• No results found

Verschil in emotionele besmetting bij actie versus toestand oriëntatie?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verschil in emotionele besmetting bij actie versus toestand oriëntatie?"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verschil in Emotionele Besmetting

bij Actie versus Toestand Oriëntatie?

Geerte van Kesteren

Universiteit van Amsterdam

Master: Psychologie van Gezondheidsgedrag

Studentnummer: 10203796

Datum: 15/04/2016

(2)

2

Abstract

In deze studie stond de vraag centraal of actie georiënteerde mensen incidenteel optredende, taakirrelevante positieve signalen uit de omgeving gebruiken om in veeleisende situaties negatief affect omlaag te reguleren. Het paradigma emotionele besmetting werd gebruikt om dit te onderzoeken. Honderdeenennegentig deelnemers werden in een veeleisende situatie ingedeeld waarin ze moesten luisteren naar een complexe filosofische tekst, ingesproken op een licht blije of een licht verdrietige manier. Er werd geen verschil gevonden in stemming tussen de blije en de verdrietige conditie. En er werd ook geen verschil gevonden in

stemming tussen actie- en toestand georiënteerde mensen. In deze studie werd geen bewijs gevonden dat actie georiënteerde mensen incidenteel optredende, taakirrelevante positieve signalen uit de omgeving gebruiken om in veeleisende situaties negatief affect omlaag te reguleren.

(3)

3

Verschil in Emotionele Besmetting bij Actie versus Toestand Oriëntatie?

De vele goede intenties in januari om meer te gaan sporten of gezonder te gaan eten zijn vaak in februari alweer vergeten. Het is deze mensen niet gelukt hun intenties om te zetten in gedrag. Hier is sprake van zelfregulatie falen waarbij het mensen niet lukt om gedrag, gedachten en gevoelens in lijn te krijgen met hun waarden en doelen (Koole, Kuhl, Jostmann & Finkenauer, 2005). De ziektelast bestaat in toenemende mate uit leefstijl gerelateerde aandoeningen zoals diabetes en hart- en vaatziekten (Gommer, Poos & Hoeymans, 2010). Om deze toename terug te dringen is het van belang processen en eigenschappen te identificeren die worden geassocieerd met succesvolle implementatie van gezondheid gerelateerde doelen (Palfai, 2002). De westerse wereld is een obesogene omgeving waarbij het gemakkelijk is te veel energie in te nemen en te weinig energie te gebruiken. Daarnaast is er sprake van een veeleisende maatschappij waarbij mensen steeds meer worden geconfronteerd met veeleisende situaties. Dit is een breed scala aan

omstandigheden waarin doelgericht gedrag moeilijker wordt, onder andere door cognitieve problemen, motivatie problemen, moeilijkheden in de uitvoering of een combinatie hiervan (Koole, Jostmann & Baumann, 2012). Een voorbeeld van een veeleisende situatie is dat werknemers te maken krijgen met technologische vernieuwingen waarbij er druk ontstaat om de productiviteit te verhogen. De verschillende veeleisende situaties hebben met elkaar gemeen dat er een verschuiving plaatsvindt van een gedrag-routine naar actie die wordt geleid door expliciete intenties en plannen. Er zijn theorieën die stellen dat deze veeleisende situaties slecht zijn voor zelfregulatieprocessen en er zijn theorieën die stellen dat deze situaties juist goed zijn voor zelfregulatieprocessen (Dohmen, 2008; Jordet, 2009; Kroese, Evers & De Ridder, 2011). De action control theory (Kuhl, 1994) beweert dat het verschilt hoe mensen reageren op veeleisende situaties. Er zijn volgens deze theorie twee manieren hoe mensen kunnen reageren op veeleisende situaties. In de eerste plaats zijn er mensen die zich

(4)

4

makkelijk kunnen aanpassen aan veeleisende situaties en zelfs efficiënter hun intenties kunnen omzetten in gedrag, deze mensen hebben een actie oriëntatie. Ten tweede zijn er mensen die zich moeilijk kunnen aanpassen aan veeleisende situaties en slechter hun intenties kunnen omzetten in gedrag, deze mensen hebben een toestand oriëntatie.

In dit onderzoek zal gekeken worden naar actie- en toestand georiënteerde mensen die op een verschillende manier reageren op veeleisende situaties. Er zal gezocht worden naar het onderliggende mechanisme dat dit verschil veroorzaakt. Specifiek zal er gekeken worden naar affectregulatie en of er een verschil is in emotionele besmetting tussen actie- en toestand georiënteerde mensen. Hieronder zullen eerst de action control theory, affectregulatie en emotionele besmetting uitgebreider beschreven worden waarna de huidige studie en hypotheses uiteen worden gezet.

Action Control Theorie

Volgens de action control theory zijn er dus twee manieren hoe mensen kunnen reageren op veeleisende situaties, een actie georiënteerde manier en een toestand georiënteerde manier. Dat mensen met een toestand oriëntatie minder in staat zijn in

veeleisende situaties intenties om te zetten in gedrag is in het dagelijks leven bijvoorbeeld te zien bij het volhouden van een dieet (Palfai, 2002), vinden van werk (Song, Wanberg, Niu & Xie, 2006), en het verbreken van een persoonlijk atletisch record (Heckhausen & Strang, 1988). Ook in experimentele setting is te zien dat mensen met een toestand oriëntatie slechter presteren op cognitieve taken (Jostmann & Koole, 2006, 2007), het nemen van beslissingen (Beckmann & Kuhl, 1984; Stiensmeier-Pelster, 1994) en het initiëren van intentionele actie onder een veeleisende situatie (Kazén, Kaschel & Kuhl, 2008). Er is alleen een verschil in zelfregulatie tussen actie- en toestand oriëntatie onder veeleisende situaties, onder normale

(5)

5

omstandigheden laten toestand georiënteerde mensen een gelijke of zelfs betere zelfregulatie zien (Koole, Kuhl, Jostmann & Vohs, 2005).

Of iemand een actie- of toestand oriëntatie heeft hangt af van situationele en dispositionele factoren. Situationele factoren zoals positieve feedback kunnen het signaal geven aan mensen dat het goed is om extra inspanningen te leveren. Een andere belangrijke factor is de leergeschiedenis van een persoon. Sommige mensen hebben partners die in sociale interactie zeer beschermend of controlerend zijn. Dit zorgt ervoor dat mensen weinig problemen zullen ervaren of dat ze gevoelig zijn om oververmoeid te raken. Zulke ervaringen leren individuen om hun zelfregulatie capaciteit optimaal te benutten onder ontspannen omstandigheden en zich negatief aan te passen aan veeleisende situaties. Dit heeft als resultaat dat er een chronische dispositie ontstaat tegenover toestand oriëntatie. Partners die in sociale interactie zorgen voor ruime mogelijkheden om aan activiteiten te beginnen die optimaal uitdagend en boeiend zijn kunnen voor ervaringen zorgen die individuen leren positief te reageren op veeleisende situaties. Deze individuen hebben een grote kans een chronische dispositie tegenover actie oriëntatie te ontwikkelen (Koole et al., 2012).

Kuhl (1994) heeft een zelfrapportage schaal ontwikkeld om individuele verschillen in actie- en toestand oriëntatie te beoordelen. Deze schaal maakt onderscheid tussen

verschillende aspecten. Namelijkdemand-related actie oriëntatie (AOD) en threat-related

actie oriëntatie (AOT). Deze subschalen meten twee samenhangende maar conceptueel onafhankelijke types van actie- en toestand oriëntatie. De AOD meet de capaciteit om doelgerichte actie te initiëren bij een veeleisende situatie en de AOT meet de capaciteit om doelgerichte actie te ondernemen als reactie op bedreigende ervaringen (Jostmann, Koole, Van Der Wulp, & Fockenberg, 2005). Meer dan 60 gepubliceerde studies ondersteunen de validiteit van deze schaal (Koole et al., 2012). Deze studies laten zien dat de effecten van actie- en toestand oriëntatie empirisch te scheiden zijn van tenminste 24 individuele

(6)

6

verschilvariabelen. De individuele verschillen in actie- en toestand oriëntatie lijken unieke gedragsvariantie te verklaren wat niet kan worden uitgelegd door andere

persoonlijkheidsvariabelen (Koole et al., 2012).

Actie Oriëntatie en Affectregulatie

Nu is de vraag: van welk onderliggend proces maken actie georiënteerde mensen gebruik in veeleisende situaties? Eerder onderzoek linkt actie- en toestand oriëntatie met basis affectregulatieprocessen.In dit geval hebben actie georiënteerde mensen een efficiëntere affectregulatie waarmee negatief affect omlaag kan worden gereguleerd in veeleisende situaties (Koole et al., 2012). Aanhoudend negatief affect verstoort effectieve zelfregulatie, het veroorzaakt vervreemding van innerlijke behoeftes en emotionele

voorkeuren en ondermijnt zowel de fysieke als de emotionele gezondheid. Voor een goede zelfregulatie is het bevorderend wanneer negatief affect zo snel mogelijk omlaag wordt gereguleerd (Koole & Kuhl, 2008).

