BA-‐Thesis Energy & Geopolitics in China and the Europian Union
China in Angola
Hoe leningen en olie de resource curse in Angola helpen bestrijden
Datum: 20 januari 2014
Abstract
Sleutelwoorden:
Angola; resource curse; China; leningen; olie
Dit onderzoek gaat over de gevolgen van de relatie tussen China en Angola op de resource curse in Angola. China heeft olie nodig om de economische groei naar de toekomst toe veilig te stellen en Angola is een olierijk land, dat na een 27 jaar lange burgeroorlog geld nodig heeft voor de wederopbouw. China schiet Angola met olie-‐verzekerde, goedkope leningen te hulp, waarbij beide partijen de constructie typeren als een win-‐win situatie. Er wordt uit de westerse wereld echter veel kritiek gegeven op deze relatie. Het zou leiden tot economische onderontwikkeling in Angola en er zou sprake zijn van uitbuiting door China. Of deze kritiek terecht is in de periode 2002-‐2012 wordt in dit onderzoek bekeken door te kijken naar de indicatoren die de resource curse theorie uiteenzet voor economische onderontwikkeling in een olierijk land.
Ten eerste wordt er in dit onderzoek aangetoond dat er in Angola nog steeds sprake is van de resource curse. De exportinkomsten zijn zelfs afhankelijker geraakt van de oliesector. Er kan echter ten tweede worden aangetoond dat vier van de zes indicatoren van de resource curse in Angola afzwakken. Zo is er aangetoond dat er van een moderniseringseffect geen sprake is; andere sectoren groeien relatief harder dan de oliesector. Daarnaast investeert Angola veel om ervoor te zorgen dat Angola zich economisch kan ontwikkelen. Dit onderzoek toont dan ook aan dat dit tot verbeteringen leidt in de bereikbaarheid, de ontwikkeling van verschillende economische sectoren, het onderwijs, levensverwachting en toegang tot sanitaire voorzieningen. Ten derde toont het onderzoek aan dat de relatie met China bijdraagt aan het verbeteren van de Angolese economie en er van uitbuiting door China in Angola tot op heden geen sprake is. De vraag blijft echter of Angola in staat is haar economie in de komende jaren zodanig om te vormen, dat bij het opraken van de oliereserves de andere sectoren voldoende economisch zijn ontwikkeld om dit te kunnen opvangen.
Figuur 1.
Kaart van China
Figuur 2.
Kaart van Angola
Inhoudsopgave
Abstract 3 Inhoudsopgave 6Figuren-‐ en tabbellenlijst 8
Begrippenlijst 10 Hoofdstuk 1. Inleiding 13 1.1 Inleiding 13
1.2 Probleemstelling en doelstellingen 14
1.3 Hypotheses 15
1.4 Onderzoeksmethode 15
1.5 Theoretisch raamwerk 16
1.5.1 Resource Scarcity Model 16
1.5.2 MOSES model 17
1.5.3 Resource curse 18
1.6 Structuur van de scriptie 19
Hoofdstuk 2. China; energiesituatie en energiebeleid 21
2.1 Inleiding 21
2.2 Energie-‐, politieke en economische situatie van China 21
2.2.1 Economische situatie 21
2.2.2 Energiesituatie 22
2.2.3 Politieke situatie 23
2.3 Going Out Strategy van China 23
2.4 Actoren 25
2.4.1 China’s National Oil Companies 25
2.4.2 Leningverstrekkende partijen 27
2.5 Conclusie 28
Hoofdstuk 3. Angola; politieke, maatschappelijke en economische situatie 29 3.1 Inleiding 29 3.2 Politieke situatie 29 3.3 Maatschappelijke situatie 29 3.4 Economische situatie 29 3.4.1 Groei van GDP 29
3.4.2 Belang van olie 30
3.5 Toevoerveiligheid in Angola 31
3.6 Conclusie 34
Hoofdstuk 4. Gevolgen van de relatie tussen China en Angola 35
4.1 Inleiding 35
4.2 Sino-‐Angolese betrekkingen 35
4.3 Resource curse 35
4.3.1 Olie-‐export en China 38
4.3.2 Moderniseringseffect 38
4.3.3 Dutch disease 40
4.4 Infrastructuur 41
4.5 Onderwijs 41
4.6 Armoede, werkeloosheid en andere belemmeringen 42
4.7 Conclusie 44
Hoofdstuk 5. Conclusie 45
5.1 Eindconclusie 45
5.2 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek 47
Figuren-‐ en tabellen lijst
Figuur 1 China kaart 4
Figuur 2 Angola kaart 5
Hoofdstuk 1
Figuur 1.1 Schematische weergave van groeiende competitie in geopolitieke veld 17
Figuur 1.2 MOSES model 17
Hoofstuk 2
Figuur 2.1 Chinese groei GDP per capita in dollars per jaar 21 Figuur 2.2 Chinese olieproductie en -‐consumptie in duizenden vaten per dag 22 Figuur 2.3 Chinese olie-‐import per bron in duizende vaten per dag 25 Figuur 2.4 FDI outflows van China in miljarden dollars (1994-‐2012) 26
Figuur 2.5 Het Angola Model 27
Hoofdstuk 3
Figuur 3.1 Groei GDP per capita in Angola in miljarden dollars 30
Figuur 3.2 Olievelden in Angola 32
Figuur 3.3 Oliehavens en overige infrastructuur in Angola 33
Hoofdstuk 4
Figuur 4.1 Angola Export per product in % van het totaal 38 Figuur 4.2 Olie export van Angola per land in % van het totaal 39 Figuur 4.3 Import van Angola per land in % van het totaal 40 Figuur 4.4 Angola GDP per sector in % van het totaal 40 Figuur 4.5 Levensverwachting bij geboorte in Angola 42 Figuur 4.6 Kosten en opbrengsten van een Angolese en een Chinese werknemer 43 Tabel 4.1 Nationaliteit van werknemers in Sino-‐Angolese bedrijven per sector in
Begrippenlijst
CAGR Compound annual growth rate
Gemiddelde jaarlijkse groei
CDB China Development Bank
CIF China International Fund Ltd
CNOOC China National Offshore Oil Corporation Nationale oliemaatschappij van China
CNPC China National Petroleum Corporation Nationale oliemaatschappij van China
FDI Foreign Direct Investment
FNLA Frente Nacional de Libertação de Angola
Afsplitsing van de MPLA.
