• No results found

Spreken is zilver, zwijgen is goud? : Het voorgestelde adviesrecht van het slachtoffer

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Spreken is zilver, zwijgen is goud? : Het voorgestelde adviesrecht van het slachtoffer"

Copied!
77
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

´Spreken is zilver, zwijgen is

goud?´

Het voorgestelde adviesrecht van het

slachtoffer

2 Juli 2014

Universiteit van Amsterdam Master Publiekrecht, traject Strafrecht

Begeleider: mw. mr. M. Steen

Natasja Goosen

(2)

Inhoud

Inhoud ...2

Inleiding ...4

Hoofdstuk 1: Het slachtoffer ...7

§ 1.1. De ontwikkeling van de rechten van het slachtoffer ...7

§ 1.1.1. Spreekrecht ...9

§ 1.1.2. Schriftelijke slachtofferverklaring ... 13

§1.1.3. Ontwikkeling na de invoering van het spreekrecht ... 14

§1.2. Tussenconclusie ... 15 Hoofdstuk 2: De verdachte ... 16 § 2.1. Onpartijdige rechter ... 16 § 2.1.1. EHRM ... 17 § 2.1.2. Nederland ... 18 § 2.2. Onschuldpresumptie ... 19 § 2.3. Hoor en wederhoor ... 21 §2.3.1. Het Ondervragingsrecht ... 21 §2.4.Tussenconclusie ... 24

Hoofdstuk 3: Het Conceptwetsvoorstel ... 26

§3.1. De aanleiding van het wetsvoorstel ... 26

§3.2. Inhoudelijke bespreking van het conceptwetsvoorstel ... 27

§3.2.1. Huidige regeling of tweefasenproces? ... 27

§3.2.2. Het spreekrecht en het adviesrecht ... 28

§3.2.3. De uitoefening en de positionering van het spreekrecht ... 31

§3.2.4. Verplichtingen van de rechter met betrekking tot het slachtoffer ... 32

§3.3. Tussenconclusie ... 32

Hoofdstuk 4: De gevolgen van het adviesrecht voor de belangen en de rechtspositie van de verdachte en het slachtoffer ... 33

§4.1. Het slachtoffer ... 33

§4.1.1. De positieve en negatieve gevolgen van het adviesrecht ... 33

§4.2. De verdachte ... 35

§4.2.1. De positieve en negatieve gevolgen van het adviesrecht ... 35

§4.2.2. Onpartijdige rechter ... 36

(3)

§4.2.4. Ondervragingsrecht ... 38

§4.3. Tussenconclusie ... 39

Conclusie ... 42

Bijlage 1: Conceptwetsvoorstel... 45

(4)

Inleiding

Voorheen had het slachtoffer geen belangrijke positie binnen het strafrecht. Het slachtoffer kon enkel de zaak op gang brengen en kon als getuige informatie verschaffen.1 Het was dus primair een zaak tussen de vervolgende overheid en het vervolgd individu.2 Door de opkomst van de ‘relationele rechtsopvatting’ werd dit uitgangspunt verlaten.3 Binnen de relationele

rechtsopvatting heeft het strafrecht een tweedelige taak namelijk het optreden tegen criminaliteit en het garanderen van rechtsbescherming aan iedere burger ten opzichte van niet alleen de overheid, maar ook ten opzichte van andere burgers.4 Deze verandering in opvatting heeft er voor gezorgd dat het slachtoffer een belangrijkere positie kreeg binnen het strafrecht door middel van onder andere de invoering van wetten die de rechten van slachtoffer beogen te waarborgen. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de invoering van het spreekrecht in 2005.5

Dit spreekrecht is een uitvloeisel van art. 3 van het Europees Kaderbesluit 2001/220/JBZ (hierna: Kaderbesluit).6 Dit Kaderbesluit spreekt over verschillende rechten namelijk het recht van het slachtoffer met respect te worden bejegend, te spreken en geïnformeerd te worden, te begrijpen en begrepen te worden en beschermd te worden in verschillende fasen van de strafprocedure.7 Het Kaderbesluit is in 2012 vervangen door de

Richtlijn 2012/29/EU (hierna: Richtlijn), waarin de eerder genoemde rechten gedetailleerder worden beschreven en worden aangescherpt.8 De Richtlijn heeft bovendien directe werking, waardoor slachtoffers direct een beroep kunnen doen op deze Richtlijn.9

Eerder is al aangegeven dat het slachtoffer sinds 2005 een spreekrecht geniet. Met de invoering van het spreekrecht werd beoogd een bijdrage te leveren aan het herstel van de

1S. Reynaers, ‘Slachtofferrechten in een dadergeoriënteerd strafrecht’, Ars Aequi 20060461, §2: De emancipatie van het

slachtoffer

2Reynaers 2006, §2: De emancipatie van het slachtoffer

3Reynaers 2006, §2: De emancipatie van het slachtoffer 4Reynaers 2006, §2: De emancipatie van het slachtoffer

5Wet van 21 juli 2004 tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering (invoering van spreekrecht

voor slachtoffers en nabestaanden), Stb. 2004, 382

6F.F. Langemeijer, ‘Het slachtoffer en het strafproces’, 2e druk, Kluwer, Deventer 2010, p. 79; art. 3 Europees Kaderbesluit

2001/220/JBZ

7Langemeijer, 2010, p.8; Europees Kaderbesluit 2001/220/JBZ, inleiding §8

8T. Könings, S. Wahedi & T. Waterbolk, ‘Het Europees recht en de bescherming van kwetsbare slachtoffers van

misdrijven’, NJB 2013/1932, §2. ‘The forgotten figure’ in het Kaderbesluit en de Richtlijn; M.S. Groenhuijsen, ‘Aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces: naar een adviesrecht omtrent ‘de vragen van art. 350?’, Delikt & Delinkewent 2014/15, punt 2; Richtlijn 2012/29/EU

9Könings, Wahedi & Waterbolk, 2013, §2. ‘The forgotten figure’ in het Kaderbesluit en de Richtlijn; Groenhuijsen, 2014,

(5)

emotionele schade en erkenning van het slachtoffer.10 De rechter kan dan uit eerste hand vernemen wat de gevolgen zijn geweest van het misdrijf voor het slachtoffer en dit eventueel meenemen in de straftoemeting. Bovendien kan het verlies in vertrouwen in de rechtstaat worden hersteld, heeft het preventieve werking en kan er een heilzame werking vanuit gaan.11

Sinds de zaak van Robert M. heeft het spreekrecht van slachtoffers hernieuwde aandacht gekregen.12 Robert M. werd verdacht van het misbruiken van een groot aantal kinderen.13 Deze zaak bracht aan het licht dat de kring van spreekgerechtigden te beperkt was.14 Naar aanleiding van deze zaak is de kring van spreekgerechtigden door middel van een wetswijziging verruimd.15

Het spreekrecht zoals het is ingevoerd in 2005 werd echter door slachtoffers als beperkend ervaren: het slachtoffer wenst zich namelijk ook te kunnen uiten over bijvoorbeeld de gewenste strafmaat.16 Om aan die wens te voldoen heeft staatssecretaris Teeven een conceptwetsvoorstel opgesteld waarin een adviesrecht van het slachtoffer met betrekking tot de vragen van art. 350 Sv is neergelegd.17

Indien het conceptwetsvoorstel wordt aangenomen, mag het slachtoffer zich dus uitlaten over de bewijsbaarheid van het feit, de kwalificatie daarvan, de strafbaarheid van de dader en de strafmaat.18 Aan dit adviesrecht zijn wel consequenties verbonden voor het slachtoffer: het slachtoffer kan namelijk worden beëdigd om zo een ondervragingsrecht van de verdediging te kunnen realiseren.19 Deze ondervraging kan echter grote gevolgen hebben voor het slachtoffer, het kan bijvoorbeeld het risico op secundaire victimisatie vergroten.

10H.M. van Maurik, ‘Commentaar op art. 51e Sv’, in: C.P.M. Cleiren, J.H. Crijns & M.J.M. Verpalen (red.), Tekst &

Commentaar Strafvordering, Deventer: 2013, Kluwer, tiende druk, ‘3. Doel van de invoering en de uitbreiding van het

spreekrecht’

11

van Maurik, T&C art. 51e Sv; Langemeijer, 2010, p.80

12Volkskrant, 12 maart 2012, ‘Advocaat Robert M. stelt spreekrecht ouders ter discussie’,

http://www.volkskrant.nl/vk/nl/4244/Kindermisbruik/article/detail/3224244/2012/03/12/Advocaat-Robert-M-stelt-spreekrecht-ouders-ter-discussie.dhtml, laatst geraadpleegd op 2 juli 2014 om 18:00 uur

13Gerechtshof Amsterdam 26 april 2013, LJN BZ8885 14Gerechtshof Amsterdam 26 april 2013, LJN BZ8885

15

Wet van 12 juli 2012 tot Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces, Stb. 2012, 345. Hierin werd ook de mogelijkheid van vertegenwoordiging geïntroduceerd.