In de meeste veeleisende situaties kan het deliberatieve noch het automatische affect systeem niet voldoende zijn om voor goede zelfregulatie te zorgen en negatief affect omlaag reguleren (Koole & Jostmann, 2004). Een veeleisende situatie is cognitief belastend en vaak onvoorspelbaar, het deliberatieve systeem kan niet functioneren omdat er geen cognitieve bronnen beschikbaar zijn en het systeem te langzaam werkt, het automatische systeem is snel en efficiënt maar houdt geen rekening met waarden en doelen. Koole en Jostmann (2004) hebben het over een ander affect systeem dat wel voor goede zelfregulatie kan zorgen in veeleisende situaties, namelijk intuïtieve affectregulatie. Uit het onderzoek van Koole en Jostmann (2004) blijkt dat intuïtieve affectregulatie het meest aanwezig is bij actie

georiënteerde mensen onder veeleisende situaties.Na een veeleisende situatie waren actie georiënteerde mensen instaat negatief affect omlaag te reguleren, dit was te zien in

(7)

7

zelfrapportage maar ook bij een affectieve Simon taak. Intuïtieve affectregulatie stelt mensen instaat tot het reguleren van basis affectieve reacties, zelfs als ze niet bewust zijn waar deze reacties vandaan komen. Intuïtieve affectregulatie kan worden gedefinieerd als flexibel, efficiënt en een niet onderdrukkende controle van de eigen affectieve toestanden (Koole & Jostmann, 2004).

Daarnaast laat onderzoek zien dat er bij actie georiënteerde mensen geen priming effecten worden gevonden bij negatief affect terwijl dit bij toestand georiënteerde mensen wel het geval is (Jostmann et al., 2005; Koole & Fockenberg, 2011). Dit kan mogelijk gelinkt worden aan het gebruik van intuïtieve affectregulatie aangezien priming van negatief affect onbewust niet wordt opgepikt of onbewust omlaag wordt gereguleerd. Deze onderzoeken laten zien dat actie georiënteerde mensen gebruik maken van intuïtieve affectregulatie waardoor ze in veeleisende situaties niet worden gestoord door negatief affect om

zelfregulatie strategieën toe te passen. Het is nog onduidelijk hoe het proces van intuïtieve affectregulatie er precies uit ziet en wat het onderliggende mechanisme is waardoor negatief affect omlaag kan worden gereguleerd.

Dit onderzoek kijkt naar de mogelijke verklaring dat er gebruik wordt gemaakt van incidenteel optredende, taakirrelevante positieve signalen voor het reguleren van negatief affect. Hierbij kan gedacht worden aan de zon die schijnt of een glimlach op iemands gezicht. In een gezicht discriminatie taak van Koole en Jostmann (2004) waren mensen met een actie oriëntatie sneller in het herkennen van een blij gezicht in een groep boze gezichten na een veeleisende situatie in vergelijking met mensen met een toestand oriëntatie. Dit laat zien dat actie georiënteerde mensen beter zijn in het herkennen van positieve elementen en mogelijk ook meer gericht zijn op positieve elementen. Met als mogelijke reden dat deze elementen worden gebruikt om intuïtieve affectregulatie toe te passen. Het paradigma emotionele besmetting zal worden gebruikt om deze verklaring te onderzoeken.

(8)

8

Emotionele besmetting houdt in dat iemand onbewust de emotie van iemand anders overneemt. De persoon wordt in andere woorden besmet met de emotie van iemand anders. Dit gebeurt in twee stappen, eerst wordt het emotioneel gedrag van de ander onbewust geïmiteerd wat er vervolgens in stap twee voor zorgt dat de persoon eenzelfde emotie krijgt (Neumann & Strack, 2000). In het onderzoek van Neumann en Strack (2000) werd een niet intentionele vorm van emotionele besmetting gevonden bij vocale expressie. De deelnemers in dit onderzoek kregen een filosofische tekst te horen die was ingesproken door een licht blije stem of een licht verdrietige stem. De deelnemers namen automatisch de stemming over van de persoon die de filosofische tekst had ingesproken. Deze vocale expressie was

irrelevant aan de taak, namelijk het begrijpen van een filosofische tekst. Vocale expressie zal in dit onderzoek worden gebruikt als taak irrelevant, positief signaal. Dit om te kijken of actie georiënteerde mensen dit gebruiken om negatief affect omlaag te reguleren.

Huidig Onderzoek en Hypotheses

In deze studie krijgen de deelnemers de opdracht goed te luisteren naar een ingesproken filosofische tekst, dezelfde tekst als die werd gebruikt in het onderzoek van Neumann en Strack (2000). De tekst wordt op twee manieren voorgelezen, op een licht blije manier en een licht verdrietige manier. De deelnemers werden random verdeeld in de blije of verdrietige conditie. Het was de bedoeling dat de deelnemers niet bewust waren van de emotie in het stemgeluid. Voordat de deelnemers de tekst te horen kregen werd een

Nederlandse vertaling van de Action Control Scale (ACS-90) ingevuld die gebruikt werd om de deelnemers in te delen in de actie- of toestand oriëntatie groep. Als afhankelijke variabele werd de stemming van de deelnemer gemeten op een impliciete en expliciete manier: direct na de ingesproken tekst en tien minuten later. Dit werd gecorrigeerd met de voormeting

(9)

9

voorafgaand aan het onderzoek die als baseline fungeerde. Vervolgens werden er nog vragen gesteld over tekstbegrip van de ingesproken tekst.

Vanuit het onderzoek van Neumann en Strack (2000) werd een hoofdeffect verwacht van de variabele stemgeluid aangezien een deel van het onderzoek werd gerepliceerd. Dit houdt in dat deelnemers zich, gecorrigeerd voor de baseline, na het luisteren van de tekst positiever voelen als ze naar een blije stem hadden geluisterd dan wanneer ze naar een licht verdrietige stem hadden geluisterd. Ook werd een hoofdeffect voor de variabele oriëntatie verwacht. Dit houdt in dat mensen met een actie oriëntatie positiever zijn in vergelijking met mensen met een toestand oriëntatie. Met de verwachting dat dit werd gebruikt in de blije conditie om het negatief affect omlaag te reguleren en in de verdrietige conditie omdat uit eerder priming onderzoek (Jostmann et al., 2005; Koole & Fockenberg, 2011) verwacht kan worden dat er geen priming van negatief affect plaats vindt. Daarnaast werd een interactie-effect verwacht tussen de variabele oriëntatie en stemgeluid op de afhankelijk variabele stemming. Dit houdt in dat de actie georiënteerde mensen in de blije conditie een positievere stemming laten zien in vergelijking met de toestand georiënteerde mensen. En in de

verdrietige conditie werd verwacht dat toestand georiënteerde mensen een negatievere stemming laten zien in vergelijking met de actie georiënteerde mensen.

Exploratief werd verwacht dat mensen met een actie oriëntatie beter presteren op de tekstbegrip vragen in vergelijking met mensen met een toestand oriëntatie. Dit werd verwacht omdat het luisteren naar een filosofische tekst in deze onderzoeksetting gezien kan worden als een veeleisende situatie en uit eerder onderzoek blijkt dat mensen met een actie oriëntatie beter presteren in een veeleisende situatie in vergelijking met mensen met een toestand oriëntatie (Jostmann & Koole, 2006, 2007).

(10)

10

Methode

Deelnemers en Design

De deelnemers aan dit onderzoek waren 1e jaar psychologie studenten van de

Universiteit van Amsterdam. Dit onderzoek was onderdeel van de testzittingen in maart 2016. Deze testzitting is een verplicht onderdeel waarbij studenten meerdere onderzoeken doen achter een computer in een grote tentamenzaal. Er deden in totaal 202 deelnemers mee aan de testzitting. Van deze 202 deelnemers hadden zeven deelnemers de informed consent

geweigerd, twee deelnemers hadden het onderzoek niet afgemaakt en bij één deelnemer deed de koptelefoon het niet goed. Naast deze tien deelnemers werd er nog één deelnemer

verwijderd uit de dataset, dit was bepaald op totale tijdsduur van het experiment. Wanneer de tijd tweeënhalve standaarddeviatie afweek van het gemiddelde (M=1267 seconden, SD=190 seconden) werd de deelnemer verwijderd uit de dataset. Er waren vier deelnemers die er tweeënhalve standaarddeviatie langer over hebben gedaan, deze zijn niet verwijderd omdat de langste tijdsduur 37 minuten en 17 seconden bedroeg en er niet verwacht werd dat dit de resultaten negatief zou beïnvloeden. Een aandachtvraag werd door 69 deelnemers ingevuld, deze vraag werd gesteld om te controleren of de deelnemers goed aan het opletten waren. In de instructie van deze vraag stond duidelijk vermeld deze vraag niet te beantwoorden. Vooraf werd dit gezien als een exclusiecriteria maar aangezien dit een erg grote groep betreft, is besloten deze groep toch mee te nemen in de analyse. Om zeker te weten dat deze groep de resultaten niet heeft beïnvloed zijn alle analyses ook zonder deze groep uitgevoerd, wanneer hier afwijkende resultaten werden gevonden is dit vermeld in de resultaten. Er bleven 191 deelnemers over voor verdere dataverwerking. Van deze 191 deelnemers waren er 53 man en 138 vrouw. De gemiddelde leeftijd was 20.24(SD=2.23) jaar met een minimum van 18 en een maximum van 32 jaar. Er bevonden zich 94 deelnemers in de blije conditie (waarvan 38 actie georiënteerd) en 97 deelnemers in de verdrietige conditie (waarvan 44 actie georiënteerd).

(11)

11

Het experimentele design bestond uit een 2(oriëntatie: actie vs. toestand; tussen proefpersonen) x 2(stemgeluid: blije vs. verdrietig ingesproken tekst; tussen proefpersonen) design. Waarbij de actie vs. toestand oriëntatie en de blije vs. verdrietige ingesproken tekst de onafhankelijke variabele waren en de stemming meting de afhankelijke variabele.