FOCAC Forum on China-‐African Cooperation
Opgericht in 2000 ter bevordering van de relatie van China met Afrika
GDP Gross Domestic Product
Bruto binnenlands product
GRN Gabinete de Reconstruc ̧o Nacional
MPLA Movimento Popular de Libertação de Angola
Machthebbende politieke partij in Angola. Licht communistisch. Leider en huidig president: Jose Eduardo dos Santos.
NOC’s National Oil Companies
Nationale oliemaatschappijen. Geheel of deels bestuurt door de nationale overheid. Zowel in Angola als China sprake van NOC’s
Sinopec China Petroleum and Chemical Corporation Nationale oliemaatschappij van China
SOE’s State Owned Entreprises
Sonangol Nationale oliemaatschappij van Angola
UNITA União Nacional para a Independência Total de Angola
Afsplitsing van de MPLA en belangrijkste oppositiepartij van MPLA in de burgeroorlog. Leider: Jonas Savimbi.
Hoofdstuk 1. Inleiding
1.1 Inleiding
Dit onderzoek gaat over de gevolgen die de aanwezigheid van China heeft op de economische ontwikkelingen in Angola. Dit onderzoek richt zich op de werking van de ‘resource curse’ in Angola en in hoeverre de relatie met China daarin een rol speelt.
Hoewel Dean (1974) voorspelde dat de energiereserves van China ervoor zouden zorgen dat China nooit bronnen van energie zou moeten importeren en zelfs stelde dat China een grote exporteur zou worden van fossiele brandstoffen, laten de cijfers van de afgelopen 20 jaar een tegenovergestelde ontwikkeling zien. In 1993 werd China een importeur van energie (IEA, 2011: 10). Deze import werd gedurende afgelopen twintig jaar steeds groter. De inmiddels immense economische groei van China zorgt ervoor dat China meer dan ooit afhankelijk is van import van energiebronnen om deze economische groei te kunnen voortzetten. De import van energie in China is in het afgelopen decennium meer dan verdubbeld (Website EIA China). China wordt eind 2013 zelfs de grootste importeur van olie in de wereld (Website EIA China). China veroorzaakt hiermee binnen korte tijd een verschuiving in de de geopolitiek van de wereld. Zo zou het beleid van Chinese National Oil Companies (NOC’s) een bedreiging kunnen vormen voor de energy security van de Verenigde Staten (VS) (Herberg, 2011; Harris, 2009; Alden, 2006: 258, Dittmer & Yu, 2010: 3). China is gedwongen op zoek te gaan naar handelsrelaties met brandstofrijke landen, om zo de energietoevoer van China en daarmee hun economische groei veilig te stellen. Daarnaast gaat China ook op zoek naar nieuwe afzetmarkten voor hun exportproducten. Dit actieve buitenlandse (energie-‐)beleid wordt de ‘Going Out Strategy’ van China genoemd. Het olierijke Afrika is een focuspunt in deze strategie. China weet in Afrika voet aan wal te krijgen door, naast handel te drijven, ook investeringen te doen en goedkope leningen te verstrekken. De komst van deze nieuwe handelspartner in Afrika zorgt daarmee voor nieuwe mogelijkheden en uitdagingen voor Afrikaanse olieproducerende landen, waaronder Angola. Sinds de komst van China in Angola is het GDP per capita fors gestegen. De wederopbouw na de burgeroorlog van Angola, die duurde van 1975 tot 2002, wordt tevens mogelijk gemaakt door de Chinese leningen. Hiermee financiert Angola infrastructuur, scholen en ziekenhuizen. China haalt de relatie met Angola dan ook aan als ‘het Angola Model’ om hiermee het win-‐win oogmerk van hun China-‐Afrika beleid te illustreren (Gill & Reilly, 2007). De energie import die China nodig heeft voor haar economische groei wordt op deze manier verzorgd, maar ook Afrikaanse landen hebben er zoals hierboven geschetst veel voordeel bij. Zowel in de media (website Financial Times) als binnen de wetenschap (o.a. Keenan: 2009) zijn de gevolgen van de handelsrelatie tussen China en Angola echter omstreden. Zo zou China, anders dan Westerse ontwikkelingshulp aan het land, geen politieke voorwaarden stellen aan de handelsrelatie. De relatie zou zowel humanitaire als economische gevolgen kunnen hebben ten nadele van transparantie, werkgelegenheid, een gelijke samenleving, de economische ontwikkeling van andere sectoren en uitputting van de aarde.
