• No results found

Het snelrecht in verhouding tot het recht op een eerlijk proces en de rol van het slachtoffer

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het snelrecht in verhouding tot het recht op een eerlijk proces en de rol van het slachtoffer"

Copied!
63
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het snelrecht in verhouding tot het recht op

een eerlijk proces en de rol van het

slachtoffer

(2)

2

Auteur: Olga Thomassen Master: Publiekrecht: traject strafrecht Begeleider: Mr. dr. D. Abels Inleverdatum: 2 januari 2017

(3)
(4)

4 Abstract:

In deze scriptie is getracht antwoord te geven op de vraag hoe het snelrecht zich verhoudt tot het recht op een eerlijk proces en de rol van het slachtoffer in het Nederlandse straf(proces)recht. De probleemstelling in deze scriptie is vanuit de klassieke rechtswetenschap benaderd. Bij de beantwoording van de probleemstelling is voornamelijk gebruik gemaakt van handboeken, artikelen uit vakbladen, jurisprudentie en parlementaire stukken.

Om antwoord te geven op de hoofdvraag is er allereerst gekeken naar het begrip snelrecht. Het in 2011 ingevoerde ZSM-beleid, waarbij ketenpartners samenwerken om tot een zo op de dader gepaste afdoening te komen heeft specifiek aandacht gekregen. Bij het overkoepelende ZSM-beleid kunnen de ketenpartners kiezen uit verschillende vormen van snelrecht. Deze vormen zijn besproken. Als laatste is gekeken hoe het snelrecht, specifiek het ZSM-beleid, ontvangen is in de praktijk.

In het tweede inhoudelijke hoofdstuk is het recht op een eerlijk proces, en dan specifiek het recht op voldoende tijd en faciliteiten ter voorbereiding van de verdediging besproken. Als laatste is gekeken naar de rol van het slachtoffer in het Nederlandse straf(proces)recht. Deze rol is door de recent ingevoerde wet ter uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers en door de Richtlijn ‘minimumnormen slachtoffers’ erg versterkt en uitgebreid de laatste jaren. Gekeken is hoe de rol van het slachtoffer zich verhoudt tot het snelrecht.

Uit dit onderzoek blijkt dat het snelrecht zich, in een aantal gevallen, slecht verhoudt tot de sterker wordende positie van het slachtoffer. De uitgebreidere rol van het slachtoffer kan de snelle afdoening, die voorop staat bij het snelrecht, bemoeilijken. Tevens verhoudt het ZSM-beleid zich niet goed tot het vernieuwde spreekrecht van het slachtoffer. Met betrekking tot de ingevoerde minimumnormen voor het slachtoffer zijn weinig problemen te signaleren. De verhouding tussen het snelrecht en het recht op een eerlijk proces, specifiek het recht op voldoende tijd en faciliteiten ter voorbereiding van de verdediging, is moeilijker te bepalen. Ten aanzien van dit recht heeft het EHRM geen eenduidig antwoord gegeven op de vraag hoeveel tijd en hoeveel faciliteiten als voldoende kunnen worden bestempeld. Per zaak zal daarom moeten worden bekeken of er nog gesproken kan worden van ‘voldoende tijd en faciliteiten’.

(5)

5 Inhoudsopgave: Afkortingenlijst | 7 Hoofdstuk 1: Inleiding 1.1 Probleemstelling | 8 1.2 Leeswijzer | 9 1.3 Methode | 10 Hoofdstuk 2: Snelrecht 2.1 Inleiding | 11

2.2 Wat is snelrecht en hoe is het ontstaan? | 11

2.2.1 Wat is het snelrecht? | 11

2.2.2 De ontstaansgeschiedenis van het snelrecht | 12

2.3 Het ZSM beleid | 13

2.3.1 De ontstaansgeschiedenis | 13

2.3.2 Betekenis ZSM | 14

2.3.3 Hoe ziet het ZSM-beleid er in de praktijk uit? | 15

2.3.4 Doelen | 16

2.4 Vormen en juridische inbedding | 16

2.4.1 Snelrecht | 17

2.4.2 AU-praktijk | 17

2.4.3 Supersnelrecht | 18

2.4.4 Turbosnelrecht | 18

2.4.5 Strafbeschikking | 19

2.5 Wet tot uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis | 19

2.5.1 Wetsgeschiedenis | 19

2.5.2 Doel | 20

2.5.3 Kritiekpunten | 21

2.6 Het snelrecht in cijfers | 21

2.7 Ontvangst van het snelrecht in de praktijk | 22

2.7.1. Positieve punten | 23

2.7.2. Kritiekpunten | 23

(6)

6 Hoofdstuk 3: Het recht op een eerlijk proces

3.1 Inleiding | 26

3.2 Juridische inbedding | 26

3.3 Toepassingsbereik van het recht op een eerlijk proces | 28

3.3.1‘Criminal charge’ | 29

3.3.2 Proceedings as a whole | 30

3.4 Recht op voldoende tijd en faciliteiten ter voorbereiding van de verdediging | 30

3.4.1 Voldoende tijd | 31

3.4.2 Voldoende faciliteiten | 32

3.5 Het recht op voldoende tijd en faciliteiten ter voorbereiding van de | 34 verdediging in verhouding tot het snelrecht

3.6 Afsluiting | 36

Hoofstuk 4: De positie van het slachtoffer in het Nederlandse straf(proces)recht

4.1 Inleiding | 37

4.2 Historisch overzicht | 38

4.2.1 Historisch overzicht | 38

4.2.2 Visiedocument ‘recht doen aan slachtoffers’ | 40

4.3 Europese wetgeving en richtlijnen | 42

4.4 Juridische inbedding | 44

4.4.1 Bestaande wetgeving | 44

4.4.2 Wetsvoorstel ‘Implementatie Richtlijn minimumnormen slachtoffers | 47

4.5 Toetsing | 49

4.5.1 De rol van het slachtoffer in de ZSM-praktijk | 49

4.5.2 Verhouding beleidsdoelen uit het visiedocument met de ZSM-praktijk | 50 4.5.3 Verhouding wet ter uitbreiding spreekrecht van slachtoffer in het strafproces tot

het de ZSM-praktijk | 52

4.5.4 Verhouding van het ZSM-beleid tot het wetsvoorstel tot implementatie | 52 van de Richtlijn minimumnormen slachtoffers

4.6. Afsluiting | 53

Hoofdstuk 5: Conclusie | 55

Literatuurlijst | 57

(7)

7 Afkortingenlijst

EVRM Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens

en de fundamentele vrijheden

EHRM Europees hof voor de rechten van de mens

Gw Grondwet

MvA Memorie van Antwoord

MvT Memorie van Toelichting

OM Openbaar Ministerie

OvJ Officier van Justitie

RvdR Raad voor de Rechtspraak

RvS Raad van State

(8)

8 Hoofdstuk 1: Inleiding

“Brabant straft drugscriminelen buiten rechter om”.1

Een opvallende kop in de Volkskrant afgelopen april. In dit artikel komt de huidige praktijk van de politie en het OM aan de orde, waarbij ze steeds grotere drugszaken buiten de rechter om af willen doen. Het dichtslibben van de strafrechtketen door de toegenomen criminaliteit, wordt hiervoor als reden gegeven.2

In de praktijk betekent dit dat het in 2011 ingevoerde ZSM-beleid, opgericht voor de lichte veelvoorkomende criminaliteit, wordt uitgebreid naar grotere zaken. Met het actieprogramma “sneller recht doen, sneller straffen” werd het snelrecht in 2011 in een breder perspectief geplaatst.3 Getracht werd om de afdoening van relatief eenvoudige zaken sneller te realiseren in de bestaande praktijk van het (super)snelrecht.4 Het ZSM-beleid werd opgericht om deze eenvoudige veelvoorkomende criminaliteit sneller af te doen. “ZSM, staat voor: Zo Snel, Slim, Selectief, Simpel, Samen en Samenlevingsgericht mogelijk”.5

Bij het ZSM-beleid werken ketenpartners samen om zo spoedig mogelijk na het aanhouden van de verdachte een beslissing te kunnen nemen over de verdere afdoening van het strafbare feit. Het doel van de snelle afhandeling van de strafzaak is dat er recht wordt gedaan aan de slachtoffers, dat de verdachte direct weet waar die aan toe is en dat de overheid een duidelijk signaal afgeeft naar de omgeving dat er snel wordt gereageerd op strafbare feiten. Een nobel streven kan men zeggen. Toch wordt veel kritiek geuit op het ZSM-beleid.

1.1 Probleemstelling

Dat het ZSM-beleid nog steeds een ‘hot topic’ is, bleek ook uit de uitzending van ‘Zondag met Lubach’ van de VPRO op zondag 11 september 2016. In het teken van de ‘week van de rechtspraak’ bespreekt Lubach het ZSM-beleid, en dan voornamelijk de negatieve kanten van dit beleid.

