• No results found

Met vrouwen in zee gaan - Een onderzoek naar het integratiebeleid ten aanzien van vrouwen in de Koninklijke Marine in de jaren 80 en de invloed van opvattingen over gender en de krijgsmacht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Met vrouwen in zee gaan - Een onderzoek naar het integratiebeleid ten aanzien van vrouwen in de Koninklijke Marine in de jaren 80 en de invloed van opvattingen over gender en de krijgsmacht"

Copied!
74
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Met vrouwen in zee gaan

Een onderzoek naar het integratiebeleid ten aanzien van vrouwen in de

Koninklijke Marine in de jaren 80 en de invloed van opvattingen over gender en

de krijgsmacht

Marieke de Vries

Universiteit van Amsterdam | Master Militaire Geschiedenis Masterscriptie

(2)

Marieke de Vries

Universiteit van Amsterdam

Faculteit der Geesteswetenschappen Master Militaire Geschiedenis

Begeleider: mw. prof. dr. W.D.E. (Mieke) Aerts Tweede lezer: dhr. prof. dr. W. (Wim) Klinkert

Den Helder, oktober 2018

* Afbeelding op de voorpagina: Affiche t.b.v. de werving van Marva's, jaren 60-70 (1965), Beeldbank Ministerie van Defensie, Collectie Nederlands Instituut voor Militaire Historie.

(3)

Voorwoord

Het schrijven van een scriptie is een onoverkomelijke hindernis die genomen moet worden om af te studeren in dit vakgebied. Het is een slingerende weg waar soms geen einde aan lijkt te komen, maar als het einde dan eenmaal in zicht is kijk je met een voldaan gevoel terug op de weg die je hebt afgelegd. Na een paar maanden hard werken moet ik eerlijk bekennen dat ik trots ben op het eindresultaat. Het onderwerp dat ik voor deze scriptie heb gekozen kwam niet bepaald uit de lucht vallen. Mijn bachelorscriptie schreef ik namelijk over het emancipatiebeleid van 1997 ten aanzien van vrouwen in de Nederlandse krijgsmacht. Vrouwen in de krijgsmacht, het onderwerp boeit mij mateloos. Vrouwen die zich staande proberen te houden in een mannenwereld en mannen die hen schoorvoetend proberen toe te laten. Maar vooral belangrijk, het onderwerp is nog steeds van deze tijd. Geschiedenis is voor mij meer dan het verleden. De wijze waarop we het kunnen verbinden aan het heden maakt het leerzaam en te alle tijde relevant.

Deze scriptie kwam er niet vanzelf en onderweg heb ik hulp gehad van velen die ik graag persoonlijk wil bedanken. Allereerst wil ik mijn scriptiebegeleider Mieke Aerts

bedanken voor haar goede en fijne begeleiding. Iemand die mijn onderwerp kent, begrijpt en kritisch kan benaderen. Ten tweede wil ik het KIM bedanken. Mijn stage bij de KM in Den Helder is de drijfveer geweest om mij toe te spitsen op dat krijgsmachtdeel. Na het afronden van mijn praktijkstage hebben zij mij de mogelijkheid geboden om mijn scriptie ter plekke af te schrijven, in het hol van de leeuw. De collega's daar wil ik bedanken voor deze

mogelijkheid, de leerzame discussies, de leuke gesprekken en vele koppen koffie. Door hun kennis van de KM waren zij perfecte sparringpartners tijdens het schrijven van mijn scriptie. Ten derde wil ik mij richten tot Nico Guns die mij enthousiast te woord wilde staan over het onderzoek waar hij in de jaren 80 onderdeel van was en dat een belangrijk onderdeel vormt van mijn scriptie. Hij was bereid informatie en bronnen te delen die van groot belang waren voor het eindresultaat van dit onderzoek. Als laatste wil ik mijn persoonlijke omgeving bedanken, zij weten wel wie ze zijn. Jullie steun en bemoedigende woorden hebben er voor gezorgd dat ik mijn hoofd boven water wist te houden gedurende het proces.

(4)

Lijst met gebruikte afkortingen

AR Admiraliteitsraad

BDZ Bevelhebber der Zeestrijdkrachten

ER Emancipatieraad

KM Koninklijke Marine

KIM Koninklijk Instituut voor de Marine Marva Marine Vrouwenafdeling

MRK Maatschappelijke Raad voor de Krijgsmacht NLDA Nederlandse Defensie Academie

NRVM Nationale Raad Welzijn Militairen

SWO afdeling Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek SVV Stichting Volk en Verdediging

VBZ Vereniging voor Belangenbehartiging Zeemacht

VN Verenigde Naties

VVHK Vrijwillig Vrouwen Hulp Korps WOII Tweede Wereldoorlog

(5)

Inhoudsopgave

Introductie 1

Interpretatiekader 5

Gendertheorie 5

Nederlandse literatuur: gender en de krijgsmacht 7 Buitenlandse literauur: gender en de krijgsmacht 9

Conclusie 16

1. De weg naar integratie 17

Het startschot 17

Van idee naar uitstel 23

Een verdeelde publieke opinie 26

Conclusie 31

2. Het Zuiderkruisproject: vrouwen aan boord 33

Plan van aanpak 33

De begeleiding 35

Een sociaalwetenschappelijk onderzoek 39

Evaluatie en advies 44

Conclusie 47

3. Vrouw in de krijgsmacht 50

Blijvende twijfels en verzet 50

Het beleid 52

Van papier naar praktijk 57

Conclusie 59

Conclusie 61

(6)

Introductie

Diversiteit is de afgelopen decennia een veel besproken onderwerp geweest binnen organisaties. Gelijke rechten en kansen voor iedereen, ongeacht sekse, seksuele voorkeur, etniciteit en religie. Ook binnen de Nederlandse krijgsmacht is dit een belangrijk onderwerp, zowel in het verleden als nu. Hierin hebben allerlei vormen van diversiteit centraal gestaan, maar de discussie op het gebied van gender of sekse stonden hierin het meest op de voorgrond. Zo zijn er in de afgelopen jaren meerdere beleidsnota's geweest die ervoor moesten zorgen dat het percentage vrouwen binnen de krijgsmacht groter zou worden. Dit percentage blijft echter al enige jaren steken op ongeveer 9%.

Ondanks dit percentage is het beeld van vrouwen in uniform al lang niet meer onbekend. Op 20 december 1943 werd de eerste stap gezet voor de integratie van vrouwen binnen de Nederlandse krijgsmacht. Op die datum vaardigde de minister van Oorlog de zogenoemde Hulpkorpsenbeschikking uit. Men stelde dat de 'huidige buitengewone omstandigheden' noodzaak vormden om het VVHK in 'militair verband' te plaatsen.1 De oorlogssituatie zorgde voor een vraag om extra personeel, ook binnen de KM. De inschakeling van vrouwen lag hierbij voor de hand, zij konden immers mannen vrijmaken voor de vloot. De ambtenaren van het ministerie zagen tevens bij de Britten en Amerikanen, die dit al langer deden, dat het succesvol was.2

Een officieel besluit over de oprichting van de Marva ging in september 1944 wel dringen. De opmars van de geallieerden vorderde snel, zeker toen het Zuiden van Nederland bevrijd bleef na de slag bij Arnhem.3 Volgens Van Dissel en Bruijn, die een boek schreven over de (ontstaans)geschiedenis van de Marva, is het onduidelijk wat uiteindelijk de doorslag heeft gegeven om de Marva toch in Londen op te richten. Er werd niet gewacht op de bevrijding van Nederland en een nieuw kabinet. De praktische noodzaak en het reeds bevrijde Zuiden leken belangrijkere argumenten. Op 31 oktober werd het Koninklijk Besluit tot de oprichting van de Marva door Koningin Wilhelmina ondertekend.4 Met de officiële oprichting

van de Marva werd de aanwezigheid van vrouwen binnen de KM een feit. De Marva's vervulden uiteraard geen gevechtsfuncties, maar waren werkzaam in de administratie, als

1 M.P.F.G. Thissen, "Integratie van de vrouw in de Nederlandse Landmacht van 1895-1984," Aspecten van de

Afrikaanse Historiografie 122 (1993), 100.

2 Anita M.C. van Dissel en Jaap R. Bruijn, Bij de Marva (Amsterdam: De Betaafsche Leeuw, 1994), 16. 3 Van Dissel en Bruijn, Bij de Marva, 23.

