• No results found

Het SWO was niet van plan om de gemengde vaarproef te laten mislukken. Het doel van het Zuiderkruisproject was niet om te kijken 'of' varen met vrouwen mogelijk was, maar 'hoe' dit verwezenlijkt kon worden.85 De volledige integratie ging plaatsvinden, nu wilde men op zoek

naar de manier waarop dit het beste ingevuld kon worden.86 Dat met vele aspecten rekening gehouden diende te worden en ook werd gehouden blijkt uit de rapporten over het Zuiderkruisproject. Deze rapporten zullen in dit hoofdstuk centraal staan.

Plan van aanpak

Het voorstel dat het SWO indiende bij de AR bevatte een aantal criteria en condities waaraan het varend onderzoek moest voldoen. Van een volledige integratie kon gesproken worden als, gemeten naar vijf criteria, de volgende situatie bestond:

1. De vrouwen aan boord zijn zelf van mening dat zij een aan die van de mannen gelijkwaardige positie innemen, dat zij zichzelf zowel in het werk als in de vrije tijd als volwaardig bemanningslid beschouwen;

2. De mannen aan boord aanvaarden de vrouwen als collega en als volwaardig bemanningslid;

3. Het thuisfront, de echtgenoten van de bemanningsleden van Hr.Ms. Zuiderkruis, aanvaardt dat vrouwen en mannen samen de bemanning van Hr.Ms. Zuiderkruis uitmaken;

4. De operationele gereedheid van Hr.Ms Zuiderkruis is tenminste gelijk aan de gemiddelde standaard van gereedheid die het schip bezat voor de laatste bemanningswisseling;

5. De integratie moet, naar vorm en eindresultaat, een, aan het emancipatiebeleid van de overheid te toetsen, goed voorbeeld van een emancipatieproject zijn.87

Er werd dus zowel rekening gehouden met de vrouwen, mannen en het thuisfront en het belang van de operationele gereedheid, een aspect dat door vele werd gezien als reden om niet

85 Projectgroep Vrouw in de Koninklijke Marine, Met vrouwen naar zee: rapport over ruim een jaar varen met

mannen én vrouwen aan boord van Hr.Ms. Zuiderkruis (Den Haag: Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek

Koninklijke Marine, juli 1982), 2.

86 Persoonlijke communicatie met N.Guns, op 3 juli 2018 te Rijswijk.

87 Acda, Het Zuiderkruisproject: informatie over de voorbereiding en de uitgangspunten van een varend

met vrouwen in zee te gaan, werd hier nog eens extra benadrukt. Vanuit deze vijf criteria wordt duidelijk hoe de KM zelf aankeek tegen een volledige integratie en wat deze moest inhouden. Het is duidelijk dat het niet langer alleen ging om een gelijke rechtspositie, zoals in het begin van de jaren 70 nog wel het geval was. De condities waaraan voldaan moest worden werden als volgt geformuleerd:

1. Privacy in accommodatie aan boord voor zowel mannen als vrouwen; 2. Plaatsing aan boord van een oorlogsschip met een gevechtsfunctie; 3. Plaatsing aan boord tijdens een periode bemanningswisseling;

4. De duur van het varend onderzoek is minstens één jaar (exclusief voorbereiding en evaluatie);

5. Het schip moet een gebruikelijk vaarprogramma hebben;

6. De accommodatie voor de vrouwen aan boord zal privacy mogelijk maken maar zal niet streng gescheiden zijn van de overige verblijven;

7. Het aantal vrouwen aan boord moet redelijk groot zijn, minstens 10% van de gehele bemanning;

8. De vrouwen moeten in alle categorieën - officieren, onderofficieren, manschappen - aan boord geplaatst worden;

9. Vrouwen moet niet in uitsluitend typisch vrouwelijk geachte functies werken; 10. Vrouwen zullen aan boord geen bevoorrechte positie innemen;

11. De vrouwen en mannen die deel uitmaken van de bemanning, én hun thuisfront, zullen geen overwegende bezwaren moeten hebben tegen deelname aan het onderzoek;

12. Een bepaalde vorm van begeleiding van de deelnemers aan dit varen onderzoek - zowel voorafgaand als tijdens de vaarperiode - is noodzakelijk.88

Punt 9 en 10 zijn met name interessant voor dit onderzoek. Aan boord is kennelijk een duidelijk verschil tussen dat wat typische vrouwelijk geachte functies zijn en dat wat typisch mannelijk geachte functies zijn. Voor dit onderzoek werd het van belang geacht dat vrouwen de kans zouden krijgen om deze sociale en culturele constructies te doorbreken en werkzaam te zijn in een functie die als typisch mannelijk gezien werd. Uitgangspunt 10 laat zien dat het SWO er op aandrong op de proef te laten plaatsvinden op een wijze waarbij de vrouw gelijkgesteld werd aan de man, een genderneutrale benadering zoals die is omschreven door Heinecken.