16Conceptwetsvoorstel ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces,

http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2013/10/05/wetsvoorstel-wetboek-van-strafvordering-ter-aanvulling-van-het-spreekrecht.html, MvT p.6, laatst geraadpleegd op 2 juli 2014 om 18:00 uur (Bijlage 1)

17Art. 51e lid 1 + 8Conceptwetsvoorstel (Bijlage 1) 18Art. 51e lid 1 + 8Conceptwetsvoorstel (Bijlage 1) 19Art. 302 lid 4Conceptwetsvoorstel (Bijlage 1)

(6)

Daarnaast is het mogelijk dat aan bepaalde verwachtingen van het slachtoffer niet kan worden voldaan, bijvoorbeeld door het niet overnemen van het advies door de rechter.

Het mag duidelijk zijn dat het geven van een advies omtrent de vragen van art. 350 Sv ook invloed kan hebben op de rechten van verdachte. Daarbij kan allereerst gedacht worden aan de onpartijdigheid van de rechter: de rechter is namelijk verplicht het slachtoffer met respect te bejegenen, maar ook de onschuldpresumptie in acht te nemen. Daarnaast kan er gedacht worden aan de onschuldpresumptie die in nauw verband staat met de onpartijdigheid van de rechter: wanneer de rechter partijdig is zal hij doorgaans de onschuldpresumptie niet in zijn overwegingen meenemen. Tot slot kan er gedacht worden aan het beginsel van hoor en wederhoor: de verdachte heeft een ondervragingsrecht, waarbij het slachtoffer als getuige wordt beëdigd.

In deze scriptie zal onderzocht worden wat dit wetsvoorstel precies inhoudt voor de verdachte en het slachtoffer en wat de gevolgen van dit wetsvoorstel zijn voor de rechten van de verdachte en het slachtoffer. Daarbij is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd:

Wat zijn de mogelijke gevolgen van het voorgestelde adviesrecht voor de belangen en de rechtspositie van de verdachte en het slachtoffer?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden, is het onderzoek als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 zullen de rechten van het slachtoffer worden behandeld. Daarbij zal er kort aandacht besteed worden aan de historische ontwikkeling en de ratio achter de introductie van slachtofferrechten. Er zal bovendien in het bijzonder aandacht geschonken worden aan het spreekrecht en de slachtofferverklaring. In hoofdstuk 2 zullen de rechten van de verdachte worden behandeld. Er zal daarbij specifiek gekeken worden naar de rechten die de verdachte heeft in het kader van art. 6 EVRM. Daarbij kan gedacht worden aan het recht op een onpartijdige rechter, de onschuldpresumptie en het ondervragingsrecht als onderdeel van het beginsel van hoor en wederhoor. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens het conceptwetsvoorstel behandeld. In hoofdstuk 4 zal het adviesrecht worden afgezet tegen de rechten van de verdachte en het slachtoffer. Er zal worden afgesloten met een conclusie waarin de probleemstelling zal worden beantwoord.

(7)

Hoofdstuk 1: Het slachtoffer

De positie van het slachtoffer heeft de afgelopen jaren een enorme ontwikkeling doorgemaakt. Van de enkele mogelijkheid om te worden gevoegd als benadeelde partij tot een procesdeelnemer met een spreekrecht en nu eventueel een adviesrecht. Er is daarbij specifiek gekozen voor een geleidelijke ontwikkeling, gezien onder andere de belangen van het slachtoffer (bijvoorbeeld het risico op secundaire victimisatie). Nu het slachtoffer een adviesrecht krijgt, is het belangrijk om te kijken naar de eerdere rechten en belangen van het slachtoffer om dit adviesrecht goed te kunnen analyseren en beoordelen.

§ 1.1. De ontwikkeling van de rechten van het slachtoffer

Een eigen positie van het slachtoffer in het strafproces was honderd jaar geleden niet denkbaar.20 Bij het bepalen van de rechtspositie van de benadeelde partij werd op voorhand

gesteld dat de benadeelde partij in elk geval geen getuigen zou horen, omdat het onmogelijk werd geacht om die getuigen verklaringen te laten afleggen die alleen de schade en het noodzakelijk gevolg zouden betreffen.21 Men achtte het onmogelijk dat verklaringen van

getuigen van de benadeelde partij van invloed zou zijn op de strafzaak tegen de verdachte.22

Als bezwaar werd de vermenging van de burgerlijke actie met de strafactie genoemd: door voeging en vermenging zou de aandacht van de rechter teveel worden afgeleid van de strafzaak, waardoor de strafzaak op de achtergrond zou raken.23 Uitgangspunt was dan ook dat de benadeelde partij alleen werd toegelaten indien een zaak eenvoudig van aard was, de rechter daar niet te veel aandacht aan behoefde te besteden en hij zich geheel met de strafzaak bezig kon houden.24 De hoogte van de vordering was ook beperkt: bij de kantonrechter tot een bedrag van ƒ50,- en bij de Rechtbank en Hoge Raad ƒ150,-.25 Later is dit verhoogd tot

respectievelijk ƒ600,- en ƒ1500,-.26

Door de politisering van het criminaliteitsprobleem in de jaren zeventig van de vorige eeuw werd de staat gedwongen om naar de direct betrokken burgers, dat wil zeggen de

20

A.C. Bijlsma, ‘Praktijkboek slachtofferzorg: de rol van het slachtoffer in het strafproces’, Wolf Legal Publishers, Nijmegen 2009, p. 2

21Bijlsma, 2009, p. 2 22Bijlsma, 2009, p. 2 23Bijlsma, 2009, p. 2 24Bijlsma, 2009, p. 2

25Bijlsma, 2009, p. 2; art. 44 lid 3, 56 lid 3 en 92 lid 3 RO (oud 1907) 26Bijlsma, 2009, p. 2; art. 44 jo 56 RO (oud)

(8)

slachtoffers, te luisteren.27 Dit kwam tot uitdrukking door de ontwikkeling van

slachtofferenquêtes en onderzoek naar de ervaringen en opinies van slachtoffers met betrekking tot politie en justitie en naar gevoelens van slachtoffers met betrekking tot de veiligheid of onveiligheid van hun leefomgeving.28 De victimologie heeft hier een grote rol in

gespeeld: door de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog verdween de eigen schuld van het slachtoffer naar de achtergrond en kwam de nadruk te liggen op adequate hulpverlening aan slachtoffers.29 De hulpverlening in Nederland kwam op twee punten tekort: het overgrote deel van slachtoffers werd niet actief benaderd en het slachtoffer wist zelf de weg naar hulpverlenging niet te vinden.30

In victimologisch onderzoek is aangetoond dat de essentie van slachtofferschap vooral moet worden gezocht in een geschokt vertrouwen in de omgeving.31 Door victimologische

inzichten is het slachtofferbeleid aangepast.32 Daarbij kan allereerst gedacht worden aan de

invoering van de Richtlijnen Vaillaint in 1987 waarin een correcte en een zorgvuldige bejegening werd beoogd.33 Dit hield in het informeren van het slachtoffer, informatieverstrekking en schadevergoeding door de dader.34 Daarnaast heeft het fenomeen secundaire victimisatie een rol gespeeld bij de aanpassing van het beleid.35

Zoals in de vorige alinea is aangegeven, vormden de bejegening en de schadevergoeding een belangrijk onderdeel van de Richtlijn Vaillaint. Er was echter behoefte aan een uitbreiding van de tot dan toe bestaande mogelijkheid tot schadevergoeding in het strafproces.36 Vanwege deze kritiek werd de Commissie Terwee ingesteld.37 Deze commissie

bracht haar rapport uit in 1988, welke min of meer een kant en klaar wetsontwerp was.38 Dit

rapport werd grotendeels overgenomen en leidde tot de Wet Terwee.39 In de Wet Terwee

27J.J.M. van Dijk, M.S. Groenhuijsen & F.W. Winkel, ‘Victimologie; voorgeschiedenis en stand van zaken’, in: J.J.M. van

Dijk, M.S. Groenhuijsen & F.W. Winkel e.a., Victimologie, slachtofferschap en samenleving, Den Haag, Justitiële Verkenningen, Jaargang 33, nummer 3, 2007, WODC, p. 19 e.v.

28Van Dijk, Groenhuijsen & Winkel, 2007, p. 19 e.v. 29Van Dijk, Groenhuijsen & Winkel, 2007, p. 12 e.v. 30Van Dijk, Groenhuijsen & Winkel, 2007, p. 16 e.v. 31Van Dijk, Groenhuijsen & Winkel, 2007, p. 22 e.v. 32Van Dijk, Groenhuijsen & Winkel, 2007, p. 22 e.v.

33Van Dijk, Groenhuijsen & Winkel, 2007, p. 22 e.v.; Bijlsma, 2009, p. 3 34Bijlsma, 2009, p. 3

35Van Dijk, Groenhuijsen & Winkel, 2007, p. 22 e.v. 36Bijlsma, 2009, p. 3

37Bijlsma, 2009, p. 4 38Bijlsma, 2009, p. 4 39Bijlsma, 2009, p. 4

(9)

werden de voegingsmogelijkheden verruimd en werd de schadevergoedingmaatregel ingevoerd.40

In 2001 werd vervolgens het Kaderbesluit uitgevaardigd die tot doel had de harmonisatie van de wetgeving van de lidstaten in bepaalde opzichten.41 In het Kaderbesluit

werden de volgende rechten omschreven: het recht van het slachtoffer met respect te worden bejegend, te spreken en geïnformeerd te worden, te begrijpen en begrepen te worden en beschermd te worden in verschillende fasen van de strafprocedure.42 In Nederland werd in 2005 het spreekrecht van het slachtoffer en nabestaanden wettelijk geregeld ter uitvoering van het Kaderbesluit.43 Staatssecretaris Teeven wil middels het conceptwetsvoorstel het recht om te spreken verder uitbreiden door de invoering van een adviesrecht.44 Onder het recht om te spreken kunnen het spreekrecht en de schriftelijke slachtofferverklaring worden geschaard. Hierna zullen het spreekrecht en de schriftelijke slachtofferverklaring worden behandeld. In hoofdstuk 3 wordt het adviesrecht behandeld.