(7)

zusters, secretaresses of welzijnspersoneel. Kortom, ondersteunende functies. Het is duidelijk welk beeld de militaire organisatie had van de vrouwen als gekeken wordt naar de wervingsposter van de Marva. De tekst luidde: 'Dag Marva, je maakt de marine een stuk aardiger'.5 Het korps bezette een aparte positie. Formeel waren de Marva's geen beroepsmilitairen, maar actief dienende reservisten. Zij hadden een andere rechtspositie dan hun mannelijke collega's: aanstelling, dienverplichting, ontslag, bevordering, verplaatsing, enzovoort.6

Hier leek verandering in te gaan komen toen in de jaren 70 de volledige integratie van vrouwen, dus ook plaatsing in gevechtsfuncties, binnen de Nederlandse krijgsmacht besproken werd. Het begrip gevechtsfunctie kon eigenlijk niet meer gehanteerd worden als onderscheidend criterium. Volgens artikel 43 uit de Protocollen van Genève (1974-1977) hebben vrouwelijke militairen de status van combattant en zijn ze gerechtigd deel te nemen aan gevechtshandelingen, mogen ze wapens dragen en wapensystemen bedienen.7 Het idee

van vrouwen in gevechtsfuncties werd echter niet door iedereen toegejuicht. In november 1973 hadden vertegenwoordigers van de vrouwenkorpsen van de NAVO - lidstaten, ook van de Marva, een resolutie aangenomen waarin stond dat:

'They agree that women should have the opportunity to serve in all job specialities. However, women should not be utilised in a combat role unless the national situation requires it.'8

De vrouwelijke militairen zelf waren niet gebrand op integratie. Op 27 april 1976 besloot de AR de integratie van vrouwen uit te stellen tot 1979. In de andere krijgsmachtsdelen werden vrouwen ook nog niet toegelaten tot gevechtsfuncties. De kwestie was blijkbaar nog niet actueel genoeg en er was nog geen politieke en maatschappelijke druk op het defensieapparaat.9

Begin jaren 80 werd de integratie een feit, op 1 januari 1982 werd de Marva opgeheven. Een belangrijke omslag in de rol van de vrouw binnen de KM. Dat het besluit nu was genomen betekende echter niet dat de veranderingen met open armen werden ontvangen.

5 R. Moelker en J. Bosch, Hidden Women: Women in the Netherlands Armed Forces, (Breda: Faculty of

Military Sciences of the NLDA, 2008), 23.

6 W.J.E. van Rijn, Overstag en toch op koers: de Koninklijke Marine en haar personeel 1945 - 2005 (Franeker:

Uitgeverij van Wijnen, 2015), 349.

7 Thissen, "Integratie van de vrouw in de Nederlandse Landmacht van 1895-1984," 102.

8 NATO Information Service, Aspects of NATO-Women in the Allied Forces (Brussel: NATO Information

Service, maart 1978), 9-10.

(8)

Zowel de mannelijke als de vrouwelijke militairen van de KM leken sceptisch. In de ogen van de Marva's zou de vrouwelijke militair op deze manier haar eigen identiteit verliezen.10 Het Nederlandse volk bleek eveneens sceptisch te zijn. In een enquête uit 1979 bleek 49% van de Nederlanders geen voorstander te zijn van de integratie.11 Deze sceptische houding is geen verrassing als we kijken naar de wijze waarop het politieke besluit invloed had op bestaande dominante genderverhoudingen. De krijgsmacht wordt tot op de dag van vandaag gezien als een mannenbolwerk die is doordrongen van een masculiene cultuur. We zien deze militaire cultuur als vijandelijk voor vrouwen, vanwege onze geaccepteerde sociale constructie van oorlog en de karakteristieken die daarbij horen.12 Vrouwen en de krijgsmacht lijken daarom niet samen te gaan. Nederland nam met de integratie ook een zeer vooruitstrevende positie in in vergelijking met andere landen. Landen als de Verenigde Staten en Canada kenden weliswaar varende plaatsingen voor vrouwen, maar alleen op niet-combattante schepen. Het aantal vrouwelijke militairen lag in deze landen echter beduidend hoger.13 Ondanks het

protest, de kritiek en de sceptische houding van velen, was de integratie een feit.

De integratie van vrouwen binnen de krijgsmacht is nog steeds een zeer actueel onderwerp. Er is 35 jaar na dato nog steeds veel discussie in wetenschappelijke, politieke, militaire en maatschappelijke kringen. Sinds januari 2017 is het Korps Mariniers opengesteld en in 2025 zullen vrouwen ook toegelaten worden tot de onderzeedienst. Daarmee lijken de laatste hindernissen voor een volledige integratie te zijn genomen. Maar het percentage vrouwen in militaire functies is al een decennium gestagneerd en de enige vrouw die tot nu toe door de selectie van het Korps Mariniers is gekomen heeft moeten besluiten te stoppen.14 Vanuit de politiek is er de afgelopen jaren energie gestoken in het verhogen van het percentage vrouwelijke militairen, maar tevergeefs. Om die reden is onderzoek naar deze integratie nog steeds van groot belang. Met dit onderzoek wil ik een duidelijker beeld vormen over de integratie in de jaren 80, de wijze waarop deze is vormgegeven en door welke factoren deze werd beïnvloed. Vanwege de actualiteit van mijn onderwerp hoop ik dat mijn onderzoek ook een bijdrage kan leveren aan de huidige discussie rondom de rol van vrouwen binnen de krijgsmacht.

10 Van Dissel en Bruijn, Bij de Marva, 126. 11 Van Dissel en Bruijn, Bij de Marva, 127.

12 R.F. Titunik, "The First Wave: Gender Integration and Military Culture," Armed Forces & Society 26, nr.2

(2000), 233.

13 Van Dissel en Bruijn, Bij de Marva, 127.

14 Redactie NOS, "Enige vrouw stopt met opleiding Korps Mariniers," NOS, 24-09-2018,

(9)

Om dit onderzoek duidelijk af te bakenen heb ik ervoor gekozen mij alleen te richten op de KM. De vrouw binnen de KM heeft een rijke historie, onder andere door het oprichten en afschaffen van de Marva en het Zuiderkruisproject waarin de krijgsmacht probeerde te onderzoeken of een integratie van vrouwen in de jaren 80 überhaupt mogelijk was. Een onderzoek naar de integratie van vrouwen binnen de KM in Nederland ontbreekt en ik vind het van groot belang om die lacune op te vullen. In dit onderzoek wil ik graag de opvattingen over gender en de krijgsmacht en de invloed die dit gehad heeft op het integratieproces, meenemen. Daarom is het wat mij betreft interessant om voor dit onderzoek de volgende onderzoeksvraag te beantwoorden:

Op welke manier hebben opvattingen over gender en de krijgsmacht de integratie van vrouwen in de Koninklijke Marine en het daarbij horende beleid in de jaren 80 beïnvloed?

Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden is gebruik gemaakt van verschillende soorten bronnenmateriaal. In het volgende hoofdstuk komt allerlei secundaire literatuur aan bod die een beter inzicht geven in de ideeën rondom gender, gender en de krijgsmacht, integratie en de KM. De rest van het bronnenmateriaal dat is gebruikt voor deze scriptie bestaat met name uit primaire bronnen. In de eerste plaats is gebruik gemaakt van verschillende evaluatie- en onderzoeksrapporten die beschikbaar zijn gesteld door het KIM en Dr. N. Guns. Daarnaast is gebruik gemaakt van verschillende kamerstukken, beleidsnota's, een bevolkingsonderzoek, krantenartikelen en artikelen uit de verschillende personeelsbladen van de KM.

Allereerst zal ik een duidelijker beeld geven van de bestaande discussies in de historiografie en theorie omtrent dit onderwerp. Gender en de opvattingen over gender en de krijgsmacht zullen hierin centraal staan. Uiteindelijk vormt dit de rode draad in mijn scriptie, waarin ik het integratieproces en het daarbij horende beleid chronologisch bespreek en reconstrueer. De opvattingen over gender en de krijgsmacht staan hierin centraal en de verschillende besproken theorieën fungeren als analysemodel.

(10)

Interpretatiekader

Onderzoek naar de integratie van vrouwen binnen de krijgsmacht, in zowel binnen- als buitenland, is geen nieuw onderwerp. De afgelopen decennia is er al onderzoek gedaan naar de integratie van vrouwen, welke rol zij gespeeld hebben en eventueel zouden kunnen spelen. In dit hoofdstuk zal de historiografie rondom dit onderwerp centraal staan. Ik zal eerst ingaan op het onderwerp gender en een theorie bespreken die van groot belang is in dit onderzoeksveld. Ten tweede zal de Nederlandse literatuur met betrekking tot gender en de krijgsmacht besproken worden en de wijze waarop er in Nederland tot nu toe geschreven is over de integratie. Daarna zal de buitenlandse historiografie op dit gebied aan bod komen. Het doel van dit hoofdstuk is om een beter inzicht te krijgen in het onderzoek wat reeds gedaan is op dit vlak en eveneens een goed beeld te krijgen van de zaken die voor deze scriptie van belang kunnen zijn.

Gendertheorie

Voordat ik dieper in ga op de literatuur omtrent de integratie en de opvattingen over gender en de krijgsmacht zal ik eerst ingaan op het begrip gender in de brede zin van het woord. Waar gaat het over als we het over gender hebben? Hoe kan het begrip gebruikt worden in wetenschappelijk onderzoek? In deze paragraaf zal de theorie van Joan W. Scott centraal staan. Zij wordt veelal gezien als de moeder van gendergeschiedenis. In haar artikel 'Gender: A Useful Category of Historical Analysis' verscheen in 1986 en met dit artikel kreeg gender een theoretische grondslag en ontstond een nieuwe analytische categorie om naar het verleden te kijken.