In beginsel is de ZSM-werkwijze gecreëerd voor de veelvoorkomende criminaliteit. Zoals hierboven aangegeven, wil het OM nu ook steeds grotere, minder voorkomende criminaliteit ZSM afdoen. Bij de ZSM afdoening is er zoals gezegd minder tijd voor het creëren van een zo volledig mogelijk dossier. Er is weinig tijd voor overleg tussen de verdachte en zijn

1 Stoker & Thijssen, Volkskrant 26 april 2016. 2 Idem.

3 Kwakman, Delikt en Delinkwent 2012/17, p.7 4

Kamerstukken II 2010/2011, 29 279, nr. 126, p. 2

(9)

9

raadsman en getuigen worden niet of nauwelijks gehoord. Dit zijn echter verankerde rechten en plichten in ons strafprocesrecht. Al deze rechten en plichten bewerkstelligen een eerlijk proces. Het recht op een eerlijk proces, zoals neergelegd in Art. 6 EVRM, brengt onder andere met zich mee dat de verdachte recht heeft op voldoende tijd en faciliteiten ter voorbereiding van de verdediging. Zie hiervoor art. 6 lid 3 sub b EVRM. Wat wordt nog als voldoende tijd ter voorbereiding van de verdediging gezien, of wanneer heeft de verdachte voldoende faciliteiten voor zijn voorbereiding kunnen treffen? En kunnen deze rechten nog wel worden gehonoreerd in een rechtszaak die snel moet worden afgedaan?

Een ander belangrijk recht van de verdachte is het recht om onschuldig te worden gehouden, totdat het tegendeel bewezen is, ook wel de onschuldpresumptie. Zie hiervoor art. 6 lid 2 EVRM. Wordt de verdachte nog wel onschuldig gehouden totdat het tegendeel bewezen is in het snelrecht? Gaat de OvJ niet teveel op de stoel van de rechter zitten?

Tevens kunnen bij de rol van het slachtoffer, die per 1 juli 2016 uitgebreid werden, moeilijkheden met het snelrecht ontstaan. De Wet ‘Ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces’ en het ‘wetsvoorstel implementatie minimumnormen slachtoffers’ gaven de slachtoffers een grotere rol in het strafproces. Kan deze nieuwe, uitgebreidere rol nog wel gerespecteerd worden in een strafproces dat snel moet worden afgedaan, zoals bij de ZSM-afdoening?

De probleemstelling in deze scriptie luidt als volgt:

‘Hoe verhouden het recht op een eerlijk proces en de rol van het slachtoffer zich tot de steeds groter wordende praktijk van de snelle berechting?’

1.2 Leeswijzer

De beantwoording van de probleemstelling zal gedaan worden aan de hand van vijf hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk zal de inleiding vormen tot het onderwerp. Vanaf het tweede hoofdstuk zal een inhoudelijke bespreking van het onderwerp volgen. Het tweede hoofdstuk begint met de uitleg van het fenomeen ‘snelrecht’. Er zal besproken worden hoe het snelrecht tot stand is gekomen, wat het inhoudt en welke vormen we kennen in het Nederlandse straf(proces)recht. Speciale aandacht wordt gegeven aan het in 2011 ingevoerde ZSM-beleid. Besproken wordt wat het ZSM-beleid inhoudt, hoe het in de praktijk in zijn werk gaat, waar ‘ZSM’ voor staat en hoe het tot stand is gekomen. Als laatste worden de positieve en kritiekpunten besproken van het snelrecht.

(10)

10

In het derde hoofdstuk zal er gekeken worden naar het recht op een eerlijk proces, en dan specifiek naar het ‘recht op voldoende tijd en faciliteiten ter voorbereiding van de verdediging’. Voor dit recht is gekozen, omdat dit zich moeilijk kan verhouden met de uitgangspunten van het snelrecht, zoals hierboven beschreven. Eerst komt het recht op een eerlijk proces in zijn algemeenheid aan bod, waarna specifiek wordt ingegaan op het bovenstaande recht. Vervolgens wordt er gekeken hoe dit recht zich verhoudt tot het snelrecht. Wordt nog wel aan dit recht voldaan als men zaken afdoet met behulp van het snelrecht? Hierop wordt in de laatste paragrafen ingegaan.

Het vierde hoofdstuk gaat over de positie van het slachtoffer. De afgelopen jaren is de positie van het slachtoffer erg veranderd. Besproken wordt hoe deze veranderingen tot stand zijn gekomen, en hoe de Europese Unie de rol van het slachtoffer ziet. In het bijzonder worden de ‘Richtlijn minimumnormen slachtoffer’ en het ‘Wetsvoorstel tot implementatie minimumnormen slachtoffers’ en de Wet ‘Ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces’ besproken. Tenslotte zal er worden gekeken hoe dit wetsvoorstel en de wet zich verenigen met het bestaande ZSM-beleid. Bij het snelrecht gaat het om ‘snel’ recht doen. Hoe verhoudt zich dit tot de uitgebreide rol van het slachtoffer. Dit zal hier besproken worden.

Tot slot zal in het laatste hoofdstuk een conclusie worden getrokken waarbij antwoord op de probleemstelling zal worden gegeven.

1.3. Methode

De probleemstelling wordt benaderd vanuit de klassieke rechtswetenschap. Bij de beantwoording van de probleemstelling wordt voornamelijk gebruik gemaakt van handboeken, artikelen uit vakbladen, jurisprudentie en parlementaire stukken.

(11)

11 Hoofdstuk 2: Snelrecht

2.1 Inleiding

“Recht dat te lang op zich laat wachten, voelt als onrecht”.6

Met dit standpunt begon de minister van Veiligheid & Justitie, Ivo Opstelten, in oktober 2011 zijn brief aan de regering. In deze brief stond de versnelling van de afdoening van eenvoudige strafzaken centraal. Het snelrecht, dat al eerder was gedefinieerd in de menukaart (super)snelrecht, werd opnieuw op de kaart gezet. Het streven was om in 2015 tweederde van de eenvoudige strafzaken binnen een maand af te doen.7

Het snelrecht kreeg steeds meer aandacht en werd veel toegepast bij grote evenementen, zoals de jaarwisseling, muziekevenementen, en (risico)voetbalwedstrijden. Maar wat is het snelrecht nu eigenlijk?

In het komende hoofdstuk wordt dieper ingegaan op het begrip snelrecht. In de komende paragrafen zal een beeld worden geschetst van de heersende praktijk van het snelrecht in Nederland. Achtereenvolgens wordt besproken wat het snelrecht is, hoe het is ontstaan, welke vormen we kennen, hoeveel het snelrecht in de praktijk voorkomt en hoe dit ontvangen wordt. Hierbij wordt apart ingegaan op het ZSM-beleid en de Wet ‘tot uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis’, waarbij het snelrecht als de gepaste reactie werd gezien.

2.2. Wat is snelrecht en hoe is het ontstaan?

Uit de inleiding van dit hoofdstuk is gebleken dat het snelrecht steeds meer aandacht heeft gekregen. Wat het fenomeen snelrecht nou precies betekent en hoe het is ontstaan zal in deze paragraaf besproken worden.

2.2.1 Wat is snelrecht

De term snelrecht komen we veel tegen in de literatuur en dagelijkse praktijk, maar in het wetboek van Strafvordering wordt de term niet genoemd. Kort gezegd is het snelrecht een snelle justitiële reactie op strafbaar gedrag. Een wettelijke definitie van de term snelrecht bestaat dus niet8 en daarom is het OM in 2009 met een menukaart (super)snelrecht gekomen waarin de begrippen snelrecht en supersnelrecht worden uitgelegd. Daarnaast worden de

6 Kamerstukken II 2010/2011, 29 279, nr. 126, p. 2 7

Idem

(12)

12

voorwaarden beschreven voor de toepassing ervan. Aan deze voorwaarden moet altijd worden voldaan. Het moet gaan om bewijstechnisch relatief eenvoudige zaken, de verdachte moet in verzekering of voorlopige hechtenis zijn genomen en het OM, rechter en de verdediging moeten voor de zitting de beschikking hebben over een compleet dossier.9 Het moet dus gaan om eenvoudige zaken die vragen om een lik-op-stuk benadering.10 Het gaat bij het snelrecht niet alleen om een snelle afdoening. Kwaliteit en professionaliteit aan de voorkant van de keten zijn ook erg belangrijk.11 Het snelrecht kan worden toegepast voor structurele of incidentele problemen. Bij structurele problemen kan gedacht worden aan drugsproblematiek en illegalen. Bij incidentele problemen kan gedacht worden aan de risicowedstrijden bij het voetbal.12

Ten slotte kan genoemd worden dat het snelrecht bestaat uit meerdere vormen, die later in dit hoofdstuk besproken zullen worden. In ons strafstelsel hebben we het snelrecht, het supersnelrecht, het vlugrecht (ook wel de AU-praktijk genoemd), het turbosnelrecht en de strafbeschikking. Sinds een aantal jaar is voor de toepassing van het snelrecht een nieuw overkoepelend beleid gekomen, ook wel het ZSM-beleid genoemd. Hierbij werken meerdere ketenpartners samen om efficiënt tot een op de dadergerichte afdoening te komen.

