• No results found

De gevolgen van het adviesrecht voor de belangen en de rechtspositie van de

slachtoffer

In de voorgaande hoofdstukken zijn de posities van het slachtoffer en de verdachte in het strafproces en het conceptwetsvoorstel waarin de invoering van een adviesrecht wordt beoogd behandeld. In dit laatste hoofdstuk zal worden gekeken naar de positie van het slachtoffer en van de verdachte met betrekking tot het adviesrecht en zal er dus gekeken worden naar de gevolgen van het adviesrecht voor de belangen en de rechtspositie van respectievelijk het slachtoffer en de verdachte. Bij het slachtoffer zal er aandacht worden besteed aan de positieve en negatieve gevolgen van het adviesrecht. Bij de verdachte zal worden gekeken naar de positieve en negatieve gevolgen van het adviesrecht en specifiek naar de deelrechten van art. 6 EVRM, namelijk het recht op een onpartijdige rechter, de onschuldpresumptie en het ondervragingsrecht.

§4.1. Het slachtoffer

§4.1.1. De positieve en negatieve gevolgen van het adviesrecht

Indien het wetsvoorstel wordt aangenomen, krijgt het slachtoffer een adviesrecht omtrent de vragen van art. 350 Sv.220 Dit adviesrecht heeft gevolgen voor de belangen en de rechtspositie van het slachtoffer binnen het strafproces. Deze gevolgen kunnen positief en negatief worden bestempeld.

Een positief gevolg van het adviesrecht is dat de rol van het slachtoffer op de terechtzitting bij een volledig advies over bewijs en strafmaat wordt versterkt en het slachtoffer dus in een ruimere mate kan participeren in het strafproces.221 Voorts wordt door de onderzoekers van het WODC aangegeven dat het wenselijk is dat het slachtoffer kan verklaren over het bewijs omdat de visie van het slachtoffer niet in het proces naar voren komt als de officier van justitie het standpunt van het slachtoffer niet weergeeft.222

Aan de versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces zitten ook negatieve gevolgen. Het adviesrecht kan namelijk op verschillende manieren leiden tot een

220Wetsvoorstel ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces (later

Conceptwetsvoorstel), http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2013/10/05/wetsvoorstel- wetboek-van-strafvordering-ter-aanvulling-van-het-spreekrecht.html, p. 1 + 2, art. 51e Sv, laatst geraadpleegd op 2 juli 2014 om 18:00 uur (Bijlage 1)

221MvT Conceptwetsvoorstel, p. 6 (Bijlage 1)

222F. Keulen, A.A. van Dijk, E. Gritter, N.J.M. Kwakman & K. Lindenberg, ‘Naar een tweefasenproces? Over voor- en

vergroting van het risico van secundaire victimisatie. Daarbij kan gedacht worden aan het feit dat het slachtoffer moet dulden dat zijn opvatting wordt bestreden door de verdediging (ondervragingsrecht) en het slachtoffer teleurgesteld kan zijn als de rechter zijn opvatting niet volgt, terwijl het slachtoffer de indruk kan krijgen dat hij wel invloed kan uitoefenen.223

Volgens de Raad voor de Rechtspraak bestaat deze verkeerde verwachting dan uit het feit dat het slachtoffer denkt dat zijn advies veel invloed heeft, terwijl zo’n advies inhoudelijk niet veel kan toevoegen aan gegevens die reeds in het dossier zitten.224 Er mag immers van het OM verwacht worden dat zij een compleet dossier aanleveren, dus inclusief de wensen van het slachtoffer.225 Daarnaast merkt de Raad voor de Rechtspraak nog op dat het conceptwetsvoorstel niet geheel tegemoet komt aan de behoeften van slachtoffers en nabestaanden: de vragen van art. 350 Sv gaan niet over de gevoelens die het slachtoffer heeft over de verdachte.226

