• No results found

Stro: op weg naar systeemonderzoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Stro: op weg naar systeemonderzoek"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Stro:

op weg naar systeemonderzoek

Herman Vermeer en Hans Spooider;

PK

Henk Altena, Praktijkcentrum Raalte

In opdracht van het Ministerie van LNV gaat het Praktijkonderzoek Veehouderij strosyste- men voor de reguliere varkenshouderij ontwikkelen en vergelijken. Momenteel worden ver- schillende hokprincipes voor zeugen en vleesvarkens gebouwd en verder ontwikkeld. De aandacht richt zich nu op aspecten rond arbeid en arbeidsomstandigheden en het voorko- men van hokbevuiling. Volgend jaar moet dit leiden tot een vergelijking van strosystemen. In 1999 heeft het Praktijkonderzoek Veehouderij

van het Ministerie van LNV de opdracht gekregen om strosystemen voor de reguliere varkenshouderij te ontwikkelen ter verbetering van het dierenwel- zijn. Op dit moment wordt een aantal systemen op Ikleine schaal ontwikkeld en worden systemen op praktijkbedrijven bestudeerd. In dit vooronderzoek ten behoeve van de komende systeemvergelijking

worden lig- en mestgedrag, stroverbruilc en arbeids- behoefte geregistreerd. Volgend jaar moet de sys-

teemvergelijking starten, waarbij gelden zal wor- den naar hygiëne en gezondheid, arbeid, milieuaspec- ten en economische haalbaarheid.

Gestart is met systemen voor zeugen en voor vlees- varkens. Voor beide categorieën bestaan de ver- schillen tussen de systemen met name uit de hoe- veelheid stro die verstrekt wordt in combinatie met de uitvoering van de stal: bestaande stallen (ge'l'so- leerd 'binnenkirnaat') of nieuwbouw (minder isola- tie, meer inhoud, 'buitenl<limaat'). Bij elk van de sys-

(2)

temen horen specifieke instrooi- en uitmestsyste- men. De combinaties waarvoor gekozen is zijn:

I . Binnenkiimaat en weinig

stro

Systemen met binnenklimaat en weinig stro vindt men met name in verbouwde stallen. De stal zelf biedt de varkens al een geschikt klimaat, zodat de varkens geen dil< strobed nodig hebben om hun microklimaat te regelen. O p de hellende vloer ( I -

2%)

wordt dagelijks een kleine hoeveelheid stro verstreld. Voor zeugen ligt dit tussen de 50 en I

O0

gram per dier per dag, voor vleesvarkens tussen de 30 en 50 gram per dier per dag. Bij deze hoeveel- heden blijft het naar verwachting mogelijk om met roosters en drijfmest te blijven werken.

2. Buitenklimaat en weinig stro

In een stal met een fris ltlimaat (directe luchtinlaat en weinig isolatie) moet de dieren een geschikt micro- klimaat geboden worden. Bij een buitenklimaatstal (bijvoorbeeld een open-frontstal) waarin een gerin- ge hoeveelheid stro verstrekt wordt, kan dit het beste in de v o m van een onderkomen (Ikist of bed) waaronder de warmte wordt vastgehouden. In dit soort systemen wordt dagelijks t o t enkele malen

In een hok met buitenklimaat en weinig stro zijn onderkomens onmisbaar

per week bijgestrooid. De gebruikte hoeveelheden stro zijn vergelijkbaar met de onder I . genoemde variant. Mestafvoer vindt plaats onder het rooster, via schuiven of banden. D e meerkosten die het stro, het verrtreld<en van stro en het vewijderen van stro met zich meebrengen dienen geheel of gedeeltelijlc goedgemaakt te worden door lagere investerings- lkosten in de huisvesting.

3.

Buitenklimaat en dik strobed

Een geschikt microkimaat in een frisse stal (directe luchtinlaat en weinig isolatie) Ikan ook gevonden worden in een dik strobed. Zodra de temperatuur daalt zullen zeugen en vleesvarkens zich in het stro 'ingraven'. In deze systemen wordt eenmalig een grote hoeveelheid stro gegeven en wordt bijvoor- beeld wekelijks bijgestrooid. De variatie in stroge- bruik is hier groot. Bij zeugen varieert het van

0,5

t o t 2 kg per dier per dag en bij vleesvarl<ens van 0,2 tot

0,5

kg per dier per dag. De combinatie met een drijfmestsysteem kan t o t verstoppingen leiden bij gebrek aan een goede barrière tussen ligruimte en mestruimte. Een dichte vloer in de mestruimte die periodiek uitgeschoven moet worden is dan een mogelijkheid.

Van deze systemen zijn voor zeugen en vleesvar- lkens varianten ingericht op de proefbedrijven in Raalte en Rosmalen. De waarnemingen richten zich met name op hokbevuiling, liggedrag en strover- bruik Ook de arbeidsbehoefte en gebruilkservarin- gen, wàaronder de arbeidsomstandigheden, wor- den meegenomen. Vanwege de grote variatie in systemen kan niet alles op de proefbedrijven gebeu- ren, zeker niet als het om hol<l<en gaat met

100

of

200

zeugen. Daarom worden er aanvullende waar- nemingen vewicht op een aantal praktijl<bedrijven. Met behulp van de resultaten van dit onderzoek wordt volgend jaar een systeemvergelijking gestart. In een later stadium worden OOI< systemen voor gespeende biggen en kraamzeugen onderzocht.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Furthermore, the endophytic effect was evaluated on the aphid population growth with intrinsic rate of increase, plant response towards RWA herbivory, plant damage rate post

Niet-betreedbare groendaken en groene gevels kunnen zichtbaar zijn vanaf een toegankelijke plek; hun even- tuele werking berust vooral op het aantrekkelijker maken van het

Based on the assessment of this project as a transdisciplinary study, this article is ontologically informed by the author’s use of self- reflective historiography and technology

onderwyser te Potchefstroom (H. Deur hierdie benoeming het ds.. Dit is feitlik nie eens nodig om daarop te wy3 dat hierdie kerk- like twiste bale nadelig was

Tydens hierdie begeleiding is die volgende aspekte van belang, naamlik alle subpersoonlikhede moet konsekwent dieselfde behandel word; die verdeeldheid en konflik tussen

In zijn alge- meenheid wordt door 'kwaliteit van bestaan' meer aandacht gevraagd voor zinvolle bezigheden gedurende de dag (al naar- gelang de leeftijd: opvang, onderwijs,

South Africa (SA) intends to achieve 17,800 MW of renewable energy by the year 2030, and so the South African Department of Energy (DoE) has prioritised some renewable

Experiencing more meaning in one’s working environment and personal life has been proven to lead to more positive work, health, and well-being outcomes (Day &amp; Rottinghaus,