88 Acda, Het Zuiderkruisproject: informatie over de voorbereiding en de uitgangspunten van een varend

Eind 1979 werden binnen de KM, onder de vrouwelijke militairen, vrijwilligers gevraagd voor het Zuiderkruisproject. Uiteindelijk werden van de 50 vrouwen die zich meldden, 22 aan boord geplaatst. Deze groep bestond uit twee officieren, drie onderofficieren en zeventien ongegradueerde schepelingen. De afvallers behoorden tot dienstvakken waarvoor aan boord geen functies waren terwijl zij ook niet omgeschoold konden of wilden worden. De 22 vrouwen werden werkzaam in de operationele dienst (op de brug als officier van de wacht, als vliegdekofficier, in de commandocentrale als radarbediener, als telegrafist en als seiner, aan dek als matroos) en in de logistieke dienst (als administrateur, als kok en als hofmeester, als ziekenverpleger).89 Het is opvallend dat tijdens deze proef geen vrouwen beschikbaar waren voor de technische en wapentechnische dienst. Er waren geen vrouwen met een passende vooropleiding aanwezig en omscholing zou te veel tijd gaan kosten werd geconcludeerd.90 De technische en wapentechnische dienst bleken nog als typisch mannelijk

gezien te worden en door het gebrek aan vrouwen met de juiste vooropleiding misschien nog wel meer dan de andere dienstvakken waar wel vrouwen voor beschikbaar waren.

De begeleiding

Door de grote verandering die teweeg werd gebracht met het gemengd varen vond de KM het belangrijk dat de Zuiderkruisproef goed werd begeleid. Wat hierbij voorop stond was het mogelijk maken dat vragen en problemen goed besproken konden worden. Om die reden werden er twee zaken opgezet: een vaste begeleidingsgroep (bedoel voor de gehele proefperiode) en een introductieconferentie (aan het begin van de proefperiode). De begeleidingsgroep werd samengesteld uit opvarenden en deskundigen van buiten het schip. De groep vergaderde eenmaal per maand, waarbij zowel incidenten als algemene vragen aan bod kwam.91

De introductieconferentie in Oosterbeek werd gehouden van 17 t/m 21 november 1980 en werd ook wel de Pietersbergdagen genoemd. Aan deze dagen werd deelgenomen door 45 bemanningsleden, te weten alle 22 aan boord geplaatste vrouwen en 23 mannen die beschouwd konden worden als een representatieve steekproef uit de groep van 160 mannelijke opvarenden. De tweevoudige doelstelling van de gespreksdagen was: het zicht krijgen op elkaar verwachtingen en wensen; bezinning op hoe zo goed mogelijk kan worden

89 Acda, Het Zuiderkruisproject: informatie over de voorbereiding en de uitgangspunten van een varend

onderzoek naar de emancipatie van vrouwen en mannen aan boord van een oorlogsschip, 5.

90 Projectgroep Vrouw in de Koninklijke Marine, Met vrouwen naar zee, 3. 91 Projectgroep Vrouw in de Koninklijke Marine, Met vrouwen naar zee, 5.

ingespeeld op deze verwachtingen en wensen.92 Tijdens deze gesprekken stonden verschillende thema's centraal, waaronder de vraag waarom vrouwen 'nou zo nodig' wilden varen en wat hen aantrok in deze van oudsher 'mannelijke' bezigheid.93 Hieruit blijkt dat tijdens deze introductieconferentie aandacht was voor de wijze waarop het varend beroep werd bekeken vanuit een genderperspectief. Het mannelijk karakter van de werkzaamheden werd benadrukt en besproken. Dit werd eveneens duidelijk in de discussie die gevoerd werd in twee groepen op de tweede dag van de conferentie. Mannelijke bemanningsleden gaven aan dat vrouwen in een van oudsher typische mannenmaatschappij terecht kwamen en dat vrouwen moesten accepteren dat de bemanning enige tijd nodig had hier aan te wennen. Desalniettemin blijkt uit het rapport dat, ondanks de vraagtekens die bij het gemengd varen geplaatst worden, zowel de mannen als vrouwen overwegend positief lijken te staan tegenover het gemengd varen. De mannen waren in het algemeen zeker niet negatief en de vrouwen vonden dat zij tot nu toe goed werden opgevangen.94