Zoals in de vorige alinea is opgemerkt, kan er secundaire victimisatie optreden bij het slachtoffer omdat het slachtoffer de indruk krijgt dat hij invloed kan uitoefenen op beslissingen van de rechter, terwijl dat in werkelijkheid niet zo kan zijn. Daarbij kan worden opgemerkt dat het labelen van het slachtoffer als adviseur onjuist is, omdat een adviseur deskundig, betrouwbaar en onafhankelijk moet zijn en dat is een slachtoffer doorgaans niet.227 In relatie tot deze opvatting kan nog worden opgemerkt dat het WODC aangeeft dat het onverstandig is het slachtoffer te laten verklaren over het bewijs en de strafoplegging, omdat hij niet beschikt over de juridische kennis en dossierkennis die nodig zijn om hierover iets te kunnen zeggen.228 Ook de NVvR betwijfeld of het slachtoffer wel in staat is om een

volwaardig advies uit te brengen aan de rechter en of het slachtoffer de reikwijdte van de voorliggende rechtsvragen in volle omvang kan overzien.229 Het serieus uitoefenen van het adviesrecht is volgens de NVvR in beginsel een taak voor advocaten.230 Niet alleen het labelen als adviseur kan leiden tot een verkeerde indruk bij het slachtoffer. Er wordt namelijk in het conceptwetsvoorstel voorgesteld om een strenger criterium te laten gelden bij een

223Keulen, Dijk, Gritter, Kwakman & Lindenberg, 2013, p. 296 + 297

224Advies RvR, 19 december 2013, http://www.rechtspraak.nl/Organisatie/Raad-Voor-De-

Rechtspraak/Wetgevingsadvisering/Wetgevingsadviezen2013/2013-49-Advies-Conceptwetsvoorstel-Wijziging-van-het- Wetboek-van-Strafvordering-ter-aanvulling-van-het-spreekrecht.pdf, p.7, laatst geraadpleegd op 2 juli 2014 om 18:00 uur

225Advies RvR, 2013, p. 7 226Advies RvR, 2013, p. 6

227A.F. de Savornin Lohman, ‘Adviesrecht voor slachtoffers?’, NJB 2014, afl. 6, p. 393 228Keulen, Dijk, Gritter, Kwakman & Lindenberg, 2013, p. 294

229Advies NVvR, 16 december 2013, http://www.nvvr.org/bibliotheek-

11.php?action=view&Content_Id=1636&reloading=1, p. 2,laatst geraadpleegd op 2 juli 2014 om 18:00 uur

verzoek tot nader onderzoek (noodzakelijk in het belang van de waarheidsvinding).231 Door de Raad voor de Rechtspraak wordt echter aangegeven dat een nieuw criterium niet wenselijk is en praktisch gesproken niet valt in te zien dat er als een zaak op zitting komt sprake zou kunnen zijn van een noodzakelijke onderzoekshandeling die niet reeds ter sprake is gebracht door de rechter, officier van justitie of de verdediging.232 Daarnaast wordt in het

conceptwetsvoorstel benadrukt dat het slachtoffer geen zelfstandige procespartij wordt en komt het slachtoffer geen eigen oordeel toe omtrent de totale omvang van het onderzoek.233 De rechtbank hoeft niet elk verzoek van het slachtoffer tot nader onderzoek toe te wijzen.234

Secundaire victimisatie kan ook optreden door de ondervraging van de officier van justitie of van de verdediging. De verdachte heeft namelijk een ondervragingsrecht indien het slachtoffer gebruik maakt van het adviesrecht: het slachtoffer wordt beëdigd als getuige en is verplicht om te antwoorden.235 Bij het spreekrecht daarentegen bestaat geen ondervragingsrecht omdat het gaat om een verwoording van eigen ervaringen en is de kans veel kleiner dat er secundaire victimisatie optreedt bij het slachtoffer. Ten overvloede kan nog worden opgemerkt dat het adviesrecht niet de enige manier is om te kunnen verklaren over het bewijs en de strafmaat. Uit het onderzoek van het WODC blijkt namelijk dat het slachtoffer zich al schriftelijk kan uitlaten over het bewijs en dat slachtoffers zich ook al kan uitlaten over de strafmaat.236 Deze aspecten komen namelijk vaak naar voren in het ‘slachtoffergesprek’ dat wordt gevoerd met de officier van justitie of de advocaat-generaal.237 Het ontbreken van een

reactie door andere partijen kan echter ook leiden tot secundaire victimisatie.238