§ 1.1.1. Spreekrecht

Het spreekrecht is het recht van het slachtoffer of diens nabestaande om een verklaring af te leggen ter zitting. Dit spreekrecht is in 2005 in de wet gekomen door het wetsvoorstel van Tweede Kamerlid Dittrich.45 Voor de invoering van het spreekrecht werd al geëxperimenteerd met het gebruik van de schriftelijke slachtofferverklaring: deze werd in het dossier gevoegd zodat het op de zitting ter discussie kon worden gesteld.46 De wetgever was echter van mening dat op deze manier onvoldoende tegemoet werd gekomen aan de wens van het slachtoffer en heeft toen aan slachtoffers en nabestaanden ook een mondeling spreekrecht

40R.S.B. Kool, ‘Uit de schaduw. De emancipatie van het slachtoffer binnen de strafrechtpleging’, Justitiële Verkenningen,

jaargang 25, nummer 9, 1999, p. 65; art. 51a e.v. Sv + art. 36f Sr. De schadevergoedingsmaatregel is een maatregel opgelegd door de strafrechter en kan worden opgelegd voor ieder strafbaar feit waarbij het slachtoffer betrokken is. voorwaarde is dat de rechter de maatregel kan opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De bewezenverklaring speelt hierbij een rol. De hoogte van het bedrag op te leggen bij schadevergoedingsmaatregel mag het schadebedrag niet overschrijden. Zie Bijlsma, 2009, p. 151 e.v.

41F.F. Langemeijer, ‘Het slachtoffer en het strafproces’, 2e druk, Kluwer, Deventer 2010, p.8; Kaderbesluit 2001/220/JBZ

42Langemeijer, 2010, p.8; Kaderbesluit 2001/220/JBZ

43Langemeijer, 2010, p.6; art. 51e Sv; Wet van 12 juli 2012 tot Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter

uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces, Stb. 2012, 345.

44Wetsvoorstel ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces (later

Conceptwetsvoorstel), http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2013/10/05/wetsvoorstel-wetboek-van-strafvordering-ter-aanvulling-van-het-spreekrecht.html, p. 1, art. 51e Sv, laatst geraadpleegd op 2 juli 2014 om 18:00 uur (Bijlage 1)

45R. Korver, ‘Recht van Spreken’, Arbeiderspers, Utrecht 2012, p. 216; G.J.M. Corstens, Het Nederlands Strafprocesrecht,

7e druk, Kluwer, Deventer 2011, p.72 46Corstens, 2011, p.72

(10)

toegekend.47 Dit spreekrecht kan ook bijdragen aan het doel van het strafgeding namelijk ‘het waarborgen van een adequate reactie op een strafrechtelijk gesanctioneerde schending van de rechtsorde’.48 Daarnaast krijgt het slachtoffer erkenning door deze beperkte

participatiemogelijkheid, kan de rechter meer informatie vergaren en kan de verdachte worden geconfronteerd met de gevolgen die het misdrijf voor het slachtoffer teweeg hebben gebracht.49 Het slachtoffer is, wanneer zij het spreekrecht uitoefent, geen getuige.50 Zij kan

niet worden ondervraagd, maar blijkens art. 302 lid 1 Sv mogen er wel vragen worden gesteld.51 Wanneer deze verklaring echter wordt betwist, dient het slachtoffer alsnog als getuige te worden beëdigd om zo de verdediging de mogelijkheid te geven het ondervragingsrecht te kunnen uitoefenen. Indien de rechter het slachtoffer niet als getuige beëdigd, zal de rechter voorzichtig met de verklaring om moeten gaan, om zo niet het ondervragingsrecht van de verdediging te frustreren in geval van betwisting van de verklaring.52

Uit art. 51e Sv blijkt dat het slachtoffer, de vertegenwoordiger van een minderjarig slachtoffer of een nabestaande het spreekrecht kan uitoefenen indien het een misdrijf betreft waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf staat van acht jaar of meer, dan wel één van de in art. 51e lid 1 Sv genoemde misdrijven.53 Naar wettelijke omschrijving houdt in dat er geabstraheerd moet worden van algemene strafverhogende en strafverlichtende omstandigheden.54

De verklaring die wordt gegeven middels het spreekrecht behelst de gevolgen van het misdrijf voor het slachtoffer of de nabestaande.55 Er mag verklaard worden over fysieke,

psychische en economisch geleden schade en bijvoorbeeld gevolgen voor het gezinsleven, studie, werk of sociale contacten.56 Het gaat dus zowel om materiële als immateriële schade. De materiële schade mag echter niet op geld gewaardeerd worden: dat is slechts aan de orde indien er aanspraak is op een vergoeding van de geleden schade door gevoegd te worden als

47Corstens, 2011, p.72 48Corstens, 2011, p.72 49Corstens, 2011, p.72 50Corstens, 2011, p.72 51Corstens, 2011, p.72

52Corstens, 2011, p.72, zie ook art. 311 lid 4 Sv 53Corstens, 2011, p.73

54Corstens, 2011, p.73 55Corstens, 2011, p.73

56H.M. van Maurik, ‘Commentaar op art. 51e Sv’, in: C.P.M. Cleiren, J.H. Crijns & M.J.M. Verpalen (red.), Tekst &

(11)

benadeelde partij.57 De nabestaande zal kunnen spreken over het verlies van de levensgezel, bloedverwant en de uitwerking die het verlies heeft op het gezinsleven of werk van de nabestaande.58 Een vertegenwoordiger van een minderjarig slachtoffer zal verslag kunnen

doen van de gevolgen van het strafbare feit die de vertegenwoordiger bij het minderjarige slachtoffer heeft waargenomen. De vertegenwoordiger mag ook verklaren over de gevolgen die het misdrijf bij hemzelf teweeg heeft gebracht.59 Het slachtoffer of de nabestaande mag

zich niet uiten over de gewenste strafmaat. Er is slechts sprake van een ‘victim impact statement’.60 Indien er wel wordt gesproken over de bewijsbaarheid, strafbaarheid of

straftoemeting, dient de voorzitter in te grijpen en aan te geven dat er alleen gesproken mag worden over de gevolgen.61

Ten tijde van de behandeling van het wetsvoorstel zijn er meerdere bezwaren geuit tegen de invoering van een spreekrecht: zoals (bijvoorbeeld) het risico op secundaire victimisatie (het slachtoffer of de nabestaande kan beschadigd worden door de reacties van de verdediging of door de rol van de pers rondom het strafproces), de bewaking van de partijdigheid en objectiviteit van de rechter, de rechten van verdachte, de vrees dat de rechter de regie van de zitting kan verliezen, het niet kunnen waarmaken van gewekte verwachtingen bij het slachtoffer of nabestaande en het negatieve effect die het kan hebben op het strafrechtelijk apparaat.62 Slachtofferhulp Nederland heeft onder andere bekeken of de bezwaren in de praktijk waarheid zijn geworden.63 Daarbij ging het volgens Slachtofferhulp

Nederland om drie kritische punten: het risico op ‘emotionele en dramatische toestanden’ in de rechtszaal en verstoring van de orde, het negatieve effect op de efficiency van de procesgang en de rechten voor slachtoffers kunnen ten koste gaan van de rechten van de verdachten (bijvoorbeeld het recht op een onpartijdige rechter en zijdelings het ondervragingsrecht met betrekking tot toetsing van de verklaring).64 Met betrekking tot het

eerste bezwaar wordt aangegeven dat deze angst geen werkelijkheid is geworden. Het spreken in de rechtszaal is weliswaar een indrukwekkend gebeuren, maar door degelijke

57 van Maurik,T&C art. 51e Sv; art. 51f Sv 58 van Maurik,T&C art. 51e Sv; art. 51e lid 2 Sv 59 van Maurik,T&C art. 51e Sv; art. 51e lid 2 Sv 60Corstens, 2011, p.73

61van Maurik, T&C art. 51e Sv

62A.K. de Graauw, ‘Spreekrecht ter zitting’, TREMA 2004, nummer 8, p.346; S.B.L. Leferink & K.H. Vos, ‘Spreekrecht en

schriftelijke slachtofferverklaring: recht of kans? Een onderzoek naar het Victim Impact Statement in de praktijk van het Nederlands strafrecht’, Slachtofferhulp Nederland, 22 februari 2008, p. 43