Procedure

Dit onderzoek was onderdeel van de testzitting voor 1e jaar psychologie studenten van

de Universiteit van Amsterdam. De testzitting vond plaats in een grote computerzaal op het Roetereiland complex en duurde ongeveer anderhalf uur. In deze verplichte testzetting namen de studenten deel aan meerdere onderzoeken achter een computer. Deze testzittingen vonden plaats op 15 en 16 maart 2016. Aan het begin van de testzitting hebben de deelnemers een korte expliciete stemming vragenlijst ingevuld. Deze vragenlijst werd als voormeting voor de variabele stemming gebruikt. Vervolgens bij het onderzoek kregen de deelnemers te horen dat het onderzoek ging over hoe goed mensen een tekst begrijpen wanneer deze is

ingesproken. Aansluitend vulde de deelnemers de ACS-90 vragenlijst in om te bepalen of een deelnemer actie of toestand georiënteerd was. Daarna werden de deelnemers random verdeeld over de blije en verdrietige conditie. De deelnemers zette een koptelefoon op om naar het fragment te luisteren. Daarna vulde de deelnemers de Implicit Positive and Negative Affect

Test (IPANAT)(Quirin, Kazén & Kuhl, 2009) vragenlijst in en een expliciete stemming

vragenlijst. Na het invullen van de stemming vragenlijsten vulde de deelnemers twee vragen in over de concentratie tijdens het luisteren naar het fragment. Vervolgens werden er vragen gesteld over het tekstbegrip van de tekst.Na de vragen over tekstbegrip kreeg de deelnemer als fillertaak een deel van de ingesproken tekst te lezen. Daaropvolgend vulde de deelnemers nogmaals de IPANAT- en de expliciete stemming vragenlijst in. Aan het eind werd er nog een manipulatiecheck uitgevoerd om te checken of de deelnemer zich bewust was van de

(12)

12

manipulatie en of de deelnemer gemotiveerd was om deel te nemen aan dit onderzoek. Tot slot werd de deelnemer bedankt voor het deelnemen aan dit onderzoek en vond er een debriefing plaats.

Materialen

Actie oriëntatie. Om de individuele verschillen van actie oriëntatie te beoordelen

werd een Nederlandse vertaling van de Action Control Scale(ACS-90) (zie appendix 1) gebruikt. De ACS-90 is ontwikkeld en uitvoerig gevalideerd door Kuhl en collega’s (Kuhl & Koole, 2004). Bij dit onderzoek worden twee subschalen van de ACS-90 gebruikt van 12 items. Dit zijn dedemand-related actie oriëntatie (AOD) en threat-related actie oriëntatie

(AOT). De AOD en AOT-items werden gehusseld en op een random volgorde aangeboden aan de deelnemer. Elk item van de ACS-90 beschrijft een stressvolle situaties en een actie versus toestand georiënteerde manier van reageren op deze situatie. De deelnemer werd gevraagd om voor elk item de reactie te kiezen die het beste past bij de eigen reactie op de situatie. Actie georiënteerde keuzes werden gecodeerd als 2 en toestand georiënteerde keuzes werden gecodeerd als 1, dit werd vervolgens opgeteld voor de gehele subschaal. Deelnemers die meer dan zeven actie georiënteerde keuzes maakte voor de AOD subschaal werden toegewezen aan de actie oriëntatie groep, deelnemers die zes of minder actie georiënteerde keuzes maakte werden toegewezen aan de toestand oriëntatie groep. (Koole & Jostmann, 2004). Aangezien er in dit onderzoek sprake was van een veeleisende situatie werd alleen de AOD schaal gebruikt voor de analyses.

Stemming metingen. Stemming werd in deze studie op een impliciete en een

expliciete manier gemeten. Er is voor een impliciete manier gekozen omdat op deze manier automatische processen gemeten kunnen worden die buiten het bewustzijn plaatsvinden. Intuïtieve affectregulatie en emotionele besmetting spelen zich allebei buiten het bewustzijn

(13)

13

af en mogelijk wordt daardoor een verandering in het affect niet bewust opgemerkt. Daarnaast werd stemming ook op een expliciete manier gemeten om te kijken of de veranderingen in affect mogelijk wel bewust worden opgemerkt. Om op een impliciete manier emoties te meten werd een bewerkte versie van de Implicit Positive and Negative

Affect Test (IPANAT) gebruikt (Quirin et al., 2009). De IPANAT meet affect op een

impliciete manier door aan de deelnemers te vragen non-woorden te beoordelen in hoeverre het bepaalde emoties uitdrukt. Specifiek werden drie non-woorden (SAFME, VIKES, TUNBA) gepresenteerd samen met drie positieve (blij, tevreden, ontspannen) en drie negatieve (geïrriteerd, verdrietig, neerslachtig) emotiewoorden, dit resulteerde in 3x6 = 18 paren van non-woorden met emotiewoorden. De non-woorden werden twee keer aangeboden, de eerste keer direct na het luisterfragment, de tweede keer na de prestatievragen en de

fillertaak. Deze meting is impliciet omdat deelnemers niet bewust zijn van welk construct er wordt gemeten. Een validatiestudie laat zien dat de instructies een effectieve coverstory zijn omdat minder dan 2% van de deelnemers door had dat de IPANAT werd gebruikt om emoties te meten (Quirin et al., 2009). Deelnemers werden de eerste keer gevraagd om de woorden te beoordelen op een 7-punts Likert schaal: 1(past niet) tot 7(past helemaal) en de tweede keer op een schaal van 1(past niet) tot 100(past helemaal). Hier is voor gekozen om consistentie van antwoorden tussen de eerste en tweede meting zoveel mogelijk tegen te gaan. De scores van beide metingen werden achteraf gestandaardiseerd zodat de metingen met elkaar vergeleken konden worden. Om op een expliciete manier stemming te meten werden er zes vragen gesteld over hoe de deelnemer zich op dat moment voelt. Hierbij werden dezelfde zes emotiewoorden gebruikt als bij de impliciete stemming meting (blij, tevreden, ontspannen, geïrriteerd, verdrietig, neerslachtig). Een voorbeeldvraag was: ‘In hoeverre voel jij je op dit moment blij?’. Deze vragen konden beantwoord worden op een 7-punts Likert schaal van 1(helemaal niet) naar 7(helemaal wel). De voormeting bestond uit 12

(14)

14

items waar de zes bovenstaande emotiewoorden deel vanuit maakte, de andere zes items werden gebruikt als opvulling. Om te voorkomen dat deelnemers de voormeting linkte aan dit onderzoek is er voor een andere antwoordmogelijkheid gekozen namelijk een schaal van 1(helemaal niet) tot 100(helemaal wel). Ook voor de laatste expliciete meting is voor een antwoordschaal van 1(helemaal niet) tot 100 (helemaal wel) gekozen. Dit om consistentie tussen de verschillen metingen tegen te gaan. De scores van de metingen werden achteraf gestandaardiseerd zodat de metingen met elkaar vergeleken konden worden.

Manipulatie. De deelnemers werden random verdeeld over de licht blije ingesproken

tekst en de licht verdrietige ingesproken tekst. Om te vermijden dat de ingesproken tekst affectief van aard zou zijn of dat het beeldspraak opriep, werd een abstracte tekst gebruikt. De ingesproken tekst was een selectie van de Nederlandse vertaling van David Hume’s

‘Philosophical Essay Concerning Human Understanding’ (Herring, 1967, aangehaald in

Neumann & Strack, 2000). De tekst was ingesproken door een vrouwelijke actrice op een licht verdrietige en een licht blije manier. Uit eerder onderzoek komt naar voren dat er geen verschillen zijn tussen een man of een vrouw die de tekst inspreekt (Neumann & Strack, 2000). De duur van beide versies kwam vrijwel overeen, op de licht blije manier duurde de ingesproken tekst 3 minuut en 43 seconden, op de licht verdrietige manier 3 minuut en 50 seconden.

Manipulatiecheck. Om te controleren dat de deelnemers niet bewust waren van de

manipulatie werd aan het eind een aantal vragen gesteld. Zoals ‘Viel je iets op gedurende het luisteren naar de tekst?’ met als antwoordmogelijkheid ja of nee. Wanneer een deelnemer deze vraag met ‘ja’ beantwoorde, kreeg de deelnemer de volgende open vraag ‘wat viel je op?’. Daarna werd er nog specifieker ingegaan met welke emotie de tekst werd uitgesproken en of dit de deelnemer heeft beïnvloed. Ook werden er vragen gesteld over de concentratie en motivatie tijdens het luisteren van het fragment. Deze vragen werden beantwoord op een

(15)

7-15

punts Likert schaal van 1(helemaal niet) naar 7(helemaal wel). Alle vragen zijn te vinden in appendix 1.

Prestatievragen. Om te testen hoeveel de deelnemers van de tekst hebben begrepen

werden acht multiple choice vragen gesteld. Bij zes vragen waren er vier

antwoordmogelijkheden en bij twee vragen waren dit er twee. Voordat deze vragen werden beantwoord kregen de deelnemers een vraag over in hoeverre ze de tekst begrepen hadden en een open vraag over de kernboodschap van de tekst. Alle vragen zijn te vinden in appendix 1.

Data-analyse

Een MANOVA werd gebruikt om te kijken naar het interactie-effect van de onafhankelijke variabele oriëntatie en stemgeluid op de afhankelijke variabele stemming. Ook werd deze analyse gebruikt om te kijken naar de twee hoofdeffecten van de variabele oriëntatie en stemgeluid. Exploratief werd er een variantieanalyse gebruikt om te kijken of er een verschil is in prestatie bij de variabelen oriëntatie en stemgeluid. De variabelen oriëntatie en

stemgeluid zijn de onafhankelijke variabelen en de prestatiescore was de afhankelijke variabele.

