzenden met een hoge resonantie. Dit proces is een strijd voor social movements. Groeperingen worstelen om de betekenis van specifiek beleid of specifieke praktijken te definiëren (Ferree 2003: Selberg 2019). Deze productie van betekenis is in essentie een betwiste collectieve actie door verschillende conflicterende actoren (Steinberg 1999: Selberg 2019)

Volgens Mucciaroni (2011) is morality policy niet zozeer een beleid maar een strategische benadering van vraagstukken in publiek beleid. Deze specifieke strategie houdt in dat morele principes boven instrumentele rationaliteit gezet worden in het pleiten voor of tegen bepaald beleid. Er zijn verschillende typen van morality policy frames, afhankelijk van welk gedrag -privaat, sociaal of overheid- het doel is van morele beoordeling, en of aan beide kanten van het debat het vraagstuk geformuleerd wordt in moralistische termen. In onderzoek naar wetgevingsprocessen rond abortus in de Verenigde Staten komen Mucciaroni et al. (2019) tot de conclusie dat framingsprocessen de logica van een spel van leer om leer volgen. Wanneer een tegenstander vraagstukken in moreel en veroordelende termen framen communiceren de andere partijen ook op die manier, of zij ‘werken’ juist mee wanneer de tegenstanders benadrukt dat het gewenste beleid een breed gedeelde waarde moet dienen, zoals het welzijn van vrouwen of de autoriteit van medisch onderzoek. De conclusie die Mucciaroni et al. (2019) trekken is dat de neiging van actoren om vraagstukken te framen naargelang fundamentele morele principes meer te maken heeft met de context van het debat en strategische overwegingen dan het onderwerp van het politieke debat. De beide kanten binnen het abortusdebat (de pro-life pleitbezorgers en de pro-choice pleitbezorgers) komen bij elkaar in hun framing van het abortusvraagstuk naargelang de verschillende gevolgen die abortuswetgeving en restrictie op abortus op vrouwen heeft of kan hebben. De neiging om het abortusvraagstuk moralistisch te

(22)

framen (in termen van right to life versus woman’schoice) kwam vooral voor wanneer vanaf een kant de retoriek over life or choice werd geëscaleerd, dit dwong de tegenstander om op dezelfde manier te reageren (Mucciaroni et al. 2019: Mucciaroni 2011: Ferraiolo 2013)

Abortus is niet altijd een punt van openbare discussie geweest. In de negentiende eeuw is abortus nog wel verboden, maar de bepalingen in het Wetboek van Strafrecht en de daarvoor geldende Franse recht de Code Penal zijn in die tijd slechts nog woorden. Rond de discussie voor de invoering van het nieuwe Wetboek van Strafrecht in 1886 wordt er weinig aandacht besteed aan abortus (Outshoorn 1986), het is een non-issue. In die tijd is de ‘volksmeening’ niet dat abortus iets verwerpelijk is en voor de vijfde maand wordt het niet gezien als misdrijf. Abortus blijft echter strafbaar, maar wordt nauwelijks vervolgd, omdat het geclassificeerd wordt als misdrijf tegen het leven (van de vrucht) en het schier onmogelijk is voor de aanklager om echt aan te tonen dat de vrucht in leven was tijdens de procedure (Outshoorn 1986: Ketting 1978). Aan het einde van de negentiende eeuw wordt abortus steeds meer gepolitiseerd, eerst door de artsen en daarna door de geestelijkheid. De eerste groep stelt vast dat abortus een groeiend sociaal probleem is. Dit is echter in retrospectief niet vast te stellen. Andere verklaringen voor de politisering zijn dat artsen zicht kregen op de al wijdverspreide abortuspraktijk en besef opdeden dat vrouwen invloed konden uitoefenen op de vruchtbaarheid van een gezin in tijden van demografische transitie. Abortus wordt langzamerhand als een gevaar gezien voor de gezondheid van het volk in zowel fysiek als geestelijk opzicht. In 1911 wordt abortus vastgelegd als ‘misdrijf tegen de zedelijkheid’ (Outshoorn 1986: Ketting 1978). Dit begrip veranderde in het naoorlogse debat rond de legalisering van abortus, aangezwengeld door de prominente aanwezigheid van de vrouwenbeweging. Groepen zoals de Dolle Mina’s en ‘Wij vrouwen eisen’ wisten het abortusvraagstuk te herdefiniëren in termen van zelfbeschikking en de controle van de vrouw (Outshoorn 1986).