63Leferink & Vos, 2008, p. 43 64Leferink & Vos, 2008, p.43 – 45

(12)

voorbereiding kunnen uitbarstingen worden voorkomen.65 Volgens Slachtofferhulp Nederland is er ook geen sprake van negatieve effecten op de efficiency. Het spreekrecht wordt namelijk veelal in meervoudige kamers uitgeoefend waar de gemiddelde duur al snel een dagdeel of een hele dag beslaat. Er wordt dan geen probleem gemaakt van een extra ‘kwartiertje’ voor het slachtoffer.66 Over het laatste bezwaar wordt gezegd dat het spreekrecht aan strakke regels

is gebonden: er mag alleen gesproken worden over de gevolgen. Bovendien mag de verdachte van de rechter een reactie geven. Verder wordt door de Slachtofferhulp Nederland aangegeven dat het spreekrecht in de huidige vorm geen bedreiging vormt voor de rechten van verdachte, dit wordt verder echter niet onderbouwd.67

In hetzelfde onderzoek heeft Slachtofferhulp Nederland ook naar de effecten van het spreekrecht op het slachtoffer gekeken. De beoogde effecten kunnen als volgt worden omschreven: herstel van emotionele schade, vergroting van de informatievergaring door de rechter, serieus genomen worden binnen het strafrecht en door de vergrootte zichtbaarheid kan het preventief werken. Het spreekrecht heeft dan een therapeutische, informatieve en preventieve functie.68 Bij de therapeutische functie zijn gunstige effecten te onderscheiden, zoals erkenning en begrip, invloed en controle, het overwinnen van angst en kwetsbaarheidgevoelens en de rechtvaardigheid.69 Er zijn echter ook risico’s verbonden aan het spreekrecht die kunnen leiden tot secundaire victimisatie.70 Daarbij kan allereerst gedacht worden aan de ondervraging die plaats kan vinden naar aanleiding van een uitgebracht advies.71 Daarnaast is het mogelijk dat de verwachtingen die het slachtoffer heeft niet kunnen

worden waargemaakt.72 En tenslotte kan de procedure zelf leiden tot secundaire victimisatie.73

Het daadwerkelijke effect zal per geval verschillen. Het ene slachtoffer is namelijk weerbaarder dan het andere slachtoffer.74 Met betrekking tot de informatieve functie wordt gesteld dat het spreekrecht wel degelijk voldoet aan de informatieve doelstelling: het leidt tot betere beeldvorming bij de officier van justitie en bij de rechter en het draagt bij aan een betere motivering van het vonnis.75 Tenslotte wordt gesteld dat het niet mogelijk is om

65Leferink & Vos, 2008, p.43 66Leferink & Vos, 2008, p.43 + 44 67Leferink & Vos, 2008, p.44 68Leferink & Vos, 2008, p.34 69Leferink & Vos, 2008, p.34 – 38 70Leferink & Vos, 2008, p.34 – 38 71Leferink & Vos, 2008, p.34 – 38 72Leferink & Vos, 2008, p.34 – 38 73Leferink & Vos, 2008, p.34 – 38 74Leferink & Vos, 2008, p.34 – 38 75Leferink & Vos, 2008, p.38 + 39

(13)

conclusies te trekken over het preventieve effect van de verklaring. Dat de vergrote zichtbaarheid een preventief effect kan hebben, is volgens de auteurs discutabel.76 Er kan daarbij gewezen worden op roken en het alcoholgebruik in combinatie met autorijden: mensen weten dat het slecht is en toch doen ze het.77

Maar heeft het spreekrecht ook effect op het rechterlijk oordeel? In bovenstaande onderzoek wordt namelijk aangegeven dat slachtoffers gebruik maken van het spreekrecht met als doel de beslissing van de rechter en de strafmaat te beïnvloeden.78 Uit onderzoek is echter gebleken dat de aan- of afwezigheid van een slachtofferverklaring en de wijze waarop deze is afgelegd geen effect hebben op de strafmaat.79 Dit hebben de onderzoekers gemeten aan de hand van een vragenlijst die werd ingevuld door gevorderde strafrechtstudenten, waarin onder andere de vraag naar de gewenste straf was opgenomen.80 Deze groep werd gekozen omdat zij beschikken over enige basiskennis van het strafrecht en is een voor de hand liggende vervanger voor rechters als juridische beslissers.81 Deze studenten kregen een fictief maar realistisch strafdossier over mishandeling voor zich, waarbij vier verschillende varianten werden gebruikt.82 Het feit dat de slachtofferverklaring geen effect heeft op de strafmaat kan worden verklaard aan de hand van het feit dat de slachtofferverklaring weinig relevante informatie toevoegt aan het dossier en het feit dat een juridische beoordelaar in staat is de gevolgen die in de verklaringen worden genoemd te objectiveren en zich te distantiëren van emotie.83

§ 1.1.2. Schriftelijke slachtofferverklaring

In geval dat het slachtoffer, de vertegenwoordiger van het minderjarige slachtoffer of de nabestaande geen gebruik wil of kan maken van het spreekrecht, kan de desbetreffende persoon gebruik maken van de schriftelijke slachtofferverklaring.84 Er kan ook van de schriftelijke slachtofferverklaring gebruik worden gemaakt in combinatie met het spreekrecht

76Leferink & Vos, 2008, p.39 + 40 77Leferink & Vos, 2008, p.39 + 40

78Leferink & Vos, 2008, p. 35; K. Lens, A. Pemberton & M. Groenhuijsen, ‘Het spreekrecht in Nederland: een bijdrage aan

het emotioneel herstel van slachtoffers?’, WODC, INTERVICT/PrismaPrint Tilburg, juni 2010, p.13 + 64 e.v.

79M. Kampen, J. de Keijser & A. Schoep, ‘Het effect van de slachtofferverklaring op straftoemeting: een experimenteel

onderzoek onder rechtenstudenten’, Tijdschrift voor Criminologie 2013 (55) 1, p.38; Dit volgt ook uit het artikel van J.W. de Keijser & M. Malsch, ‘Is spreken zilver en zwijgen goud? Spreekrecht en het ontstemde slachtoffer’, Delikt & Delinkwent 2002, afl.1, p. 5 – 20

80Kampen, de Keijser & Schoep, 2013, p. 30 e.v. 81Kampen, de Keijser & Schoep, 2013, p. 34 82Kampen, de Keijser & Schoep, 2013, p. 30 e.v. 83Kampen, de Keijser & Schoep, 2013, p.38

(14)

in zaken waarin dat is toegestaan.85 Ook in de schriftelijke slachtofferverklaring worden de gevolgen omschreven die het strafbare feit heeft gehad op het slachtoffer, de

vertegenwoordiger van het minderjarige slachtoffer of de nabestaande.86

De schriftelijke slachtofferverklaring wordt veelal opgesteld met behulp van een medewerker van Slachtofferhulp Nederland, maar het slachtoffer hoeft hier geen gebruik van te maken.87 De schriftelijke slachtofferverklaring wordt vervolgens ingeleverd bij de officier

van justitie, die de verklaring in het dossier voegt.88 De verklaringen kunnen dan ter zitting worden besproken; de verklaring wordt veelal geheel of gedeeltelijk voorgelezen.89

De schriftelijke slachtofferverklaring die in het dossier is gevoegd, kan worden beschouwd als een schriftelijk bescheid in de zin van art. 344 lid 1 onderdeel 5 Sv en kan als zodanig ook voor het bewijs worden gebruikt, mits is voldaan aan de bewijsregels zoals bijvoorbeeld de bewijsminima.90

§1.1.3. Ontwikkeling na de invoering van het spreekrecht

Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoeksproject Strafvordering 2001 en ter uitvoering van het Kaderbesluit is er een afzonderlijke titel opgenomen in de wet waarin de rechten van het slachtoffer zijn geregeld.91 Vervolgens is in 2012 de kring van spreekgerechtigden uitgebreid naar aanleiding van de zaak Robert M. en is er een mogelijkheid tot vertegenwoordiging opgenomen in de wet.92

In datzelfde jaar is Richtlijn 2012/29/EU aangenomen ter vervanging van het Kaderbesluit waarin minimumnormen worden vastgesteld voor de rechten, ondersteuning en bescherming van slachtoffers van strafbare feiten.93 In deze Richtlijn zijn de volgende rechten opgenomen: recht te begrijpen en te worden begrepen, recht op informatie, recht op het doen van aangifte, recht op vertolking en vertaling, recht op toegang tot slachtofferhulporganisaties, recht te worden gehoord, rechten in geval van een beslissing tot niet-vervolging, recht op rechtsbijstand, recht op een beslissing inzake schadevergoeding door de dader in de loop van de strafprocesdure en recht op bescherming.94

85Langemeijer, 2010, p.78

86 van Maurik,T&C art. 51e Sv; Langemeijer, 2010, p.78. Zie voor verdere uitwerking van de ‘gevolgen’ §1.1.1. 87Langemeijer, 2010, p.79

88Langemeijer, 2010, p.79; art. 51b Sv 89Langemeijer, 2010, p.79

90 van Maurik,T&C art. 51e Sv 91Langemeijer, 2010, p.6; Titel IIIA Sv 92 van Maurik,T&C art. 51e Sv 93Richtlijn 2012/29/EU

(15)

§1.2. Tussenconclusie

Het slachtoffer heeft in de loop der jaren rechten gekregen binnen het strafproces. Het spreekrecht en de schriftelijke slachtofferverklaring zijn één van de belangrijkste rechten omdat deze rechten ervoor zorgen dat het slachtoffer zich serieus genomen voelt, er informatieve werking vanuit gaat en de verdachte wordt geconfronteerd met de gevolgen van het misdrijf. Het slachtoffer maakt ook gebruik van het spreekrecht om de strafmaat te kunnen beïnvloeden. In de praktijk blijkt echter dat de verklaring die wordt gegeven door het slachtoffer geen invloed heeft op de strafmaat.