§4.2. De verdachte

§4.2.1. De positieve en negatieve gevolgen van het adviesrecht

In de vorige paragraaf zijn de gevolgen van het adviesrecht voor het slachtoffer besproken. Dit adviesrecht, uitgevoerd door het slachtoffer, heeft ook gevolgen voor de belangen en de rechtspositie van de verdachte aangezien het zijn rechten en strafzaak betreft. Met name het

231MvT Conceptwetsvoorstel, p. 22 (Bijlage 1) 232Advies RvR, 2013, p. 13

233MvTConceptwetsvoorstel p. 22 (Bijlage 1) 234MvTConceptwetsvoorstel p. 22 (Bijlage 1)

235Conceptwetsvoorstel, MvT p. 17 + 21 + art. 302 Sv, p. 3 (Bijlage 1); Keulen, Dijk, Gritter, Kwakman & Lindenberg,

2013, p. 299;

236Keulen, Dijk, Gritter, Kwakman & Lindenberg, 2013, p. 294 + 309; Advies NVvR, 2013, p. 3 237Keulen, Dijk, Gritter, Kwakman & Lindenberg, 2013, p. 294 + 309; Advies NVvR, 2013, p. 3 238Keulen, Dijk, Gritter, Kwakman & Lindenberg, 2013, p. 296

recht op een fair trial zoals neergelegd in art. 6 EVRM speelt een rol bij het voorgestelde adviesrecht.

Een positief gevolg van het adviesrecht voor de verdachte, in het kader van het recht op een fair trial is de regulering van de praktijk. Zoals uit de vorige paragraaf al bleek, spreken slachtoffers al over het bewijs en de gewenste strafmaat. De rechter grijpt echter niet in wanneer het slachtoffer de grens van het huidige spreekrecht overschrijdt.239 Dit is vreemd,

aangezien de wet duidelijk is. De invoering van het adviesrecht zorgt voor een duidelijke scheiding tussen het spreekrecht en adviesrecht en zorgt voor de mogelijkheid tot ondervraging om de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de getuige(nverklaring) te kunnen toetsen. Aan het ondervragingsrecht zit echter een negatief gevolg verbonden. In het conceptwetsvoorstel wordt door staatssecretaris Teeven aangegeven dat de verdediging zich niet ten gronde kan verzetten tegen de uitlatingen van het slachtoffer, omdat een negatieve benadering van het slachtoffer de zaak van de verdachte mogelijk niet ten goede zal komen.240 Daarmee wordt bedoeld dat de verdediging het slachtoffer niet te hard kan ondervragen, omdat er dan een slecht beeld kan ontstaan van de verdachte.

In het licht van het recht op een fair trial van de verdachte, in concreto de ‘equality of arms’, is er nog een negatief gevolg van het voorgestelde adviesrecht. Daarbij kan worden gewezen op het feit dat de verdachte er eigenlijk een tegenpartij bij krijgt: het slachtoffer ontpopt zich namelijk tot schaduw-officier.241 Hierna zullen deelrechten van art. 6 EVRM

worden behandeld in het licht van het voorgestelde adviesrecht namelijk het recht op een onpartijdige rechter, de onschuldpresumptie en het ondervragingsrecht.

§4.2.2. Onpartijdige rechter

Het kan voor de rechter lastig zijn om de onpartijdige rol die hij ter zitting heeft te combineren met een voldoende empatische houding jegens het slachtoffer.242 Het WODC heeft dit onderzocht en kwam tot de conclusie dat de geïnterviewden hier verschillend over denken.243 De helft meent dat het in de huidige situatie voor de rechter niet lastig is om zijn

onpartijdige positie te combineren met een voldoende empatische houding jegens het

239Keulen, Dijk, Gritter, Kwakman & Lindenberg, 2013, p. 294 + 309; Advies NVvR, 2013, p. 3; de Savornin Lohman,

2014, p. 393; MvT Conceptwetsvoorstel, p. 23 (Bijlage 1)

240MvT Conceptwetsvoorstel, p. 7 (Bijlage 1)

241MvT Conceptwetsvoorstel, p. 11 + 20 e.v. (Bijlage 1); Keulen, Dijk, Gritter, Kwakman & Lindenberg, 2013, p. 20;