Het abortusvraagstuk is dus in verschillende tijdsperiodes, soms onderdeel van de strategische inzet van actoren geweest, neergezet als een non-issue, een hoogst onzedelijke daad en een kernvoorwaarden voor autonomie en zeggenschap van vrouwen. Dit zou in het licht gezien kunnen worden van het Punctuated- Equilibrium raamwerk van Baumgartner en Jones (1993). Binnen dit raamwerk wordt gesteld dat beleidsvorming gekarakteriseerd wordt door lange perioden van incrementele verandering en korte perioden van grote beleidsverandering. Die korte perioden worden teweeg gebracht wanneer uitdagers een nieuws beleidsbeeld weten neer te zetten. Een punctuated equilibrium in beleidswetenschappen beslaat een specifieke situatie, waar een politieke conflict wordt uitgebreid buiten de grenzen van een beleidssubsysteem gedomineerd door experts. Dit hangt samen met het mechanisme van beleidsbeeld; de manier waarop beleid is gekarakteriseerd of wordt begrepen (Baumgartner & Jones 2006). In het Nederlands wordt deze situatie ook wel een beleidsmonpolie genoemd, een situatie waar het begrip van een beleidsvraagstuk een stabiele situatie heeft bereikt in de vorm van een langdurige wettelijke werkelijkheid. Hieraan kan getoornd worden door de manier waarop beleid gekarakteriseerd of begrepen wordt. In Hoofdstuk 3 is er aandacht voor het heersende beleidsmonopolie rond abortus in Nederland. De effectiviteit van morality framing zal nauw samenhangen met of de morele aannamen van de argumentatie past en resoneert met de overtuiging van het doelpubliek (Feinberg & Willer, 2013, 2015, 2019). Een succesvol framinsproces creëert resonantie met een breed publiek (Selberg 2019: Benford & Snow 1988: Selberg 2019). Een specifiek type dat effectief kan zijn om steun te garanderen over politieke scheidslijnen is moral reframing (Feinberg & Willer 2013, 2015). In de politieke arena houdt dit in dat een vraagstuk gedefinieerd wordt aan de hand van morele overwegingen die leden van een politieke partij hanteren om steun te creëren voor en politiek positie waar normaal geen steun voor zou zijn. Dit kan ervoor zorgen dat de boodschap overeenkomt en resoneert met de morele overtuigingen van het doelpubliek. Het doel van moral reframing kan dus zijn om politiek posities te transformeren van iets dat eerst als moreel onjuist gezien werd

(23)

door een bepaald publiek naar iets wat ervaren wordt als moreel juist of zelfs wenselijk (Feinberg & Willer 2019). Uit onderzoek komt naar voren dat pro-choice en pro-life organisaties beide de neiging hebben om frames te transformeren of te verbreden. Wanneer kansen zich aandoen om met nieuwe frames een politiek succes te bereiken zullen organisaties deze gebruiken voor tactische vooruitgang (Rose 2011: Selberg 2019). In verschillende onderzoeken naar hedendaagse anti-abortus organisaties zijn voorbeelden te vinden van manieren van reframing van het abortusvraagstuk. Binnen beleidsprocessen rond het abortusvraagstukken worden nationalistisch discours gemobiliseerd (Selberg 2019; Norris & Inglehart 2018), er wordt door anti-abortus activisten framing gebruikt naar gelang de termen van de gezondheid, rechten en welzijn van de vrouw (Mos 2018: Trumpy 2014: Rose 2011: Lowe & Page 2019) en restrictievere beleidsmaatregelen worden geframed als pro-vrouw door anti-abortusgroepen (Lowe 2019, 2016).