Resultaten

Voorbehandeling Data

Manipulatie. Deelnemers deden gemiddeld ‘wel’ hun best om de tekst te begrijpen

(M=4.72, SD=1.26). Deelnemers hadden gemiddeld een ‘beetje’ concentratie bij het luisteren van de tekst (M=3.04, SD=1.51) en deelnemers hadden een ‘beetje’ motivatie om aan dit onderzoek mee te doen (M=3.31, SD=1.61). Naar verwachting is de motivatie en concentratie niet echt hoog omdat deelnemers verplicht deelnemen aan de testzitting. Het luisteren naar de tekst werd gemiddeld als ‘wel’ aangenaam ervaren (M=4.25, SD=1.70).

(16)

16

Het merendeel van de deelnemers (73,8%) vond dat de stem niet werd uitgesproken met een bepaalde emotie. De deelnemers vonden dat de stem grotendeels geen invloed had op hun stemming (M=2.05 SD=1.58). Dit laat zien dat de emotie in de stem door de meeste deelnemers niet bewust is opgemerkt. Wanneer er specifiek werd gevraagd in hoeverre de stem blij of neerslachtig klonk werden er wel verschillen gevonden tussen de condities. Er werden twee groepsgewijze t-testen uitgevoerd om deze verschillen te bekijken. De eerste groepsgewijze t-toets had als afhankelijke variabele score op blijheid en als onafhankelijke variabele stemgeluid (blij en verdrietig). Allereerst bleek dat de varianties van de twee

groepen niet verschilden, Levene’s F=.009, p=.926. Deelnemers in de blije conditie (M=3.62,

SD=1.59) vonden de stem significant blijer dan de deelnemers in de verdrietige conditie

(M=2.22 SD=1.53), t(189)=6.20, p<.001, r=.17. De tweede groepsgewijze t-toets had als afhankelijke variabele de score op neerslachtig en als onafhankelijke variabele stemgeluid (blij en verdrietig). De varianties bleken van elkaar te verschillen, Levene’s F=28.81,

p=<.001. Deelnemers in de verdrietige conditie (M=2.49 SD=1.94) vonden de stem

significant neerslachtiger dan de deelnemers in de blije conditie (M=1.06 SD=1.28),

t(166.52)= -6.03, p=<.001, r=.18. Deze resultaten laten zien dat de manipulatie is geslaagd.

ACS-90. De ACS-90 heeft een Cronbach’s Alpha van α=.83, dit is een hoge

betrouwbaarheid. De items van de AOD schaal laten samen een Cronbach’s Alpha van α=.81 zien. Omdat dit onderzoek gaat over veeleisende situaties zal alleen de AOD schaal worden meegenomen in de analyses.

Expliciete stemming meting. De scores van de expliciete stemming meting zijn eerst

gestandaardiseerd zodat de verschillende schalen met elkaar vergeleken konden worden. Per meting zijn de scores bij de emoties blij en tevreden samengenomen. Bij alle drie de

metingen had de ‘positieve’ schaal een hoge betrouwbaarheid namelijk: α=.82, α=.84 en

(17)

17

‘negatieve’ schalen hadden een betrouwbaarheid van: α=.70, α=.84 en α=.83. Dit gaat van acceptabel naar hoge betrouwbaarheid. Voor de verdere analyses werden verschilscores gebruikt. Er werden drie variabelen aangemaakt per schaal, de positieve schaal en de negatieve schaal. De eerste variabele is de verschilscore van de voormeting en de eerste nameting, de tweede is de verschilscore van de voormeting en de tweede nameting en de derde variabele is het verschil tussen de eerste nameting en de tweede nameting.

IPANAT. De scores van IPANAT zijn eerst gestandaardiseerd zodat de twee

metingen met elkaar vergeleken konden worden. Het oorspronkelijke idee was om net als in het onderzoek van Quirin et al. (2009) de emoties van alle kunstwoorden samen te nemen, zoals bijvoorbeeld de drie scores van ‘blij’ bij de kunstwoorden: SAFME, TUNBA & VIKES. Echter werd er nauwelijks correlatie gevonden tussen deze verschillende scores en was de betrouwbaarheid zeer laag. Daarom is ervoor gekozen deze scores niet samen te nemen. De scores van blij en tevreden binnen een kunstwoord hadden wel een hoge

betrouwbaarheid samen (α=.76 - .85), net als de scores van verdrietig en neerslachtig (α=.76

- .88). Daarom werden er per woord twee schalen gemaakt waardoor er per meting zes

schalen ontstonden. Daarnaast zijn er ook verschilscores aangemaakt van de eerste en de tweede meting, dit zijn in totaal zes verschilscores. Deze schalen zijn exploratief

meegenomen in de analyse.

Hoofd- en Interactie-effecten voor Oriëntatie en Stemgeluid

Er is een MANOVA uitgevoerd met als afhankelijke variabele de stemming van de expliciete meting die uit een positieve en een negatieve schaal bestond. Elke schaal bestond uit drie verschilscores, in totaal werden er zes verschilscores meegenomen. Als

onafhankelijke variabelen werden oriëntatie (actie en toestand) en stemgeluid (blij en verdrietig) meegenomen. De gemiddelden en standaarddeviaties van alle drie de metingen

(18)

18

zijn weergegeven in Tabel 1 en de verschilscores zijn weergegeven in Tabel 2. Uit de MANOVA komt naar voren dat er geen hoofdeffect is voor stemgeluid, F(4,184)=.90,

p=.463. Wat betekent dat er geen verschil is op de expliciete meting in stemming tussen de

blije en de verdrietige conditie. Dit is niet volgens verwachting, er werd verwacht dat er emotionele besmetting zou plaatsvinden in beide condities. Ook is er geen hoofdeffect voor oriëntatie, F(4,184)=1.38, p=.242. Dit betekent dat er geen verschil is in stemming tussen actie- en toestand georiënteerde mensen. Er werd iets anders verwacht, namelijk dat actie georiënteerde mensen positiever zouden zijn dan toestand georiënteerde mensen. Daarnaast werd er ook geen interactie-effect gevonden van oriëntatie en stemgeluid F(4,184)=.14,

p=.968. Dit betekent dat actie georiënteerde mensen in de blije conditie niet positiever zijn

dan toestand georiënteerde mensen.

Exploratief is er ook gekeken naar de IPANAT-schalen. Er is een MANOVA

uitgevoerd met als afhankelijke variabele de stemming van de IPANAT-meting die uit twaalf positieve en negatieve schalen bestond. En als onafhankelijke variabele oriëntatie (actie en toestand) en stemgeluid (blij en verdrietig). Hieruit komt naar voren dat er geen hoofdeffect is voor stemgeluid, F(12,176)=1.05, p=.410. Er is ook geen hoofdeffect voor oriëntatie,

F(12,176)=1.14, p=.331. En er komt ook geen interactie-effect naar voren van oriëntatie en

stemgeluid, F(12,176)=.99, p=.454. Net als bij de expliciete stemming meting zijn deze resultaten niet volgens verwachting. Ook is er nog gekeken naar de verschilscores tussen de eerste en de tweede nameting. Deze zijn meegenomen in een aparte MANOVA met als afhankelijke variabele stemming en als onafhankelijke variabelen oriëntatie (actie en

toestand) en stemgeluid (blij en verdrietig). Hieruit kwam naar voren dat er geen hoofdeffect is voor stemgeluid, F(6,182)=.78, p=.584. Er is geen hoofdeffect voor oriëntatie,

F(6,182)=.57, p=.751. En er komt ook geen interactie-effect naar voren van oriëntatie en

(19)

Tabel 1

Gemiddelden en Standaarddeviaties van de Expliciete stemming meting

T1 T2 T3

Blij Ver Blij Ver Blij Ver

Positief Negatief Positief Negatief Positief Negatief Positief Negatief Positief Negatief Positief Negatief

M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) Actie oriëntatie .13 (.73) -.24 (.66) .10 (1.04) .02 (1.03) .28 (.85) -.17 (.86) .15 (1.00) -.01 (1.05) .25 (.91) -.23 (.80) .14 (1.07) -.02 (1.11) Toestand oriëntatie -.05 (.95) .09 (.96) -.11 (.92) .05 (.78) -.06 (.94) .12 (1.05) -.27 (.85) -.03 (.67) -.06 (.85) .16 (.99) -.23 (.88) -.02 (.74)

Noot: Een hoge score bij de positieve schaal betekent een positieve stemming en een hoge score in de negatieve schaal betekent dat een negatieve stemming

1e rij: T1= Voormeting, T2= Nameting 1, T3= Nameting 2

2e rij= Stemgeluid conditie: Blij = Blije conditie, Ver= Verdrietige conditie

(20)

20 Tabel 2

Gemiddelden en Standaarddeviaties van de Verschilscores van de Expliciete stemming meting

T1-2 T1-3 T2-3

Blij Ver Blij Ver Blij Ver

Positief Negatief Positief Negatief Positief Negatief Positief Negatief Positief Negatief Positief Negatief

M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) Actie oriëntatie -.15 (.58) -.06 (.72) -.06 (.64) .03 (.71) -.12 (.66) .01 (.62) -.04 (.65) .04 (.64) .03 (.47) .06 (.41) .01 (.53) .01 (.44) Toestand oriëntatie .00 (.69) -.03 (.81) .15 (.71) .08 (.76) .00 (.82) -.08 (.83) .12 (.81) .07 (.69) .00 (.61) -.05 (.54) -.04 (.70) -.01 (.47)

Noot: Een score die afwijkt van nul betekent dat er een verschil is in stemming tussen de metingen, een grote afwijking betekent een groter verschil 1e rij: T1-2= Verschilscore van voormeting en nameting 1, T1-3= Verschilscore van voormeting en nameting 2, T2-3 = Verschilscore van nameting 1 en

nameting 2

2e rij= Stemgeluid conditie: Blij = Blije conditie, Ver= Verdrietige conditie

(21)