De recourse curse theorie geeft een verklaring voor de negatieve relatie tussen grondstofrijke landen en hun economische ontwikkeling (Karl, 2004: 662-‐663). Angola werd voor de intensieve handelsrelatie met China al vaak gebruikt als schoolvoorbeeld van deze recourse curse (Hammond, 2011: 349). Ook zijn er al veel wetenschappelijke artikelen geschreven over de gevolgen van de relatie tussen China en Angola. Het ontbreekt echter aan wetenschappelijke kennis over de gevolgen van de economische relatie tussen China en Angola op de werking van de resource curse in Angola. Draagt de economische relatie tussen Angola en China bij of helpt zij in het bestrijden van de resource curse in Angola? In dit onderzoek zullen ontwikkelingen in Angola worden onderzocht en zal getoetst worden of de indicatoren van de recource curse toe-‐ of afnemen.
Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie
Het onderzoek is sociaal relevant daar het inzicht wil geven in de handelsrelatie tussen China en Angola en de gevolgen voor Angola. Daarnaast kan het onderzoek leiden tot het herzien van de manier waarop tot op heden wordt gedacht over ontwikkelingshulp.
Het onderzoek is wetenschappelijke relevant, daar de relatie met China in ontwikkelingslanden nog nooit is onderzocht in combinatie met de effecten die deze relatie heeft op de resource curse. Het onderzoek draagt daarmee bij aan het wetenschappelijke debat over de resource curse theorie.
1.2 Probleemstelling en doelstellingen
Er zal gekeken worden naar de economische ontwikkeling van Angola in de periode 2002-‐2012. De keuze om dit te onderzoeken vanaf 2002, is vanwege het ten einde komen van de 27 jaar lange burgeroorlog in dit jaar. Dit is een keerpunt geweest in hun politieke en economische ontwikkeling. Het einde van de burgeroorlog maakt de weg open voor nieuwe handelspartners, met name gericht op de olie-‐export. Sinds het einde van de burgeroorlog in 2002 is de Chinese activiteit in Angola dan ook sterk toegenomen. De burgeroorlog heeft ervoor gezorgd dat forse investeringen nodig zijn om het land op te bouwen. Hier biedt China een helpende hand met investeringen en leningen, in ruil voor olie.
Het doel van deze scriptie is antwoord geven op de vraag of de toenemende activiteit van China, middels handel, investeringen en leningen, heeft bijgedragen aan de economische ontwikkeling van Angola. Deze economische ontwikkeling zal onderzocht worden door te kijken naar de indicatoren die de resource curse theorie uiteenzet voor het meten van economische ontwikkeling in een olierijk land.
Dit leidt tot de volgende hoofdvraag en deelvragen:
Hoofdvraag:
In hoeverre heeft de economische relatie tussen China en Angola effect op de indicatoren van de resource curse van Angola kijkend naar de periode 2002-‐2013?
Deelvragen:
1. Wat is de economische, politieke en energiesituatie van China? Hoe heeft dit invloed op de relatie tussen China en Angola?
2. Wat is politieke, maatschappelijke en economische situatie van Angola? Hoe heeft dit invloed op de relatie tussen China en Angola?
3. Welke investeringen doet en leningen verschaft China en hoe hebben deze invloed op Angola?
4. Is de resource curse nog steeds van toepassing op Angola?
1.3 Hypotheses
Het onderzoek bevat twee variabelen. De afhankelijke variabele is de resource curse in Angola. De onafhankelijke variabele is de economische relatie tussen China en Angola. Er worden twee hypotheses opgesteld:
Hypothese 1:
De toenemende activiteit van China in Angola zorgt voor het verbeteren van de economische ontwikkeling in Angola, kijkend naar de indicatoren die de resource curse theorie uiteenzet.
Hypothese 2:
De toenemende activiteit van China in Angola zorgt voor het gelijk blijven of verslechteren van de economische ontwikkeling in Angola, kijkend naar de indicatoren die de resource curse theorie uiteenzet.
1.4 Onderzoeksmethode
Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden zal er gebruik worden gemaakt van een mixed method research method. Zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek zal worden uitgevoerd om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden. Literatuuronderzoek zal worden gedaan naar de relatie tussen China en Angola. Ook zal een literatuurstudie inzicht bieden in de economische ontwikkelingen van Angola en de verschillende leningen die China heeft verstrekt aan Angola. Daarnaast zal een kwantitatieve methode ervoor zorgen dat er middels het studeren van kwantitatieve data een verband onderzocht wordt tussen de economische ontwikkeling van Angola en de inkomsten uit olie-‐ export, de relatie tussen de exportinkomsten van Angola naar China en de stijging van het GDP en zorgt dit voor beter inzicht in de sociaal-‐economische ontwikkelingen van de afgelopen tien jaar in Angola.
1.5 Theoretisch raamwerk
1.5.1 Resource Scarcity Model
Op de globale energiemarkt zouden fossiele brandstoffen worden verhandeld voor een ‘eerlijke prijs’, gegenereerd door het economische vraag-‐ en aanbodmechanisme. Het is echter zo dat landen er vaak ook een strategische oliediplomatie op na houden, waarmee ze (de al bestaande) bilaterale relaties gebruiken voor de koop of verkoop van deze brandstoffen. Door de toename van interactie tussen staten en niet-‐statelijke actoren op een transnationaal niveau wordt de internationale energiehandel een steeds complexer fenomeen (Amineh & Houweling, 2007: 368).