Advies NVvR, 2013, p. 3; Groenhuijsen, 2014, p. 5

242Keulen, Dijk, Gritter, Kwakman & Lindenberg, 2013, p. 306 + 307 + 309; Spronken, 2013, p. 1 243Keulen, Dijk, Gritter, Kwakman & Lindenberg, 2013, p. 306 e.v.

slachtoffer.244 De andere helft meent echter dat het voor de rechter soms wel lastig kan zijn.245 Indien het slachtoffer een adviesrecht krijgt, bleven de antwoorden verdeeld: de ene helft meent dat het lastiger kan worden en iets meer geïnterviewden menen dat het niet lastiger wordt.246

Wat de taak van de rechter vooral lastig maakt, is dat hij grenzen moet stellen, bijvoorbeeld bij het ondervragingsrecht van de verdediging of bij de verklaring die het slachtoffer geeft in het kader van het spreekrecht (of in het kader van het voorgestelde adviesrecht).247 De verdachte kan bij de uitoefening van zijn verdedigingsrechten uitlatingen doen die het slachtoffer kunnen kwetsen.248 De invoering van een onbeperkt spreekrecht helpt de rechter niet in zijn lastige taak, want het handvat dat de wet hem nu nog biedt bij het stellen van grenzen met betrekking tot de reikwijdte van de verklaring die middels het spreekrecht wordt gegeven, wordt hem dan ontnomen.249

Het zal van de afzonderlijke rechter afhangen of de rechter zijn onpartijdige positie kan combineren met een voldoende empatische houding. Dit moeten rechters wel goed in ogenschouw nemen, aangezien dit kan leiden tot een vergroting van het aantal wrakingsverzoeken indien de verdachte van mening is dat de rechter een onvoldoende onpartijdige houding jegens hem inneemt.

§4.2.3. Onschuldpresumptie

Zoals in vorige hoofdstukken is aangegeven ligt de onschuldpresumptie in het verlengde van de onpartijdigheid van de rechter: wanneer de rechter partijdig is zal hij doorgaans de onschuldpresumptie niet in zijn overwegingen meenemen.250 Het EHRM heeft in vaste rechtspraak uit de onschuldpresumptie afgeleid dat een ‘statement made by a public official

concerning a person charged with a criminal offence’ niet tot uitdrukking mag brengen dat de

verdachte schuldig is voordat hij schuldig is bevonden door de rechter.251 Dit geldt echter niet wanneer de verklaring van de overheidsdienaar een staat van verdenking genereert.252 Het

244Keulen, Dijk, Gritter, Kwakman & Lindenberg, 2013, p. 306 e.v. 245Keulen, Dijk, Gritter, Kwakman & Lindenberg, 2013, p. 306 e.v. 246Keulen, Dijk, Gritter, Kwakman & Lindenberg, 2013, p. 306 e.v. 247Keulen, Dijk, Gritter, Kwakman & Lindenberg, 2013, p. 309 248Keulen, Dijk, Gritter, Kwakman & Lindenberg, 2013, p. 309 249Keulen, Dijk, Gritter, Kwakman & Lindenberg, 2013, p. 309

250P.C. Schouten, Trial by media: wie beschermt de verdachte in een mediaproces?, Kluwer, Deventer 2011, p. 53 e.v. 251Keulen, Dijk, Gritter, Kwakman & Lindenberg, 2013, p. 70 e.v.; ECHR 10 februari 1995, appl.no. 15175/89 (Allenet de

Ribbemont v. France), par. 33, 35, 36

252D.L.F. de Vocht, ‘Commentaar op art. 6 EVRM’, in: C.P.M. Cleiren, J.H. Crijns & M.J.M. Verpalen (red.), Tekst &

Commentaar Strafvordering, Deventer: 2013, Kluwer, tiende druk;ECHR 28 november 2002, ECHR 2003/7 (Marziano), rov. 30 + 31; ECHR 28 oktober 2004, ECHR 2004/112 (Y.B. v. Turkey), rov. 43 e.v.

slachtoffer kan natuurlijk niet gekwalificeerd worden als overheidsdienaar.253 Het WODC merkt echter op dat het leerstuk van positieve verlichtingen duidelijk maakt dat het EVRM ook eisen stelt aan de wijze waarop de staat omgaat met gedragingen van burgers die de door het verdrag beschermde rechten schenden.254 Het adviesrecht schept dus risico’s, aldus het