Het concept gender werd geconstrueerd en onder de aandacht gebracht door onder andere Gayle Rubin en Michelle Rosaldo. Gayle Rubin schreef over het sekse-gendersysteem, waarmee zij de maatschappelijke uitwerking van het biologische onderscheid tussen man en vrouw bedoelde. Michelle Rosaldo, die de theorie van Rubin verder uitwerkte, stelde voor om te kijken naar de totstandkoming van de maatschappelijke verschillen tussen man en vrouw. De grote doorbraak van het concept gender werd uiteindelijk in gang gezet door Scott, zij ging op een geheel andere manier kijken naar de rol van zowel het mannelijke als het vrouwelijke in de geschiedenis.15 Volgens Scott is het van belang om de significantie van de

15 M. Dwarswaard, "Gendergeschiedenis in Nederland. Stand van zaken," Vereniging voor Gendergeschiedenis,

bezocht op 19-06-2018, http://www.gendergeschiedenis.nl/index.php/gendergeschiedenis/dossiers/232-gendergeschiedenis-in-nederland-stand-van-zaken.

(11)

geslachten, van gendergroepen in het verleden te begrijpen. Welke verschillen zijn er in geslachtsrollen en sekse-symbolisme in verschillende maatschappijen en periodes? Welke betekenis hadden ze en hoe functioneerden zij om de sociale orde te bewaren of juist verandering te promoten? Met deze ideeën bouwt Scott voort op de ideeën van Nathalie Zemon Davis, die in 1975 stelde dat de geschiedenis van mannen en vrouwen samen bekeken moeten worden en geen aparte onderwerpen zijn of hoeven te zijn.16

In het eerste deel van haar artikel beschrijft Scott welke theorieën met betrekking tot gender er reeds bestaan en welke tekortkomingen deze theorieën hebben. Het doel hiervan is om uiteindelijk een alternatieve benadering te kunnen poneren. Uiteindelijk komt Scott met een tweeledige definitie van het begrip gender. De kern van de definitie berust op een integraal verband tussen twee proposities: gender is een constitutief element van sociale relaties gebaseerd op waargenomen verschillen tussen de seksen, en gender is een primaire manier om machtsverhoudingen te duiden. Tevens corresponderen veranderingen in de organisatie van sociale relaties altijd met veranderingen in representaties van macht, maar de richting van deze verandering is niet 'one way'. Scott stelt dat gender als belangrijk component in de constructie van sociale relaties, vier samenhangende elementen impliceert: ten eerste, culturele symbolen van mannelijkheid en vrouwelijkheid; ten tweede, normatieve concepten die de betekenis van deze symbolen vastleggen; ten derde, politieke en sociale instituties en organisaties die deze culturele representaties handhaven; ten vierde, de subjectieve identiteit, de manier waarop de 'gendered identities' van mannen en vrouwen worden geconstrueerd en continu veranderen. 17

Het tweede aspect van Scotts definitie van gender stelt dat het tevens kan fungeren als hiërarcheringsprincipe. Hierbij construeren machtsverhoudingen sekseverschillen, maar andersom geldt eveneens dat gender vorm geeft aan machtsverhoudingen.18 Door middel van enkele voorbeelden probeert Scott weer te geven hoe gender en politieke macht elkaar wederzijds beïnvloeden en dat er duidelijk sprake is van een 'two way street'. Het gaat hier dus niet gaat om 'echte' mannen of vrouwen, maar om de betekenissen van mannelijkheid en vrouwelijkheid en de wijze waarop deze een bepaalde hiërarchie creëert. Hierbij kan gedacht worden aan bepaalde maatregelen die genomen werden, zoals het tegengaan van politieke participatie van vrouwen of het opleggen van bepaalde kledingvoorschriften. Het doel van deze maatregelen volgens Scott: 'an assertion of control or strength was given form as a

16 J.W. Scott, "Gender: a useful category of historical analysis," American Historical Review 91, nr. 5 (1986),

1054.

17 Scott, "Gender: a useful category of historical analysis," 1067 - 1068. 18 Scott, "Gender: a useful category of historical analysis," 1070.

(12)

policy about women'.19 Scott benadrukt dat politiek maar één van de vele onderzoeksgebieden is waarin gender gebruikt kan worden voor historische analyse.

Scott onderstreept in haar artikel dat het van groot belang is om onderzoek te doen naar zowel het mannelijke als het vrouwelijke en de binaire oppositie los te laten. Het mannelijke kan niet onderzocht worden zonder het vrouwelijke en het vrouwelijke kan niet onderzocht worden zonder het mannelijke. Gender moet gezien worden als de sociale en culturele constructie van mannelijkheid en vrouwelijkheid. Deze verandert door de tijd heen en ligt niet vast. Juist daarom is het zo'n interessant historisch analysemodel, want in elke tijd en maatschappij kunnen deze constructies anders zijn.

Nederlandse literatuur: gender en de krijgsmacht

Aangezien deze scriptie zich zal focussen op de integratie van vrouwen binnen de Nederlandse KM, is het van belang te onderzoeken welke Nederlandse literatuur omtrent dit onderwerp reeds beschikbaar is. Over de integratie van vrouwen binnen, specifiek, de KM is helaas niet veel geschreven. Een uitgebreid onderzoek waarin een reconstructie wordt gegeven van het opheffen van de Marva en de overgang naar gemixte eenheden ontbreekt zelfs volledig. Dit betekent niet dat het in zijn geheel niet ter sprake komt. In deze paragraaf zal ik deze historiografie bespreken en omschrijven op welke wijze deze auteurs het proces van integratie in de jaren 80 benaderen.

Bij de Marva geschreven door Van Dissel en Bruijn, in de inleiding al kort genoemd,

is een belangrijk werk wanneer het gaat om de aanwezigheid van vrouwen binnen de KM. Het boek beschrijft de Marva in de periode tussen 1944, haar ontstaan, en 1982, haar opheffing. Alhoewel het grootste gedeelte van het boek eigenlijk met name een voorgeschiedenis geeft van dat waar het in deze scriptie omdraait, namelijk de integratie van vrouwen in de jaren 80, komt ook het begin van dit integratieproces kort aan bod. Van Dissel en Bruijn benadrukken hierin de politieke druk die kwam te liggen op de gelijkstelling van militaire mannen en vrouwen en de verwachtingen die bij de Minister van Defensie kwamen te liggen.20 Opvallend aan het onderzoek van Van Dissel en Bruijn is dat enkel de praktische problemen, zoals accommodatie en sanitaire voorzieningen, omtrent de integratie ter sprake komen.21 De acceptatie van vrouwen komt wel kort aan bod, maar de masculiene cultuur en omgeving waarin de vrouwen terechtkwamen blijft onbesproken. De problemen die hiermee gepaard

19 Scott, "Gender: a useful category of historical analysis," 1072. 20 Van Dissel en Bruijn, Bij de Marva, 126.

(13)

zouden kunnen gaan worden min of meer weggewuifd door de constatering dat vrouwen uiteindelijk 'gewoon' geaccepteerd werden.

Hiermee wordt het belang van de culturele factor in de ogen van R. Moelker en J. Bosch, beiden werkzaam voor de NLDA, volledig onderbelicht. Zij benadrukken in hun boek

Hidden Women: Women in the Netherlands Armed Forces juist dat deze culturele factor de

grootste barrière vormt in het integratieproces van vrouwen binnen de Nederlandse krijgsmacht.22 In het boek van Moelker en Bosch wordt de zichtbaarheid van vrouwen binnen de Nederlandse krijgsmacht beschreven en wordt geconcludeerd dat het eigenlijk vooral gaat om een onzichtbaarheid van vrouwen. Volgens Moelker en Bosch is deze onzichtbaarheid te verklaren doordat er in de beleidsvorming nooit een poging is gedaan om de masculiene cultuur binnen de krijgsmacht te veranderen.23 Hiermee lijken Moelker en Bosch te concluderen dat de praktische problemen wellicht opgelost worden, maar dat de masculiene cultuur binnen de Nederlandse krijgsmacht de integratie blijft remmen of zelfs tegenwerken. De Nederlandse regering en het Ministerie van Defensie lijken daarmee geen oog te hebben voor de effecten van gender en de krijgsmacht en de wijze waarop deze tot elkaar in verhouding staan. Het onderzoek van Moelker en Bosch focust zich niet zozeer op het integratieproces van de jaren 80, maar benadrukt desalniettemin een belangrijk aspect van het integratieproces waarmee rekening gehouden dient te worden: een masculiene organisatie met een masculiene cultuur, die niet één, twee, drie veranderd kan worden.