Mehdi P. Amineh en Henk Houweling geven middels het ‘resource scarcity model’ een verklaring over hoe de wisselwerking tussen vraag gedreven schaarste, aanbod gedreven schaarste en structurele schaarste, de globale energieschaarste veroorzaken. Dit model is essentieel in dit onderzoek om de energiesituatie van China en China’s beleid op dit gebied te begrijpen.
Het resource scarcity model onderscheidt drie vormen van schaarste; vraag gedreven schaarste, aanbod gedreven schaarste en structurele schaarste (Amineh & Houweling, 2007: 374).
Vraag gedreven schaarste kan beschreven worden als de situatie waarin een globale toename van fossiele brandstoffen consumptie leidt tot een vermindering van de per capita beschikbaarheid van gewonnen fossiele brandstoffen in voorraad. Er zijn drie factoren die deze vraag gedreven schaarste beïnvloeden. Dit zijn populatie-‐ en inkomenstoename in consumerende landen, en technologische ontwikkelingen. Technologische ontwikkelingen zijn de grootste veroorzaker van de industrialisatie. De globale verspreiding van de industrialisatie vanaf 1850 heeft dan ook als gevolg dat er steeds meer spelers concurreren om een gegeven hoeveelheid fossiele brandstofreserves. Dit heeft een hogere druk op de competitie om deze brandstofreserves tot gevolg (Amineh & Houweling, 2007: 374-‐375). Aanbod gedreven schaarste wordt veroorzaakt door een vermindering van de beschikbare energiebronnen. Zo zou dit op de korte termijn bijvoorbeeld kunnen worden veroorzaakt door een oorlog in een producerend land, waardoor de energieproductie stil komt te liggen. Daarbij zijn fossiele brandstoffen niet oneindig en zorgt het verbruik ervan voor een steeds lagere globale fossiele brandstofreserve. Volgens economische logica leidt de interactie tussen vraag en aanbod tot de prijs. Hoewel de graduele afname van de reserves nog niet voor een graduele toename van grondstofprijzen heeft gezorgd, kan een aanbod gedreven schaarste uiteindelijk wel leiden tot assertief buitenlands beleid van import afhankelijke staten, die hun energietoevoer veilig willen stellen. Zo kunnen ze dit doen door verschillende vormen van machtsuitoefening, variërend van militaire tot diplomatieke maatregelen (Amineh & Houweling, 2007: 375).
Structurele schaarste kan beschreven worden als aanbod gedreven schaarste als gevolg van het handelen van grote (statelijke) machten en niet-‐statelijke actoren als oliemaatschappijen en productie kartels, die leiden tot uitgeputte energiereserves (Amineh & Houwelng, 2007: 376).
Figuur 1.1 Schematische weergave groeiende competitie in geopolitieke veld.
Bron: Amineh, 2013
Figuur 1.1 geeft een schematische weergave van de groeiende competitie in het geopolitieke veld om natuurlijke brandstoffen. Dit als gevolg van de opeenvolgende industrialisatiegolven.
1.5.2 MOSES model
Middels het MOSES model zal gekeken worden in hoeverre de import van olie door China risico loopt in Angola. Figuur 1.2 geeft een schematische weergave van het MOSES-‐model.
Figuur 1.2 MOSES model.
Hoewel het model meer facetten bevat, zal in dit onderzoek slechts gebruik worden gemaakt van het model om het risico van de toevoerveiligheid in Angola te kunnen analyseren. Zoals te zien aan de linkerkant van figuur 1.2, zijn er drie factoren die het risico van de toevoerveiligheid in Angola kunnen inschatten. Dit zijn de politieke stabiliteit, de diversiteit van het aantal oliebedrijven en de toegangspunten tot de energiebronnen. Voor deze toegangspunten moet er gekeken worden naar het aantal punten waar olie wordt gewonnen en het aantal pijpleidingen (Jewell, 2011).
1.5.3 Resource Curse
De resource curse is een theorie die stelt dat het rijk zijn aan natuurlijke brandstoffen een negatief effect heeft op de economische ontwikkeling van een land. Een belangrijk mechanisme dat hiertoe leidt is het moderniseringseffect. Dit houdt in dat wanneer er een natuurlijke brandstof aangewend wordt voor export, dit de focus wegneemt bij andere sectoren die belangrijk zijn voor economische ontwikkeling. Dit leidt tot onderontwikkeling van sectoren buiten de oliesector en kan bij een tegenslag in de oliesector grote gevolgen hebben voor de economie van een land, omdat andere sectoren deze tegenslag niet kunnen opvangen. Een ander mechanisme dat tevens een negatief effect heeft op de economische ontwikkeling is de Dutch disease. De Dutch disease is vernoemd naar de negatieve effecten van een plotselinge toename in oliewinning op de Noordzee in Nederland. Dit had een negatief effect op de industriële productie van Nederland. Dit fenomeen vindt plaats wanneer een plotseling toename van brandstofproductie leidt tot het stijgen van de wisselkoers en arbeid en kapitaal zich verplaatsen richting desbetreffende sector. Dit leidt tot een verslechterde concurrentiepositie voor binnenlandse producten op de wereldmarkt (Karl, 2004:661), waarmee inkomsten uit deze sectoren stagneren of afnemen. Looney stelt dat wanneer de export van de natuurlijke grondstof wegvalt, door het opraken van reserves, stijging van de prijzen of economische crisis in afnemende landen, er een groot probleem is voor de economische ontwikkeling van een olieproducerend en olie afhankelijk land. Dit komt omdat er dan geen sectoren zijn die deze tegenslag kunnen opvangen.