(16)

Hoofdstuk 2: De verdachte

In het vorige hoofdstuk is aandacht besteed aan de positie van het slachtoffer. Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, moet er ook naar de rechtspositie en belangen van de verdachte gekeken worden. Één van de belangrijkste rechten van verdachte in het kader van het adviesrecht is het recht op een eerlijk proces, ‘the right to a fair trial’, zoals neergelegd in art. 6 EVRM. In dit hoofdstuk zal aandacht worden geschonken aan enkele elementen van dit recht die in het licht van het voorgestelde adviesrecht van het slachtoffer relevant zijn. Allereerst zal het recht op een onpartijdige rechter worden besproken, waarna er gekeken wordt naar de onschuldpresumptie die in nauw verband staat met de onpartijdigheid van de rechter. Tenslotte zal er gekeken worden naar het beginsel van hoor en wederhoor waarbij er met name gekeken zal worden naar het ondervragingsrecht van de verdachte vanwege het feit dat de verdachte een ondervragingsrecht geniet wanneer het slachtoffer een advies geeft omtrent de vragen van art. 350 Sv.95

§ 2.1. Onpartijdige rechter

Ter bescherming van de onschuldpresumptie zoals die is neergelegd in het tweede lid van art. 6 EVRM, dient de rechter niet vooringenomen te zijn met betrekking tot de concrete zaak die hij krijgt toegewezen: de rechter dient onpartijdig te zijn.96 In de literatuur wordt er een onderscheid gemaakt tussen de objectieve onpartijdigheid en de subjectieve onpartijdigheid. Bij de objectieve onpartijdigheid gaat het om de waarborgen die binnen een rechtssysteem dienen te bestaan ten einde elke redelijke twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter uit te sluiten.97 Daarbij kan gedacht worden aan eerdere betrokkenheid bij een zaak of bij één van

de partijen en ongepaste betrokkenheid uit hoofde van een nevenfunctie, een eerdere werkkring of gezins- of familierelatie.98 Bij de subjectieve onpartijdigheid gaat het om de vraag of de rechter daadwerkelijk onpartijdig is. Dit kan volgen uit bepaalde opmerkingen die door de rechter zijn gemaakt ter zitting of door het optreden van de rechter.99 Er zal hierna worden gekeken naar de jurisprudentie van het EHRM met betrekking tot de onpartijdigheid van de rechter, om vervolgens de Nederlandse regelgeving en jurisprudentie te behandelen.

95Conceptwetsvoorstel ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces,

http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2013/10/05/wetsvoorstel-wetboek-van-strafvordering-ter-aanvulling-van-het-spreekrecht.html, MvT p. 17, laatst geraadpleegd op 2 juli 2014 om 18:00 uur (Bijlage 1)

96E. Bauw, ‘Wat te denken van wraking’, Ars Aequi 20110202, p. 202

97B.F. Keulen, ‘Artikel 6 EVRM, Een eerlijk proces’, in: A.E. Harteveld e.a. (red.), Het EVRM en het Nederlandse

Strafprocesrecht, 3e druk, Kluwer, Deventer 2004, p. 90

98Bauw 2011, p. 203; Leidraad onpartijdigheid; M.I. Veldt, Het EVRM en de onpartijdige strafrechter, Gouda Quint 1997,

p.36 – 40

(17)

§ 2.1.1. EHRM

Het EHRM heeft meerdere malen gewezen op het fundamentele karakter van het beginsel van onpartijdige rechtspraak en heeft in de Piersack zaak onpartijdigheid omschreven als ‘the

absence of prejudice or bias’.100 In deze zaak werd voor het eerst de onpartijdigheid van de

rechter benaderd vanuit een objectieve en subjectieve kant.101 Het begrip partijdigheid werd vervolgens verder verduidelijkt in de zaak Hauschildt tegen Denemarken.102 Uit dit arrest

bleek dat het bij de subjectieve onpartijdigheid gaat om ‘the personal conviction of a given

judge in a given case’.103 Het gaat hier om de werkelijke partijdigheid van een rechter. De

subjectieve onpartijdigheid wordt echter verondersteld, totdat het tegendeel blijkt: ‘must be

presumed until there is proof of the contrary’.104 Dit is ook het uitgangspunt dat de Hoge

Raad heeft overgenomen.105 Naast de subjectieve onpartijdigheid, moet er ook gekeken worden naar de objectieve onpartijdigheid van de afzonderlijke rechters en het rechterlijk college. Dit houdt in dat er geen feiten en omstandigheden zijn van een zodanige aard dat deze objectief gezien bij het publiek, en de verdachte in het bijzonder, twijfel kunnen trekken aangaande de onpartijdigheid van de rechter.106 Er behoeft niet te worden aangetoond dat de twijfel gegrond is: de schijn van partijdigheid is al voldoende: ‘justice not only must be done,

but must seen to be done’.107 Bij het vaststellen of in een zaak een legitieme reden is om aan

de onpartijdigheid te twijfelen, is het standpunt van de verdediging van belang maar niet doorslaggevend. Doorslaggevend is of die twijfel objectief kan worden gerechtvaardigd.108 Hierbij gaat het doorgaans om zaken waarbij sprake is van eerdere betrokkenheid van de rechter bij de desbetreffende zaak, doch hangt dit ook af van de bijzondere omstandigheden van het geval.109 Vanwege het feit dat de Europese jurisprudentie doorwerkt in de

Nederlandse rechtsorde, is het nu belangrijk om te kijken naar de Nederlandse regelgeving en jurisprudentie.

100ECHR 1 oktober 1982, appl. no. 8692/79 (Piersack vs. Belgium) ; Veldt, 1997, p. 54 101Veldt 1997, p. 54

102ECHR 24 mei 1989, NJ 1990, 627 (Hauschildt vs. Denmark) rov. 30; P.C. Schouten, Trial by media: wie beschermt de

verdachte in een mediaproces?, Kluwer, Deventer 2011, p. 104

103

Veldt 1997, p. 54 e.v.; H.M. van Maurik, ‘Inleidende opmerkingen wraking en verschoning’, in: C.P.M. Cleiren, J.H. Crijns & M.J.M. Verpalen (red.), Tekst & Commentaar Strafvordering, Deventer: 2013, Kluwer, tiende druk; Schouten 2011, p. 104 – 106

104Veldt 1997, p. 54 e.v.; van Maurik, T&C Inleidende opmerkingen wraking en verschoning; Schouten 2011, p.104 – 106

105C.M.P. Cleiren, ‘De neutrale strafrechter’, Leiden: Universiteit Leiden, Preadvies 2011, p. 196

106ECHR 24 mei 1989, NJ 1990, 627 (Hauschildt vs. Denmark), noot

107ECHR 24 mei 1989, NJ 1990, 627 (Hauschildt vs. Denmark), noot; Veldt 1997, p. 57 + 58 108ECHR 24 mei 1989, NJ 1990, 627 (Hauschildt vs. Denmark) rov. 48

(18)

§ 2.1.2. Nederland

In Nederland wordt op verschillende manieren beoogd om de onpartijdigheid van de rechter te waarborgen. Daarbij kan gewezen worden op de NVvR Rechterscode, de NVvR Leidraad onpartijdigheid van de rechter en de Leidraad Nevenfuncties voor rechterlijke en gerechtsambtenaren.110 Daarnaast bevat het Wetboek van Strafvordering ook een ruim scala aan bepalingen die de onpartijdigheid van de rechter beogen te waarborgen.111 Het betreft de artikelen 268 lid 3 Sv, 271 lid 2 Sv, 348 jo 350 Sv en 510 jo 511 Sv, de functiecumulatieverboden neergelegd in onder andere de artikelen 12j Sv, 21 lid 4 Sv, 226b lid 5 Sv, 268 Sv en de wrakings- en verschoningsregeling neergelegd in de artikelen 512 tot en met 519 Sv.112 Er zal alleen verder in worden gegaan op de wrakingsregeling, omdat een uitgebreide behandeling van de bovengenoemde artikelen te ver gaat voor deze scriptie.