In hun boek borduren Moelker en Bosch ook door op een eerder verschenen artikel van Bosch waarin zij het belang van gendersensitiviteit binnen defensie benadrukt. In dit artikel stelt Bosch dat gender over veel meer gaat dan alleen dat biologische verschil. Zij benadrukt dat gender allereerst gaat over betekenis aan sekse op het persoonlijke niveau, op het niveau van de identiteit. Hierin spelen opvoeding en socialisatie in het gezin en op school een belangrijke rol. Meisjes en jongens krijgen in hun opvoeding allerlei signalen wat wel en niet wenselijk is als meisje of jongetje. Ten tweede geeft gender op symbolisch niveau betekenis aan sekse volgens Bosch, wat duidelijk zichtbaar is in de media. Als voorbeeld beschrijft zij dat er vooral mannelijke deskundigen commentaar geven op tv op de situatie in Irak aan het begin van deze eeuw. Bosch stelt dat dit op twee manieren betekenis geeft aan sekse. Namelijk dat deskundigen en experts voornamelijk mannelijk zijn en ten tweede dat oorlog een mannenzaak is. Het derde niveau dat Bosch aankaart is de betekenis die instituties en organisaties geven aan sekse. Bijvoorbeeld door speciale regelingen te treffen voor

22 Moelker en Bosch, Hidden Women, 12. 23 Moelker en Bosch, Hidden Women, 28.

(14)

vrouwen die in deeltijd willen werken in verband met de zorg voor haar kinderen. Hiermee wordt het traditionele man/vrouw beeld van de 'zorgende' vrouw en de 'niet-zorgende' man in stand gehouden.24 Hiermee bouwt Bosch voort op de theorie van Scott, door te laten zien op welke wijze mannelijkheid en vrouwelijkheid wordt geconstrueerd en uiting krijgen in een maatschappij. Het feit dat mensen enerzijds in staat zijn om te kunnen waarnemen welke beelden, opvattingen en verwachtingen over mannen en vrouwen worden doorgegeven in een situatie of een organisatie en anderzijds dat men in de gaten heeft hoe die beelden, opvattingen en verwachtingen doorwerken in de alledaagse (werk-)praktijk noemt Bosch gendersensitiviteit.25 Zij benadrukt dat als defensie werkelijk streeft naar integratie van mannen en vrouwen, dat het dan van belang is dat er wordt stilgestaan bij de beelden, opvattingen, en verwachtingen over mannen en vrouwen die in de organisatie worden doorgegeven. Wat is de inhoud en hoe worden ze doorgegeven?26 Bosch is een van de

weinigen in Nederland die onderzoek heeft gedaan naar gender en de manier waarop deze tot uiting komt in de krijgsmacht.

De aanwezigheid van vrouwen binnen de krijgsmacht, of de zichtbaarheid zoals Moelker en Bosch het omschrijven in hun boek, is geen onbesproken onderwerp in de Nederlandse literatuur. Maar bij het bestuderen van de historiografie wordt duidelijk dat bepaalde onderwerpen populairder zijn dan andere. Het onderwerp dat het meest beschreven wordt zijn de vrouwenkorpsen, zoals het boek van Van Dissel en Bruijn dat hier boven is beschreven. Andere werken zijn "Integratie van de vrouw in de Nederlandse landmacht: van 1895 tot 1984" door M.P.F.G. Thissen, Het Vrouwenkorps van het KNIL, 1943-1950 door G.J. Kippers en Milva 1944-1975. Toen nu en straks door K. Schulten. Tevens zijn er in de afgelopen jaren meerdere scripties geschreven over dit onderwerp, veelal door vrouwen, die het onderwerp in verschillende tijdsperiodes hebben onderzocht. Opvallend is dat een onderzoek naar het integratiebeleid van de jaren 80 ontbreekt. Een lacune die naar mijn mening niet onbeschreven kan blijven.

Buitenlandse literatuur: gender en de krijgsmacht

De Nederlandse historiografie rondom dit onderwerp is dus niet heel uitgebreid, maar in het buitenland is veel meer geschreven over de integratie van vrouwen en de verhoudingen tussen gender en de krijgsmacht. In deze paragraaf zal deze literatuur besproken worden, die meer

24 J. Bosch, "Het belang van gendersensitiviteit voor de integratie van vrouwelijke officieren," Carré:orgaan van

de Nederlandse Officieren Vereniging 26, nr. 9 (2003), 12.

25 Bosch, "Het belang van gendersensitiviteit voor de integratie van vrouwelijke officieren," 12. 26 Bosch, "Het belang van gendersensitiviteit voor de integratie van vrouwelijke officieren," 14.

(15)

inzicht kan geven in hoe integratieprocessen in andere landen wordt beschreven en op welke wijze gender en de krijgsmacht worden benaderd door buitenlandse auteurs.

Wat opvalt in de literatuur met betrekking tot het integratieproces van vrouwen binnen de verschillende krijgsmachten en krijgsmachtdelen in andere landen, is dat niet zozeer de processen worden beschreven. Het onderwerp van veel van deze studies is het opsommen van voor- en nadelen van de integratie van vrouwen.27 Welke rol kunnen vrouwen spelen? Zijn vrouwen wel een toevoeging? Met welke zaken dient rekening gehouden te worden? Hiermee wordt voorbijgegaan aan de wijze waarop deze integratieprocessen verlopen, terwijl juist ook dat soort onderzoek een handvat kan bieden voor eventueel nieuw beleid om de integratie te bevorderen. Een interessant onderzoek op het gebied van de integratie van vrouwen in de krijgsmacht is gedaan door M. Wechsler Segal in haar artikel "Women's Military Roles Cross-Nationally: Past, Present, and Future. In 1995 ontwikkelde Segal een theorie waarin zij de verschillende variabelen die invloed zouden kunnen hebben op de mate en aard van de vrouwelijke participatie binnen de krijgsmacht, te zien in figuur 1, omschrijft.

De variabelen plaatst zij in drie domeinen: het militaire domein bestaande uit karakteristieken van de veiligheidssituatie in een land en aspecten van de militaire organisatie en haar activiteit; het sociaal culturele domein die aspecten van civiele rollen van vrouwen en algemene burgerlijk sociaal structurele variabelen omvat; het culturele domein bestaande uit de sociale constructie van gender en familierollen.28 Aan de hand van deze domeinen en de variabelen die hierin thuishoren formuleert Segal voorwaarden waaraan voldaan moet worden om tot een hoger percentage vrouwen te komen binnen de krijgsmacht. Haar onderzoek geeft een duidelijk beeld over de grote hoeveelheid factoren die een rol spelen bij de integratie van vrouwen en zet de verschillende factoren gestructureerd op een rij. Hiermee vormt zij feitelijk een soort stappenplan waaraan voldaan dient te worden om tot een succesvolle integratie te komen. Verschillende auteurs, waaronder Moelker en Bosch, hebben de theorie en het daarbijhorende schema van Segal verder uitgebreid. Een kritische kanttekening is dat we ons dienen af te vragen of wanneer wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden, ook daadwerkelijk te spreken is over een succesvolle integratie en niet alleen een groter percentage.

27 Voorbeelden van literatuur die het integratieproces op deze manier beschrijven zijn: G.H. Quester, "Women in

Combat," International Security 1, No.4 (1977), J. Holm, Women in the Military: an Unfinished Revolution (Navato: Presidio, 1982), B. Barry, "Women in Combat," Survival 55, No. 2 (2013), K.R. Browne, "Band of Brothers or Band of Siblings?: An Evolutionary Perspective on Sexual Integration of Combat Forces," In The

Oxford Handbook of Evolutionary Perspectives on Violence, Homicide, and War, edited by T.K. Shackelford

and V.A. Weekes-Shackelford (Oxford: Oxford University Press, 2012).

28 M. Wechsler Segal, "Women's Military Roles Cross-Nationally: Past, Present, and Future," Gender and

(16)

Figuur 1. Theory of Factors Affecting Women's Military Participation.29

Vooral het derde domein is interessant voor het onderzoek van deze scriptie, waarin opvattingen over gender en de krijgsmacht centraal staan. De invloed van deze opvattingen wordt in de theorie van Segal benadrukt en zij stelt dat de invulling hiervan een grote invloed kan hebben op de participatie van vrouwen. De betekenis van gender en de wijze waarop specifieke rollen worden toebedeeld aan een bepaald geslacht zijn sociaal geconstrueerd. Volgens Segal is het belangrijk om te kijken naar de wijze waarop de cultuur omgaat met deze geslachtsverschillen. Een cultuur kan het belang van deze geslachtsverschillen vergroten of verkleinen en daarmee een verdeling van sociale rollen op basis van geslacht rechtvaardigen of afwijzen. Hoe groter de nadruk is op toewijzing door middel van geslacht, hoe kleiner de rol van vrouwen binnen de krijgsmacht.30 Segal benadrukt eveneens de invloed van de sociale waarden met betrekking tot gender. Volgens haar is daar in de afgelopen eeuw veel in veranderd, in veel landen hebben vrouwen kiesrecht verkregen en wordt hun participatie binnen bijvoorbeeld de economie aangemoedigd. Zij stelt dat wanneer de sociale waarden meer egalitair worden, het aantal vrouwen in militaire posities toeneemt.31 De

invloed van veranderingen die Segal hierin benadrukt sluit aan op de theorie van Scott, waarin gesteld wordt dat de culturele en sociale constructie van gender door de tijd heen veranderd en

29 Segal, "Women's Military Roles Cross-Nationally," 759. 30 Segal, "Women's Military Roles Cross-Nationally," 768. 31 Segal, "Women's Military Roles Cross-Nationally," 769.