WODC.255 De onderzoekers van het WODC kunnen niet simpel stellen of het extra moeilijk

wordt voor de rechter om empathie te tonen ten opzichte van het slachtoffer en om de onschuldpresumptie van de verdachte in acht te nemen.256 Staatssecretaris Teeven is van

mening dat de correcte en zorgvuldige bejegening van het slachtoffer niet in conflict behoeft te komen met de onschuldpresumptie.257

Indien het slachtoffer, de vertegenwoordiger van een minderjarig slachtoffer of een nabestaande in zijn betoog veronderstelt dat het feit bewezen en strafbaar zal worden verklaard kan worden betoogd dat dit op zich niet in strijd is met de onschuldpresumptie: het gaat namelijk om een partijstandpunt.258

Gelet op het voorgaande, zal het met betrekking tot de handhaving van de onschuldpresumptie afhangen van de afzonderlijke rechter. Er kan gesteld worden dat hetgeen het slachtoffer verklaard omtrent het bewijs en de strafmaat een partijstandpunt is. Rechters zullen er goed aan doen de onpartijdigheid en de daarmee in verband staande onschuldpresumptie goed in ogenschouw te nemen ter bescherming van het recht op een eerlijk proces van de verdachte.

§4.2.4. Ondervragingsrecht

Uit hoofdstuk 2 is gebleken dat het ondervragingsrecht niet onbegrensd is en het vooral gaat om de toetsing van de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de getuige(nverklaring).259 Vanwege het feit dat de verklaring van het slachtoffer niet reeds in het vooronderzoek zal worden gegeven, is eerdere toetsing niet mogelijk en kan er dus een ondervraging plaatsvinden ter zitting.

253Keulen, Dijk, Gritter, Kwakman & Lindenberg, 2013, p. 70 e.v. 254Keulen, Dijk, Gritter, Kwakman & Lindenberg, 2013, p. 70 e.v. 255Keulen, Dijk, Gritter, Kwakman & Lindenberg, 2013, p. 70 e.v.

256MvTConceptwetsvoorstel p. 24 (Bijlage 1); Keulen, Dijk, Gritter, Kwakman & Lindenberg, 2013, p. 295 e.v. 257MvTConceptwetsvoorstel p. 24 (Bijlage 1)

258F.F. Langemeijer, ‘Het slachtoffer en het strafproces’, 2e druk, Kluwer, Deventer 2010, p.81

259M.I. Fedorova, ‘EHRM-eisen aan het getuigenverhoor’, Strafblad 2012, p. 338 + 347; ECHR 20 november 1989, app.no.

11454/85 (Kostovski v. The Netherlands), rov. 39; zie ook ECHR 15 december 2011, appl.nos. 26766/05 & 22228/06 (Al-

Er is daarnaast al aangegeven dat het adviesrecht uitgeoefend kan worden door de raadsman.260 Het kan daarbij denkbaar zijn dat het slachtoffer niet aanwezig wenst te zijn ter zitting en het slachtoffer dus opgeroepen zal moeten worden indien de verdediging verzoekt om het slachtoffer te kunnen horen. Dit neemt extra tijd met zich mee en kan de uitoefening van het ondervragingsrecht bemoeilijken.

Tenslotte kan er nog gewezen worden op de voorgestelde wijziging van art. 289 Sv waardoor de voorzitter mag afwijken van het in art. 292 Sv, eerste lid tot en met derde lid, bepaalde.261 Deze wijziging houdt in dat de rechter allereerst van de volgorde van ondervraging van de getuige mag afwijken en dat de verdediging en de officier van justitie door tussenkomst van de voorzitter vragen mogen stellen aan de getuige, in dit geval het slachtoffer.262 Dit is anders in de huidige regeling, waarin de verdachte in beginsel de getuige zelf mag ondervragen, zonder tussenkomst van de voorzitter.263 Het grootste en belangrijkste verschil met de huidige regeling in het kader van het ondervragingsrecht is dat het conceptwetsvoorstel veronderstelt dat het slachtoffer (de desbetreffende getuige) het onderzoek ter terechtzitting reeds als toeschouwer heeft bijgewoond.264 Er wordt namelijk in het conceptwetsvoorstel vanuit gegaan dat een ter zitting aanwezig slachtoffer die gebruik maakt van het spreekrecht en gebruik wenst te maken van het adviesrecht pas na het gebruikmaken van het adviesrecht als getuige kan worden beëdigd indien dit door de officier van justitie of de verdediging wordt verzocht.265 Uitgangspunt in de huidige regeling is echter

dat de getuige buiten de zittingszaal verblijft om mogelijke beïnvloeding te voorkomen.266