Op grond van de artikelen 512 tot en met 515 is wraking van de rechter mogelijk, wanneer de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden op grond van aanwijsbare en objectieve feiten en omstandigheden.113 Op dezelfde grond kan de rechter zich verschonen.114 De Hoge Raad heeft als uitgangspunt dat ‘de rechter uit hoofde van zijn

aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is’.115 Bij beantwoording van de vraag of

er een grond van wraking bestaat, kan aansluiting worden gezocht bij de jurisprudentie van het EHRM over de onpartijdigheid van de rechter.116 Daarbij kan allereerst gedacht worden

aan het feitelijk optreden van de strafrechter. De rechtspraak op dit gebied is erg casuïstisch en daarom kunnen er geen algemene conclusies worden getrokken.117 In het kader van deze scriptie kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het wel of niet horen van het slachtoffer als getuige. Het enkele feit dat de rechter een getuige niet wil horen, levert doorgaans geen grond voor wraking op.118 Dit is anders indien het verzoek tot horen meteen wordt afgewezen na het

110NVvR Rechterscode ; Leidraad onpartijdigheid rechter; Leidraad Nevenfuncties van rechterlijke en gerechtsambtenaren 111Veldt 1997, p. 173

112Veldt 1997, p. 173

113van Maurik,T&C Inleidende opmerkingen wraking en verschoning; Veldt 1997, p. 240 114Art. 517 Sv

115Veldt 1997, p. 59 – 60

116

H.M. van Maurik, Commentaar op art. 512 Sv’, in: C.P.M. Cleiren, J.H. Crijns & M.J.M. Verpalen (red.), Tekst &

Commentaar Strafvordering, Deventer: 2013, Kluwer, tiende druk

117M. Kuijer, aant. 6 bij art. 512 (suppl. 158, december 2006), in: A.L. Melai & M.S. Groenhuijsen (losbl.) 118M. Kuijer, aant. 7 bij art. 512 (suppl. 158, december 2006), in: A.L. Melai & M.S. Groenhuijsen (losbl.); Rb.

(19)

voordragen van de zaak met als argument dat de getuige niet binnen een aanvaardbare termijn ter zitting zal verschijnen, mede verwijzende naar de zwaarte van de zaak.119 Er zijn zaken geweest waarbij het niet horen van getuigen wel heeft geleid tot wraking, bijvoorbeeld de zaak Wilders.120 Bij het feitelijk optreden van de rechter kan bovendien gewezen worden op

het feit dat de rechter het slachtoffer met respect moet bejegenen, maar ook moet waken dat hij daarin niet te ver mag gaan in het kader van de onschuldpresumptie. In de meelevende woorden van de voorzitter tot een getuige/slachtoffer zag de Hoge Raad geen omstandigheid om onpartijdigheid van de rechter aan te nemen.121

§ 2.2. Onschuldpresumptie

Zoals in de inleiding van dit hoofdstuk is aangegeven, ligt de onschuldpresumptie in het verlengde van de (on)partijdigheid van de rechter: wanneer de rechter partijdig is zal hij doorgaans de onschuldpresumptie niet in zijn overwegingen meenemen.122 De

onschuldpresumptie is een onderdeel van het recht op een eerlijk proces. De onschuldpresumptie kan in het geding komen door uitlatingen of de houding van de rechter maar eventueel ook door uitlatingen van het slachtoffer in verband met het adviesrecht.

De onschuldpresumptie, de presumptio innocentiae, is neergelegd in art. 6 lid 2 EVRM: ‘Everyone charged with a criminal offence shall be presumed innocent until proven

guilty according to the law’.123 Art. 48 lid 1 EU Handvest en art. 14 lid 2 Internationaal

verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten bevatten gelijkluidende artikelen.124

Bekeken vanuit het strafproces, is het uitgangspunt van een vermoeden van onschuld een merkwaardige: in de zin van art. 27 Sv is iemand verdachte als er een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestaat.125 De onschuldpresumptie prent de wetgever en de strafvorderlijke autoriteiten vooral in dat de verdachte bij voorbaat niet als reeds veroordeelde mag worden aangemerkt.126 Maar wat houdt dit beginsel precies in?

De onschuldpresumptie is volgens vaste rechtspraak van het EHRM onderdeel van het recht op een eerlijk proces, neergelegd in art. 6 EVRM. De onschuldpresumptie geldt

119M. Kuijer, aant. 7 bij art. 512 (suppl. 158, december 2006), in: A.L. Melai & M.S. Groenhuijsen (losbl.); Rb. Maastricht 5

februari 2004, NbSr 2004, 110

120Rb Amsterdam 22 oktober 2010, LJN BO1532

121HR 9 januari 2001, LJN AA9369, NJ 2001/141; HR 14 mei 2013, LJN BZ9939, conclusie AG 3.7 122Schouten 2011, p. 53 e.v.

123Art. 6 lid 2 EVRM

124Art. 48 lid 1 EU Handvest; art. 14 lid 2 IVBPR 125Corstens 2011, p. 37; art. 27 Sv

(20)

bovendien enkel voor een verdachte: ‘het kan alleen ten voordeel strekken van personen tegen

wie een strafvervolging is ingesteld’.127 De Europese Commissie heeft ook een Groenboek Onschuldpresumptie opgesteld waarin zij stelt dat ‘een verdachte moet worden behandeld

alsof hij geen strafbaar feit heeft gepleegd totdat de staat via de strafvorderlijke autoriteiten, voldoende bewijs levert om een onafhankelijk en onpartijdig gerecht ervan te overtuigen dat hij schuldig is’.128

De invulling van de onschuldpresumptie wordt uitgelegd in het arrest Barberà,

Messegué en Jabardo tegen Spanje.129 Uit dit arrest volgt dat de onschuldpresumptie inhoudt dat leden van het gerecht bij de aanvang van de strafzaak niet vooringenomen mogen zijn met betrekking tot de schuld van verdachte. De bewijslast ligt dan ook bij de staat en de twijfel moet in het voordeel van de verdachte werken: in dubio pro reo.130

Op basis van de jurisprudentie van het EHRM onderscheidt Sliedregt in de onschuldpresumptie verschillende rechten en vereisten die kunnen worden onderscheiden in drie aspecten.131 Het eerste aspect is het bejegeningsaspect en omvat het recht op behandeling

als onschuldige vóór het proces door vervolgingsautoriteiten en media.132 Het tweede aspect

is het behandelingsaspect, dat het verbod op vooringenomenheid van de rechter, het verbod op punitief voorarrest, terughoudend gebruik van voorlopige hechtenis, het zwijgrecht en het nemo tenetur beginsel omvat.133 Het laatste aspect, het zogenoemde bewijs/beslisaspect,

omvat het vereiste dat de bewijslast bij de vervolgende instantie ligt en dat bij twijfel moet worden vrijgesproken.134

Sliedregt geeft temeer aan dat de kernwaarde van de onschuldpresumptie is het voorkomen van ‘wrongful convictions’ en daarmee is het in de eerste plaats een bewijs- en beslisregel: de bewijslast ligt bij de vervolgende instantie en in dubio pro reo.135 De bewijsregels in Nederland zijn onder andere neergelegd in de derde afdeling van titel VI van het Wetboek van Strafvordering.136

127Schouten 2011, p. 56 128Schouten 2011, p. 56

129ECHR 6 december 1988, appl.no. 10590/83 (Barberà, Messegué en Jabardo v. Spanje), par. 77 130Schouten, 2011, p. 57

131E. van Sliedregt, ‘Tien tegen één. Een hedendaagse bezinning op de onschuldpresumptie’, Boom Juridische Uitgevers

2009, p.41 + 42

132

Sliedregt, 2009, p.41 + 42

133Sliedregt, 2009, p. 41 + 42; art. 271 lid 2 jo 29 Sv 134Sliedregt, 2009, p. 41 + 42

135Sliedregt, 2009, p. 37 136Artt. 338 – 344a Sv

(21)

De onschuldpresumptie, in de zin van het bejegenings- en behandelingaspect, kan ook geschonden worden door uitlatingen van officials. Uit het arrest Allenet de Ribbemont volgt namelijk dat de zorgplicht om de onschuldpresumptie toe te passen niet alleen geldt voor de zittende en staande magistratuur en opsporingsambtenaren, maar voor alle overheidsdienaren zoals burgemeesters, parlementsleden en werknemers van het NFI. 137 Als de verklaring echter enkel een staat van verdenking genereert, is er geen sprake van een schending van de onschuldpresumptie.138

§ 2.3. Hoor en wederhoor

Het beginsel van hoor en wederhoor is een wezenlijk onderdeel van het strafproces. Het staat ook in mensenrechtelijk opzicht hoog genoteerd: het is een van de kenmerken van een ‘fair trial’ zoals die is neergelegd in art. 6 EVRM.139 Het beginsel van hoor en wederhoor vloeit

voort uit de gedachte van een gelijke behandeling van procespartijen: de aangeklaagde persoon die in het bijzonder getroffen wordt door de rechterlijke uitspraak moet worden gehoord naast degene die aanklaagt: audi et alteram partem of adiatur et altera pars.140 Dit vloeit ook voort uit de equality of arms, neergelegd in art. 6 EVRM.141 Vanwege het feit dat het slachtoffer een adviesrecht krijgt omtrent de vragen van art. 350 Sv, moet er gekeken worden naar het ondervragingsrecht als onderdeel van de equality of arms.142 Wanneer er door de getuige belastend wordt verklaard, mag de verdachte daaromtrent vragen stellen aan de getuige in het kader van het beginsel van hoor en wederhoor.

§2.3.1. Het Ondervragingsrecht

Een belangrijk onderdeel van het recht op een eerlijk proces is gelegen in een goede rechtspositie van de verdachte bij het onderzoeken van het bewijsmateriaal in het vooronderzoek en het onderzoek ter terechtzitting.143 De verdachte moet zich kunnen verweren tegen het bewijsmateriaal en moet in staat worden gesteld om informatie aan te

137

ECHR 10 februari 1995, appl.no. 15175/89 (Allenet de Ribbemont v. France), par. 33, 35, 36 ; Schouten, 2011, p.58 + 59

138D.L.F. de Vocht, ‘Commentaar op art. 6 EVRM’, in: C.P.M. Cleiren, J.H. Crijns & M.J.M. Verpalen (red.), Tekst &

Commentaar Strafvordering, Deventer: 2013, Kluwer, tiende druk; ECHR 28 november 2002, ECHR 2003/7 (Marziano),

rov. 30 + 31; ECHR 28 oktober 2004, ECHR 2004/112 (Y.B. v. Turkey), rov. 43 e.v.