(17)

niet vastligt. Volgens Segal kunnen deze veranderingen dus leiden tot een hogere participatie van vrouwen binnen de krijgsmacht.

Segal bespreekt de invloed van gender als sociale constructie in een groter raamwerk waarmee het een onderdeel vormt van een theorie die nog veel meer omvat. Er zijn echter auteurs die zich hebben toegespitst op dit specifieke deel en hebben gekeken naar de wijze waarop oorlog en de krijgsmacht in verband staan met gender en de invloed die dit eventueel zou kunnen hebben op de integratie van vrouwen. Zo schrijft Joshua S. Goldstein in zijn boek

War and Gender over hoe gender het oorlogssysteem vormt en andersom. Goldstein stelt, net

als Scott, dat genderrollen een enorm grote diversiteit laten zien tussen culturen en door de tijd heen. Maar Goldstein voegt hier aan toe dat er bepaalde gebieden zijn waarin genderrollen binnen de verschillende maatschappijen veelal constant blijven, namelijk politiek leiderschap, jagen en bepaalde leeftijd gebonden rituelen. Volgens Goldstein zijn deze verschillende gebieden het meest verbonden met oorlog.32 Kortom, genderrollen variëren enorm, maar juist

niet (of minder) wanneer het om oorlog gaat. Volgens Goldstein is hiervan sprake omdat de potentie voor oorlog universeel is in menselijke maatschappijen. Ondanks het feit dat het moorden in oorlog voor beide geslachten niet vanzelfsprekend is, ontwikkelen culturen bepaalde genderrollen die er voor zorgen dat militairen deze terughoudendheid overkomen.33 Oorlog is diep ingebed in de menselijke ervaring en de gendered oorlogsrollen lijken daarmee permanent te zijn stelt Goldstein.34 Een interessante observatie, aangezien dit zou betekenen dat de wijze waarop oorlog geassocieerd wordt met mannelijkheid nooit zo kunnen veranderen. Welke invloed heeft dit op de wijze waarop vrouwen succesvol kunnen integreren? Is de masculiene cultuur überhaupt te doorbreken of te veranderen als deze genderrollen zo vastgenageld zitten in de wijze waarop we naar oorlog en de krijgsmacht kijken?

De invloed van deze rotsvaste patronen op het integratieproces wordt besproken door C. Cockburn in haar artikel: "War and Security, Women and Gender: an Overview of the Issues". In dit artikel, waarin Cockburn de genderverdeling in oorlog bespreekt en de significantie van mannen en masculiniteit in het proces van militarisering, stelt ze net als Goldstein: 'War is gendered terrain'.35 Hiermee benadrukt zij het rolpatroon wat hierboven reeds is besproken. Ondanks het feit dat de patriarchale genderdimensie verschilt van

32 J.S. Goldstein, War and Gender (Cambridge: Cambridge University Press, 2001), 7. 33 Goldstein, War and Gender, 9.

34 Goldstein, War and Gender, 57.

35 C. Cockburn, "War and Security, Women and Gender: an Overview of the Issues," Gender & Development 21,

(18)

maatschappij tot maatschappij en verandert door de tijd heen, wordt de rol en de kwaliteiten van jongens en mannen in veel hedendaagse maatschappijen hetzelfde omschreven. Veelal omvatten zij concurrentievermogen, slagvaardigheid, fysieke kracht, assertiviteit, moed en ambitie.36 Eigenschappen die we in verband kunnen brengen met de benodigde kwaliteiten voor een goede militair. Cockburn benadrukt eveneens dat mannen aangewezen beschermers zijn en vrouwen de beschermden. Deze verdeling is volgens haar al vroeg zichtbaar, bijvoorbeeld door de keuze voor speelgoed in de kindertijd.37 Volgens Cockburn is de werving van vrouwen dan ook een zeer pijnlijk proces. Vrouwen dienen vrouwelijk te blijven, maar tegelijkertijd niet minder kracht en uithoudingsvermogen dan de gemiddelde man hebben. Vrouwelijke militairen moeten hierdoor vervelende compromissen en aanpassingen maken volgens Cockburn.38 Hiermee benadrukt Cockburn de twee gezichten die vrouwen moeten hebben willen zij hun draai binnen de krijgsmacht kunnen vinden. Integratie is daarmee geen vanzelfsprekendheid, maar een proces waarin een vrouw min of meer verplicht wordt zich te conformeren aan een standaard die al eeuwen bestaat.

De dubbele rol die vrouwen moeten vervullen binnen de krijgsmacht, zoals door Cockburn beschreven, wordt eveneens benadrukt door Heinecken. Zij stelt in haar artikel dat het proces van integratie vanuit een genderneutraal perspectief geen gelijkheid kan brengen, omdat vrouwen worden verplicht zich te conformeren en assimileren aan de masculiene eigenschappen van de krijgsmacht en haar militairen.39 Kortom, door geen rekening te houden met de verschillen die er nou eenmaal zijn tussen mannen en vrouwen, zijn er bepaalde verwachtingen van vrouwelijke militairen waar mogelijk niet aan voldaan kan worden. Volgens Heinecken zouden bepaalde vrouwelijke eigenschappen juist een voordeel moeten zijn binnen de krijgsmacht, bijvoorbeeld in vredesmissies. Uiteindelijk blijven vrouwen tegen een muur van uitdagingen oplopen die hen verbiedt alternatieve waarden toe te kennen op basis van hun positie in de samenleving.40 In hetzelfde artikel formuleert Heinecken vier posities ten aanzien van de integratie van vrouwen binnen de krijgsmacht:

36 Cockburn, "War and Security, Women and Gender," 438. 37 Cockburn, "War and Security, Women and Gender," 439. 38 Cockburn, "War and Security, Women and Gender," 434, 439.

39 L. Heinecken, "Conceptualizing the Tensions Evoked by Gender Integration in the Military," Armed Forces &

Society 43, nr. 2 (2017), 202.

(19)

Figuur 2. Vier posities ten aanzien van genderintegratie in de krijgsmacht.41

In figuur 2 zijn per positie te zien welke principes ten grondslag liggen aan de positie, de verschillende aanpassingstrategieën die benodigd zijn voor vrouwelijke militairen en de implicaties voor vrouwen die hiermee gepaard gaan. De equal opportunities positie laat zien dat alhoewel vrouwen gelijke rechten krijgen, ze verplicht zijn zich te conformeren aan de bestaande standaard. Dit wordt gebaseerd op schijnbaar rationele gender-neutrale argumenten dat mensen niet als bijzonder moeten worden behandeld in deze branche. De meritocracy positie laat zien dat vrouwen alleen gerespecteerde militairen kunnen zijn als zij assimileren en masculiene eigenschappen laten zien en hun femininiteit onderdrukken. Bij de special

contribution positie wordt de bijzondere rol die vrouwen kunnen spelen, bijvoorbeeld in

vredesmissies, benadrukt. Hieraan zijn twee mogelijke consequenties verbonden: vrouwen accepteren zelf eveneens deze uitsluitingpraktijken omdat ze meer geschikt lijken te zijn voor bepaalde rollen of de commandant gebruikt het om vrouwen voor bepaalde rollen uit te sluiten. Als laatste bestaat er de positie van alternative values. Echter onder de masculiene omstandigheden binnen de krijgsmacht, met een mannelijke hegemonie, zijn er weinig vrouwelijke militairen bereid om hun stem te laten horen en een militante feministische houding aan te nemen om alternatieve waarden te induceren. De gemakkelijkere optie is om zich te conformeren en assimileren aan mannelijke gedragsvormen of om medeplichtig te blijven aan het accepteren van hun positie in termen van hun status binnen het leger.42 Door het formuleren van deze verschillende posities zet Heinecken een interessant proces uiteen. Net als Segal in haar culturele domein, benadrukt Heinecken namelijk dat er bepaalde opvattingen over gender en de krijgsmacht zijn die een grote invloed kunnen hebben op de

41 Heinecken, "Conceptualizing the Tensions Evoked by Gender Integration in the Military," 215. 42 Heinecken, "Conceptualizing the Tensions Evoked by Gender Integration in the Military," 215 - 216.

(20)

integratie en participatie van vrouwen binnen de krijgsmacht. Zij gaat nog een stap verder door alle verschillende posities te benoemen en te ontleden, waarmee ook de voor- en nadelen van elke positie worden blootgelegd.