In een onderzoek van Papyrakis en Gerlagh (2004) wordt geconcludeerd dat het niet altijd zo is dat grondstofrijke landen economisch onderontwikkeld zijn. Het instorten van economische groei en economische onderontwikkeling zou te maken hebben met de effecten van de Dutch disease en het voeren van een verkeerd economisch beleid (Sachs en Warner, 1995b, zoals geciteerd in Auty, 2001: 77). Hoewel zij concluderen dat brandstofrijke landen eerder economische achterstand ervaren dan landen die armer zijn aan brandstoffen, noemen zij ook twee voorbeelden; IJsland en Noorwegen, waarin dit niet het geval is. Ze stellen aan de hand van deze voorbeelden een paar criteria op waaraan een land moet voldoen wanneer zij te maken kan krijgen met de resource curse. Dit zijn: het rijk zijn aan grondstoffen, corruptie, lage investeringen, protectionistische maatregelen, verslechterde voorwaarden bij handelsovereenkomsten en lage standaarden qua onderwijs (Papyrakis en Gerlagh, 2004: 190).
Tezamen met het hierboven beschreven moderniseringseffect en de Dutch disease zullen deze voorwaarden worden getoetst voor de case Angola.
1.6 Structuur van de scriptie
In hoofdstuk 2 zal de energie-‐, economische en politieke situatie van China in kaart worden gebracht. Daarnaast zal in ditzelfde hoofdstuk hun buitenlandse beleid worden besproken en met name het Chinese Afrika beleid en de beleidsinstrumenten die zij hanteren. Ook zullen de actoren die actief zijn in Angola worden besproken.
In hoofdstuk 3 zal de politieke, maatschappelijke en economische situatie van Angola in kaart worden gebracht. Ook zal de toevoerveiligheid van Angola worden onderzocht.
In hoofdstuk 4 zal aandacht worden besteed aan de relatie met China. Daarna worden de investeringen, handel, en leningen van China aan Angola in kaart gebracht in combinatie met de effecten die zij hebben voor de economie van Angola.
In het laatste hoofdstuk zal de conclusie van het onderzoek worden gepresenteerd en suggesties worden gedaan voor vervolgonderzoek.
Hoofdstuk 2:
China; energiesituatie en energiebeleid.
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk zal de energie-‐, politieke en economische situatie van China uiteengezet worden. Dit wordt gedaan aan de hand van het resource scarcity model van Amineh & Houweling (2007), waarna het energiebeleid van China verklaard zal worden. Dit is belangrijk om te kunnen begrijpen waarom China investeert in politiek instabiele olierijke landen. Het hoofdstuk wordt afgesloten met het behandelen van de actoren die China inzet en de beleidsinstrumenten die zij gebruiken om de energietoevoer van China veilig te stellen.
2.2 Energie-‐, politieke en economische situatie van China
2.2.1 Economische situatie
Sinds de jaren tachtig is er een enorme economische groei van China te constateren, waarbij zij steeds internationaler opereren. Gedurende de afgelopen twintig jaar is China’s Gross Domestic Product (GDP) per inwoner met gemiddeld 15% per jaar gegroeid. Zie onderstaand figuur.
Figuur 2.1 Chinese groei GDP per capita in dollars per jaar.
Bron: Worldbank 2013 GDP per capita China
De enorme economische groei, als gevolg van een snelle industrialisatie vanaf de jaren tachtig, zorgt voor een uitzonderlijke groei in energiegebruik. Binnenlandse productie, technologische ontwikkelingen en de groeiende Chinese bevolking gepaard met het groeiend inkomen per hoofd van
de bevolking, zorgt voor een enorme stijging van de Chinese energieconsumptie, hetgeen duidt op een energiesituatie van China die gedomineerd wordt door vraag gedreven schaarste, volgens het
resource scarcity model.
2.2.2 Energiesituatie
China is vanaf eind 2012 de grootste energieimporteur in de wereld, gevolgd door de Verenigde Staten, die deze rol van de mid-‐jaren zeventig tot 2012 vervulde (Energy Information Administration 2012a). De snelle groei van de economie heeft onder andere tot gevolg dat de binnenlandse olieproductie van China vanaf 1993 niet meer voldoende is om aan zijn olieconsumptie tegemoet te komen (zie figuur 2.2). Het gevolg van deze situatie is dat China vanaf dat moment afhankelijk is van olie-‐import om de economische groei naar de toekomst toe veilig te kunnen stellen. In 2007 was ditzelfde scenario van toepassing voor de import van gas en in 2009 voor de import van kool. De belangrijkste energiebron voor China blijft kool, dat 70% van de totale energieconsumptie bedraagt in 2009. Olie is de op een-‐na grootste geconsumeerde energiebron, hetgeen in 2009 19% van de totale energieconsumptie voor zijn rekening neemt.