139W.D.H. Asser, Salomo’s wijsheid. Hoor en wederhoor: een rechterlijk oor voor partijen, Gouda Quint BV, Arnhem

1992, p. 11

140Asser, 1992, p. 13

141

Asser 1992, p. 11 – 13; J.A.W. Lensing & G.E. Mulder, Hoofdbeginselen van het strafprocesrecht, W.E.J. Tjeenk Willink Zwolle 1994, p.191

142Art. 51e lid 1 + 8Conceptwetsvoorstel 143Keulen 2004, p.116

(22)

leveren die in zijn voordeel kan werken, bijvoorbeeld door het oproepen van getuigen.144 Het recht om de getuige te ondervragen is neergelegd in art. 6 lid 3 sub d EVRM: ‘de getuigen à

charge te ondervragen of te doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden onder dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge’.145

Er kan het volgende worden gesteld met betrekking tot het ondervragingsrecht en de Straatburgse jurisprudentie. De verdedigingsrechten van art. 6 lid 3 EVRM zijn rechten die voortvloeien uit het recht op een eerlijk proces van art. 6 lid 1 EVRM, waardoor klachten over schending van het ondervragingsrecht standaard tegen de achtergrond van het moederrecht worden beoordeeld.146 Het EHRM beoordeelt dus of er, alle factoren van de zaak als geheel in acht nemend, sprake is geweest van een eerlijk proces.147 In het kader van het

ondervragingsrecht, zijn de volgende factoren van belang voor de beantwoording van de vraag of de procedure als geheel eerlijk is geweest: de mogelijkheid om de authenticiteit van het bewijs te betwisten en het gebruik ervan aan te vechten; de manier waarop het bewijs is verkregen en het eventueel aanwezige steunbewijs.148 De kern van het ondervragingsrecht ligt dus besloten in de toets van de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid (‘credibility and reliability’) van de getuige(nverklaring).149 Hierbij geldt onmiddellijkheid als uitgangpunt: de

getuigen worden op de openbare zitting gehoord, in de aanwezigheid van de verdachte en met het oog op de adversaire behandeling van de zaak.150 Dit betekent echter niet dat een verklaring niet voor bewijs mag worden gebruikt als de verklaring niet ter zitting is afgelegd.151 Indien er een mogelijkheid is geweest om in het vooronderzoek (bij de rechter-commissaris) de getuige te ondervragen, mag de verklaring als bewijs worden gebezigd.152 Het gaat er om dat er ‘adequate and proper opportunity’ is geweest om de getuige te kunnen ondervragen.153 Een effectieve ondervragingsmogelijkheid is in ieder geval niet aanwezig

144Keulen 2004, p.116

145

Art. 6 EVRM; G.J.M. Corstens, Het Nederlands Strafprocesrecht, 7e druk, Kluwer, Deventer 2011 , p. 605

146B. de Wilde, ´Het arrest Al-Khawaja & Tahery: het ondervragingsrecht uitgekleed?’, Delikt & Delinkwent 2012/26, p.

13

147Wilde, 2012, p. 13; M.I. Fedorova, ‘EHRM-eisen aan het getuigenverhoor’, Strafblad 2012, p. 338 + 347 148Fedorova, 2012, p. 338; ECHR 28 september 2010, app.no 40156/07 (A.S. v. Finland), rov. 52

149Fedorova, 2012, p. 338; ECHR 20 november 1989, app.no. 11454/85 (Kostovski v. The Netherlands), rov. 39 150Fedorova, 2012, p. 338; ECHR 20 november 1989, app.no. 11454/85 (Kostovski v. The Netherlands), rov. 41 151ECHR 20 november 1989, app.no. 11454/85 (Kostovski v. The Netherlands), rov. 41

152ECHR 20 november 1989, app.no. 11454/85 (Kostovski v. The Netherlands), rov. 41 153ECHR 20 november 1989, app.no. 11454/85 (Kostovski v. The Netherlands), rov. 41

(23)

indien de getuige is opgeroepen en verschenen, maar de vragen van de verdediging weigert te beantwoorden.154

In de vorige alinea is beschreven welke eisen het EHRM stelt aan het getuigenverhoor. In welke gevallen mag de Nederlandse rechter geen gehoor geven aan het verzoek tot het horen van een getuige? Uit art. 287 Sv blijkt dat er wordt afgezien van het horen van de verschenen getuige, met toestemming van de officier van justitie en van de verdachte dan wel op de gronden genoemd in art. 288 lid 1 sub b en c Sv namelijk indien het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige in gevaar wordt gebracht of het belang van het OM of de verdediging ontbreekt.155 Bij de verschenen getuige kan gedacht worden aan het slachtoffer die het spreekrecht en/of het adviesrecht heeft uitgeoefend ter zitting. Bij de niet-verschenen getuige kan gedacht worden aan de situatie dat het slachtoffer een schriftelijke verklaring heeft opgesteld en dus niet ter zitting aanwezig is. Bij de gezondheid- en welzijnsgrond gaat het om een belangenafweging: weegt het voorkomen van het gevaar zwaarder dan het ondervragingsrecht van de verdachte?156 Uit het arrest

Al-Khawaja & Tahery blijkt dat het ondervragingsrecht niet absoluut is, maar dat er wel

compenserende factoren aanwezig moeten zijn om de schending van dit recht te voorkomen.157 De Hoge Raad stelt echter dat het vermoeden van gezondheids- of welzijnsschade berust op concrete feiten en omstandigheden, zoals het oordeel van een deskundige.158 Bij het ontbreken van het verdedigingsbelang gaat het om de gevallen waarin het evident is dat de getuige geen nuttige bijdrage kan leveren en dat derhalve een rechtens te respecteren belang ontbreekt.159 Het ontbreken van het verdedigingsbelang dan wel het belang van het OM wordt opgesplitst in overbodigheid naar het object (het niet van belang zijn voor enige in de zaak te nemen beslissingen) en overbodigheid naar het subject (het redelijkerwijs kan worden uitgesloten dat de getuige iets over die punten zou kunnen verklaren).160

Nu het juridische kader is geschetst omtrent het ondervragingsrecht, kan worden aangegeven waarom dit recht van groot belang is voor de verdediging. Het

154Fedorova, 2012, p. 347; Bijvoorbeeld ECHR 10 juli 2012, NJB 2012/2028 (Vidgen) en HR 29 februari 2013, LJN

BX5539, NJB 2013/399 (Post-Vidgen)

155Art. 287 jo 288 Sv 156Corstens, 2011, p. 606

157

F.F. Langemeijer, ‘Het slachtoffer en het strafproces’, 2e druk, Kluwer, Deventer 2010, p.82; Wilde, 2012, p. 4 e.v.; ECHR 15 december 2011, appl.nos. 26766/05 & 22228/06 (Al-Khawaja & Tahery)

158Corstens, 2011, p. 606; HR 6 juli 2010, LJN BL9001, NJ 2010/509 159Corstens, 2011, p. 607; HR 22 december 2009, LJN BK3211, NJ 2010/31 160Corstens, 2011, p. 607; HR 24 november 1998, NJ 1999/157

(24)

ondervragingsrecht is er namelijk om de betrouwbaarheid van de getuige en de betrouwbaarheid en juistheid van de getuigenverklaring te toetsen. Dit is van groot belang indien er belastend tegenover de verdachte wordt verklaard in het kader van het beginsel van hoor en wederhoor en de equality of arms. De verdachte mag echter niet alles vragen: de rechter kan namelijk beletten dat aan enige vraag, gesteld door de verdachte, diens raadsman of de officier van justitie, gevolg wordt gegeven.161 Uit jurisprudentie volgt dat beletten moet worden uitgelegd als het beletten van het stellen van bepaalde vragen en niet het beletten van het horen van de getuige. De vragen moeten bovendien in verband staan met de vragen van art. 348 jo 350 Sv. 162

In het geval dat de verklaring van het slachtoffer een beslissende verklaring kan zijn in de bewijsconstructie, dient het slachtoffer antwoord te geven op de vragen die hem worden gesteld door de verdachte met het oog op het ondervragingsrecht.163 Het is dan denkbaar dat er een botsing kan ontstaan tussen dit ondervragingsrecht en het risico op secundaire victimisatie bij het slachtoffer en het recht op correcte bejegening van het slachtoffer zoals neergelegd in art. 288a lid 2 Sv en art. 1 lid 1 Richtlijn 2012/29/EU. Deze problematische aspecten zullen in het kader van het voorgestelde adviesrecht in het vierde hoofdstuk worden behandeld.

§2.4.Tussenconclusie

Uit art. 6 EVRM vloeien een aantal rechten voort die een rol spelen bij de uitoefening van het adviesrecht door de spreekgerechtigde.

Allereerst kan er gewezen worden op de onpartijdigheid van de rechter: de rechter dient niet vooringenomen te zijn met betrekking tot de concrete zaak die hij krijgt toegewezen en daarbij kan onderscheid gemaakt worden tussen de objectieve en subjectieve partijdigheid van de rechter. In Nederland wordt de onpartijdigheid onder andere gewaarborgd door de wrakingsregeling.