Conformeren en assimileren zijn begrippen die veel terugkomen in de literatuur met betrekking tot de integratie van vrouwen binnen de krijgsmacht. Volgens Rimalt assimileren vrouwen in rollen die specifiek bedoeld zijn voor mannen. Hierdoor wordt een duidelijke hiërarchische grens tussen femininiteit en masculiniteit behouden.43 Vrouwen worden dus wel toegelaten tot mannelijke functies, maar alleen als zij zich aanpassen aan de mannelijke normen, waarden en tradities die aan de krijgsmacht verbonden zijn. Hiermee benadrukt Rimalt net als Scott, dat gender als een hiërarcheringsprincipe gebruikt wordt. Rimalt stelt vervolgens de volgende vraag: 'does women's equal integration in the military promote or hinder gender equality?'44 Ook Rimalt benadrukt hiermee, net als Cockburn en Heinecken, de

dubbele rol die vrouwen moeten spelen als militair en het feit dat integratie vanuit een genderneutraal perspectief geen gelijkheid lijkt te bewerkstelligen. Volgens Rimalt is een proces van masculinisatie onvermijdelijk wanneer een vrouw wil integreren in een mannelijke functie. Tevens wordt deze masculiniteit geassocieerd met militaire autoriteit waardoor vrouwen in hogere rangen genoodzaakt lijken zich aan te passen aan het masculiene karakter van hun functie.45

Deze noodzaak is ook een terugkerend thema in de literatuur met betrekking tot de integratie van vrouwen. Net als Heinecken benadrukt Rimalt dat door de heersende opvattingen over gender binnen de krijgsmacht sekseverschillend gedrag wordt ontmoedigd. Hiermee worden vrouwen volgens Rimalt eveneens ontmoedigd om de gender boundaries te doorbreken.46 De angst om niet geaccepteerd te worden zorgt ervoor dat vrouwen niet de positie van alternative values van Heinecken durven in te nemen. Hierdoor ontstaat de noodzaak om te conformeren of zelfs assimileren aan de masculiene normen, waarden en tradities die gepaard gaan met een militaire functie binnen de krijgsmacht. Wanneer men besluit om de oude barrières wel te doorbreken, ontstaat eveneens een ongewenste situatie. Vrouwen worden of voor bepaalde functies, taken en oefeningen uitgesloten of er ontstaat een situatie waarin een vrouw beschermd wordt door haar mannelijke collega's.47

43 N. Rimalt, "Women in the Sphere of Masculinity: the Double-edged Sword of Women's Integration in the

Military," Duke Journal of Gender Law & Policy 14, nr. 2 (mei 2007), 1098.

44 Rimalt, "Women in the Sphere of Masculinity", 1098. 45 Rimalt, "Women in the Sphere of Masculinity", 1109. 46 Rimalt, "Women in the Sphere of Masculinity", 1110. 47 Rimalt, "Women in the Sphere of Masculinity", 1114.

(21)

Conclusie

Naar aanleiding van bovenstaande literatuur zal mijn scriptie op verschillende theoretische uitgangspunten gebaseerd worden. Ten eerste is de gendertheorie van Joan Scott ter sprake geweest en haar tweeledige definitie van het begrip gender zal een belangrijke rol vervullen in deze scriptie: gender als belangrijk component in de constructie van sociale relaties en gender als hiërarcheringsprincipe. Het is interessant om te gaan kijken naar de manier waarop er in die tijd en in de Nederlandse maatschappij en krijgsmacht gekeken werd naar mannelijkheid en vrouwelijkheid en welke invloed dit had op de machtsverhoudingen. De theorie van Scott zal daarom als rode draad in deze scriptie aanwezig zijn en gebruikt worden om de opvattingen over gender en de krijgsmacht te analyseren en te kijken op welke wijze deze invloed hebben gehad op het integratieproces en -beleid.

Naast de theorie van Scott zal ook de specifieke historiografie rondom de integratie van vrouwen binnen de krijgsmacht meegenomen worden. Uit de besproken literatuur blijkt dat er verschillende invalshoeken zijn om de integratie van vrouwen te onderzoeken en ik zal mij met name focussen op het culturele domein van Segal. Hierin zal het schema van Heinecken centraal staan, die stelt dat er verschillende posities zijn ten aanzien van genderintegratie en dat elk van deze posities voor- en nadelen met zich mee brengen. Vanuit welk perspectief werd het Nederlands integratiebeleid geschreven? Welke positie nam de politiek, de krijgsmacht en de Nederlandse maatschappij hier bij in? Welke ideeën waren er eigenlijk over integratie en welke vorm moest dit aannemen? Tot slot zal hierbij ook aandacht besteed worden aan de mate van gendersensitiviteit, die Bosch benadrukt, ten aanzien van het Nederlands integratiebeleid. Welke beelden, opvattingen en verwachtingen van mannen en vrouwen waren er toen in de (organisatie-)cultuur, op welke wijze waren de betrokken partijen zich bewust van deze beelden, opvattingen en verwachtingen en hoe werden deze benaderd tijdens het integratieproces?

Bovenstaande uitgangspunten en vragen zullen centraal staan in de chronologische reconstructie van het integratiebeleid ten aanzien van vrouwen in de KM in de jaren 80. Gezien het feit dat er nog maar weinig literatuur is verschenen over dit onderwerp zal ik bij het begin beginnen en bespreken hoe het startschot werd gegeven voor het integratieproces. Daarna zal ik uitgebreid ingaan op het Zuiderkruisproject waarin de wijze van integreren van vrouwen binnen de KM werd onderzocht. Ten slotte zal gekeken worden naar het beleid wat in de jaren tachtig werd geformuleerd en de uitwerking die dit had op het integratieproces. De opvattingen over gender en de krijgsmacht zullen hierin als rode draad fungeren.

(22)

1. De weg naar integratie

'Maak een man vrij voor de vloot.' Het motto van de Marva.48 Sinds haar oprichting in de jaren 40 was dat ook de belangrijkste rol van de organisatie geweest. Elke vrouw die een ondersteunende functie aan wal kon vervullen, gaf daarmee meer mannen kans om werkzaam te zijn op de vloot. In deze ondersteunende functie en haar uniform was zij volledig in dienst van de KM, maar zij had andere rechten en plichten dan haar mannelijke collega's en vele functies waren zelfs niet voor haar toegankelijk. Alhoewel er inmiddels al veel veranderd is, staat de positie van vrouwen op de werkvloer vandaag de dag nog steeds ter discussie. Helaas blijkt dit na 40 jaar nog steeds nodig te zijn. De integratie van vrouwen binnen de KM vond dan ook niet van de een op de andere dag plaats, maar was een proces van vele jaren met de nodige obstakels die overwonnen dienden te worden.

Het startschot

WOII heeft vele veranderingen teweeggebracht. Hierbij kan gedacht worden aan de dekolonisatie, het ontstaan van nieuwe soevereine staten, veranderende machtsblokken en politieke invloedsferen en een nieuwe structuur van internationale coalities, afspraken en samenwerkingsverbanden. Na WOII kwam eveneens een proces op gang in de richting van de gelijke behandeling van vrouwen en mannen. Dit idee van vrouwelijke emancipatie kreeg de aandacht van verschillende (internationale) organisaties. Waaronder de VN, opgericht in 1945, die zich bezighoudt met zaken als internationaal recht, mondiale veiligheid, behoud van mensenrechten, ontwikkeling van de wereldeconomie en het onderzoek naar maatschappelijke en culturele ontwikkelingen.

In 1953 stelde de Verenigde Naties te New York een verdrag op over de politieke rechten van de vrouw. Het verdrag werd pas in 1968 geratificeerd door Nederland en trad op 28 oktober 1971 in werking.Dit verdrag omvatte het volgende:

De Verdragsluitende Partijen,

Verlangende uitvoering te geven aan het beginsel van gelijke rechten voor mannen en vrouwen, als neergelegd in het Handvest van de Verenigde Naties,

Erkennende dat een ieder het recht heeft direct of indirect door middel van vrij gekozen vertegenwoordigers deel te nemen aan het bestuur van zijn land en dat een ieder het recht

48 Van Dissel en Bruijn, Bij de Marva, 7.

(23)

heeft op voet van gelijkheid te worden toegelaten tot de overheidsdiensten van zijn land, en verlangende mannen en vrouwen gelijke status te verlenen wat betreft het genot en de uitoefening van politieke rechten in overeenstemming met de bepalingen van het Handvest van de Verenigde Naties en van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens,

Besloten hebbende tot dit doel een Verdrag te sluiten, Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel I

Vrouwen zijn gerechtigd bij alle verkiezingen hun stem op gelijke voet met mannen uit te brengen, en wel zonder enig onderscheid.

Artikel II

Vrouwen moeten op gelijke voet met mannen kunnen worden gekozen in alle door middel van openbare verkiezingen gekozen lichamen die ingevolge de nationale wetgeving zijn ingesteld, en wel zonder enig onderscheid.

Artikel III

Vrouwen zijn gerechtigd op gelijke voet met mannen een overheidsambt te bekleden en alle ingevolge de nationale wetgeving ingestelde overheidsbetrekkingen te vervullen, en wel zonder enig onderscheid.49

Alhoewel het in dit verdrag gaat om de algehele politieke rechten van de vrouw, is met name artikel 3 van wezenlijk belang voor de positie van de vrouw in de krijgsmacht. In tegenstelling tot landen als België, Finland, Denemarken, Italië en Groot-Brittannië maakte Nederland voor de krijgsmacht geen voorbehoud. Formeel gezien, werd hiermee de weg ingeslagen naar een volledige integratie van vrouwen in de krijgsmacht.50 Het startschot was gegeven. Er zouden echter nog enige jaren verstrijken voordat de weg naar de volledige integratie van de vrouw definitief werd ingeslagen.