In framingsprocessen binnen de politieke strijd rond het abortusvraagstuk is een duidelijke beweging- counterbeweging dynamiek aan de gang. Anti-abortus activisten besteden nauwgezet aandacht aan hoe de tegenstanders het vraagstuk framen (Mos 2018). Deze laatste groep kan bestaan uit groepen die actief op zoek zijn naar politieke aandacht om een meer liberale abortuswetgeving teweeg te brengen en daarmee bezig zijn met het beïnvloeden van het meer abstracte beleidsevenwicht of monopolie dat bereikt is met het tot stand brengen van de huidige wetgeving en het heersende en resonerende narratief rond het abortusvraagstuk.

De in dit hoofdstuk beschreven gecombineerde literatuur over anti-gender campaigns, public affairs, morality politics, (her)framing en het beleidsmonopolie zal als lens dienen voor het beantwoorden van de deelvragen, en uiteindelijk de hoofdvraag. Echter, voordat deze aan bod komen wordt in het volgende hoofdstuk eerst de onderzoeksmethoden uiteen gezet.

(24)
(25)

Hoofdstuk 2 De onderzoeksmethoden

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de hoofdvraag en deelvragen van dit onderzoek zijn beantwoord. Allereerst is er aandacht voor de wetenschapsfilosofische lens waarmee het onderzoeksonderwerp bekeken wordt. Het onderzoekontwerp wordt uitgelegd en de deelvragen, die samen een antwoord geven op de hoofdvraag, zijn opgesteld en de keuze hiervoor wordt verantwoord. De specifieke onderzoeksmethoden, strategieën voor dataverzameling en data-analyse zijn ook besproken.

Constructivisme en interpretivisme

In het theoretische raamwerk is aandacht geweest voor argumentatielijnen van abortusgroepen, beleidsvraagstuk als constructies en framing als strategie van anti-abortusactoren. Hieraan ligt ten grondslag dat actoren publieke beleidsproblemen betekenis geven, interpreteren, definiëren en herdefiniëren. Deze zienswijze op beleidsvraagstukken kan geabstraheerd worden naar een algemene zienswijze op de sociale ‘werkelijkheid’, namelijk de ontologische overweging constructivisme. Deze lijn van gedachte over werkelijkheid stelt dat sociale fenomenen en hun betekenisgeving afhangen en ontwikkeld worden door sociale actoren. De sociale werkelijkheid staat nooit op zichzelf, maar wordt ‘gezien’ en ‘geproduceerd’ door de waarnemer. Dus, de sociale wereld weergegeven door de onderzoeker is een constructie. In andere woorden, onderzoekers binnen sociale wetenschappen presenteren altijd een specifieke versie van de realiteit, in plaats van een versie die als definitief gezien kan worden (Bryman 2012). Deze visie op ontologie loopt door in de epistemologische positie binnen dit onderzoek. Interpretivisme duidt de gedeelde positie aan van wetenschappers die de subjecten van sociale wetenschappen -mensen en hun instituties- als fundamenteel anders zien dan die van natuurwetenschappen. Hieruit volgt dat voor het onderzoek naar deze subjecten , andere procedures en onderzoeksmethoden gelden (Bryman 2012). Dit onderzoek beslaat de strategie en gebruikte frames van sociale belangengroepen. Het is daarom relevant om, al vanaf het begin, te erkennen dat de onderzoeker er niet op uit is om deze studie te modelleren naar de mores, het streven naar ‘objectiviteit’, en de methoden die vaak wel binnen de natuurwetenschappen gebruikt zouden worden.