Figuur 2.2 Chinese olieproductie en -‐consumptie in duizenden vaten per dag (1990-‐
2013)
De olieconsumptie van China neemt sterk toe. In 2000 consumeerde China nog 4,6 miljoen vaten per dag. In 2011 waren dit er al 9,8 miljoen (Energy Information Administration 2012: 5). Hoewel de Chinese industriesector weinig afhankelijk is van olie (20% van de totale consumptie tussen 1990 en 2007), is de Chinese transportsector zeer afhankelijk van olie (93% van de totale consumptie in deze sector in 2007) (Leung, 2011:1332-‐1333). China is op dit moment nog het meest afhankelijk van olie. In een mondiaal geopolitiek landschap, waarin de vraag naar natuurlijke brandstoffen toeneemt (International Energy Agency 2012b), is China genoodzaakt diplomatieke en economische relaties aan te gaan met olierijke landen, om zo hun energietoevoer naar de toekomst toe veilig te stellen en hiermee hun economische groei te kunnen voortzetten.
2.2.3 Politieke situatie
China is een volksrepubliek, waarin er sprake is van een een-‐partij staat. Het land kent communistische trekken en is ondanks verkiezingen nog weinig democratisch. De Chinese economische groei zorgt politiek gezien voor veel spanning. Deze economische groei lijkt een stok achter de deur te zijn voor de politieke legitimatie van de huidige Chinese regering. Stagnatie van de economische groei zou sociale onrust kunnen opwakkeren en politieke legitimiteit kunnen bedreigen (Xi & Clark, 2010: 12). Een veilige en stabiele energietoevoer om deze economische groei voort te kunnen zetten staat dan ook hoog op de politieke agenda (Shaofeng, 2011:605-‐606). De strategie die deze energieveiligheid moet bewerkstelligen, wordt de Going Out Strategy van China genoemd.
2.3 Going Out Strategy
De energiesituatie van China wordt gedomineerd door vraag gedreven schaarste. Een actief buitenlands gedreven energiestrategie, de Going Out Strategy, moet ervoor zorgen dat China genoeg natuurlijke brandstoffen kan importeren, zowel op de korte als op de langere termijn. China ziet energieveiligheid als ‘a condition in which continuous and stable oil supplies are available to satisfy domestic oil demands in order to ensure national survival, social stability and economic development’ (Shaofeng, 2011: 604). Nationale normen en waarden worden buiten het spectrum van beoordeling gelaten, hetgeen China een bijzondere speler maakt binnen de geopolitiek.
Twee belangrijke factoren van China’s Going Out Strategy zijn:
1). Het veiligstellen van energiebronnen om zich in te dekken tegen de stijgende prijzen en het
mogelijk opraken van brandstoffen op de langere termijn. De Chinese overheid doet dit door het aansturen en aanmoedigen van NOC’s.
Investeringen in instabiele landen
China bevindt zich in een late-‐comers positie op de energiemarkt. Een late-‐comers disadvantage houdt in dat je door een late toetreding op een bepaalde markt er andere spelers deze markt al hebben ingenomen, ookwel de zogenaamde early movers. Deze spelers hebben bepaalde voordelen, zoals in het geval van olie het innemen van prettige olierijke handelspartners. Deze handelspartners worden door de vaak langdurige handelsrelatie ook loyaal aan de early movers (Dong et al., 1998: 490). Door de late industrialisatie van China ten opzichte van onder meer de VS en West-‐Europa, zijn al veel aantrekkelijke en politiek stabiele olierijke landen ‘bezet’ door de oliemaatschappijen afkomstig uit deze gebieden. Chinese NOC’s worden hierdoor gedwongen om naar plekken te gaan waar Amerikaanse en Europese maatschappijen nog niet aanwezig zijn (Taylor, 2006: 6). Dit zijn de gebieden, die door Amerikaanse en Europese maatschappijen veelal zijn vermeden, omdat ze als te riskant werden gezien voor investeringen met winstoogmerk (Downs, 2010: 86). China heeft geen andere keuze dan met deze gebieden langdurige diplomatieke en economische relaties aan te gaan. Vijf belangrijke principes voor China en de relaties met andere landen, zijn; wederzijds respect voor elkaars soevereiniteit en territoriale integriteit, onderling geen geweld of agressie, non-‐interference in de internationale relaties van elkaar en een wederzijds voordeel en vredige samenwerking (Wen, 2004: 1-‐2). Deze vijf principes zorgen voor een vruchtbare grond voor relaties tussen China en veel politiek instabiele olierijke landen. Afrika is een van de regio’s waar de focus van de Going Out
Strategy van China ligt. “Vooral in Afrika is het consequente respect voor de soevereiniteit van andere landen en het standvastig weigeren om kritiek te leveren op de interne affaires binnen Afrikaanse naties, een reden voor groot respect van Afrikaanse leiders en elites die profiteren van ondoorzichtige politieke systemen en niet de pijnlijke economische en politieke hervormingen willen doorvoeren die vereist worden door het Westen” (Thompson, 2005:1).