Prestatie

Exploratief werd er gekeken of er een verschil is in prestatie tussen actie- en toestand oriëntatie en tussen de stemgeluid condities. Gemiddeld hadden de deelnemers van de 8 vragen in totaal, 3.51(SD=1.59) vragen goed beantwoord. Er is een one-sample t-toets uitgevoerd om te kijken of er beter is gepresteerd dan op basis van gokken. Op basis van gokken konden deelnemers gemiddeld tweeënhalve vraag goed beantwoorden. De t-toets laat zien dat de gemiddelde prestatiescore significant verschilt met de gok kans van 2,5,

t(190)=8.81, p<.000. De meeste deelnemers hebben dus beter gepresteerd dan enkel op basis

van gokken. Er werd een variantieanalyse uitgevoerd met als afhankelijke variabele de prestatiescore en als onafhankelijke variabelen oriëntatie (actie en toestand) en stemgeluid (blij en verdrietig). De gemiddelden en standaarddeviaties zijn weergegeven in Tabel 3. Hieruit bleek geen hoofdeffect voor oriëntatie, F(1,87)=.18, p=.676. Dit betekent dat er geen verschil is in prestatie tussen actie- en toestand georiënteerde mensen. Dit is niet volgens verwachting, er werd verwacht dat mensen met een actie oriëntatie beter zouden presteren in vergelijking met mensen die een toestand oriëntatie hebben. Uit de variantieanalyse bleek ook dat er geen hoofdeffect is voor stemgeluid, F(1,87)=.38, p=.536. Dit betekent dat er geen verschil is in prestatie tussen de blije en verdrietige conditie. Ook werd er geen interactie-effect gevonden tussen oriëntatie en stemgeluid, F(1,87)=1.45, p=.230. Wanneer de

variantieanalyse werd uitgevoerd zonder de groep die de aandachtvraag heeft ingevuld werd er een trend gevonden bij oriëntatie, F(1,118)=7.60, p=.080. De actie oriëntatie groep (M=3.91 SD=1.60) heeft een hogere prestatiescore in vergelijking met de toestand oriëntatie groep (M=3.38 SD=1.53). De andere resultaten zijn vergelijkbaar met de analyse hierboven.

(22)

22 Tabel 3

Gemiddelde Prestatiescores en Standaarddeviaties van Oriëntatie en Stemgeluidcondities

M SD

Blij Toestand 3.41 1.57

Actie 3.79 1.68

Verdrietig Toestand 3.55 1.59

Actie 3.36 1.56

Overige Exploratieve Analyses

Tot slot is er nog exploratief gekeken of er verschil is in oriëntatie bij motivatie en concentratie en verschil in sympathie in de twee stemgeluid condities. Er is een

groepsgewijze t-toets uitgevoerd met als afhankelijke variabele motivatie en als

onafhankelijke variabele oriëntatie (actie en toestand). Er bleek allereerst dat de varianties niet van elkaar verschilden, Levene’s F=.47, p=.492. Er werd geen significant verschil tussen actie- en toestand oriëntatie in motivatie gevonden, t(190)= -1.20, p=.233. Er is ook een groepsgewijze t-toets uitgevoerd met als afhankelijke variabele concentratie en als onafhankelijke variabele oriëntatie (actie en toestand). De varianties verschilden niet van elkaar, Levene’s F=.48, p=.488. Er werd een significant verschil gevonden tussen actie (M=3.36 SD=1.54) en toestand (M=2.82 SD=1.48) oriëntatie in concentratie t(190)= -2.49,

p=.013, r=.04. De actie georiënteerde deelnemers konden zich beter concentreren tijden het

geluidsfragment in vergelijking met toestand georiënteerde mensen. Dit resultaat is in lijn met de action control theory. Als laatste is er nog gekeken of er verschil is in sympathie voor de persoon die de tekst voorlas in de blije en de verdrietige conditie. Dit omdat er in de studie van Neumann & Strack (2000) een verschil werd gevonden in sympathie. Er werd een

groepsgewijze t-toets uitgevoerd met als afhankelijke variabele sympathie en als

(23)

23

te verschillen,Levene’s F=1.16, p=.283. Er werd geen significant verschil gevonden tussen de blije en verdrietige conditie in sympathie, t(189)=1.28, p=.221.

Discussie

In deze studie werd gekeken naar de hypothese dat mensen met een actie oriëntatie incidenteel optredende, taakirrelevante positieve signalen uit de omgeving gebruiken om negatief affect omlaag te reguleren in een veeleisende situatie. De verwachting was dat actie georiënteerde mensen een betere stemming zouden hebben na het luisteren naar een blije stem in vergelijking met toestand georiënteerde mensen. In deze studie werd geen verschil gevonden in stemming tussen actie- en toestand georiënteerde mensen na het luisteren naar een blije stem. Ook na het luisteren naar een verdrietige stem werd geen verschil in stemming gevonden tussen actie- en toestand georiënteerde mensen. Deze resultaten onderbouwen de bovenstaande hypothese niet. Eveneens de verwachte hoofdeffecten van oriëntatie en stemgeluid werden niet gevonden. De actie georiënteerde mensen waren niet positiever dan de toestand georiënteerde mensen en mensen waren niet positiever na het luisteren naar een blije stem. Er was dus geen sprake van emotionele besmetting van vocale expressie zoals wel eerder is gevonden in de studie van Neumann & Strack (2000).

Wat kan ervoor gezorgd hebben dat er geen significante verschillen naar voren zijn gekomen in deze studie? Een aantal dingen zijn uit te sluiten, zoals dat er technisch iets is misgegaan met het geluidsfragment of dat de manipulatie niet is geslaagd. Dat de data geheel onbruikbaar zou zijn doordat bijvoorbeeld de motivatie van de deelnemers laag was, is ook uit te sluiten omdat er alsnog hoger is gepresteerd dan enkel op basis van gokken zou gebeuren. Daarnaast is er een verschil gevonden in concentratie tussen actie- en toestand georiënteerde mensen en een trend in de prestatiescore, dit is in lijn met de action control

(24)

24

theory. Ook is er een evenredige verdeling over de condities en heeft de Action Control Scale

een hoge betrouwbaarheid. Er blijven dan nog vier mogelijke alternatieve verklaringen over. Ten eerste kan de motivatie van de deelnemers de resultaten hebben beïnvloed. Deze was namelijk niet hoog, mogelijk doordat dit onderzoek onderdeel was van een verplicht onderdeel voor 1e jaar psychologie studenten van de UvA. Dit kan ervoor gezorgd hebben dat deelnemers de taken niet serieus genoeg hebben uitgevoerd. Dit is bijvoorbeeld terug te zien bij de aandachtvraag die door 37 % van de deelnemers wel is ingevuld terwijl dit niet de bedoeling was. Al werden de resultaten verder niet beïnvloed door deze groep. De lage motivatie kan ervoor gezorgd hebben dat de deelnemers snel zijn afgehaakt bij het luisteren naar de tekst waardoor het voor actie georiënteerde mensen niet nodig was om positief affect over te nemen en om negatief affect omlaag te reguleren omdat er geen motivatie was. Ook een veeleisende situatie kan ervoor zorgen dat er motivatieproblemen ontstaan. Deelnemers gaven aan het luisteren naar de filosofische tekst niet leuk te vinden. Vanuit de action control

theory wordt verwacht dat vooral toestand georiënteerde mensen last hebben van

motivatieproblemen bij een veeleisende situatie. In dit onderzoek werd geen verschil gevonden in motivatie tussen actie- en toestand georiënteerde mensen. De verwachting is daarom dat de motivatie al aan het begin van het onderzoek laag was.

Ten tweede is het paradigma emotionele besmetting bij vocale expressie mogelijk niet geschikt als incidenteel optredende, taakirrelevante positief signaal. In dit onderzoek was er geen sprake van emotionele besmetting. In het onderzoek van Neumann en Strack (2000) werd wel emotionele besmetting bij vocale expressie gevonden maar was er sprake van een klein effect. En was er enkel sprake van emotionele besmetting op de algemene affect schaal en niet op specifieke emotiewoorden. Externe factoren kunnen er daarom mogelijk snel voor zorgen dat er geen emotionele besmetting wordt gevonden. In dit onderzoek kan bijvoorbeeld lage motivatie ervoor hebben gezorgd dat er geen emotionele besmetting is gevonden.

(25)

25

Ten derde is er mogelijk geen verschil gevonden omdat de stemming enkel impliciet veranderd en de impliciete stemming meting in deze studie niet betrouwbaar was. In de studie van Quirin et al. (2009) is een soortgelijke meting gedaan en daar was de meting wel

betrouwbaar. Een verklaring waarom de non-woorden in deze studie niet hetzelfde werden beoordeeld kan zijn dat de non-woorden met elkaar vergeleken werden, bijvoorbeeld waar het ene woord als blij werd beoordeeld werd het andere woord juist daarom helemaal niet blij beoordeeld. De non-woorden zijn in deze studie op een random volgorde aangeboden. Dit heeft er helaas voor gezorgd dat er niet naar de resultaten van het eerst aanboden non-woord gekeken kon worden. Het eerste non-woord had namelijk naar verwachting geen last van vergelijkingsproblemen.

Als laatste alternatieve verklaring kan het zo zijn dat incidenteel optredende, taakirrelevante positieve signalen niet worden gebruikt om negatief affect omlaag te

reguleren in veeleisende situaties en dat het daarom ook niet wordt gevonden. Aangezien er nog voldoende opties zijn voor vervolgonderzoek is het nog te vroeg om deze conclusie te trekken.