De Nederlandse context als single case study

Het onderzoekontwerp van deze studie is een case study design. Dit ontwerp beslaat een gedetailleerde en intensieve analyse van een enkele casus. Stake (1995) observeert dat een case study research de complexe en de bijzondere aard van de casus bloot kan leggen. Binnen dit onderzoek is de casus de anti-abortus beweging in Nederland, binnen de populatie van de brede beweging van Europese en wereldwijde anti-abortus bewegingen, zoals uitgelegd in het theoretisch kader. Deze groeperingen worden onderzocht over een langere periode in de tijd. De hedendaagse tegenstand tegen gender ideology in Europa is opgekomen sinds ongeveer 2010 (Kuhar & Paternotte 2018). Dit onderzoek beslaat de beleidsbeïnvloeding pogingen van de anti-abortus groepen sinds 2010 tot heden (mei 2020). Zoals genoemd in de introductie en en het theoretische kader is Nederland een interessante casus wanneer er gekeken wordt naar tegenstand van anti-abortusorganisaties. Nederland heeft een progressieve reputatie wanneer het aankomt op abortus. Niet enkel door de wetgeving die leidde tot de legalisering van abortus, maar ook door de liberale praxis die bestond voor de inwerkingtreding van de WaZ (Outshoorn 1986). Deze wet heeft lange tijd geen fundamentele verandering ondergaan. Zelfs een evaluatie in 2005 gaf geen aanstoot voor ingrijpende verandering. De Nederlandse context kan dus functioneren als een least likely case voor beleidsbeïnvloeding door anti-abortusorganisaties.

(26)

Immers, de kenmerken van de context lijken erop te wijzen dat verandering, vooral naar een meer restrictievere abortuspraktijk, niet snel zal optreden.

Hoofdvraag en deelvragen

De hoofdvraag van dit onderzoek is:

‘In hoeverre zijn anti-abortusactoren, alleen of in een coalitie, in staat om het Nederlandse abortusbeleidsmonopolie aan te tasten middels het herdefiniëren van het abortusvraagstuk en het vergroten van de politieke aandacht voor dit vraagstuk in de tijdsperiode 2010-2020, en wat is hiervoor de verklaring?’

Deze vraag zal beantwoord worden door het behandelen van de volgende deelvragen:

1. Wat is de historische achtergrond van het abortusdebat in Nederland en het huidige Nederlandse abortusbeleid?

2. Welke anti-abortusactoren proberen een meer restrictieve abortuswetgeving teweeg te brengen in Nederland en vormen zij daarbij (inter-)nationale coalities?

3. In hoeverre herdefiniëren deze anti-abortusactoren het abortusvraagstuk ten opzichte van eerdere framing gebruikt tijdens het maatschappelijke debat dat heeft geleid tot de Wet afbreking Zwangerschap?

4. In hoeverre slagen deze anti-abortus actoren erin om het abortusvraagstuk te her-politiseren en de scope of conflict te vergroten voorbij het huidige beleidsmonopolie van de legaliteit van abortus?

5. Waarom zijn anti-abortusactoren in Nederland niet succesvol in het teweegbrengen van meer restrictievere abortuswetgeving?

Samen zullen deze deelvragen antwoord geven op de hoofdvraag. Deelvraag 1 beslaat de historische achtergrond van het politieke en maatschappelijke abortusdebat in Nederland, alsmede het huidige abortusbeleid. Deelvraag 2 is opgesteld omdat er eerste in kaart gebracht moet worden welke anti-abortusactoren en coalities er actief zijn in de Nederlandse context. Immers, het is vrij moeilijk om vast te stellen in hoeverre anti-abortusactoren in staat zijn om het beleidsmonopolie aan te tasten wanneer er geen zicht is op wie deze actoren zijn. Deelvraag 3 wordt gesteld, omdat het voor de beantwoording van de hoofdvraag nodig is om zicht te krijgen op of en hoe de anti-abortusactoren het abortusvraagstuk herframing ten opzichte van eerdere zienswijze. In deelvraag 4 komt het element van de dynamiek van politieke aandacht naar voren, dus er wordt vastgesteld of anti-abortusactoren erin slagen aandacht te vragen voor hun zienswijze op abortus. In deelvraag 5 wordt er gezocht, met behulp van de theoretische kader, naar een verklaring waarom anti-abortus actoren (nog) geen restrictievere abortuswetgeving teweeg hebben kunnen brengen.