2.2.2. De ontstaansgeschiedenis van het snelrecht

Het strafrecht is een rechtsgebied dat aan veel verandering onderhevig is. Het is een maatschappelijk gevoelig onderwerp en dus veranderen de accenten van het strafrecht van tijd tot tijd. Ten tijde van de Verlichting waren de pijlers van het strafrecht vooral gericht op de rechtsbescherming van de burger. De individuele burger moest worden beschermd tegen de enorme macht van de staat.13 Een aantal beginselen, dat ervoor moest zorgen dat de burgers beschermd werden tegen de staat, werd belangrijk. Het ging om het legaliteitsbeginsel, het schuldbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel.14 De stroming die hieruit voortkwam werd de ‘Klassieke School’ genoemd. Aan het eind van de 19e

eeuw kwam er een andere stroming op, die de nadruk legde op het mentale aspect van straffen. Deze richting werd ook wel de Moderne richting genoemd. Bij deze visie stond de speciale preventie voorop. Er werd vooral gekeken naar de persoon van de dader. Men was van mening dat criminaliteit kon worden bestreden door persoonsgerichte behandeling van de

9 Menukaart (super)snelrecht 2009, p. 2

10 Concept wetsvoorstel ‘uitbreiding gronden voorlopige hechtenis’, 2011 p. 6 11 Kamerstukken II 2010/2011, 29 279, nr. 126, p. 2

12 Bosker 1997, p. 17 13

Bosker 1997, p. 24

(13)

13

dader. De dader moest worden behandeld om zo recidive te voorkomen.15 Waar bij de Klassieke school de bescherming van de burger tegen de staat vooropstond, stond bij de Moderne richting de bescherming van de maatschappij tegen de misdadiger centraal.16

In de twintigste eeuw nam het aantal strafzaken erg toe. Hierdoor kampten politie en het OM met capaciteitsproblemen. De noodzaak om hier iets aan te doen, en dus efficiënter te werk te gaan, kreeg een steeds grotere prioriteit in de criminele politiek. Het invoeren van het snelrecht was één van de maatregelen om de capaciteitsproblematiek tegen te gaan en de efficiëntie te vergroten.17

2.3. Het ZSM-beleid

Sinds 2011 is er een nieuw beleid met betrekking tot het snelrecht gekomen, het ZSM-beleid. Hoe dit beleid is ontstaan, wat het inhoudt en hoe het er in de praktijk uitziet zal in deze paragraaf worden besproken.

2.3.1. Ontstaansgeschiedenis

Zoals in de inleiding van dit hoofdstuk aangestipt, is het snelrecht in 2010/2011 opnieuw in de belangstelling geraakt. Met het actieprogramma “sneller recht doen, sneller straffen” werd het snelrecht in een breder perspectief geplaatst.18 Volgens de MvT moest de afdoening van eenvoudige strafzaken worden versneld. Dit moest gebeuren in de praktijk van het toen al bestaande (super)snelrecht.19 Het doel was namelijk dat de werkprocessen van alle ketenpartners, dus van politie tot en met de rechtspraak, permanent verbeterd en versneld werden.20

Niet alleen werden er herontwerpprogramma’s gemaakt voor de rechtspraak, ook bij het OM werd er een nieuw beleid gestart waarbij een snelle selectie en eventueel een directe

afdoening van eenvoudige strafzaken mogelijk werd.21 Dit is het begin van het ZSM beleid.

2.3.2. Betekenis ZSM 15 Bosker 1997, p. 25 16 Idem 17 Idem

18 Kwakman, Delikt en Delinkwent 2012/17, p. 7 19 Kamerstukken II 2010/2011, 29 279, nr. 126, p. 2 20

Kamerstukken II 2010/2011, 29 279, nr. 126, p. 3

(14)

14

“ZSM, dat is: Zo Snel, Slim, Selectief, Simpel, Samen en Samenlevingsgericht mogelijk”.22 Aan de hand van deze kernwoorden wordt de ZSM-afdoening in de factsheet van het OM in 2012 beschreven. “Snel” staat voor de snelle afdoening, waarbij het streven is om over eenvoudige strafzaken binnen 1 dag, dan wel 7 dagen na aanhouding, een beslissing te nemen over de aanpak van de zaak.23 Zaken moeten zo snel mogelijk worden afgedaan door politie en OM, zodat een zaak niet verder ‘in de keten’ wordt gebracht.24

Om aan de snelheid te kunnen voldoen moeten er uitstekend gekwalificeerde medewerkers ingezet worden zodat het proces aan de voorkant optimaal werkt.25 Dit wordt met het woord “slim” bedoeld. Het kernwoord selectief staat voor de selectie aan de voorkant door de OvJ. De OvJ staat nu aan het begin van het strafproces om zijn invloed uit te oefenen, waar die voor de invoering van het ZSM-beleid pas later in het proces zijn invloed uit kon oefenen.26 Door een minimale en eenvoudige registratie moet het proces simpel worden gemaakt.

Wat het ZSM-beleid uniek maakt, is de samenwerking tussen verschillende ketenpartners. Bij het ZSM-beleid werken het OM, de Reclassering, de Rechtspraak, Slachtofferhulp Nederland, de Raad voor de Kinderbescherming en de advocatuur nauw samen. Na aanhouding van een verdachte delen alle deelnemende partners informatie uit over de verdachte. Zo ontstaat er direct een redelijk volledig dossier van de persoon van de verdachte. Met deze informatie kan vervolgens de OvJ beslissen hoe de strafzaak moet worden afgedaan. Als laatste richt het ZSM-beleid zich op de samenleving. De sancties die worden opgelegd hebben meerdere doelen, er wordt een duidelijk beeld gegeven aan de samenleving wat er gebeurt als men zulke delicten pleegt en de verdachte en slachtoffer weten beide waar ze aan toe zijn.27

Onderzoekers van de Universiteit Utrecht hebben in april 2016 een evaluatierapport uitgebracht. Hierin wordt geconcludeerd dat de betekenis van ZSM uiteindelijk kan worden teruggebracht naar drie begrippen in plaats van de zes betekenissen van hierboven. Volgens de onderzoekers staat ZSM nu voor ‘Snel’, ‘Betekenisvol’ en ‘Zorgvuldig’.28

De vernieuwde

22

‘Factsheet ZSM’ 2012, p. 1

23 Universiteit Utrecht 2016, p. 21

24 Sikkema en Kirsten, boom lemma, 2012, p. 179 25 ‘Factsheet ZSM’ 2012, p. 1

26 Haverkate, Delikt en Delinkwent 2015/23, p. 4 27

‘Factsheet ZSM’ 2012, p. 2

(15)

15

ambities van het ZSM-beleid zijn namelijk: “1) Fundament op orde; 2) Betekenisvol interveniëren; en 3) Versterken Zorgvuldig werken”.29

De betekenis van ‘snel’ spreekt nog steeds voor zich. Zoals hierboven ook is genoemd, is het streven om over de binnen gekomen zaken zo snel mogelijk een beslissing te nemen betreffende de verdere afdoening. Hierbij zijn er twee soorten afdoeningsmogelijkheden. Ten eerste kan er een ‘afdoeningsbeslissing’ worden genomen. Dit houdt in dat er een finale beslissing wordt genomen in de strafzaak. Er wordt besloten of de verdachte wordt bestraft en zo ja, welke straf er dan wordt opgelegd.30 Ten tweede kan er een ‘routeringsbeslissing’ worden genomen. Dit houdt in dat de zaak door wordt verwezen voor verdere beoordeling voor een uiteindelijke beslissing.31

De kernwaarde ‘betekenisvol’ houdt in dat de afdoening betekenis moet hebben voor de dader, het slachtoffer en de maatschappij.32 Het betekent echter ook dat de strafzaken worden afgedaan op een voor de maatschappij herkenbare wijze.33 Als laatste betekent het begrip ‘zorgvuldig’ dat er altijd moet worden voldaan aan de eisen van de rechtsstatelijkheid.34

2.3.3. Hoe ziet het ZSM-beleid er in de praktijk uit

Zoals eerder opgemerkt maakt de ketensamenwerking het ZSM-beleid zo uniek. Volgens het evaluatierapport is de essentie van de ZSM-werkwijze in één zin te beschrijven. Het gaat om “parallel werken in plaats van volgtijdelijk, samenwerken op een gemeenschappelijke werkvloer, doorwerken buiten kantooruren en vroegtijdige betrokkenheid en regie door de OvJ”.35

De ketenpartners werken nauw samen en zijn op hetzelfde moment aanwezig in een zogenaamde ‘Selectie- en Coördinatiecentrum’. In deze ruimte wordt alle noodzakelijke en relevantie informatie voor de strafzaak direct ingebracht en besproken.36 De informatie die hier besproken wordt gaat voornamelijk over de persoon van de verdachte, het eventuele slachtoffer en het betreffende strafbare feit.37 Alle informatie tezamen stelt de OvJ in staat om te beoordelen wat er nog aan de zaak moet worden gedaan en op welke wijze de zaak wordt afgedaan. Voor het afdoen van de zaak kan vervolgens gekozen worden voor de modaliteiten

29 Universiteit Utrecht 2016, p. 7 30 Universiteit Utrecht 2016, p. 21 31 Idem 32 Universiteit Utrecht 2016, p. 8 33 Idem 34 Idem 35 Universiteit Utrecht 2016, p. 5 36 Idem 37 Idem

(16)

16

van het snelrecht. Hierdoor fungeert de ZSM-werkwijze als een soort van ‘paraplu’ waaronder de snelrechtmodaliteiten hangen.