In 1974 kwam de positie van de vrouw in de krijgsmacht ter sprake in de defensienota 'Om de veiligheid van het bestaan: defensiebeleid in de jaren 1974-1983'. Het Ministerie van Defensie benadrukte in deze nota de fundamentele wijzigingen voor de plaats van de vrouw in de krijgsmacht, met name waar het haar rechtspositie betrof. Het beleid moest erop gericht

49 "Verdrag betreffende de politieke rechten van de vrouw, New York, 31-03-1953," Overheid.nl, bezocht op

11-07-2018, http://wetten.overheid.nl/BWBV0005193/1971-10-28#Verdrag_2

(24)

worden, dat mannen en vrouwen als militair gelijkwaardig konden functioneren. Hierbij moesten wel bepaalde functie-eisen in acht genomen worden, deze eisen mochten uiteraard niet van discriminatoir karakter zijn. Het gevolg van dit besluit was dat meer functies voor vrouwelijke militairen werden opengesteld dan tot nu toe het geval was en tevens opleidingen voor beroepsmilitairen, die tot dusver uitsluitend door mannelijke militairen gevolgd konden worden, voor vrouwelijke militaire toegankelijk gemaakt werden.51 De eerste stappen werden voorzichtig genomen en er werd nagedacht over de wijze waarop de nieuwe positie van de vrouw binnen de krijgsmacht vorm moest gaan krijgen. In 1972 kwamen de voor vrouwelijke militairen toepasselijke ontslaggronden huwelijk en zwangerschap te vervallen. In de defensienota van 1974 stelde men dat de toenmalige contracten met het vrouwelijk personeel aangepast dienen te worden. Zo werd er onder andere gedacht aan een voor mannen en vrouwen gelijk stelsel van kort lopende contracten, waaraan eventueel een premie kon worden verbonden. Eveneens dienden de mogelijkheden voor vrouwen om in beroepsdienst te komen te worden verruimd. Het Ministerie benadrukte in haar nota het belang van verdere studie. Om deze reden is in 1972 de 'Commissie rechtspositie vrouwelijk militair personeel' in het leven geroepen, om te rapporteren over deze genoemde aangelegenheden.52

Deze commissie rapporteerde in 1974 dat in strikt formele zin de gelijke behandeling van vrouwen en mannen opheffing van alle bestaande discrepanties impliceerde. Maar hieraan kleefden volgens de commissie nogal wat bezwaren. Verlenging van de contractduur voor vrouwen bijvoorbeeld zou de aantrekkelijkheid van een baan bij de KM kunnen verminderen. Chef Marva N. Kramers stelde dat het immoreel was om een jonge vrouw te verplichten na de geboorte van een kind te moeten blijven werken. Het moest niet zo zijn dat de aanpassing van de rechtspositionele regels het de vrouw onmogelijk zou maken in de marine te dienen. Eveneens was er geen inzicht in de personele en financiële gevolgen van de gelijkstelling van mannen en vrouwen.53 De traditionele rolverdeling tussen mannen en vrouwen kwam ter discussie te staan. Wat mocht en kon er wel en niet van vrouwen verwacht worden?

De commissie benadrukte uiteindelijk het belang van verder onderzoek, per krijgsmachtdeel. Om die reden werd in oktober 1974 de projectgroep 'Integratie Marva' in het leven geroepen.54 Met de benaming van deze projectgroep deed de term integratie haar intrede. Tot die tijd werd alleen nog maar gesproken over een gelijkwaardige rechtspositie en

51 H. Vredeling, C.L.J. van Lent en A. Stemerdink, 'Om de veiligheid van het bestaan: defensiebeleid in de jaren

1974-1983, ' (http://resolver.kb.nl/resolve?urn=sgd%3Ampeg21%3A19731974%3A0005874: juli 1974), 80 - 81.

52 H. Vredeling, e.a., "Om de veiligheid van het bestaan,' 81. 53 Van Dissel en Bruijn, Bij de Marva,122.

(25)

fundamentele wijzigingen in de plaats van de vrouw binnen de krijgsmacht. Het rapport van de projectgroep werd in zeer korte tijd afgerond, binnen vier maanden lag het op tafel. De projectgroep kwam uiteindelijk tot de conclusie dat zonder enig bezwaar op korte termijn de rechtpositionele verschillen tussen mannen en vrouwen konden worden opgeheven. Maar de vrouw kon geen volwaardig militair zijn aangezien zij geen gevechtsfuncties vervulde. Deze beperkte inzetbaarheid belemmerde de integratie van de vrouw in de krijgsmacht en was een probleem dat alleen op langere termijn kon worden opgelost. Het wegnemen van knelpunten, zoals aparte sanitaire voorzieningen, kostte tijd. De projectgroep concludeerde eveneens dat de marine mentaal nog niet toe was aan zo'n ingrijpende verandering, waardoor de traditionele routine van wonen en werken doorkruist werd.55 Alhoewel de naam van de projectgroep anders doet vermoeden, moest men tot de conclusie komen dat op korte termijn alleen de gelijkwaardige rechtspositie van de vrouwen bewerkstelligd kon worden. Van een daadwerkelijke volledige integratie, waarbij niet alleen de rechtspositionele verschillen tussen mannen en vrouwen werden opgeheven maar vrouwen ook gevechtsfuncties zouden vervullen, zou voorlopig nog geen sprake zou zijn.

De marinevrouwen zelf hadden ook een mening over de ontwikkelingen ten aanzien van hun rechtspositie die aan het begin van de jaren 70 in gang werden gezet. In de periode van maart tot mei 1974 werden vragenlijsten aan twee groepen Marva's voorgelegd: aspirant Marva's die op de keuring in Hilversum verschenen en Marva's in werkelijke dienst tot en met de rang van korporaal. In deze vragenlijsten stonden twee onderwerpen centraal. Ten eerste de eventuele contractduurverlenging en ten tweede de wijze waarop de Marva tegen haar werksituatie en tegen de KM aankijkt. Met de toenmalige contractduur van twee jaar en drie maanden hadden de Marva's geen enkele moeite. Verlenging hiervan, tot vier jaar, was voor 65% van de Marva's acceptabel. Een verlenging tot 6 jaar was voor slechts 33% aanvaardbaar. De lengte van de proeftijd werd door het merendeel van de Marva's als te kort ervaren. De kritiek hierbij was, dat voor een aantal dienstvakken56 de proeftijd helemaal of voor een belangrijk deel opgevuld werd door opleiding. De meningen waren verdeeld over de vraag of het pakket van dienstvakken, dat voor Marva's was opengesteld, groot genoeg was. In de vragenlijst werden eveneens de belangrijkste redenen van dienst nemen bij de KM besproken. Het salaris, het avontuurlijke en iets anders dan een baan in de burgermaatschappij, de behoefte om op eigen benen te staan, een vaste betrekking met zekerheid voor de toekomst en

55 Van Dissel en Bruijn, Bij de Marva, 123.

56 Een dienstvak kan gezien worden als een bepaalde specialisatie binnen een krijgsmachtdeel en wordt vaak

(26)

de voorkeur voor bepaalde dienstvakken behoorden tot de antwoorden. De Marva's hadden er geen spijt van dienst te hebben genomen bij de KM en over het dienstvak, de sfeer op het werk en het werkklimaat was men over het algemeen tevreden. Interessant is dat in de vragenlijst ook werd gevraagd of je je als Marva meer burger dan militair voelt en daarover waren de meningen verdeeld. Eveneens waren de meningen verdeeld over de mogelijkheden van de Marva's vergeleken met mannelijke schepelingen van hetzelfde dienstvak, en over de bezwaren, verbonden aan overplaatsing.57 Hieruit kunnen we concluderen dat de (aspirant) Marva's in 1974 reeds kritisch waren over hun eigen rechtspositie binnen de KM. Zowel met betrekking tot dezelfde rechten en plichten, als eventuele mogelijkheden om in andere dienstvakken werkzaam te worden. Het feit dat de vrouwen het niet eens waren over het feit of zij zich meer burger dan militair voelden, geeft duidelijk weer dat de vrouwen hun eigen rol ook lastig te plaatsen vonden. Waren zij eigenlijk wel militair?

Dit onderwerp werd eveneens besproken tijdens de vierde conferentie van The

Committee on Women in the NATO Forces van 11 tot en met 14 november 1973. Zowel

nationaal als internationaal werd de positie van de vrouw in de krijgsmacht dus besproken. Naast de reguliere onderwerpen, werd tijdens de vierde conferentie ook aandacht besteed aan geïntegreerde of onafhankelijke vrouwenkorpsen en vrouwen in gevechtsfuncties. Uiteindelijk werd unaniem de volgende resolutie aangenomen:

'1 Representatives from the Women’s Military Services and Nursing Services of the NATO Alliance, participating in the conference of Senior Service Women Officers, 11-14 November 1973 in Brussels, agree that women should share fully the obligation to defend their countries. Having discussed the future role of women in the Armed Services they take note:

- that conscription is either abolished or diminishing in the NATO countries;

- that women in the NATO countries have, or shall have, equal rights with men as well as equal pay.