Voor China is de lange termijn visie belangrijker dan de korte termijn visie. De NOC’s van China en andere betrokken actoren hebben dan ook minder een focus op de korte termijn winsten, die voor private Westerse maatschappijen de drijfveer vormen van hun bestaan. “Because China’s oil companies are state owned, China is able to pursue this course even if it means outbidding competitors in major contracts awarded by African governments and paying over the odds” (Taylor, 2006: 6). Dit doet China, omdat zij verwachten dat deze investeringen op de langere termijn relatief goedkoop zullen uitpakken (Alden, 2005: 153). Naast het inzetten van de NOC’s, heeft China ook andere actoren en instrumenten ingezet om de energietoevoer veilig te stellen. Zo worden er regelmatig politieke bezoeken gepleegd van China in Afrika en andersom, als vorm van symbolische diplomatie (Alden, 2005:150). Daarnaast is het verstrekken van zeer aantrekkelijke (olie verzekerde) leningen een zeer belangrijk instrument van China. In veel Afrikaanse landen zijn leningen van cruciaal belang om hun land op te bouwen en te zorgen voor economische ontwikkeling (Alden, 2005:150-‐ 151). China heeft de China Exim Bank opgericht om zonder risico deze leningen te kunnen vertrekken. Zowel de rol van de NOC’s en die van de China Exim Bank staan onder hevig kritiek vanuit het Westen.
Dit voornamelijk omdat zij de wetten van de liberale marktwerking verstoren. Daarnaast zijn er ook Westerse geluiden die hun zorgen uiten over het non-‐interference beleid van China. De mensenrechten van de bevolking in Afrika zouden hier niet bij gebaat zijn en de transparantie van de macht, die in veel Afrikaanse landen zeer ondoorzichtig is, zou hiermee verslechteren (Human Rights Watch, 2010: 25).
2.4 Actoren
Angola is na Saudi-‐Arabië de grootste olieleverancier aan China in 2011 (zie figuur 2.3). Om de uitwerking van de Going Out Strategy van China in Angola goed te kunnen begrijpen zullen de Chinese actoren die actief zijn in Angola en hun beleidsinstrumenten moeten worden onderzocht.
Figuur 2.3 Chinese olie-‐import per bron in duizenden vaten per dag.
2.4.1 China’s National Oil Companies (NOC’s)
Er zijn drie grote Chinese NOC’s, zijnde China National Offshore Oil Corporation (CNOOC), China National Petroleum Corporation (CNPC), en China Petroleum & Chemical Corporation (Sinopec). Na de transnationalisering van China, waarbij China mee ging doen aan de internationale wereldeconomie, werd de rol van deze NOC’s steeds belangrijker. Daar waar zij voorheen slechts binnen de nationale grenzen opereerden, konden zij vanaf 1997 ook buiten deze grenzen investeren.
In 2001 wordt China lid van de World Trade Organisation (WTO). Dit heeft tot gevolg dat China de noodzaak van het internationaal investeren in energiebronnen inziet. Dit wordt duidelijk door het actief stimuleren van NOC’s om te investeren in olierijke landen (Gill & Reilly, 2007: 40). Dit is onder meer te zien door de toename van Foreign Direct Investment outflows van China vanaf 2001, zoals ook te zien is in figuur 2.4. FDI zijn geen leningen, maar zijn investeringen, welke gedaan worden door NOC’s. China ‘investeert’ ook op andere manieren, door het verstrekken van leningen. Dit wordt niet tot de FDI outflows gerekend. De leningen worden behandeld in de volgende paragraaf.
Figuur 2.4 FDI China outflows in miljarden dollars (1994-‐2012)
Gebaseerd op data: Worldbank, 2013: China FDI Outflows
De NOC’s van China hebben een belangrijke rol in het veiligstellen van de energietoevoer van China. Hoewel er binnen de media en de wetenschap vaak werd gesuggereerd dat de Chinese regering deze NOC’s aanstuurt en zij maar weinig eigen legitimiteit hebben, wordt deze rol inmiddels ook genuanceerd. NOC’s hebben na de decentraliseringsgolf van China in de jaren tachtig macht bij de centrale overheid weg kunnen nemen en kunnen nu meer handelen naar de eigen belangen (Downs, 2010:76). Toch blijft het bij belangrijke of grote projecten zo dat de NOC’s de wensen van de overheid moeten uitvoeren (U.S-‐China Economic Security Review, 2012: 330).
2.4.2 Leningverstrekkende partijen
Naast de NOC’s heeft de Chinese regering nog andere actoren die een rol spelen in de onderhandelingen met olierijke landen. Dit zijn de China Exim Bank, de China Development Bank (CDB) en het China International Fund Ltd (CIF). Alle drie de partijen verstrekken leningen.
China Exim Bank
De China Exim Bank leningen zijn de meest besproken leningen, daar deze bank zonder risico zou opereren. Het zou opereren om toegang tot olie en politieke voorkeur te bewerkstelligen (Corkin, 2011a: 172). Dit zijn daarom geen marktconforme leningen. De leningen worden voornamelijk ingezet voor de wederopbouw van Afrikaanse landen, zoals Angola. Hier zijn infrastructuur, ziekenhuizen, scholen, ICT, sanitaire voorzieningen en telecommunicatienetwerken hard nodig om het land op te bouwen en zich economisch te kunnen ontwikkelen. China helpt hierbij door het verstrekken van goedkope, olie verzekerde leningen. Daarnaast worden er aan de leningen nog andere voorwaarden toegekend. De belangrijkste is dat er een bepaald percentage van de aanbesteding van de projecten die middels de lening worden gefinancierd aan Chinese bedrijven moeten worden toegekend. Door China wordt dit model waarbij beide landen profijt hebben van de relatie een win-‐win situatie genoemd. Angola is het schoolvoorbeeld waarmee China zich naar buiten toe profileert. Het beschreven win-‐win model wordt om deze reden ook wel ‘het Angola Model’ genoemd. In figuur 2.5
is schematisch weergegeven hoe de structuur van deze regeling eruit ziet.