2.3.4 Doelen

De ZSM-afdoening heeft een aantal doelen. Te beginnen met het overkoepelende doel dat door het snelrecht wordt versterkt. Dit is het lik-op-stukbeleid. Door de komst van het snelrecht en dan specifiek de ZSM-afdoening, worden daders gelijk gestraft voor hun daden. Hierdoor geeft de overheid een duidelijk signaal af dat er effectief en direct wordt opgetreden tegen daders van strafbare delicten. Hiermee wil de overheid het vertrouwen van de samenleving in de strafrechtketen versterken.38

Niet alleen daders weten gelijk waar ze aan toe zijn, ook voor slachtoffers verschaft de snelle afdoening veel duidelijkheid. Uitgangspunt hierbij is dat de zaken doelmatig, kwalitatief goed, snel en efficiënt worden afgedaan.39 Met het ZSM-beleid wordt de schade die het slachtoffer heeft geleden direct bepaald en verhaald.40

Het ZSM-beleid richt zich op de veelvoorkomende criminaliteit en wil deze zaken effectiever en sneller af doen.41 Het ZSM-beleid heeft dan ook geen nieuwe elementen in het strafprocesrecht gebracht. De vernieuwing van het ZSM-beleid zit hem vooral in de optimalisering van de werkprocessen en de samenwerking tussen de verschillende ketenpartners.42

2.4. Vormen en juridische inbedding

Zoals al eerder aangekaart, is het ZSM- beleid een container begrip waaronder verschillende vormen van snelrecht hangen. In de komende paragraaf zullen de verschillende vormen besproken worden. In deze scriptie gaat het om het snelrecht waar een rechter aan te pas komt. De strafbeschikking, waarbij de OvJ zelf de zaak afdoet, zal daarom kort worden besproken en in de andere paragrafen buiten beschouwing worden gelaten.

38 ‘Factsheet ZSM’ 2012, p. 2 39 Sikkema en Kirsten 2012, p. 189 40 ‘Factsheet ZSM’ 2012, p. 2 41

Lucas, Strafblad september 2013, p. 286

(17)

17

2.4.1. Snelrecht

Er kan van snelrecht worden gesproken wanneer de verdachte, nadat hij in verzekering is gesteld en daarna in bewaring is genomen, binnen 14 dagen door de politierechter berecht wordt.43 Wanneer de verdachte wordt voorgeleid aan de politierechter, beveelt deze vervolgens de gevangenneming, mits hier gronden voor zijn.44 Van snelrecht wordt dus uiterlijk nog gesproken wanneer de berechting 17 dagen en 15 uur nadat de verdachte is

aangehouden plaats vindt.45

2.4.2. AU-praktijk

In tegenstelling tot de snelrecht variant van hierboven staat de AU-praktijk, wat staat voor aanhouden en uitreiken, wel in het wetboek van Strafvordering beschreven. In art. 370a WvSv staat deze vorm uitgelegd. “Aan een verdachte die is aangehouden voor een strafbaar feit dat voor de politierechter wordt vervolgd kan een verkorte dagvaarding worden uitgereikt”.46

Een bijkomend voordeel is dat de betekening van de dagvaarding aan de verdachte niet meer moeizaam hoeft te verlopen. De verdachte hoeft na zijn aanhouding niet in verzekering en/of in voorlopige hechtenis te worden genomen.47 De verkorte dagvaarding moet het tijdstip bevatten waarop de terechtzitting plaats zal vinden, de rechten en plichten van de verdachte uitleggen en de rechtsgevolgen bespreken.48 Ten minste 3 dagen voordat de daadwerkelijke terechtzitting plaatsvindt, dient de dagvaarding aangevuld te worden conform de eisen van art. 261 WvSv.49

Een groot voordeel van deze wijze van afdoening is dat een hoop regels en procedures die normaal gesproken aan een snelle tenuitvoerlegging in de weg staan, worden omzeild.50 Volgens de menukaart (super)snelrecht gaat het bij de AU-praktijk om zaken van geringere ernst, die niet in aanmerking komen voor het (super)snelrecht, maar waarbij wel een spoedige of delict specifieke afdoening geïndiceerd is.51

43 Kwakman, Delikt en Delinkwent 2012/17, p. 2 44 Idem & ‘Menukaart (super)snelrecht’2009, p. 1 45

Kwakman, Delikt en Delinkwent 2012/17, p. 2/3

46 Art. 370a Wetboek van Strafvordering 47 Kwakman, Delikt en Delinkwent 2012/17, p. 3 48 Corstens 2011, p. 850.

49 Idem. 50

Kwakman, Delikt en Delinkwent 2012/17, p. 3

(18)

18

2.4.3. Supersnelrecht

Zoals de naam al doet vermoeden gaat het hierbij om een snelrechtvorm waarbij de afdoening nog sneller op de aanhouding volgt dan bij het “normale” snelrecht. Bij deze vorm wordt de verdachte binnen 3 dagen gedagvaard en berecht.52 Bij het supersnelrecht vangt tijdens de inverzekeringstelling het onderzoek ter terechtzitting al aan. Hier wordt dan de gevangenneming vervolgens gevorderd.53 Hetgeen hier beschreven, kan alleen worden uitgevoerd als de verdachte afstand doet van de normale dagvaardingstermijn, die 3 dagen is.54

Vóór de invoering van het wetsvoorstel tot uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis, dat later nog besproken wordt, kwam deze vorm van afdoening in de praktijk niet veel voor. De verdachte moest namelijk na 3 dagen worden vrijgelaten, tenzij er gronden voor bewaring waren. Waren deze gronden voor bewaring aanwezig dan werd de verdachte volgens de normale snelrechtprocedure berecht.55

Volgens de menukaart (super)snelrecht brengt het supersnelrecht nog een aantal andere eisen met zich mee. “Het slachtofferinformatiepunt moet in staat zijn om binnen 3 dagen een voegingsformulier te produceren en de administratieve organisatie moet in orde zijn om vorderingen van de tenuitvoerlegging binnen het eigen parket binnen 3 dagen te voegen”.56

2.4.4. Turbosnelrecht

Deze vorm van snelrecht staat beschreven in art. 375 WvSv. Bij het turbosnelrecht worden de termijnen van art. 370 WvSv ook losgelaten. Het gaat hierbij om de gevallen van ontdekking op heterdaad, waarbij de verdachte voor de OvJ wordt geleid, wordt gedagvaard en dan dezelfde dag voor de politierechter moet verschijnen.57 Bij deze vorm van afdoening voldoet een korte omschrijving van het feit, maar dit moet op zitting wel worden aangevuld conform de eisen van art. 261 WvSv.58

Deze vorm van snelrecht wordt, net als het supersnelrecht, ook gezien als zelfstandige titel waarbij de verdachte nog kan worden vastgehouden tot aan de zitting.59 Het

52 Kwakman, Delikt en Delinkwent 2012/17, p. 3 53

Corstens 2011, p. 851

54 Kwakman, Delikt en Delinkwent 2012/17, p. 3 55 Kwakman, Delikt en Delinkwent 2012/17, p. 4 56 ‘Menukaart (super)snelrecht’2009, p. 4 57 Corstens 2011, p. 850

58

Kwakman, Delikt en Delinkwent 2012/17, p. 4

(19)

19

onderzoeksbelang, dat normaal gesproken de grond vormt voor het vasthouden van de verdachte, is in feite niet meer.60

2.4.5.Strafbeschikking

De strafbeschikking staat beschreven in art. 257a e.v. WvSv. De strafbeschikking is een afdoeningsmodaliteit waarbij het OM delicten die worden bedreigd met maximaal 6 jaar gevangenisstraf, zelf kan afdoen. Bij deze modaliteit is geen sprake van tussenkomst van de rechter.61 De strafbeschikking kan straffen, maatregelen of aanwijzingen bevatten.62 In bepaalde gevallen wordt er vooraf overlegd met de verdachte om een bepaalde straf of maatregel op te leggen.63

Van belang is voorts dat de verdachte hiertegen in verzet kan gaan. In het geval van verzet zal de zaak gewoon voor de rechter worden gebracht.64

2.5. Wet tot uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis

In paragraaf 2.4.3.is de wet al even naar voren gekomen. Door de invoering van de wet op 1 januari 2015 kwam er een uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis, zoals in art. 67a WvSv beschreven. Hieronder wordt de wetsgeschiedenis, het doel en de kritiekpunten bij de wet besproken.

2.5.1. Wetsgeschiedenis

Zoals al eerder genoemd is het niet mogelijk om verdachten langer dan 3 dagen en 15 uur vast te houden als er geen bevel tot bewaring mogelijk is. Een zaak kan dan alleen worden afgedaan via het supersnelrecht. Deze situatie werd onwenselijk geacht voor een aantal specifieke delicten. Het gaat om die gevallen waarbij vernieling, mishandeling of bedreiging worden gepleegd in een publieke ruimte of gericht zijn tegen personen met een publieke functie.65 Deze misdrijven worden door de maatschappij als schokkend ervaren, verstoren de openbare orde en hebben een gevaarzettend karakter voor personen. Voor deze specifieke situaties werd de termijn van 3 dagen en 15 uur te kort geacht, een goede voorbereiding kon zo niet worden bewerkstelligd. Het voorstel tot verruiming van de gronden voor voorlopige

60 Idem.

61 Kwakman, Delikt en Delinkwent 2012/17, p. 5 62 Idem.

63 Idem. 64

Idem.

(20)

20

hechtenis bood de mogelijkheid om zorgvuldiger onderzoek te doen naar de precieze omvang van het gepleegde delict en naar de persoon van de verdachte.66 Door deze verruiming hoefden de zaken niet meer via het supersnelrecht afgedaan te worden, maar kon dit gebeuren door het snelrecht. De termijn van 17 dagen en 15 uur geeft meer mogelijkheden tot zorgvuldig(er) onderzoek.