2 In consequence of this development they note that there will be an increased demand for women in military posts, as specialists, non-commissioned officers and officers at all levels.

3 They agree that women should have the opportunity to serve in all job specialities. However, women should not be utilised in a combat role unless the national situation requires it.

(27)

4 They further agree that demonstrated leadership by women can establish and maintain high professional standards which will assist the selection of highly qualified personnel and that more opportunities for leadership roles for women are necessary.

5 They recommend that all appropriate national and NATO authorities take action to widen the military employment of women within their military services.

6 In this connection they stress the importance of regular contacts between the Women’s Services including further conferences at least every two years under the sponsorship of NATO and SHAPE.

7 They further recommend the appointment of an ad hoc committee charged with the responsibility of developing the goals and objectives for the Alliance Women’s Services organisations to plan for future meetings.'58

In deze resolutie worden eveneens de gelijke rechten en het gelijke salaris voor mannen en vrouwen benadrukt. Wat vooral opvalt, bij punt 3, is dat vrouwen de mogelijkheid moesten hebben om in alle disciplines werkzaam te zijn. Maar vrouwen mochten niet werkzaam zijn in gevechtsfuncties tenzij de nationale situatie hierom vroeg. Zolang niet alle functies daadwerkelijk toegankelijk waren voor vrouwen kon ook niet gesproken worden over een volledige integratie. De vertegenwoordigers van de Marva stemden hier unaniem mee in en benadrukten daarmee dat een volledige integratie van vrouwen ook in de Nederlandse KM niet tot de opties behoorde aangezien de gevechtsfuncties in de basis tot de mannen behoorden. De Marva's vonden het openstellen van gevechtsfuncties voor vrouwen zelf ook een brug te ver.

Van deze terughoudendheid ten aanzien van een volledige integratie van vrouwen was niet alleen bij de Marva's sprake. In 1975 vond de redactie van Alle Hens, het personeelsblad van de KM, dat het niet voorbij kon gaan aan het jaar van de vrouw en verscheen een artikel over de veranderende positie van de vrouw binnen de KM. Door de ratificatie van het Verdrag van New York was het de vraag of een zelfstandige marinevrouwenafdeling nog wel op haar plaats was. Hier stond een volledige integratie met haar mannelijke collegae tegenover. In het artikel wordt echter benadrukt dat als deze volledige integratie werd nagestreefd, men wel voor ogen moest houden dat het niet zo mocht zijn dat de gelijkstelling van mannen en vrouwen in overheidsdienst uit de pas loopt met andere maatschappelijke ontwikkelingen. Onder integratie moest daarom niet worden verstaan dat alles wat voorheen uitsluitend aan de vrouw was voorbehouden ook aan de man toeviel en dat alles wat vroeger uitsluitend aan de

(28)

mannen was voorbehouden ook aan de vrouw toeviel. Het moest niet zo zijn dat de normen van het bedrijf in verband met de integratiegedachte veranderd dienden te worden.59 Alhoewel het voortbestaan van de Marva dus in twijfel werd getrokken in dit artikel in verband met de ontwikkelingen aan het begin van de jaren 70, werd er ook sceptisch gekeken naar een volledige integratie van vrouwen. Het was niet wenselijk dat het vrouwelijke en mannelijke met elkaar vermengd zou raken. Aan de integratie van vrouwen leek de KM niet meer te ontkomen, maar de redactie van Alle Hens benadrukte dat vrouwelijke en mannelijke zaken gescheiden moesten blijven.

Van idee naar uitstel

De projectgroep Integratie Marva kwam in 1974 met het idee om een experiment met Marva schepelingen uit te voeren op het bevoorradingsschip Hr.Ms. Zuiderkuis dat begeleid zou worden door het SWO. Het idee achter dit experiment was om praktische ervaring op te doen met de operationele inzetbaarheid van vrouwen aan boord. De keuze viel op de Zuiderkruis in verband met haar ruime accommodatie. Het oorspronkelijke plan was om in 1976 met de proef te starten. De AR leek ook akkoord te gaan met de plannen toen zij in de lente van 1975 instemde met de korte termijn maatregelen op het gebied van de rechtspositionele gelijkstelling. Een varend experiment werd op voorhand niet afgewezen. De projectgroep kreeg de opdracht om de functie-eisen, wervingsaspecten, accommodatiemogelijkheden en financiële consequenties nader te onderzoeken. Maar op 27 april 1976 besloot de AR om het experiment met varende plaatsingen voor Marva's af te blazen. De proef werd niet relevant geoordeeld, voordat verdere integratie binnen walfuncties was bereikt.60 De AR trok net als de vrouwelijke militairen een duidelijke grens voor de integratie van vrouwen binnen de KM. De rechtspositie van de vrouw veranderde, maar dat moest niet betekenen dat gevechtsfuncties eveneens toegankelijk zouden worden. Er werd wel gesproken over integratie, maar dit was dan wel een beperkte integratie.

De maatschappelijke ontwikkelingen gingen echter verder en hebben onder meer geleid tot drie richtlijnen van de Raad van de Europese Gemeenschappen met betrekking tot de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. De tweede richtlijn, inzake de gelijke behandeling van mannen en vrouwen in het arbeidsproces, heeft voor de krijgsmacht geleid tot neutralisatie van de algemene rechtspositionele bepalingen voor vrouwen per 1 januari

59 Redactie Alle Hens, "Info Hapers: Marva's," Alle Hens 28, nr. 13 (september 1975), 33. 60 Van Dissel en Bruijn, Bij de Marva,123.

(29)

1979.61 Een verdere omslag werd in gang gezet door een verdrag dat in 1979 werd aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN. De emancipatie van de vrouw kreeg een wettelijke onderbouwing door de ondertekening van de 'Convention on the Elimination of

All Forms of Discrimination against Women'. De VN nam dit verdrag, ook wel het VN

Vrouwenverdrag genoemd, aan op 18 december 1979. Het verdrag werd op 3 september 1981 officieel van kracht.62 Vooral artikel 7 lid 1b is van belang voor de veranderingen die uiteindelijk zijn doorgevoerd door het ministerie van Defensie. In dit artikel staat het volgende:

'De staten die partij zijn bij dit Verdrag, nemen alle passende maatregelen om discriminatie van vrouwen in het politieke en openbare leven van het land uit te bannen, en verzekeren vrouwen in het bijzonder het recht om op gelijke voet met mannen:

b. deel te nemen aan de vaststelling van het overheidsbeleid en aan de uitvoering hiervan, alsook openbare ambten te bekleden en alle openbare functies op alle overheidsniveaus te vervullen.'63

Ook artikel 11 lid 1b en 1c zijn van belang:

'De staten die partij zijn bij dit Verdrag, nemen alle passende maatregelen om discriminatie van vrouwen in het arbeidsproces uit te bannen, ten einde vrouwen, op basis van gelijkheid van mannen en vrouwen, dezelfde rechten te verzekeren, in het bijzonder:

b. het recht op dezelfde arbeidsmogelijkheden met het inbegrip van toepassing van dezelfde selectiemaatstaven in het arbeidsproces;

c. het recht op vrije keuze van beroep en werk, het recht op bevordering, behoud van de werkkring en alle aan de desbetreffende arbeid verbonden uitkeringen en voorwaarden, alsmede het recht om een beroepsopleiding te

61 W.K. Hoekzema, Ontwerp beleidsnota: vrouw in de krijgsmacht ('s-Gravenhage : Ministerie van Defensie,

juni 1985), 6-7.

62 "Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women New York, 18 December

1979," United Nations Human Rights Office of the High Commissioner, http://www.ohchr.org/EN/ProfessionalInterest/Pages/CEDAW.aspx.

63 "Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women New York, 18 December

1979," United Nations Human Rights Office of the High Commissioner, http://www.ohchr.org/EN/ProfessionalInterest/Pages/CEDAW.aspx.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij vol-automatisch bedrijf wanneer een differentiaalthermostaat wordt toegepast, compleet incl.. Een bewaarplaats met een opslagcapaciteit van

•• • 'Tijdens een der besprekingen naar aanleiding van deze prijsvaststelling werd de veronderstelling geuit, dat de verhouding tussen de voeder- en de varkensvleesprijzen thans 1

Gabapentine is niet geregistreerd voor gebruik bij het paard maar staat wel vermeld als ‘essentiële sub- stanties voor de behandeling van paarden’ (wachttijd van 6 maanden).. Bij

Het aantal bladeren onder de 1e tros gevormd was bij de koud en normaal opgekweekte planten vrijwel gelijk (+ 9)» maar de warm opgekweekte planten hadden 2 bladeren meer onder de

[r]

De oorzaken voor de huidige, geringe doorstroom van vrouwen naar hogere functies worden gevormd door de dominantie van mannen in het bepalen van normen voor succes, de

Deze groepe- ringen zetten zich in die jaren vooral in voor het recht van vrouwen op onderwijs, arbeid en individueel kiesrecht en de rechtspositie van de gehuwde vrouw..

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of