Uit deze alternatieve verklaringen kunnen drie aanbevelingen worden gedaan voor vervolgonderzoek. Ten eerste is het van belang dat de deelnemers voorafgaand aan het onderzoek dezelfde motivatie hebben om te presteren. Dit kan ondervangen worden door motivatie vooraf te meten. Ook kan mogelijk de motivatie verhoogd worden door de relevantie te verhogen bijvoorbeeld door achteraf te laten weten of een deelnemer actie- of toestand georiënteerd is. Daarnaast is het aan te raden om te kijken naar veeleisende situaties waar al eerder verschil is gevonden tussen actie en toestand oriëntatie. Bij deze veeleisende situaties is er naar verwachting een grotere kans dat intuïtieve affectregulatie wordt

geactiveerd. Ten derde kan het interessant zijn om te kijken naar een andere vormen van een incidenteel optredend, taakirrelevant positief signaal. Mogelijk is vocale expressie niet de

(26)

26

juiste vorm om dit te onderzoeken. Als andere vorm kan er bijvoorbeeld gedacht worden aan achtergrondmuziek in een laboratoriumsetting.

In deze studie werd geen bewijs gevonden dat actie georiënteerde mensen incidenteel optredende, taakirrelevante positieve signalen uit de omgeving gebruiken om in veeleisende situaties negatief affect omlaag te reguleren. Dit is echter geen bewijs dat dit ook niet gebeurd. Vervolgonderzoek is nodig om het onderliggende mechanisme waardoor actie georiënteerde mensen beter kunnen presteren te begrijpen waardoor er mogelijk trainingen kunnen worden ingezet om zelfregulatie te verbeteren.

Referenties

Beckmann, J. & Kuhl, J. (1984). Altering information to gain action control: Functional aspects of human information processing in decision making. Journal of Research in

Personality, 18(2), 224–237. http://doi.org/doi:10.1016/0092-6566(84)90031-X

Dohmen, T. J. (2008). Do professionals choke under pressure? Journal of Economic Behavior

and Organization, 65(3-4), 636–653. http://doi.org/10.1016/j.jebo.2005.12.004

Gommer, A., Poos, M., & Hoeymans, N. (2010). Verloren levensjaren, ziekte en ziektelast voor 56 geselecteerde aandoeningen. Opgehaald van

http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/sterfte-levensverwachting-en-

daly-s/ziektelast-in-daly-s/verloren-levensjaren-ziekte-en-ziektelast-voor-56-geselecteerde-aandoeningen/

Heckhausen, H., & Strang, H. (1988). Efficiency under record performance demands: Exertion control-an individual difference variable? Journal of Personality and Social

(27)

27

Jordet, G. (2009). Why do English players fail in soccer penalty shootouts? A study of team status, self-regulation, and choking under pressure. Journal of Sports Sciences, 27, 97– 106. http://doi.org/10.1080/02640410802509144

Jostmann, N. B., & Koole, S. L. (2006). On the waxing and waning of working memory: Action orientation moderates the impact of demanding relationship primes on working memory capacity. Personality & Social Psychology Bulletin, 32(12), 1716–28.

http://doi.org/10.1177/0146167206292595

Jostmann, N. B., & Koole, S. L. (2007). On the regulation of cognitive control: Action orientation moderates the impact of high demands in Stroop interference tasks. Journal

of Experimental Psychology. General, 136(4), 593–609.

http://doi.org/10.1037/0096-3445.136.4.593

Jostmann, N. B., Koole, S. L., Van Der Wulp, N. Y., & Fockenberg, D. A. (2005). Subliminal affect regulation the moderating role of action versus state orientation. European

Psychologist, 10(3), 209–217. http://doi.org/10.1027/1016-9040.10.3.209

Kazén, M., Kaschel, R., & Kuhl, J. (2008). Individual differences in intention initiation under demanding conditions: Interactive effects of state vs. action orientation and enactment difficulty. Journal of Research in Personality, 42(3), 693–715.

http://doi.org/10.1016/j.jrp.2007.09.005

Koole, S. L., & Fockenberg, D. A. (2011). Implicit emotion regulation under demanding conditions: The moderating role of action versus state orientation. Cognition & Emotion,

(28)

28

Koole, S. L., & Jostmann, N. B. (2004). Getting a grip on your feelings: Effects of action orientation and external demands on intuitive affect regulation. Journal of Personality

and Social Psychology, 87(6), 974–990. http://doi.org/10.1037/0022-3514.87.6.974

Koole, S. L., Jostmann, N. B., & Baumann, N. (2012). Do demanding conditions help or hurt self-regulation? Social and Psychology Compass, 6(4), 328–346.

http://doi.org/10.1111/j.1751-9004.2012.00425.x

Koole, S. L., & Kuhl, J. (2008). Dealing with unwanted feelings: The role of affect regulation in volitional action control. Handbook of Motivation Science, 295–307.

Koole, S. L., Kuhl, J., Jostmann, N. B., & Finkenauer, C. (2005). Self-regulation in interpersonal relationships: The case of action versus state orientation. Intrapersonal

and Interpersonal Processes: How They Relate, 360–383.

Koole, S. L., Kuhl, J., Jostmann, N. B., & Vohs, K. D. (2005). On the hidden benefits of state orientation: Can people prosper without efficient affect-regulation skills? On building,

defending and regulating the self: A Psychological Perspective, (10), 217–243.

http://doi.org/10.4324/9780203998052

Kroese, F. M., Evers, C., & De Ridder, D. T. D. (2011). Tricky treats: Paradoxical effects of temptation strength on self-regulation processes. European Journal of Social

Psychology, 41(3), 281–288. http://doi.org/10.1002/ejsp.771

Kuhl, J. (1994). A theory of action and state orientations. Volition and Personality: Action

(29)

29

Kuhl, J. (2000). A functional-design approach to motivation and self-regulation: The dynamics of personality systems and interactions. Handbook of self-regulation, 111– 169. http://doi.org/http://dx.doi.org/10.1016/B978-012109890-2/50034-2

Neumann, R., & Strack, F. (2000). “Mood contagion”: The automatic transfer of mood between persons. Journal of Personality and Social Psychology, 79(2), 211–223. http://doi.org/10.1037//0022-3514.79.2.211

Palfai, T. P. (2002). Action-state orientation and the self-regulation of eating behavior. Eating

Behaviors, 3(3), 249–259. http://doi.org/10.1016/S1471-0153(02)00068-5

Quirin, M., Kazén, M., & Kuhl, J. (2009). When nonsense sounds happy or helpless: The Implicit Positive and Negative Affect Test (IPANAT). Journal of Personality and Social

Psychology, 97(3), 500–516. http://doi.org/10.1037/a0016063

Song, Z., Wanberg, C., Niu, X., & Xie, Y. (2006). Action-state orientation and the theory of planned behavior: A study of job search in China. Journal of Vocational Behavior,

68(3), 490–503. http://doi.org/10.1016/j.jvb.2005.11.001

Stiensmeier-Pelster, J. (1994). Choice of decision-making strategies and action versus state orientation. Volition and personality: Action versus state orientation, 167–176.

(30)

30

Appendix 1

Informed consent

Geachte deelnemer aan het onderzoek.

Voordat het onderzoek begint, is het belangrijk dat je op de hoogte bent van de procedure die in dit onderzoek wordt gevolgd. Lees daarom onderstaande tekst zorgvuldig door.

Doel van het onderzoek

Het doel van het onderzoek is om erachter te komen hoe mensen leren van informatie die zij horen (in plaats van lezen).

Gang van zaken tijdens het onderzoek

Je zult in dit onderzoek een tekstfragment beluisteren via de koptelefoon. De taak is om zoveel mogelijk te begrijpen en daarna enkele vragen over de inhoud te beantwoorden.

Vragenlijsten

Aan het begin van het onderzoek zal je worden gevraagd een vragenlijst met demografische gegevens en vragen over je persoonlijke denk- en doe-stijl te beantwoorden.

Vertrouwelijkheid van gegevens

Alle onderzoeksgegevens blijven volstrekt vertrouwelijk en worden anoniem verwerkt. De

onderzoeksgegevens worden niet ter beschikking gesteld aan derden en worden alleen in anonieme gecodeerde vorm opgeslagen. De sleutel voor deze gegevens is in het bezit van de onderzoekers en zal niet uit handen worden gegeven.

Vrijwilligheid

Als je nu besluit af te zien van deelname aan dit experiment, zal dit op geen enkele wijze gevolgen voor je hebben. Als je tijdens het onderzoek zelf besluit je medewerking te staken, zal dat eveneens op geen enkele wijze gevolgen voor je hebben. Je kunt je medewerking dus te allen tijde staken. Je bent vrij om dit te doen zonder opgave van redenen. Mocht je je medewerking tijdens het onderzoek staken, dan zullen je gegevens worden verwijderd uit onze bestanden en vernietigd.

Duur van het onderzoek

Het onderzoek zal naar schatting maximaal een half uur bedragen.

Verzekering

Omdat dit onderzoek geen risico’s voor uw gezondheid of veiligheid met zich meebrengt, gelden de voorwaarden van de reguliere aansprakelijkheidsverzekering van de UvA.

Nadere inlichtingen

Als u nog verdere informatie over het onderzoek zou willen krijgen kunt u zich wenden tot de uitvoerende onderzoeker, Geerte van Kesteren (geerte.vankesteren@student.uva.nl), of de hoofdonderzoeker, dr. Nils Jostmann (tel: 020-5256889 of e-mail: n.b.jostmann@uva.nl, Nieuwe Achtergracht 129-B, 1018 WT Amsterdam, kamer G2.29).