In januari 2015 is de wet ingevoerd en luidt art. 67a lid 2 sub 4 WvSv als volgt:

“indien er sprake is van verdenking van een van de misdrijven omschreven in de artikelen 141, 157, 285, 300 tot en met 303 of 350 van het Wetboek van Strafrecht, begaan op een voor het publiek toegankelijke plaats, dan wel gericht tegen personen met een publieke taak, waardoor maatschappelijke onrust is ontstaan en de berechting van het misdrijf uiterlijk binnen een termijn van 17 dagen en 15 uren na aanhouding van de verdachte zal plaatsvinden;”

2.5.2. Doel

Een overkoepelend doel van de invoering van de wet was dat er meer gronden bij moesten komen voor de oplegging van voorlopige hechtenis. Het geweld tegen personen met een publieke taak nam toe. Geweld tijdens evenementen zorgt voor gevoelens van onveiligheid bij het publiek. Met de invoering van de wet tot uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis beoogde de regering te voorkomen dat verdachten van bovengenoemde feiten vrij moesten worden gelaten, omdat in de beschikbare termijn niet voldoende onderzoek gedaan kon worden naar de strafbaarheid van de verdachte.67

Voornamelijk omdat de gevallen, waarvoor de grond dient te worden toegevoegd, een inbreuk maakten op de leefbaarheid van de woon- werk- of uitgaansomgeving van mensen of gericht waren tegen personen met een publieke taak.68

Met de invoering van de wet werd beoogd een directe reactie te geven op de strafbare gedraging. Een lik-op-stukbeleid stond ook hier voorop. Aan de verdachte en de maatschappij werd duidelijk gemaakt dat dit gedrag niet getolereerd werd en dat er directe consequenties aan het strafbare gedrag zijn verbonden.69

Concluderend kan worden gezegd dat de wet tot uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis tot doel heeft de personen die geweld gebruiken tegen personen met een publieke taak of in openbare ruimtes, snel berecht konden worden en dat voor deze personen

66 Kwakman, Delikt en Delinkwent 2012/17, p. 4 67 Idem.

68

RvS W03.11.0505/II, 29-02-2012, p. 1

(21)

21

voorlopige hechtenis mogelijk werd gemaakt.70 Door deze gronden toe te voegen hoeft de zaak niet meer binnen 3 dagen en 15 uur worden afgedaan, of komt de verdachte hierna vrij, maar kan er zorgvuldiger onderzoek worden gedaan en moet er binnen 17 dagen en 15 uur worden berecht.

2.5.3. Kritiekpunten

Voor de invoering van de wet is er advies in gewonnen bij verschillende organen, onder andere bij de RvdR. Deze heeft advies gegeven en hierin kwamen een aantal kritiekpunten naar voren.

Als eerste onderschreef de RvdR het belang van een snelle berechting. De RvdR is echter wel van mening dat deze snelle berechting ook mogelijk is zonder de uitbreiding van de voorgestelde grond in het wetsvoorstel.71

Daarnaast noemde de RvdR een aantal onduidelijkheden. Het grootste kritiekpunt van de RvdR was dat de voorlopige hechtenis door de invoering van de wet meer het karakter van een vooruitgeschoven straf kreeg. De RvdR beargumenteerde dat er vanuit wordt gegaan dat de verdachte daadwerkelijk wordt veroordeeld en voor de vastgestelde periode een gevangenisstraf opgelegd krijgt. Dan is er geen sprake meer van een verdachte maar van een dader. Dit is in strijd met de onschuldpresumptie van de verdachte.72

Als één van de laatste punten noemt de RvdR nog dat een snelle berechting niet op gespannen voet mag komen te staan met andere belangen en dan met name die van een zorgvuldige en eerlijke rechtsgang.73

Ondanks de geuite kritiekpunten, is de wet tot uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis op 1 januari 2015 in werking getreden. Er kwamen nog meer gronden, naast de al bestaande gronden uit art. 67 en art. 67a WvSv, bij voor het opleggen van de voorlopige hechtenis bij het snelrecht.

2.6. Het snelrecht in cijfers

Er zijn niet veel precieze cijfers bekend van het aantal zaken dat via het snelrecht wordt afgedaan. In een evaluatierapport over de ZSM-wijze wordt genoemd dat er jaarlijks ongeveer 200.000 zaken via het ZSM-beleid in behandeling worden genomen. Dit is naar

70 Concept wetsvoorstel ‘uitbreiding gronden voorlopige hechtenis’, 2011 p. 2 71 RvdR, 20 juli 2011, p. 4

72 Idem.

(22)

22

schatting tweederde van de zaken van de veelvoorkomende criminaliteit.74 Bij de ZSM-wijze worden de meeste zaken zonder tussenkomst van de rechter afgedaan, namelijk door middel van een strafbeschikking en dus zijn de cijfers van de rechtspraak lager.

In het jaarverslag van de Rechtspraak van 2015 valt te zien dat de afgelopen jaren het aantal strafzaken in de periode van 2010-2015 is afgenomen. Hierin worden de zaken die via een strafbeschikking zijn afgedaan niet meegenomen nu het alleen gaat om zaken die door de rechter worden afgedaan. Er is een lichte stijging (van 3%) te zien in het jaar 2015 ten opzichte van 2014.75 In tabel 1 en 2 van de bijlage is te zien dat er in 2015 186.150 strafzaken zijn ingestroomd en er 184.120 afgerond zijn.

Ten opzichte van de doorlooptijden concludeert de Rechtspraak dat deze tijden in 2015 niet verbeterd zijn ten opzichte van de voorgaande jaren. In tabel 16 van de bijlage is te zien dat de norm voor de doorlooptijden 5 weken is; dit moet in 90% van de gevallen worden gehaald. Tegelijkertijd is te zien dat deze norm de afgelopen 5 jaar nog niet is gehaald en dat de afgelopen 3 jaren de doorlooptijden zijn gestagneerd. Toch is de norm erg hoog en kan uit de tabel worden geconcludeerd dat de Rechtspraak veel nadruk legt op snelle berechting. Bij 87% van alle zaken aangebracht bij de politierechter in 2015 werd binnen 5 weken afgedaan. De zaken die via het snelrecht, supersnelrecht en het turborecht worden afgedaan vallen hier onder.

2.7. Ontvangst van het snelrecht in de praktijk

Er is een hoop geschreven over het snelrecht. De ene auteur is positief, de ander is kritisch. In deze paragraaf zullen de overkoepelende positieve punten en kritiekpunten besproken worden.

2.7.1. Positieve punten

Veel auteurs onderschrijven dat het grootste voordeel van het snelrecht, ten opzichte van de gewone rechtsgang, is dat alle procespartijen sneller weten waar ze aan toe zijn. Verdachte, slachtoffer maar ook de samenleving weten direct waar ze aan toe zijn.76 Het lik-op-stukbeleid, zoals al vaker naar voren gekomen in het afgelopen hoofdstuk, staat hier voorop.

74 Evaluatierapport 5 jaar ZSM, 2016, Openbaar Ministerie, p. 1 75

Zie hiervoor tabel 1 in bijlage 1

(23)

23

Het snelle straffen heeft nog een ander groot voordeel. Algemeen is bekend dat het snelle straffen een gunstig effect heeft op het recidivegevaar van de verdachte. Het heeft een positieve preventieve werking.77 Bosker noemt hierbij twee mechanismen waardoor het snellere straffen een preventieve werking kan hebben. Dit zijn afschrikking en normering.78 Met betrekking tot de afschrikking stelt de afschrikkingstheorie dat een straf het meeste effect heeft als deze snel, zwaar en zeker is. Hierbij is de snelheid van straffen dus van belang.79 Met betrekking tot de normering stelt de normeringstheorie dat het strafrecht pas effectief is als het in de maatschappij duidelijk is welke waarden en normen er gelden en dat naleving hiervan van belang is.80 Door het snelrecht weet de maatschappij snel wat de reactie is op strafbaar gedrag en dus wat de normen en waarden zijn en welke consequenties het niet naleven hiervan heeft. Natuurlijk zorgt het snelrecht ook voor meer efficiëntie, wat gunstig is voor de administratieve last.81

Als laatste groot voordeel kan genoemd worden dat het snelrecht ervoor zorgt dat bewijsmateriaal niet verwatert.82 Men kan zich een delict, dat lang geleden heeft plaats gevonden, minder goed herinneren. Verhalen kunnen veranderen en verdachten kunnen met andere medeverdachten gaan overleggen, mits ze niet in voorlopige hechtenis zijn genomen. Geconcludeerd kan worden dat het snelrecht een hoop voordelen met zich mee brengt. Toch zijn er ook een aantal kritiekpunten bij het snelrecht te plaatsen.