(27)

Methoden, dataverzameling en data-analyse

Deelvraag 1 zal beantwoord worden door het gebruik van secundaire wetenschappelijke bronnen, zoals het onderzoek gedaan door Outshoorn (1986). Deelvraag 2 zal beantwoord worden via de analyse van nieuwsberichten verkregen van de online nieuwsberichtendatabase

www.lexisuni.nl. Binnen deze database zijn twee zoekopdrachten uitgevoerd, in het tijdsframe 01-01-2010 tot en met 01-05-2020, met de zoektermen:

- ‘pro-life’ ‘Nederland’ - ‘anti-abortus’ ‘Nederland’

In totaal zijn er 205 artikelen verzameld. Voor het tijdsframe is gekozen, omdat uit de literatuur naar voren komt dat de meeste Europese mobilisatiebewegingen tegen gender ideology en reproductieve rechten begon vanaf 2010 (Kuhar & Paternotte 2018). De zoektermen zijn gekozen om een compleet, maar wel specifiek beeld te krijgen van de actoren die bezig zijn met deze onderwerpen in Nederland. Zo zijn de nieuwsartikelen gevonden waarin organisaties het hebben over het positievere ‘pro-life’, maar ook de artikelen waarin actoren gekarakteriseerd worden als het negatievere ‘anti-abortus’. ‘Nederland’ is toegevoegd, omdat het in dit onderzoek gaat over de hedendaagse anti-gender trend en druk op reproductieve rechten van vrouwen vanaf de jaren ’10 van de 21ste eeuw in de Nederlandse context.

Deelvraag 3 is beantwoord middels een specifieke vorm van frame analysis, namelijk critical frame analysis. De critical frame analysis is er op gericht om deze beleidsframes bloot te leggen via sensitizing questions. Deze vragen focussen op de diagnose van het probleem, de prognose, de rollen van verschillende actoren hierin en de toekenning van normativiteit in de beleidstekst die onderzocht wordt. De ontwikkeling van deze methode was onderdeel van het Europese project MAGEEQ (Policy frames and implementation problems: the case of gender mainstreaming) en daaruit volgend is de focus van deze methode in de eerste instantie beleidsframes rondom gendergelijkheid (Verloo 2005: Verloo & Lombardo 2007). Echter, deze methode heeft binnen dit onderzoek de mogelijkheid geboden om te bestuderen wat anti-abortus actoren presenteren, in visiedocumenten en nieuwsartikelen, als de aard van het abortusvraagstuk. Binnen dit onderzoek zullen niet alle sensitizing questions beantwoord worden. Het gaat hier om hoe de anti-abortusactoren het abortusvraagstuk herframen, dus de vragen aangaande de diagnose van het beleidsvraagstuk zullen gebruikt worden. Daarnaast zal het ook inzicht geven in het morele aspect van de framing middels de sensitizing questions over normativiteit. Zodat er onderzocht kan worden of het abortusvraagstuk gedefinieerd wordt in medische-technische, instrumentele termen of juist als morality issues. De volgende sensitizing questions worden gehanteerd (zie bijlage 2):

Diagnosis: probleemdefinities

- What is represented as the problem? - Why is it seen as a problem?

Normativity: normatieve dimensies van framing - What is seen as good?

- What is seen as bad?

(28)

De dataverzameling voor deze deelvraag is gedaan middels een gecombineerde aanpak. Enerzijds wordt er gekeken naar artikelen met substantiële uitlatingen van prominente anti-abortusactoren, die verzameld zijn voor deelvraag 2. Anderzijds worden er positie- en visiedocumenten verzameld van de prominente actoren en coalities geïdentificeerd in deelvraag 2.