Door staatssecretaris Teeven wordt geen rechtvaardiging gegeven voor de afwijking van de huidige regeling. Het is dan ook maar de vraag of er een effectieve mogelijkheid tot ondervragen zal bestaan indien de getuige(nverklaring) is beïnvloed door het onderzoek ter terechtzitting.

§4.3. Tussenconclusie

Het voorgestelde adviesrecht heeft positieve en negatieve gevolgen voor de belangen en de rechtspositie van het slachtoffer. Een positief gevolg van het adviesrecht is dat de rol van het slachtoffer op de terechtzitting bij een volledig advies over bewijs en strafmaat wordt

260MvT Conceptwetsvoorstel, p. 18 (Bijlage 1)

261Conceptwetsvoorstel p.2, art. 289 lid 4 Sv (Bijlage 1)

262Conceptwetsvoorstel p.3, art. 302 lid 4 Sv (Bijlage 1); Art. 292 lid 1 – 3 Sv 263Art. 292 lid 1 – 3 Sv

264Advies NOvA, 29 november 2013, https://www.advocatenorde.nl/advocaten/juridische-

databank/wetgevingsadvies/details/1184/1?act=getattachment, p.3, laatst geraadpleegd op 2 juli 2014 om 18:00 uur

265Advies NOvA, 2013, p.3

versterkt en het slachtoffer dus in een ruimere mate kan participeren in het strafproces. Aan de versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces zitten ook negatieve gevolgen. Het adviesrecht kan namelijk op verschillende manieren leiden tot een vergroting van het risico van secundaire victimisatie. Daarbij kan gedacht worden aan het feit dat het slachtoffer moet dulden dat zijn opvatting wordt bestreden door de verdediging (het ondervragingsrecht), het slachtoffer teleurgesteld kan zijn als de rechter zijn opvatting niet volgt, terwijl het slachtoffer de indruk kan krijgen dat hij wel invloed kan uitoefenen. Deze verkeerde verwachting kan bestaan uit het feit dat het slachtoffer denkt dat zijn advies veel invloed heeft, terwijl zo’n advies inhoudelijk niet veel kan toevoegen aan gegevens die reeds in het dossier zitten. Er mag immers van het OM verwacht worden dat zij een compleet dossier aanleveren, dus inclusief de wensen van het slachtoffer. Daarnaast kan worden afgevraagd of het slachtoffer wel in staat is om een volwaardig advies te geven. Tot slot kan het laten gelden van een strenger criterium bij een verzoek tot nader onderzoek door het slachtoffer leiden tot verkeerde verwachtingen.

Het voorgestelde adviesrecht heeft ook positieve en negatieve gevolgen voor de belangen en de rechtspositie van de verdachte. Een positief gevolg van het adviesrecht is een regulering van de praktijk: uit onderzoek blijkt namelijk dat slachtoffers zich al kan uitlaten over het bewijs en de gewenste strafmaat. De rechter grijpt echter niet in wanneer het slachtoffer de grens van het huidige spreekrecht overschrijdt. Een negatief gevolg van het adviesrecht in het licht van het recht op een eerlijk proces is dat de verdachte er een tegenpartij bij krijgt (schaduw-officier). Daarnaast kan worden gewezen op het feit dat de verdachte het slachtoffer niet al te negatief kan benaderen, omdat dit niet goed zal doen voor zijn strafzaak en dus een slecht beeld kan schetsen van de verdachte. Er zijn ook andere deelrechten van art. 6 EVRM die van belang zijn voor de voorgestelde invoering van een adviesrecht. Daarbij kan gedacht worden aan het recht op een onpartijdige rechter, de