2.7.2. Kritiekpunten

Vooropgesteld moet worden dat een snelle berechting nooit ten koste mag gaan van een zorgvuldige en eerlijke rechtsgang.83 Dit is direct ook de grootste zorgenpost van het snelrecht. Door het snel willen afdoen van een strafzaak bestaat de kans dat er onvoldoende ruimte is voor echte bezinning om tot een evenwichtige en afgewogen beslissing te komen.84 Los nog van het feit dat er wellicht te weinig tijd is voor een optimale voorbereiding van de verdediging.85

Hiernaast brengt een snelle berechting het gevaar met zich mee dat er zwaarder gestraft wordt. De beoordeling van de zaak kan te veel in het teken van het lik-op-stukbeleid komen

77 Bosker 1997, p. 26 78 Bosker 1997, p. 26/27 79 Bosker 1997, p. 27 80 Idem.

81 Kwakman 2012, Delikt en Delinkwent 2012/17, p. 13 82 Kwakman 2012, Delikt en Delinkwent 2012/17, p. 14 83 Kwakman 2012, Delikt en Delinkwent 2012/17, p. 11 84

Kwakman 2012, Delikt en Delinkwent 2012/17, p. 9

(24)

24

te staan, waardoor er zwaarder gestraft kan worden.86 De neiging om zwaarder te straffen ontstaat snel omdat het delict nog vers in het geheugen ligt van de procespartijen. De emotie kan al snel de overhand krijgen en ervoor zorgen dat de zorgvuldigheid van de beslissing terzijde wordt geschoven.87

Zoals hierboven beschreven zou het snelrecht een positief effect hebben op de verdachte en het slachtoffer. Beide procespartijen zullen sneller duidelijkheid krijgen over de strafzaak en de gevolgen hiervan. De keerzijde van deze medaille is dat de rechten van de verdachte beperkt kunnen worden.88 De verdachte kan te weinig tijd hebben om met zijn advocaat de zaak zorgvuldig en compleet voor te bereiden. Verderop zal ik hier dieper op ingaan. Ook voor het slachtoffer kan gelden dat haastige spoed zelden goed is. Voor het slachtoffer is het van groot belang om de tijd te nemen en zorgvuldig onderzoek te laten doen naar de schade die door het delict is ontstaan, zowel materieel als immaterieel. Snelrechtprocedures zijn hiervoor vaak te kort.89

2.8. Afsluiting

In het afgelopen hoofdstuk is het begrip snelrecht nader toegelicht. Het capaciteitsprobleem in de tweede helft van de 20e eeuw heeft ervoor gezorgd dat het snelrecht is ontstaan. Vandaag de dag is het snelrecht niet meer weg te denken uit het Nederlandse rechtssysteem. Veel zaken worden versneld afgedaan, alhoewel het aan precieze cijfers ontbreekt. Wel hanteert de rechtspraak een hoge norm wat betreft de afdoeningssnelheid van strafzaken. Alhoewel deze norm de afgelopen 5 jaren niet is gehaald, en zelfs stagneert, worden de meeste zaken die voor de politierechter komen redelijk snel afgedaan.

Zoals eerder behandeld zijn er verschillende vormen in het snelrecht te onderscheiden en is er de afgelopen jaren een nieuw overkoepelend beleid gekomen, te weten het ZSM-beleid. Bij de ZSM-wijze werken verschillende ketenpartners samen om tot een zo op de dader gerichte afdoening te komen, het liefst in 6 uur na de aanhouding. Ook zijn er nieuwe gronden voor voorlopige hechtenis bij gekomen, waardoor het snelrecht nu vaker gebruikt kan worden bij delicten gericht tegen de openbare orde of personen met een publieke taak. Deze delicten veroorzaken veel discussie in de maatschappij en de 3 dagen en 15 uur termijn werd niet wenselijk geacht. Deze termijn bracht de zorgvuldigheid in gevaar. Er kon te weinig

86 Simmelink & Denie 2007, snelrecht, p. 4

87 Kwakman 2012, Delikt en Delinkwent 2012/17, p. 9 88

Bosker 1997, p. 25

(25)

25

onderzoek worden gedaan naar het specifieke delict en de persoon van de verdachte. Om die reden is het mogelijk geworden om ook voor deze delicten de verdachte in bewaring te stellen.

Als laatste is besproken wat de positieve punten van het snelrecht zijn, waarbij het krachtige signaal naar de maatschappij, verdachte en het slachtoffer over de reactie van strafbaar gedrag één van de belangrijkste is.

Toch zijn er ook een aantal kritiekpunten bij het snelrecht, waarbij het belangrijkste argument is dat de snelheid van de afdoening het eerlijke proces in gevaar kan brengen. Doordat men te snel de zaken af wil doen, kunnen andere belangrijke beginselen te kort worden gedaan.

(26)

26 Hoofdstuk 3: Het recht op een eerlijk proces

3.1. Inleiding

In het vorige hoofdstuk is het begrip ‘snelrecht’ besproken. Ook het Nederlandse snelrecht dient, net als overige nationale wetgeving, in overeenstemming te zijn met een ieder verbindende bepaling van verdragen, zoals het EVRM. Dit volgt uit art. 94 Gw dat rechtstreekse werking toekent aan dergelijke verdragen.

In dit hoofdstuk zal het recht op een eerlijk proces, neergelegd in art. 6 EVRM worden besproken. Het EVRM is één van de belangrijkste verdragen van Europa. In 1950 ondertekende de minister van Buitenlandse Zaken, Dirk Stikker, namens Nederland het EVRM.90 Hierbij ontstond de verplichting voor Nederland om het nationale recht in overeenstemming te laten zijn met het EVRM. In dit hoofdstuk zal als eerste wordt ingegaan op de juridische inbedding van het recht op een eerlijk proces. Daarna wordt een aantal begrippen uitgelicht die bepalen wanneer het recht op een eerlijk proces van toepassing is. Tot slot wordt een specifiek recht uit het recht op een eerlijk proces uitgebreider behandeld. Gekeken zal worden naar het recht op voldoende tijd en faciliteiten ter voorbereiding van de verdediging. Hoeveel tijd wordt als voldoende bestempeld? Wanneer kan er gesproken worden van voldoende faciliteiten? En is het snelrecht in overeenstemming met dit recht? Bij het snelrecht is het namelijk van belang om een zaak ‘snel’ af te doen. Dit zorgt voor het eerder besproken lik-op-stuk beleid. De snelle afdoening, die centraal staat bij het snelrecht, kan gaan knellen met het recht op voldoende tijd en faciliteiten. Dit omdat de verdachte ‘voldoende tijd’ moet krijgen om zijn verdediging voor te bereiden. Of het snelrecht ‘voldoende tijd’ biedt wordt in de allerlaatste paragraaf besproken als er gekeken wordt naar hoe het snelrecht in verhouding staat tot het recht op voldoende tijd en faciliteiten ter voorbereiding van de verdediging.

3.2. Juridische inbedding

90 Lawson & Myjer 2000, p. 7

(27)

27

Als gezegd heeft Nederland in 1950 het EVRM ondertekend. In deze paragraaf wordt de juridische inbedding van het EVRM besproken en dan vooral het recht op een eerlijk proces, verankerd in artikel 6.

Het EVRM bevat vele burgerlijke- en politieke rechten. Het bevat onder andere het recht op leven (artikel 2), het verbod van foltering (artikel 3), het recht op vrijheid en veiligheid (artikel 5), het recht op eerbiediging van een ieders privé-, familie- en gezinsleven (artikel 8), het recht op vrijheid van meningsuiting (artikel 10) enz.

In het licht van het onderwerp van deze scriptie is vooral het recht op een eerlijk proces van belang. Dit recht is vastgelegd in art. 6 EVRM. Volgens het eerste lid van art. 6 EVRM moet er van de volgende rechten sprake zijn, wil er sprake zijn van een eerlijk proces:

“Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.”

Het tweede lid verankert een belangrijk beginsel, de onschuldpresumptie.

Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan”.

Het laatste lid noemt een aantal specifieke rechten waarop de verdachte recht heeft.

“Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten:

a. onverwijld, in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging;

b. te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging;

c. zich zelf te verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen;

d. de getuigen à charge te ondervragen of te doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden onder dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge; e. zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt”.

(28)

28

Een deel van de rechten uit art. 6 EVRM is ook terug te vinden in Nederlandse wetgeving. Ten eerste bepaalt art. 121 Gw dat zittingen in de openbaarheid plaats moeten vinden, uitgezonderd de gevallen bij wet bepaald. Hetzelfde geldt voor de uitspraak. Ten tweede bepaalt art. 116 lid 2 Gw dat de wet de inrichting, samenstelling en bevoegdheden van de rechterlijke macht regelt. Hoewel de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de rechter niet expliciet zijn opgenomen in de Grondwet, vormen zij wel belangrijke rechtsbeginselen van onze rechtsstaat.91 De onafhankelijkheid van de rechter is vooral gewaarborgd doordat de rechters worden benoemd voor het leven, zie art. 117 lid 1 Gw.92

In vele rechtsstelsels wordt het uitgangspunt –de onpartijdigheid van de rechter- vooropgesteld.93 Het EVRM heeft de onpartijdigheid van de rechter als eis geformuleerd en daarom kan deze onpartijdigheid als een fundamenteel beginsel worden gezien.94 In het Nederlandse strafprocesrecht is slechts één aspect van de onpartijdigheid van de rechter opgenomen. In art. 271 lid 1 WvSv wordt genoemd dat “noch de voorzitter, noch een der rechters op de terechtzitting blijk mag geven van enige overtuiging omtrent schuld of onschuld van de verdachte”.95

De onschuldpresumptie is ook niet expliciet opgenomen in de Nederlandse wetgeving. De onschuldpresumptie bepaalt dat de verdachte niet op voorhand als dader mag worden gezien.96

De rechten genoemd in art. 6 lid 3 EVRM staan wel bijna allemaal in het Nederlandse Wetboek. art. 27c lid 4 WvSv bepaalt dat de mededelingen over de rechten van de verdachte in een taal worden gedaan die de verdachte begrijpt. Dit is de uitwerking van art. 6 lid 3 sub a EVRM. Het recht op bijstand van een raadsman, neergelegd in art. 6 lid 3 sub c EVRM, is opgenomen in art. 18 Gw & art. 28 WvSv. Volgens art. 263 WvSv is de verdachte bevoegd om getuigen op te roepen en te doen ondervragen. Dit is een uitwerking van art. 6 lid 3 sub d EVRM. Het recht op een tolk, dat voortvloeit uit art. 6 lid 3 sub e EVRM, is verankerd in art. 274 e.v. WvSv.