Voor eventuele klachten over dit onderzoek kunt u zich wenden tot het lid van de Commissie Ethiek van de afdeling Psychologie van de Universiteit van Amsterdam, dr. Mark Rotteveel (telefoon:

(31)

020-31 5256713; e-mail: m.rotteveel@uva.nl, Nieuwe Achtergracht 129-B, 1018 WT Amsterdam, kamer G2.32).

Door hieronder op “ja” te klikken geef je aan dat je bovenstaande voorwaarden hebt gelezen en geaccordeerd. Door op “nee” te klikken geef je aan dat je niet instemt met de voorwaarden en wordt dit onderzoek onmiddellijk beëindigd.

 Ja  Nee

Demografische variabelen

Wat is je geslacht?  Man  Vrouw Hoe oud ben je?

ACS-90

We beginnen met een aantal algemene vragen. Elke vraag begint met een korte omschrijving van een situatie, met twee mogelijke reacties. Kies telkens de reactie die het beste weergeeft wat je het vaakst doet in die situatie. Het kan zijn dat je geen van beide reacties helemaal passend vindt. Maak dan a.u.b. toch een keuze welke reactie voor jou iets waarschijnlijker zou zijn. Denk niet te lang na, er zijn geen fouten of juiste antwoorden.

Wanneer ik iets kwijtraak dat heel waardevol voor me is en ik het nergens kan vinden:  vind ik het moeilijk om aan iets anders te denken

 zet ik het na een tijdje uit mijn gedachten

Wanneer ik weet dat ik iets binnenkort moet afmaken:  moet ik mezelf ertoe zetten om eraan te beginnen  vind ik het makkelijk om het af te krijgen

Wanneer ik wekenlang aan een project heb gewerkt en vervolgens alles misgaat:  kost het me veel tijd om mezelf aan te passen

 heb ik daar even last van, maar daarna denk ik er niet meer aan Wanneer ik niets bijzonders te doen heb en ik me verveel:

 vind ik het moeilijk om genoeg energie te vinden om überhaupt nog iets te doen  vind ik snel iets om te doen

Wanneer ik aan een wedstrijd meedoe en telkens verlies:  kan ik het verliezen makkelijk uit mijn gedachten zetten  blijft de gedachte aan het verliezen door mijn hoofd gaan

Wanneer ik mijzelf erop voorbereid een moeilijk probleem op te lossen:

 voelt het alsof ik voor een grote berg sta waarvan ik denk dat ik hem niet kan beklimmen  zoek ik naar een manier waarop het probleem zo goed mogelijk kan worden opgelost

Wanneer ik een nieuw apparaat, bijvoorbeeld een smartphone, heb gekocht dat per ongeluk op de grond valt en niet meer te repareren is:

(32)

32  zal ik daar weer snel overheen zijn

 zal het lang duren voordat ik daar overheen ben Wanneer ik een lastig probleem moet oplossen:

 is het gewoonlijk niet moeilijk voor me om eraan te beginnen

 is het moeilijk om de dingen in mijn hoofd op een rijtje te krijgen, waardoor ik niet meteen aan het probleem toekom

Wanneer ik iets belangrijks met iemand moet bespreken en die persoon steeds niet te bereiken is:  moet ik er onophoudelijk aan denken, zelfs wanneer ik iets anders aan het doen ben

 vergeet ik het gemakkelijk totdat ik die persoon weer zie

Wanneer ik onverwachts vrij heb en ik moet bedenken wat ik wil gaan doen:  duurt het lang voordat ik besloten heb wat ik ga doen

 beslis ik gewoonlijk wat ik ga doen zonder er veel over na te denken

Wanneer ik iets heb gekocht en thuis merk dat ik te veel heb betaald, en ik het geld niet kan terugkrijgen:

 kan ik me nergens anders op concentreren  vergeet ik dat weer gauw

Wanneer ik werk mee naar huis neem:

 vind ik het vaak moeilijk om het af te krijgen  doe ik het meestal meteen

Wanneer me wordt verteld dat mijn werk volledig tekortschiet:  trek ik me daar niet erg lang iets van aan

 voel ik me verlamd

Wanneer ik veel belangrijke dingen moet doen en al deze dingen haast hebben:  weet ik vaak niet waar ik moet beginnen

 vind ik het makkelijk om een plan te maken en daaraan vast te houden

Wanneer ik door het verkeer of het openbaar vervoer een belangrijke afspraak heb gemist:  vind ik het de eerste tijd daarna moeilijk om aan iets anders te beginnen

 vergeet ik dat snel en ga ik iets anders doen

Wanneer er twee dingen zijn die ik graag wil doen en ik ze niet tegelijk kan doen:  begin ik snel aan één ding en vergeet ik het andere

 is het voor mij niet makkelijk om datgene wat ik niet kon doen uit mijn gedachten te krijgen Wanneer iets erg belangrijk voor me is en het me maar niet lijkt te lukken:

 raak ik langzaam de moed kwijt

 laat ik het gewoon zitten en begin ik aan iets anders Wanneer ik iets belangrijks moet doen dat onaangenaam is:  dan doe ik het en dan ben ik ervan af

 kan het een poosje duren voordat ik mezelf ertoe kan zetten het te doen Wanneer iets me echt ontmoedigd heeft:

(33)

33  vind ik het moeilijk om ook maar íéts uit te voeren

 vind ik het makkelijk om mezelf af te leiden met andere dingen Wanneer ik aan een belangrijk project moet beginnen:

 denk ik er vaak te lang over na waar ik moet beginnen  heb ik er geen enkel probleem mee om te beginnen Wanneer een aantal dingen op dezelfde dag misgaat:  weet ik gewoonlijk niet hoe ik daarmee moet omgaan  ga ik gewoon door alsof er niets is gebeurd

Wanneer ik een saaie opdracht moet doen:

 heb ik gewoonlijk geen problemen om het af te krijgen  lukt het soms gewoon niet om erdoorheen te komen

Wanneer ik me volledig heb ingespannen om heel goed werk te leveren en het desondanks allemaal misgaat:

 vind ik het niet erg moeilijk om weer wat anders te gaan doen  heb ik moeite om ook nog maar íéts anders te doen

Wanneer ik verplicht ben om iets te doen wat saai en oninteressant is:  doe ik het snel zodat ik ervan af ben

 duurt het gewoonlijk een tijdje voordat ik eraan toekom

Dit is het einde van deze reeks vragen. Ga nu verder met het volgende onderdeel.

Instructie luisterfragment

Je krijgt nu een ingesproken tekst te beluisteren. De inhoud van de tekst is een filosofisch vraagstuk. Zorg dat je goed oplet om zoveel mogelijk te begrijpen van wat er gezegd wordt. Na afloop zal er getest worden wat je van de tekst hebt begrepen.

Zet nu de koptelefoon op en zorg dat hij aangenaam op je hoofd zit.

Met het volgende geluidsfragment kun je testen of het volume op een prettig luisterniveau staat. Wanneer dit zo is, kun je doorklikken naar de volgende pagina. Wanneer je het volume wilt aanpassen is het de bedoeling dit bij de taakbalk onderaan je scherm te doen, niet op de balk van het

geluidsfragment.

Het is de bedoeling dat je de filosofische tekst in één keer beluistert zonder pauzes. De taak is om zo veel mogelijk van de tekst te begrijpen. Ook als je iets niet begrijpt probeer dan toch zo goed mogelijk op te blijven letten.

Om te tekst te beluisteren, klik op de "play" knop links.

Als de tekst afgelopen is verschijnt er rechtsonder een pijl. Daar kan je op klikken om verder te gaan.

IPANAT

Voordat er vragen komen over de tekst zullen er eerst een aantal andere vragen worden gesteld.

Je zult nu een aantal woorden zien die afkomstig zijn uit een kunstmatige taal (bijvoorbeeld "TALEP"). Deze kunstwoorden zijn bedoeld om verschillende stemmingen uit te drukken

(34)

34 waarop het klinkt (bijvoorbeeld klinkt het geluid dat poezen maken al een beetje als "mauwen"). Beoordeel per kunstwoord welke stemmingen daar het beste bij passen. Probeer je te laten leiden door je gevoel en denk niet te veel na over je antwoorden. Spreek de woorden heel zachtjes voor jezelf uit.

Geef voor elke van de onderstaande stemmingen aan in hoeverre ze passen bij het kunstwoord SAFME? ______ Blij ______ Tevreden ______ Ontspannen ______ Geïrriteerd ______ Verdrietig ______ Neerslachtig

Geef voor elke van de onderstaande stemmingen aan in hoeverre ze passen bij het kunstwoord VIKES? ______ Blij ______ Tevreden ______ Ontspannen ______ Geïrriteerd ______ Verdrietig ______ Neerslachtig

Geef voor elke van de onderstaande stemmingen aan in hoeverre ze passen bij het kunstwoord TUNBA? ______ Blij ______ Tevreden ______ Ontspannen ______ Geïrriteerd ______ Verdrietig ______ Neerslachtig

Expliciete emotiemeting

We willen nu graag weten hoe jij je op dit moment voelt. Selecteer op een schaal van 1 (helemaal niet) tot 7 (helemaal wel) in hoeverre de stelling op dit moment op jou van toepassing is.

In hoeverre voel jij je op dit moment ontspannen?

In hoeverre voel jij je op dit moment blij?

In hoeverre voel jij je op dit moment tevreden?

In hoeverre voel jij je op dit moment geïrriteerd?

In hoeverre voel jij je op dit moment verdrietig?

In hoeverre voel jij je op dit moment neerslachtig?

(35)

35 In hoeverre is het gelukt om je tijdens het luisteren te concentreren?

In hoeverre deed jij je best om de tekst te begrijpen?

Tekstbegrip vragen

Er volgen nu een aantal vragen over de tekst die je net gehoord hebt. Schrijf op- of vul in wat jij denkt dat het beste antwoord is.