Ongeveer op de helft van het proefjaar, in augustus 1981, werd een gespreksdag in 'de Duif' georganiseerd, het Protestants Militair Tehuis in Den Helder. Een groep van 65 opvarenden, waaronder 15 vrouwen, maakten de balans op over het eerste halfjaar en praatten over dat wat er anders en beter kon in het tweede halfjaar. In de sessie werd enorm veel informatie vergaard, helaas is in het rapport maar een gedeelte weergegeven. Een gedetailleerde weergave kon niet worden gegeven vanwege het veelal vertrouwelijke karakter van individuele uitspraken.95 Om die reden worden veelal algemene conclusies getrokken en kan geen analyse worden gegeven van de specifieke uitspraken die werden gedaan tijdens deze begeleidingsdag.

Desalniettemin kunnen deze algemene conclusies ook een beeld geven van de manier waarop er onder de bemanningsleden werd gekeken naar de integratie en hun opvattingen over gender en de krijgsmacht. Tijdens deze gesprekken gaven de vrouwen aan dat ze het als een probleem ervoeren dat ze als vrouwen meer moesten presteren in hun beroep om aan te kunnen tonen dat ze net als de mannen capabel waren voor de taak die hen werd opgedragen. Hier droeg hun minderheidspositie aan bij doordat dan snel opviel wat er niet goed ging, waarbij zij tevens de indruk hebben gekregen dat de negatieve aspecten het meest opvallen de

92 N. Guns, De begeleiding van het Zuiderkruisproject: de Pietersbergdagen (Den Haag: Afdeling Sociaal

Wetenschappelijk Onderzoek, januari 1981), 5.

93 Guns, Begeleiding van het Zuiderkruisproject: de Pietersbergdagen, 7.

94 Guns, De begeleiding van het Zuiderkruisproject: de Pietersbergdagen, VII, VIII, IX. 95 Projectgroep Vrouw in de Koninklijke Marine, Met vrouwen naar zee, 6.

mannen het langst bij bleven.96 Vrouwen kregen dus het gevoel dat zij zich meer moesten bewijzen dan hun mannelijke collega's. De wijze waarop naar vrouwen werd gekeken en de manier waarop zij hun taken uitvoerden, laat zien dat de mannen sceptisch leken te zijn over de bekwaamheid van de vrouwen en daarin hoogstwaarschijnlijk gevoed werden door de sociale en culturele constructies rondom gender en de krijgsmacht. Desalniettemin lijkt niet van de vrouwen gevraagd te worden dat ze zich volledig conformeren aan de masculiniteit binnen de KM. Tijdens een van de plenaire zittingen werd namelijk het volgende geconcludeerd:

'De mannen zien uit naar de periode waarin het normaal zal zijn geworden dat de vrouwen 'vrouw-zijn' en 'vakmanschap' harmonisch weten te combineren.'97

Hieruit blijkt dat de mannen het niet noodzakelijk achtten dat vrouwen hun vrouwelijkheid lieten varen zo lang zij hun werkzaamheden maar juist wisten uit te voeren. Sterker nog het werd gewaardeerd wanneer vrouwen zich op de werkvloer wisten te conformeren aan de mannelijke standaarden van het bedrijf en dit tegelijkertijd wisten te combineren met het vrouwelijke. Maar een combinatie die misschien wel lastig tot uitvoering was te brengen.

Tijdens de Duifdag werd ook gevraagd naar bepaalde samenlevingsaspecten en hoe deze door de bemanningsleden ervaren werden. In het rapport werd geconcludeerd dat de mannen doorgaans gelijk waren gebleven in beschaafdheid, maar dat enkele vrouwen zich aanpasten aan het soms bedenkelijke niveau van sommige mannen.98 Sommige vrouwen conformeerden zich dus aan het gedrag van de mannen. Typisch mannelijk en vrouwelijk gedrag was volgens het rapport ook vooral in het begin aanwezig, dit werd minder naarmate de tijd vorderde. Met de gedragsregels die waren ingesteld had men geen problemen, het was goed dat ze er waren, en volgens de ondervraagde mannen lag er sterke sociale controle op ongewenste intimiteiten.99 Wat de ondervraagde vrouwen vonden van ongewenste intimiteiten wordt uit het rapport niet duidelijk. Eerder in dit hoofdstuk kwam de ongerustheid van het thuisfront over het gemengd varen ter sprake. Dit werd ook besproken tijdens de Duifdag. De ondervraagde vrouwen waren positief over de reacties van het thuisfront. Dit werd met name

96 N. Guns, De begeleiding van het Zuiderkruisproject (II): de Duifdag (Den Haag: Afdeling Sociaal

Wetenschappelijk Onderzoek, september 1981), 12.