Het recht op voldoende tijd en faciliteiten ter voorbereiding van de verdediging is niet letterlijk opgenomen in de Nederlandse wet. Hierover volgt later in dit hoofdstuk meer.

91 Corstens 2011, p. 112 92 Corstens 2011, p. 113 93 Corstens 2011, p. 33 94 Idem. 95 Corstens 2011, p. 115 96 Corstens 2011, p. 37

(29)

29 3.3 Toepassingsbereik van het recht op een eerlijk proces

Het recht op een eerlijk proces brengt een aantal algemene en specifieke voorwaarden met zich mee. De specifieke rechten worden in het artikel zelf genoemd. Los hiervan is er ook een aantal algemene voorwaarden waaraan moet worden voldaan. Pas als aan al deze voorwaarden is voldaan, kan gesproken worden van een eerlijk proces.

Het EHRM legt deze specifieke voorwaarden autonoom uit. Dit betekent dat het EHRM deze begrippen zelf uitlegt en hierbij niet kijkt naar de betekenis van bepaalde begrippen in de nationale lidstaten.97

Daarnaast wordt het toepassingsbereik van het recht op een eerlijk proces afgebakend door twee begrippen, te weten de ‘criminal charge’ en ‘proceedings as a whole’. Deze begrippen worden in de komende paragraaf uitgelegd.

3.3.1‘Criminal charge’

Voordat een beroep kan worden gedaan op het recht op een eerlijk proces, moet nagegaan worden of de rechtszaak als een ‘criminal charge’ kwalificeert. Niet alleen strafvorderlijke vervolging valt hieronder. Om te bepalen of sprake is van een criminal charge zijn in het arrest Engel and others v. the Netherlands drie voorwaarden genoemd:

- De nationale classificatie van de overtreden norm; - De aard van de overtreding;

- De aard en zwaarte van de sanctie.98

Het gaat dus niet enkel om de nationale kwalificatie. Ook hier heeft het EHRM een autonome betekenis gegeven aan de term ‘strafzaak’.99

Dit om te voorkomen dat lidstaten de waarborgen uit Art. 6 EVRM omzeilen door de zaak als ‘administratief’ of ‘disciplinair’ te bestempelen.100

Het tweede en derde criteria zijn alternatieven van elkaar en zijn niet perse cumulatief.101 Aan het eerste criterium is automatisch voldaan als de nationale wetgever een delict onder de noemer ‘strafrecht’ brengt.102

97 Van Weerden, Benschop, Liebregts, Blom & Korf 2016, p. 18 98 EHRM 8 juni 1976, 5100/71 §82 (Engels and Others v. the Netherlands) & Guide on Article 6 of the

European Convention on Human Rights 2014, p.8

99 Vande Lanotte & Haeck deel 2 2004, p. 410 100 Idem.

101 EHRM 21 februari 1984, nr. 8544/79 § 54 (Öztürk v. Germany) &Guide on Article 6 of the European

Convention on Human Rights 2014, p.8

(30)

30

Bij het tweede criterium - de aard van de overtreding - wordt bekeken of het gepleegde feit een strafrechtelijk karakter heeft. Volgens het EHRM heeft een gepleegd delict een strafrechtelijk karakter als deze niet gericht is op een beperkte groep personen.103

Bij het derde criterium gaat het om het doel van de sanctie en de ernst van de feiten.104 Het EHRM heeft bij dit laatste criterium aangegeven dat het gaat om de koppeling van de sanctie aan maatregelen die de vrijheid van een verdachte ernstig belemmeren.105 De sanctie moet beogen de overtreder in zijn vrijheid te beperken of een ieder af te schrikken dit strafbare feit te plegen.106

Als aan één van deze drie criteria is voldaan, en er sprake is van een ‘criminal charge’, dan is het recht op een eerlijk proces van toepassing.

3.3.2 Proceedings as a whole

Een ander belangrijk aspect van art. 6 EVRM is dat het moet gaan om de procedure als geheel. De procedure als geheel moet eerlijk zijn. Het kan dus best zijn dat er inbreuken worden gemaakt die in strijd zijn met een aantal waarborgen uit het recht op een eerlijk proces, maar indien deze inbreuk gecompenseerd wordt door andere waarborgen, is uiteindelijk de procedure als geheel niet oneerlijk geweest. Dit kan er toe leiden dat een misstand in eerste aanleg in hoger beroep wordt recht gezet, waardoor de procedure alsnog als geheel eerlijk is verlopen.107

3.4. Recht op voldoende tijd en faciliteiten ter voorbereiding van de verdediging

Een fundamentele waarborg van het recht op een eerlijk proces is het recht op voldoende tijd en faciliteiten ter voorbereiding van de verdediging, neergelegd in art. 6 lid 3 sub b EVRM. In een aantal zaken heeft het EHRM beslist dat het bij art. 6 lid 3 sub b EVRM om rechten gaat die niet alleen theoretisch zijn, maar dat deze rechten ook praktisch en effectief moeten zijn.108 De verdachte moet dus niet alleen voldoende tijd worden geboden om zijn zaak voor te bereiden, eventueel met zijn of haar raadsman, maar aan verdachte moet ook voldoende faciliteiten worden geboden. Deze twee aspecten zullen apart besproken worden. Hierbij dient men voor ogen te houden dat de aspecten ‘voldoende tijd’ en ‘voldoende faciliteiten’

103 Idem.

104 Vande Lanotte & Haeck deel 2 2004, p. 410 105 Idem.

106 Idem. 107

Van Weerden, Benschop, Liebregts, Blom & Korf 2016, p. 20

(31)

31

communicerende vaten zijn.109 Deze aspecten kunnen niet los van elkaar worden bezien. De verdachte moet voldoende tijd worden geboden om effectief van zijn verdedigingsfaciliteiten gebruik te kunnen maken.110

3.4.1 Voldoende tijd

Kort gezegd houdt dit aspect in dat de verdediging voldoende tijd moet worden geboden om de zaak zo goed mogelijk voor te kunnen bereiden. De verdediging moet voldoende tijd krijgen om al het noodzakelijke te kunnen doen voordat de zaak inhoudelijk besproken wordt bij de rechter.111 Er valt niet precies te zeggen hoeveel uren of/-dagen de verdediging moet krijgen. Hoeveel tijd als voldoende wordt beschouwd hangt af van de omstandigheden van de zaak.112

De jurisprudentie van het EHRM is op dit gebied erg casuïstisch. Desondanks kan een aantal factoren worden genoemd die het EHRM in ogenschouw neemt bij het bepalen of sprake van voldoende tijd is geweest:

- “De complexiteit van de zaak;

- Het belang van de activiteit waarvoor tijd nodig is;

- Het belang van de fase in de procedure waarvoor tijd gevraagd wordt; - De vraag of de verdediging al wetenschap of ervaring heeft in de zaak; - De omvang van het dossier; en

- De regels van het nationale recht op dit punt”.113

Zoals hierboven aangekaart gaat het dus om de omstandigheden van het geval. In de zaak Campbell en Fell v. The United Kingdom werd de voorbereiding van vijf dagen voldoende geacht114, terwijl in de zaak Daud v. Portugal wel een schending van art. 6 lid 3 sub b EVRM werd aangenomen. Hier werd geoordeeld dat de korte voorbereidingstijd, die verdachte met zijn nieuwe advocaat had gekregen, niet voldoende was. De verdachte had al eerder om een nieuwe advocaat gevraagd, omdat zijn toenmalige advocaat niet goed presteerde, maar kreeg pas drie dagen voor de zitting een nieuwe advocaat toegewezen. De complexiteit van de zaak bracht met zich mee dat de voorbereidingstijd onvoldoende werd geacht.115 Ook in de zaak Öcalan v. Turkey werd geoordeeld dat de zaak te omvangrijk en complex was om binnen de

109

Van Weerden, Benschop, Liebregts, Blom & Korf 2016, p. 20

110 Van Weerden, Benschop, Liebregts, Blom & Korf 2016, p. 20 111 Van Weerden, Benschop, Liebregts, Blom & Korf 2016, p. 21 112 EHRM 11 april 2013, 20372/11 §75 (Vyerentsov v. Ukraine)

113 Van Weerden, Benschop, Liebregts, Blom & Korf 2016, p. 21 114

EHRM 28 juni 1984, 7819/77 §98 (Campbell and Fell v. The United Kingdom)

(32)

32

gegeven (korte) tijd het dossier te bestuderen. Hier werd de termijn van twee weken als onvoldoende bestempeld door het EHRM.116

Een klacht over een korte voorbereidingstijd wordt niet gehonoreerd als er een mogelijkheid bestond om uitstel van de behandeling van de zaak te vragen en hier geen gebruik van is gemaakt.117 Dit gebeurde in de hierboven aangehaalde zaak Campbell and Fell v. the United Kingdom. Mede doordat de verdachte niet om uitstel had gevraagd werd er geen schending van art. 6 EVRM aangenomen.118 Dit werkt ook de andere kant op. Als de verdediging wel om uitstel heeft gevraagd, maar dit verzoek is afgewezen, wordt dit ook meegewogen door het EHRM.119 Dit gebeurde in de zaak OAO Neftyanaya Kompaniya Yukos v. Russia. In deze zaak werd meermalen om uitstel gevraagd om het dossier te bestuderen. De rechtbank wees deze verzoeken af. Uiteindelijk oordeelde het EHRM dat de voorbereidingstermijn van vier dagen te kort was om de complexe zaak voor te bereiden.120 Ondanks het feit dat het EHRM veel waarde hecht aan het tijdig afdoen van een zaak, mag dit niet ten kostte gaan van de procedurele rechten van de partijen, aldus het EHRM.121

Op de vraag wanneer er voldoende tijd is geboden valt dus geen eenduidig antwoord te geven. Het hangt af van de omstandigheden van het geval. Factoren als de complexiteit van de zaak, de omvang van het dossier en of er om uitstel is gevraagd spelen mee bij de uiteindelijke beantwoording van de vraag of voldoende voorbereidingstijd geboden is. Wel kan gezegd worden dat het EHRM een termijn van minder dan vijf dagen nog nooit als ‘voldoende tijd’ heeft bestempeld. Het arrest Campbell and Fell v. the United Kingdom is tot nu toe de enige zaak geweest waarin een zeer korte voorbereidingstijd, vijf dagen, nog als voldoende werd gezien.