Figuur 2.5 De structuur van het Angola Model.
China International Fund Ltd (CIF)
Het CIF is een private institutie, waardoor private Chinese partijen kunnen investeren in Afrika. Grondig onderzoek door Sino-‐Angolese relatie wetenschapper Lucy Corkin onthult een complex netwerk waarin het CIF een belangrijke rol speelt in het verschaffen van leningen van de Chinese overheid aan Angola. Het onderzoek van Corkin onthult dat het CIF deel uitmaakt van een complex netwerk van zo’n 60 instituties en dat CIF leningen via de Gabinete de Reconstruc ̧o Nacional (GRN) lopen. De GRN is opgericht door president Dos Santos en werd voorgezeten door het Ministerie van Defensie. Gevolg hiervan is dat de leningen staatsgeheim zijn en daarmee de transparantie minimaal is. Dit verklaart ook dat er maar weinig data en onderzoek is gedaan naar deze leningen. Er zijn slechts schattingen beschikbaar van deze leningen. GRN is in 2010 opgeheven. Voor Angola zijn de taken overgeheveld naar staats-‐oliebedrijf Sonangol. Dit bevordert de transparantie echter niet. De overheveling naar Sonangol duidt erop dat de investeringen ter bevordering van de oliesector bedoeld zijn (Corkin, 2013: 131-‐133).
China Development Bank (CDB)
Na de oprichting van de Forum on China-‐Africa Cooperation (FOCAC) in 2000 krijgt het CDB een bijzondere taak, namelijk ‘The Special Loan for the Development of African Small and Medium Entreprises’. Deze ‘Special Loan’ is een van de acht manieren van de FOCAC om de relatie met het Afrikaanse continent te versterken. CDB is verantwoordelijk voor de implementatie van deze regeling. Het hoofddoel is het bevorderen van werkgelegenheid, de lokale markt en economie op basis van het principe van gelijkheid en wederzijdse voordelen, zoals voorgenomen door de Chinese overheid in hun Going Out Strategy (Website CDB).
2.5 Conclusie
In dit hoofdstuk wordt duidelijk dat de energiesituatie van China gedomineerd wordt door vraag gedreven schaarste. In 1993 consumeert China, door de industrialisatie in de jaren tachtig, meer olie dan zij consumeert, waardoor zij van de import van olie afhankelijk raakt. Het aangaan van
diplomatieke en economische relaties met grondstofrijke landen is een van de focuspunten van de
Going Out Strategy van China. Gezien de late industrialisatie van China en daarmee een late comer disadvantage, is zij gedwongen deze relaties aan te gaan met politiek instabielere landen dan haar
Westerse concurrenten. Deze relaties worden naast de meer gebruikelijke vormen van diplomatie, handel en investeringen ook aangegaan middels leningen.
Hoofdstuk 3: Angola; politieke, maatschappelijke en economische situatie
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk zal de politieke, maatschappelijke en economische situatie van Angola worden behandeld. Met deze kennis kunnen de gevolgen van de economische relatie met China in het volgende hoofdstuk beter begrepen en geanalyseerd worden. Het hoofdstuk wordt afgesloten met de risico’s die China loopt door de handelsrelatie met Angola met betrekking tot de toevoerveiligheid van olie naar China.
3.2 Politieke situatie
In de huidige situatie is Angola officieel een meerpartijenstaat. Zowel in, als na de burgeroorlog, is de Movimento Popular de Libertação de Angola (MPLA) aan de macht. De MPLA is een gematigd communistische partij. Ondanks verkiezingen en grondwetten is de democratische ontwikkeling in Angola weinig tot niet aanwezig. De uitvoerende macht is de hoogste macht en er is weinig controle op de presidentiële macht. Transparantie van de macht op presidentieel niveau is zorgwekkend (Website Maka Angola). Een dictatoriale elite groep heeft de controle over de oliereserves van Angola. Naast transparantieproblemen speelt corruptie ook een grote rol binnen de Angolese politieke situatie.
3.3 Maatschappelijke situatie
De burgeroorlog van 1975 tot 2002 heeft een grote impact op de economische, politieke en maatschappelijke situatie van Angola. De verwoeste infrastructuur, waaronder ook ziekenhuizen en scholen, zorgen voor een maatschappelijke achterstand. Zo zorgt de totaal verwoeste infrastructuur voor moeilijkheden voor de export van lokale producten ((African Development Bank, 2012:, 2013: 29), zorgt het gemiddeld lage niveau van scholing in Angola voor een moeizame economische ontwikkeling en draagt het ontbreken van sanitaire voorzieningen en ziekenhuizen bij aan de lage levensverwachting.
3.4 Economische situatie
Na het einde van de burgeroorlog in 2002 kent de Angolese economie een enorme economische groei.
3.4.1 Gross Domestic Product (GDP)
Zoals in figuur 3.1 te zien is, is het GDP per capita van Angola enorm toegenomen. Met een 26%
compound annual growth rate (CAGR) tussen 2002 en 2012, is Angola een van de sterkst groeiende
economieën van de wereld (Website Angola Today). Dit hoeft geen teken te zijn dat er geen sprake is van een resource curse; het tegenovergestelde zelfs. Een enorme snelle groei van het GDP kan ook