In hoeverre heb je de inhoud van de tekst begrepen?

In hoeverre vond je het leuk om de tekst proberen te begrijpen?

Schrijf hieronder op in 1 zin wat volgens jou de kernboodschap van de tekst is:

We willen nu kijken hoeveel je van de tekst hebt begrepen. Klik bij de volgende vragen telkens op het antwoord dat volgens jou juist is.

Het oordeel dat “de zon morgen niet opgaat” is:  Een feitelijk verband

 Een ideële relatie

 Een denkbeeldige verhouding  Een reële samenhang

Het oordeel dat “de zon morgen wel opgaat”  kan niet logisch bewezen worden

 kan wel logisch bewezen worden

Het oordeel “dat drie maal vijf gelijk is aan de helft van dertig” is  Een ideële relatie

 Een feitelijk verband

 Een denkbeeldige verhouding  Een reële samenhang

Het oordeel dat “het vierkant op de schuine zijde van een driehoek gelijk is aan de som der vierkanten op de rechthoekzijden” is waar…

 Tenzij in de natuur geen driehoeken of vierkanten zouden voorkomen  Ook als er in de natuur geen driehoeken of vierkanten zouden voorkomen Alle redeneringen die feitelijke verbanden betreffen, lijken gebaseerd te zijn op  De relatie van oorzaak en gevolg

 Ons geheugen en onze zintuigen  Wezenlijke relaties

 Fundamentale samenhang

Warmte en licht zijn volgens de tekst begeleidende effecten van  Menselijke aanwezigheid

 Vuur  De zon  De natuur

(36)

36 Geometrie, algebra en rekenkunde behoren tot wetenschappen gebaseerd op..

 Ideële relaties  Feitelijke verbanden  Reële samenhang

 Denkbeeldige verhouding

De wetenschap Psychologie zou volgens de tekst gebaseerd zijn op..  Feitelijke verbanden

 Ideële relaties  Reële samehhang

 Denkbeeldige verhouding

Fillertaak

Je krijgt nu een deel van de ingesproken tekst te lezen. Het is belangrijk dat je de tekst goed doorleest. Na 2,5 minuut gaat de pagina automatisch naar de volgende pagina.

Alle objecten van rationeel menselijk onderzoek laten zich gemakkelijk in twee soorten verdelen, namelijk ideële relaties en feitelijke verbanden. Geometrie, algebra en rekenkunde behoren als wetenschappen tot de eerste soort. Trouwens elke bewering die intuïtief of na een inzichtelijke bewijsvoering onomstotelijk vaststaat behoort hiertoe. “Dat het vierkant op de schuine zijde van een driehoek gelijk is aan de som der vierkanten op de rechthoekzijden” is een oordeel dat een relatie uitdrukt tussen deze figuren. “dat drie maal vijf gelijk is aan de helft van dertig” drukt een relatie uit tussen deze getallen. Oordelen van deze soort komen tot stand louter door de werking van het denken, onafhankelijk van wat er in het heelal werkelijk bestaat. Al zou er nooit een cirkel of driehoek in de natuur voorkomen, dan zouden de waarheden, die door Euclides zijn bewezen, hun zekerheid en evidentie blijven behouden.

Feitelijke verbanden, die het tweede soort objecten van het menselijke denken vormen, worden niet op dezelfde wijze vastgesteld; en onze zekerheid omtrent de waarheid ervan is niet van gelijke aard, hoe groot die ook is. Het tegenovergestelde van elk feitelijk verband is immers altijd mogelijk, omdat het nooit een tegenspraak inhoudt en door de geest met eenzelfde gemak en scherpte bedacht kan worden alsof het eveneens met de werkelijkheid overeenkomt. “Dat de zon morgen niet opgaat” is een oordeel dat niet minder begrijpelijk is en niet meer tegenspraak bevat dan de bevestiging “dat zij wel zal opgaan”. Een poging de onwaarheid hiervan logisch te bewijzen zou daarom tevergeefs zijn. Zou het inzichtelijk onwaar zijn, dan zou het een tegenspraak bevatten en nooit scherp door de geest gedacht kunnen worden.

Opletvraag

Dit is een heel ander type vraag. Je moet deze vraag overslaan. Deze vraag is alleen bedoeld om ervoor te zorgen dat je oplet en de instructies leest. Geef dus geen antwoord op de vraag over hoe jij je vandaag voelt in vergelijking met een normale dag. Je moet dus doorgaan naar de volgende vraag zonder deze vraag te beantwoorden.

In hoeverre voel jij je vandaag slechter of beter dan op een doorsnee-gewone dag? ______ Plaats de slider op de plek die aangeeft in hoe jij je voelt

Manipulatiecheck

(37)

37 Viel je iets op gedurende het luisteren naar de tekst?

 Ja  Nee Wat viel je op?

Viel je wat op aan de manier waarop de tekst werd voorgelezen?  Ja

 Nee

Wat viel je op aan de manier waarop de tekst werd voorgelezen?

Wat vond je het meest opvallend aan de manier hoe de tekst werd voorgelezen?  De stem van de spreker

 Het volume van het geluidsfragment

 De snelheid waarmee de tekst werd voorgelezen  Iets anders, namelijk…

Was er iets dat je opviel aan de stem van de spreker?  Ja

 Nee

Wat viel je op aan de stem van de spreker?

Hoe sympathiek vind je de persoon die het fragment heeft ingesproken?

Vond je dat de persoon die de tekst voorlas een bepaalde emotie uitte?  Ja

 Nee  Geen idee

Als je terugdenkt aan de stem van de spreker, welk van onderstaande opties kenmerkt het beste de stem van de spreker?

 Blij  Boos  Verdrietig  Bang

 iets anders namelijk… In hoeverre vond je de stem blij?

In hoeverre vond je de stem neerslachtig?

In hoeverre had de stem van de lezer een invloed op hoe jij je voelde?

In hoeverre voelde jij je beter of slechter als gevolg van de stem van de lezer?

(38)

38 Heb je al eerder aan een onderzoek deelgenomen waarbij je naar deze tekst moest luisteren?

 Ja  Nee

 Weet ik niet meer zeker

Debriefing

Beste Deelnemer,

Bedankt voor je deelname aan dit onderzoek. We zullen je nu nog het een of ander vertellen over dit onderzoek. Niet alles hebben we van tevoren kunnen mededelen omdat dit ongewenste gevolgen had kunnen hebben op de uitkomsten. Het doel van dit onderzoek is om te kijken hoe mensen tijdens een moeilijke taak (het begrijpen van een filosofische tekst) reageren op incidentele positieve signalen. Alle deelnemers hebben naar dezelfde tekst geluisterd. Bij sommige deelnemers was de tekst ingesproken met een licht vrolijke stem en bij andere deelnemers met een neutrale/licht verdrietige stem. We willen graag weten of deelnemers zich beter gaan voelen als zij de vrolijke stem hebben gehoord. Dit onderzoek is bedoeld om beter te leren begrijpen hoe mensen tijdens moeilijke situaties (bijvoorbeeld tijdens moeilijke taken) hun stemming reguleren. Als onze verwachtingen uitkomen zou dat betekenen dat incidentele positieve signalen een bron zijn om zich beter te gaan voelen.

We willen je vriendelijk vragen om niet over dit onderzoek met anderen te praten terwijl het

onderzoek nog gaande is. Als de deelnemers op de hoogte zijn van de positiviteit van de stem zou dat de resultaten negatief kunnen beïnvloeden. Hartelijk dank voor je begrip en medewerking.

Wanneer je nog vragen hebt, twijfel dan niet om deze te stellen aan de uitvoerende onderzoeker, Geerte van Kesteren (student Mastertrack Psychologie van Gezondheidsgedrag; e-mail:

geerte.vankesteren@student.uva.com) of aan de verantwoordelijke hoofdonderzoeker, Dr. Nils Jostmann (e-mail: N.B.Jostmann@uva.nl).

Voor eventuele klachten over dit onderzoek kan je je wenden tot Dr. Mark Rotteveel (e-mail: M.Rotteveel@uva.nl) van de Commissie Ethiek van de afdeling Psychologie van de Universiteit van Amsterdam.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er kan derhalve niet met zekerheid worden vastgesteld dat Tools4U in alle gevallen een juiste keuze is geweest en evenmin dat de juiste jongeren naar Tools4U

Tabel 3 Percentage loofaantasting vanaf inoculatie tot loofvernietiging object Bespuiting tot loofvernietiging Loofaantasting op 31 augustus A t/m E Dithane 5,7 F t/m J Shirlan 3,9..

Verder zal de invoering van Passend Onderwijs een groter beroep doen op de nevenruimten in de school, zullen mogelijke extra financiele middelen kunnen leiden tot verlaging van

Het buurtteam verwijst klan- ten naar het schulddienstverlenings- traject van W&amp;I als een klant advies en ondersteuning nodig heeft bij het aflossen van schulden en

Bij de behandeling van een rapport worden door de raad besluiten ge- nomen over de aanbevelingen en worden afspraken met het college gemaakt of toezeggingen door het college

2p 29 In welke generatie nakomelingen van dit deels heterozygote muizenpaar komen voor het eerst nakomelingen voor die homozygoot zijn voor het opgenomen genconstruct. A in de

Datum: 5 maart van 12.10u tot 13.00u (5 e lesuur) (interventiegroep) KUJ: vragenlijst en modelling 6 maart van 9.20u tot 10.10u (2 e lesuur) (controlegroep) VEJ:

Erkenning, excuses of openheid van zaken over wat er is gebeurd zijn vormen van herstel binnen de ontstane toestand, maar brengen de benadeelde niet terug in de toestand van voor