97 Guns, De begeleiding van het Zuiderkruisproject (II): de Duifdag, 19. 98 Guns, De begeleiding van het Zuiderkruisproject (II): de Duifdag, 13. 99 Guns, De begeleiding van het Zuiderkruisproject (II): de Duifdag, 13.

veroorzaakt door de varende ouderdag, het weekendbezoek en de vlootdagen.100 Volgens de ondervraagde mannen leverde de gemengde vaarproef juist spanningen op in het thuisfront en was dit vooral een gevolg van persberichten en indianenverhalen die de ronde deden. De mannen ergerden zich aan de roddelcircuits en benadrukten dat eerlijke en objectieve informatie van groot belang was.101

Wat deze 'indianenverhalen' precies inhielden wordt uit geen van de rapporten die in dit hoofdstuk besproken worden duidelijk. Volgens Dr. N. Guns, werkzaam voor het SWO ten tijde van het integratieproces, wilde men hier niet de nadruk op leggen in de rapportages, juist omdat die verhalen de ronde deden. Onder indianenverhalen verstond men naar zijn inziens de geruchten die in Den Helder en de wijde omtrek (Nederland) de ronde deden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan verhalen over overspel van de mannelijke bemanningsleden, vrouwen die mannen seksueel uitdaagden, huwelijken die stukliepen en dat de spanning aan boord om te snijden was.102 Veelal negatieve beeldvorming rondom de gemengde vaarproef,

waarbij eventuele bezwaren en angsten die vooraf waren uitgesproken de waarheid leken te worden.

De commandant van het eerste Nederlandse marineschip met gemengde bemanning kapitein ter zee E.J.H.G. van Swaay was na een halfjaar varen met vrouwen overwegend positief. In een gesprek met de redactie van Alle Hens concludeerde hij dat:

'De meisjes hebben redelijk aan de verwachtingen voldaan, maar we zullen moeten afwachten of zij het over een langere periode fysiek vol zullen houden.'103

Hij gaf aan gematigd optimistisch te zijn, omdat de meisjes veelal de kracht leken te missen om veilig te kunnen werken. Van Swaay was wel in de veronderstelling dat met de tijd de ervaring ook beter zou worden. Als pluspunt noemde hij dat alle vrijwilligsters tijdens het varende experiment hadden aangetoond harde werkers te zijn. Ook concludeerde Van Swaay dat de aanpassing van het mannelijk en vrouwelijk personeel aan elkaar goed was verlopen. Met de relaties die waren ontstaan had Van Swaay geen problemen, maar hij benadrukte wel dat het van belang was dat bemanningsleden hun thuisfront zelf op de hoogte hielden van het reilen en zeilen op de Zuiderkruis. Dit in verband met de indianenverhalen die de ronde deden

100 Guns, De begeleiding van het Zuiderkruisproject (II): de Duifdag, 16. 101 Guns, De begeleiding van het Zuiderkruisproject (II): de Duifdag, 14. 102 Persoonlijke communicatie met N.Guns, op 5 september 2018.

103 Redactie Alle Hens, "Zuiderkruisproject tot nu toe niet ongunstig verlopen," Alle Hens 34, nr. 6 (juni 1981),

en onrust veroorzaakten.104 Goede communicatie rondom de vaarproef werd hiermee benadrukt.

Aan het einde van het proefjaar, eind januari 1982, werd een tweede gespreksdag in 'de Duif' georganiseerd. Deelnemers waren de leden van de begeleidingsgroep en een groep nieuwe opvarenden: ruim 20 mannen en 10 vrouwen. Het doel van deze dag was om de nieuwelingen voor te lichten en de ervaringen uit het proefjaar over te dragen.105 Het werd als essentieel ervaren dat de nieuwelingen een goede voorlichting kregen van wat hun te wachten stond. Het was immers nog niet vanzelfsprekend om samen met vrouwen te varen. Guns concludeerde naar aanleiding van de gesprekken dat in veel gevallen verwachtingen bij nieuwelingen konden worden geconstateerd die niet in overeenstemming waren met de werkelijkheid. De indruk bestond dat dit het gevolg was van de zogenoemde 'indianenverhalen' die de ronde deden binnen de organisatie met betrekking tot de Zuiderkruis.106 Hieruit kunnen we concluderen dat binnen de KM ook bepaalde vooroordelen