Daarnaast kan er gewezen worden op de onschuldpresumptie: deze kan worden onderscheiden in drie aspecten die op zichzelf een aantal rechten en vereisten omvat. De kernwaarde van de onschuldpresumptie is het voorkomen van ‘wrongful convictions’ en is daarmee in de eerste plaats een bewijs- en beslisregel: de bewijslast ligt bij de vervolgende instantie en in dubio pro reo. De onschuldpresumptie kan ook geschonden worden door

161Langemeijer, 2010, p.84; art. 272 lid 2 jo 293 lid 1 Sv

162T.E. van der Spoel, Analyse, strategie en getuigenverhoor, 1e druk, Sdu Uitgevers, Den Haag 2006, p.13 – 14 163HR 29 februari 2013, LJN BX5539, NJB 2013/399 (Post-Vidgen) rov. 3.3.3; ECHR 10 juli 2012, NJB 2012/2028

(25)

uitlatingen van overheidsdienaren, tenzij de verklaring enkel een staat van verdenking genereert.

Tenslotte kan er gewezen worden op het beginsel van hoor en wederhoor: de verdachte heeft een ondervragingsrecht om de betrouwbaarheid van de getuige en de betrouwbaarheid en de juistheid van de getuigenverklaring te toetsen. Het slachtoffer dient te worden beëdigd als getuige om dit mogelijk te maken.

(26)

Hoofdstuk 3: Het Conceptwetsvoorstel

In de vorige hoofdstukken zijn de posities van het slachtoffer en de verdachte behandeld. In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op het conceptwetsvoorstel genaamd het wetsvoorstel inhoudende een wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces en wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter uitbreiding van de mogelijkheid van uitkering aan nabestaanden (hierna: conceptwetsvoorstel).164 Het conceptwetsvoorstel bestaat uit twee voorgestelde wijzigingen namelijk de invoering van het adviesrecht en een uitbreiding van de werking van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven. Er zal in het vervolg alleen worden ingegaan op het adviesrecht. Daarbij zal allereerst gekeken worden naar de aanleiding van het conceptwetsvoorstel, waarna de inhoud van het conceptwetsvoorstel zal worden besproken.

§3.1. De aanleiding van het wetsvoorstel

Ter uitvoering van het Regeerakkoord, waarin onder andere is opgenomen dat het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden verder zal worden uitgebreid, is het conceptwetsvoorstel tot stand gekomen.165 Het conceptwetsvoorstel voorziet in de behoefte van een bepaalde groep

slachtoffers die zich wenst uit te laten over de strafmaat en de bewijsbaarheid van het feit.166

Dit volgt uit onderzoek naar het spreekrecht dat is uitgevoerd door Lens, Pemberton en Groenhuijsen.167 Dit onderzoek hield een evaluatie in van de Wet invoering spreekrecht en onderzocht de vraag of het spreekrecht bijdraagt aan het emotionele herstel van het slachtoffer.168 Uit dit onderzoek volgt niet alleen dat een bepaalde groep slachtoffers zou willen spreken over de strafmaat en de bewijsbaarheid van het feit, maar ook dat meer slachtoffers gebruik zouden maken van het spreekrecht als zij ook zouden kunnen spreken over de strafmaat.169 Momenteel ligt het conceptwetsvoorstel voor advies bij de Raad van

164 Wetsvoorstel ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces (later

Conceptwetsvoorstel), http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2013/10/05/wetsvoorstel-wetboek-van-strafvordering-ter-aanvulling-van-het-spreekrecht.html, p. 1, laatst geraadpleegd op 2 juli 2014 om 18:00 uur (Bijlage 1)

165MvTConceptwetsvoorstel p. 5 (Bijlage 1) 166MvTConceptwetsvoorstel p. 6 (Bijlage 1) 167Kamerstukken II, 2010/11, 32 500 VI, nr. 9, p. 1

168

MvTConceptwetsvoorstel p. 6 (Bijlage 1); K. Lens, A. Pemberton & M. Groenhuijsen, ‘Het spreekrecht in Nederland:

een bijdrage aan het emotioneel herstel van slachtoffers?’, WODC, INTERVICT/PrismaPrint Tilburg, juni 2010, p. 84 – 90

(27)

State en is nog niet in behandeling genomen door de Eerste en Tweede Kamer.170 In de volgende paragraaf zal het conceptwetsvoorstel inhoudelijk worden besproken.

§3.2. Inhoudelijke bespreking van het conceptwetsvoorstel

Dit conceptwetsvoorstel beoogt onder andere een adviesrecht in te voeren waarbij het slachtoffer mag spreken over de vragen van art. 350 Sv.171 Hierna zal het conceptwetsvoorstel

inhoudelijk worden besproken naar aanleiding van de belangrijkste hoofdpunten uit het conceptwetsvoorstel.

§3.2.1. Huidige regeling of tweefasenproces?

Allereerst vindt de uitbreiding van het spreekrecht plaats binnen de context van de huidige regeling van het onderzoek op de terechtzitting.172 Tijdens de mondelinge behandeling van het

wetsvoorstel tot uitbreiding van de kring van spreekgerechtigden is namelijk aan de orde geweest of de consequenties die de uitbreiding van het spreekrecht tot gevolg hebben, moeten leiden tot een wijziging in de structuur van het onderzoek op de terechtzitting en er dus een

tweefasenproces moet komen.173 Naar aanleiding van dit debat heeft staatssecretaris Teeven het WODC verzocht om onderzoek te doen naar een mogelijk tweefasenproces.174 Uit dit onderzoek kwam naar voren dat vanwege het feit dat het slachtoffer binnen het strafrecht in verschillende hoedanigheden optreedt het huidige strafproces niet in één alternatief model van tweefasen kan worden gesplitst.175 Er kan wel een materiële splitsing worden aangebracht door het adviesrecht in te passen ná het requisitoir, omdat dan de informatiewaardering start. Dit in tegenstelling tot de informatievergaringsfase die zich afspeelt vóór het requisitoir.176 Het invoeren van een tweefasenproces is volgens de onderzoekers van het WODC niet noodzakelijk voor het adviesrecht gezien de huidige fasering binnen het strafrecht

170 Raad van State, actuele adviezen, aanhangige adviezen,

http://www.raadvanstate.nl/adviezen/actuele-adviezen/aanhangige-adviezen.html, laatst geraadpleegd op 2 juli 2014 om 18:00 uur; Rijksoverheid, slachtofferbeleid, spreekrecht, http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/slachtofferbeleid/spreekrecht, laatst geraadpleegd op 2 juli 2014 om 18:00 uur

171 Conceptwetsvoorstel, p. 2 (Bijlage 1) 172MvTConceptwetsvoorstel p. 16 (Bijlage 1)

173MvTConceptwetsvoorstel p. 6 (Bijlage 1); Het tweefasenproces houdt in dat er een scheiding moet komen tussen de

vaststelling dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan (de schuld van verdachte) en de vraag welke straf hem daarvoor moet worden opgelegd (strafmaat). Zie MvT Conceptwetsvoorstel p.6 alsmede T. Spronken, ‘Het slachtoffer als mede-eiser’, NJB 2013/2188, p. 1

174MvTConceptwetsvoorstel p. 7 (Bijlage 1)

175MvTConceptwetsvoorstel p. 9 (Bijlage 1); .F. Keulen, A.A. van Dijk, E. Gritter, N.J.M. Kwakman & K. Lindenberg,

‘Naar een tweefasenproces? Over voor- en nadelen van een strafproces in twee fasen, in relatie tot de posities van slachtoffer en verdachte’, WODC 2013, p. 301 e.v.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Beginnend met de alchemisten en hun zoektocht naar goud tot de huidige tijd waarin het gebruik van zilver in de fotografie vrijwel is verdwenen maar het element nog tal van

De vrijwilligers van SHN hebben de taak om slachtoffers tijdens het eerste gesprek met SHN standaard te attenderen op de mogelijkheid een gesprek met de dader aan te gaan..

Door de invoering van de WNRA behouden werknemers wel de arbeidsvoorwaarden die voortvloeien uit de thans geldende cao, maar de WNRA regelt niet dat werknemers automatisch

In de Nieuwe Meerbode van 29 september wordt bekend gemaakt dat het college van B en W De Ronde Venen voornemens is om de organisa- ties Mee en Kwadraad op te heffen en met dat geld

In dat verband kan ook worden betoogd dat een beroepsbeoefenaar die op grond van zijn medewerkingsplicht wordt gedwongen bepaalde informa- tie aan de tuchtrechter te verstrekken,

& Thadani, 2010). Door nader ontbrekende persoonlijkheidskenmerken is de verwachting dat de geloofwaardigheid van de consument wordt gereduceerd. De inzet van

Debrot (1969) noemde niet alleen veel namen en titels - ook van Nederlandse auteurs die over de Antillen schreven (het eerste discussiepunt uit 1916 was dus nog actueel), maar gaf

Bij een verzoek om gebruik te maken van de hackbevoegdheid bij apparaten die mogelijk om medische redenen op of in het lichaam zijn aangebracht, dient de betreffende dienst dui-