Voor de beantwoording van deelvraag 4 wordt de databases opgebouwd voor deelvraag 1 gebruikt. Naast de identificatie van actoren en coalities is er tijdens de dataverzameling ook informatie verzameld over specifieke acties en interventies van de anti-abortusorganisaties om het abortusvraagstuk onder de aandacht te brengen van de politiek of het brede publiek. Op deze manier is er gekeken naar hoe en of anti-abortusorganisaties het abortusvraagstuk proberen te her-politiseren en de scope of conflict te vergroten ten einde een striktere wetgeving teweeg te brengen. In bijlage 1 is het codeerschema voor deelvraag 2 en 4 opgenomen.

De beantwoording van deelvraag 4 beslaat een combinatie van de opgedane inzichten in dit onderzoek over de interventies van sociale beweging (in dit geval de anti-abortusgroepen) in Nederland en de bestaande literatuur over de Nederlandse politieke dynamiek en partijpolitiek.

Betrouwbaarheid en validiteit

Door de constructivistische insteek van dit onderzoek is de betrouwbaarheid misschien een methodologische zwakheid. Hoewel het onderzoek onder deelvraag 2 goed te reproduceren is, immers het is de constatering van de aanwezigheid van actoren in berichtgeving, is een frame analyse (deelvraag 3) natuurlijk ook onderhevig aan de interpretatie van de onderzoeker. De uitkomsten van dit onderzoek zijn mijns inziens goed onderbouwd en in goed vertrouwen onderzocht, maar door het interpretatie-element kan het nog steeds lastig zijn om te reproduceren. Bij de beantwoording van deelvraag 4 zal ook een bepaalde mate van interpretatie aanwezig zijn. Immers, acties en interventies van anti-abortusactoren moeten gekwalificeerd worden als wel of niet vallende onder her-politisering en de vergroting van de scope of conflict. Daartegenover staat dat de mijns inziens de validiteit van dit onderzoek een sterk punt is. De onderzoeksmethoden meten wat zij moeten meten. In het opstellen van de database is rekening gehouden met beide de identificatie van de anti-abortusactoren en coalities en met de acties en interventies die zij gedaan hebben. Ook is een frame analyse bij uitstek geschikt om te onderzoeken hoe actoren bepaalde beleidsvraagstukken (her)definiëren.

Om de lezer de kans te geven niet alleen kritisch te zijn op de wetenschappelijke kwaliteit, maar ook op de onbewuste ideologische insteek van dit onderzoek wil ik mij positioneren in het abortusdebat. Hoewel ik er niet over uit ben wat ik van de huidige Wet afbreking Zwangerschap vind, ben ik meer pro-abortus dan anti-abortus. Deze opmerking is gemaakt ten behoeve van wetenschappelijke transparantie. Ik heb er vertrouwen in dat ik geen van de genoemde organisaties onjuist bejegend heb. Echter, door mijn constructivistische kijk op sociale wetenschappen verwacht ik dat onderzoekers transparant zijn over eventuele vooroordelen over de sociale fenomenen, die zij bestuderen. Dit geldt uiteraard ook voor mijzelf.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ouders verwoorden verschillende essentiële aspecten in de grondhouding die zij verwachten van professionele hulpverleners: de vragen en wensen van ouders ernstig

De centrale vraagstelling van dit onderzoek was: ‘Welke ondersteuningsbehoeften hebben ouders van een kind met een handicap op vlak van opvoeding en op welke wijze kan daar zowel

[r]

Welke kennis is cruciaal voor DSM Resins en wat wordt er op dit moment met die kennis gedaan?... Waar draait het om in

Een nieuw lied van een meisje, welke drie jaren als jager onder de Fransche legers heeft gediend, en in de slag voor Austerlitz is gewond geworden... Een nieuw lied' van een

Ja, als de psychische stoornis somatische en psychische gevolgen heeft dan is de zorg voor psychische gevolgen gevolgen onder de Jeugdwet. Ja, als de psychische stoornis

van Wlz-zorg, thuis (pgb en/of natura) of in een zorginstelling Behandeling individueel of in een groep om te leren omgaan met een lichamelijke beperking Vervoer naar

654 C ENTRUM VOOR G ELIJKHEID VAN K ANSEN EN VOOR R ACISMEBESTRIJDING , Parallel rapport van het centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding bij het