waren over het varen met vrouwen en dat die gedeeltelijk ontstonden door de wijze waarop er naar gender en de krijgsmacht werd gekeken in die tijd. De begeleiding van het Zuiderkruisproject vond het essentieel dat deze vooroordelen waren weggenomen voordat de nieuwe bemanningsleden aan boord kwamen. Een goed begin is immers het halve werk.

Een sociaalwetenschappelijk onderzoek

De marineleiding vond dat naast begeleiding ook onderzoek van essentieel belang was. Het onderzoek werd opgedragen aan de sociaal-wetenschappelijke dienst. Zij ging in haar onderzoek uit van twee vraagstellingen: wat zijn de opvattingen van mannen en vrouwen over gemengd werken en leven aan boord?; wat zijn de concrete ervaringen met gemengd werken en leven aan boord: wat gaat er goed en wat gaat er fout? Om deze twee vragen te beantwoorden werd op vier verschillende manieren informatie verwonnen. Ten eerste door middel van een vragenlijstonderzoek onder de gehele bemanning, ten tweede gesprekken met sleutelfiguren aan boord, ten derde gesprekken met de vrouwen aan boord en als laatste een registratie van de bevindingen aan boord.107

Aan het begin en het einde van het proefjaar werden de vragenlijsten ingevuld door de gehele bemanning. Deze vragenlijst had drie soorten vragen: algemene vragen over

104 Redactie Alle Hens, "Zuiderkruisproject tot nu toe niet ongunstig verlopen," 5. 105 Projectgroep Vrouw in de Koninklijke Marine, Met vrouwen naar zee, 6.

106 N. Guns, De begeleiding van het Zuiderkruisproject (III): de tweede Duifdag (Den Haag: Afdeling Sociaal

Wetenschappelijk Onderzoek, maart 1982), 10.

maatschappelijke rechten en plichten van vrouwen; algemene vragen over het varen van vrouwen bij de marine (welke soort schepen, welke functies, etc.); speciale vragen over voor- en nadelen van het varen met vrouwen, zoals men die op de Zuiderkruis verwacht of ervaart. De algemene vragen werden ook ingevuld door de bemanning van het zusterschip Hr.Ms. Poolster. Daardoor werd een interessante vergelijking mogelijk: wat is de invloed van het zelf varen met vrouwen op de opvattingen?108

Over het vragenlijstonderzoek werd een apart wetenschappelijk rapport opgesteld door Guns in Women on Board: A longitudinal study of attitudes towards and opions about serving

with women at sea in the Royal Netherlands Navy, die tevens fungeerde als zijn academisch

proefschrift. In het onderzoek van Guns werd uitgebreid aandacht besteed aan de opvattingen over mannelijkheid en vrouwelijkheid en welke invloed deze kunnen hebben op het gemengd varen. Zo werd in de vragenlijst gevraagd naar opvattingen over vrouwen in bepaalde functies of schepen en de effecten of problemen van hun aanwezigheid aan boord. Er is daarnaast ook een sectie in de vragenlijst die zich specifiek richt op de algehele rol van vrouwen in de maatschappij. Deze stellingen hebben betrekking op rechten, plichten, de economische rol van de vrouw, recht op onderwijs, etc. In de vragenlijst wordt eveneens aandacht besteed aan een reeks eigenschappen, waarvan de bemanningsleden moeten aangeven of zij deze eigenschappen als meer mannelijk of vrouwelijk ervaren.109 Op deze wijze is zowel de rol van de vrouw aan boord als haar algehele rol binnen de maatschappij ondervraagd en geeft dit een uitgebreid inzicht in de opvattingen met betrekking tot gender en de krijgsmacht die op dat moment heersten.

Uit het onderzoek van Guns blijkt dat er verschillende indicaties zijn voor een relatie tussen de initiële opvattingen van bemanningsleden over het varen met vrouwen en hun opvattingen over vrouwen in het algemeen. Om deze relatie verder te onderzoeken werd er voor gekozen om data over de opvattingen over vrouwen in het algemeen te vergaren bij H.Nl.M. Bloys van Treslong, als aanvulling op de data afkomstig van Hr.Ms. Zuiderkruis en