• No results found

'Het is de tijd der Rassen.' De ontwikkeing van zwarte emancipatie, panafrikanisme en garveyisme in Suriname in transnationaal perspectief, 1900-1930.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'Het is de tijd der Rassen.' De ontwikkeing van zwarte emancipatie, panafrikanisme en garveyisme in Suriname in transnationaal perspectief, 1900-1930."

Copied!
161
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Het is de tijd der Rassen.’

De ontwikkeling van zwarte emancipatie,

panafrikanisme en garveyisme in Suriname in

transnationaal perspectief, 1900-1930.

De ontwikkeling van zwarte emancipatie,

panafrikanisme en garveyisme in Suriname in

transnationaal perspectief, 1900-1930

‘Het is de tijd der Rassen.’

Anna Lakmaker

Masterscriptie Onderzoeksmaster Geschiedenis Universiteit van Amsterdam

studentnummer: 5943035 Begeleider: Gemma Blok

Tweede lezer: Rosemarijn Hoefte Amsterdam

(2)
(3)

Dankwoord

Graag wil ik de mensen bedanken die mij gedurende het onderzoeks- en schrijfproces hebben ondersteund met wijze raad, scherpe feedback en morele steun, met een logeeradres, advies op afstand of hulp in een archiefinstelling. Mijn dank gaat uit naar Hester Bartelsman, Karlot Bosch, Elizabeth Buettner, Rosa Deen, Veronica Divendal, Guy Geltner, Jet Lakmaker, Joosje Lakmaker, Zwaan Lakmaker, Marisca Leider, Tyciano Leider, Clé Lesger, Eylem Levelt, Sjoerd Levelt, Jon Smith, Sietske van der Pol, Richard Underhill, Fred Verhees, Jelle Tromp van de Koninklijke Bibliotheek, de mensen achter Delpher, de medewerkers van het IISG, van het Nationaal Archief en van het Utrechts Archief, alsmede de medewerkers van de archieven die ik bezocht in het allereerste stadium van mijn scriptie: de National Archives, de British Library en de BBC Written Archives. Ik ben tevens schatplichtig aan al mijn docenten van de UvA, bij wie ik afgelopen jaren mijn geest en pen heb leren slijpen en die mijn liefde voor geschiedenis alleen maar hebben aangewakkerd. In het bijzonder wil ik Gemma Blok bedanken voor haar toegewijde begeleiding en advies. Tot slot gaat mijn dank uit naar de mensen zonder wie deze scriptie niet mogelijk was: de trotse mannen die honderd jaar geleden vochten voor vrijheid en vooruitgang.

(4)

Inhoudsopgave

Introductie 5

1. Vreemdelingen, inboorlingen, panafrikanisten en Nederlanders. Suriname rond 1900: een maatschappij in verandering. Inleiding 21

1.1 Historiografie: een plurale samenleving? 22

1.2 Etnische categorisering vanuit de koloniale overheid 24

1.3 Cultureel zelfbewustzijn tijdens de slavernij 32

1.4 De ontwikkeling van het panafrikanisme 37

Conclusie 46

2. ‘De spijkers zijn er uit, maar de gaten zijn gebleven.’ De opkomende creoolse middenklasse over emancipatie, vooruitgang en rassenstrijd Inleiding 48

2.1 Het ontstaan van creoolse kerken – een Caribisch-Amerikaanse ontwikkeling 51

2.2 ‘Ethiopia zal verhoogd worden’. Emancipatie volgens C.P. Rier 55

2.3 ‘Het is in het belang van ons Ras, dat wij elkaar steunen op den weg naar ontwikkeling en beschaving’.Emancipatie volgens Comvalius 60

2.4 ‘Zedelijkheid hadden ze in ‘t geheel niet’. Beschaving, assimilatie en verheffing 65 2.5 Raciale trots, identiteit en een ‘triple consciousness’ 78