3.4.2 Voldoende faciliteiten

Naast het feit dat de verdachte voldoende tijd moet worden geboden voor zijn of haar verdediging, moet de verdachte ook over voldoende faciliteiten kunnen beschikken. Het recht uit art. 6 lid 3 sub b EVRM overlapt met de andere rechten uit het derde lid. Het ontvangen van informatie over een zaak, het recht hebben op een tolk, het recht hebben getuigen op te roepen en te horen en het recht op bijstand van een advocaat zijn allemaal faciliteiten die

116 EHRM 12 mei 2005, 46221/99 §147 (Öcalan v. Turkey) 117 Van Weerden, Benschop, Liebregts, Blom & Korf 2016, p. 22 118 Idem.

119 Idem. 120

EHRM 20 september 2011, 14902/04 §540 (OAO Neftyanaya Kompaniya Yukos v. Russia)

(33)

33

nodig zijn voor de verdediging.122 Het gaat om de volledigheid van het dossier. De verdachte heeft recht op de onthulling van alle relevantie informatie.123 Toch wordt het recht op voldoende faciliteiten door het EHRM vooral ingevuld als het recht op inzage in het dossier. De verdachte hoeft niet per se zelf de mogelijkheid worden geboden om inzage te krijgen in het dossier. Het is ook voldoende wanneer zijn of haar vertegenwoordiger inzage krijgt in het dossier.124 Als de verdachte zélf zijn verdediging voert en geen inzage krijgt in het dossier, dan is sprake van een schending van art. 6 lid 3 sub b EVRM.125

Een kanttekening hierbij is op zijn plaats. Het recht op inzage in het dossier is niet absoluut. Een uitzondering op dit recht kan worden gemaakt om de veiligheid van een ander individu, of die van de staat, te beschermen. Ook kan een uitzondering worden gemaakt als men kwetsbare getuigen wil beschermen of het risico bestaat dat volledige inzage in het dossier het strafrechtelijk onderzoek, dat op dat moment nog loopt, zal belemmeren.126

Ook met betrekking tot inzage in het dossier geldt dat van de verdachte een actieve proceshouding wordt verwacht. De verdachte moet tijdig uitstel aanvragen en aangeven dat hij of zij te weinig tijd heeft gehad om zijn verdediging effectief voor te bereiden. Is dit niet gebeurd, dan wordt een schending van art. 6 lid 3 sub b EVRM niet snel aangenomen.127

Vermelding verdient nog dat de minimumrechten van art. 6 lid 3 sub b EVRM altijd in samenhang met de rest van de rechtszaak bekeken moeten worden, zoals in paragraaf 3.3.2 is uitgelegd. Een schending van het recht op voldoende tijd en faciliteiten ter voorbereiding van de verdediging hoeft nog niet te betekenen dat de procedure als geheel oneerlijk is geweest. De minimumrechten van art. 6 lid 3 EVRM zijn dus niet een doel op zich, maar moeten worden bezien in de context van de gehele procedure.128

122

Van Weerden, Benschop, Liebregts, Blom & Korf 2016, p. 24

123 EHRM 27 oktober 2004, 39647/98 & 40461/98 §36 (Edwards and Lewis v. United Kingdom)

124 EHRM 21 September 1993, 12350/86 §52 (Kremzow v. Austria) & Guide on Article 6 of the European

Convention on Human Rights 2014, p. 44

125

Vande Lanotte & Haeck deel 2 2004, p. 591 & Guide on Article 6 of the European Convention on Human Rights 2014, p. 44 & EHRM 18 Maart 1997, 22209/93 §35,36 (Foucher v. France)

126 EHRM 16 Februari 2000, 27052/95 §43 (Jasper v. The United Kingdom) & Guide on Article 6 of the

European Convention on Human Rights 2014, p. 45

127 Vande Lanotte & Haeck deel 2 2004, p. 589

128 EHRM 18 maart 1997 21497/93 §34 (Mantovanelli v. France) & Guide on Article 6 of the European

(34)

34 3.5. Het recht op voldoende tijd en faciliteiten ter voorbereiding van de verdediging in verhouding tot het snelrecht

In de vorige paragraaf is het recht op voldoende tijd en faciliteiten ter voorbereiding van de verdediging besproken. Hieronder zal gekeken worden hoe dit aspect uit het recht op een eerlijk proces zich verhoudt tot het snelrecht.

Vooropgesteld dient te worden dat het recht op een eerlijk proces van toepassing is op het snelrecht omdat alle vormen van het snelrecht aan ten minste één van de voorwaarden voor een ‘criminal charge’ voldoen. In hoofdstuk 2 zijn de verschillende vormen van het snelrecht besproken. De vormen die zijn opgenomen in het Wetboek van Strafvordering, te weten het turbosnelrecht, de AU-praktijk en de strafbeschikking, vallen onder het eerste criterium: als de nationale wetgever een begaan delict onder de noemer ‘strafrecht’ brengt, is art. 6 EVRM automatisch van toepassing.129 Derhalve kunnen zaken waarop deze wettelijke vormen van toepassing zijn via het eerste criterium als een ‘criminal charge’ worden gezien. De vormen ‘snelrecht’ en ‘supersnelrecht’ voldoen aan het tweede criterium. Bij het tweede criterium ‘de aard van de overtreding’ wordt gekeken of de inbreuk een strafrechtelijk karakter heeft. Dit is het geval bij het snelrecht en het supersnelrecht.

Zoals in paragraaf 3.4 naar voren kwam, is de rechtspraak van het EHRM erg casuïstisch met betrekking tot het recht op voldoende tijd en faciliteiten ter voorbereiding van de verdediging. Hoeveel tijd en hoeveel faciliteiten precies geboden moeten worden is niet bepaald. Het hangt altijd af van de omstandigheden van het geval. De complexiteit van een zaak en de inzage in het dossier spelen hierbij een grote rol. Ook het feit of er al dan niet om uitstel is gevraagd speelt een rol bij de vraag of er sprake is van een eerlijk proces.

Met betrekking tot het snelrecht dient vooropgesteld te worden dat het EHRM bepaald heeft dat een versnelde procedure op zichzelf niet in strijd is met art. 6 EVRM, maar dat deze procedure wel moet voldoen aan de waarborgen uit het artikel.130 Per snelrechtsvorm zal hierna besproken worden hoe deze zich verhoudt tot het recht op voldoende tijd en faciliteiten ter voorbereiding van de verdediging. Bedacht moet worden dat het EHRM tot nu toe een termijn van minder dan vijf dagen nog nooit als ‘voldoende tijd’ heeft bestempeld.

129 Vande Lanotte & Haeck deel 2 2004, p. 410 130

EHRM 21 December 2006, 56891/00 §40 (Borisova v. Bulgaria) & Van Weerden, Benschop, Liebregts, Blom & Korf 2016, p. 23

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik kom dan nu toe aan de vraag wat de implicaties zijn van deze analyse voor de positie van de gedupeerde partij in het strafproces en herstelrecht.. Mijn voorstellen zouden

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

king op verdedigingsrechten – in dit geval: de interne openbaarheid – is toegestaan en dat daarbij moet zijn voldaan aan ‘the basic require- ments of a fair trial’. Belangrijker

Hier 7ou onderscheid kunnen worden gemaakt tussen de potentiele vergunnmgaanvi agers en de deiden wier belangen door een vergunnmgstelsel bescherrad worden Een beschikking IS gencht

Het zeemans-leven, inhoudende hoe men zich aan boord moet gedragen in de storm, de schafting en het gevecht.. Moolenijzer,

Het zal u niet ontgaan dat deze bundel, geheel in de lijn van de opdracht van Jura Falconis, een brug slaat tussen fundamentele vraagstukken (zoals de zin van empirisch onderzoek

Deze beperkingen ten aanzien van het toepassings- bereik van artikel 6 EVRM liggen al lange tijd onder vuur. Waarom zou een huurder met een geschil over een kleine huurverhoging wel

De laatste zin van deze bepaling luidt: 'Rechtsbijstand wordt verleend aan diegenen die niet over toereikende financiele middelen beschikken, voorzover die bijstand noodzakelijk is