2.6 Tussen rassenstrijd en harmonie 80

Conclusie 90

3. Straatpredikers en de Surinaamse Universal Negro Improvement Association Inleiding 92

3.1 De Surinaamse Universal Negro Improvement Association 94

3.2 De verhouding tussen de UNIA Suriname en de mondiale UNIA 104

3.3 Doelstellingen van de UNIA Suriname 111

3.4 ‘De Leeuw uit Cham’. De religieuze ideeën van de gebroeders Rijts 120

3.5 De reactie van de koloniale staat op de gebroeders Rijts en de 126

Surinaamse UNIA Conclusie 136

Conclusie 138

Bibliografie 144

(5)

Introductie

In 1904 hield predikant Carel Rier een redevoering in het gebouw Concordia te Paramaribo ter viering van de 41e Emancipatiedag, 41 jaar na het afschaffen van de slavernij. Met zijn rede, die tweeëneenhalf uur duurde, startte Rier een proces van introspectie binnen de creoolse bevolkingsgroep. Een generatie na de afschaffing van de slavernij in 1863 en de daadwerkelijke in vrijheidstelling van de voormalig tot slaafgemaakten in 1873, begon een nieuwe periode waarin niet langer het vinden van een nieuwe economische positie het belangrijkste was, maar kon worden gereflecteerd op de sociaal-culturele positie van de voormalig totslaafgemaakten in de maatschappij. ‘De spijkers zijn eruit, maar de gaten zijn gebleven’, aldus Rier, want 41 jaar na de Emancipatie was er voor wat hij het Ethiopische volk noemde, van ware sociale, culturele en economische gelijkstelling met de Nederlanders nog geen sprake.1 Riers redevoering was beïnvloed door panafrikanistische ideeën van de Amerikaanse activisten Booker Washington en W.E.B. Du Bois, die in diezelfde periode schreven over een vermeende zwarte verwantschap van afstammelingen van de Afrikaanse diaspora.

In de jaren na de Eerste Wereldoorlog bleven deze ideeën rondzingen in Suriname. In 1918 publiceerden de broers Rudolf en Johannes Rijts een weekblad genaamd De Nimrodbeweging, waar alleen ‘volbloed negers’ een abonnement op mochten nemen.2 Johannes zou datzelfde jaar bekend worden onder de koloniale

autoriteiten als een man die het conflict opzocht met de districtscommissaris van Paramaribo, over zichzelf schreef als de Heere en als gevolg hiervan door de autoriteiten ter inspectie in de psychiatrische instelling Wolfenbüttel zou worden ondergebracht.3 Een jaar later sprak de onderwijzer Th.A.C. Comvalius ter viering van de Emancipatiejaardag in 1919 eveneens het volk toe en hield net als Rier daarbij een vinger aan de pols van de maatschappelijke vooruitgang van de Surinamers van Afrikaanse afkomst. Hij benadrukte daarbij het belang van raciale trots en ‘broederschap onder de negers’.4

Rudolf Rijts zou 1921 en in 1924 op straat prediken, een gewoonte onder evangelische zendelingen. Hij sprak echter niet vanuit een van de evangelische kerken die

1 C.P. Rier, Tot welzijn van land, volk en kroon. Na veertig jaren. Voorlezing gehouden op den 41sten Emancipatiejaardag van de kolonie Suriname, in de loge “Concordia” te Paramaribo, op den 1sten Juli 1904, door Rev. C. P. Rier (Paramaribo 1904) 55.

2 Michiel van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 4 De geschreven literatuur van 1923 tot 1975 (Paramaribo 2002) 109. Helaas lijkt geen exemplaar bewaard te zijn gebleven.

3 'Uit de rechtzaal', De West (2 augustus 1918). Voor de naam van de instelling worden ook wel de

spellingswijzen Wolffenbüttel en Wolfenbuttel gehanteerd.

4 Th.A.C. Comvalius, Emancipatie-toespraak. In het Kino Theater Bellevue op 1 Juli 1919 door Th. A. C.

(6)

Suriname rijk was maar namens zichzelf, met een verhaal waarin hij zelf de verlosser was. Anderen schreven over zijn preken dat hij beloofde mensen naar Afrika te brengen, een panafrikanistisch idee dat vooral onder de stroming van de Jamaicaanse activist Marcus Garvey grote navolging kreeg. Rijts verzamelde grote menigtes en zou overlast veroorzaken en tevens antisemitische uitingen in zijn preken hebben. Vanwege deze oproertjes elke avond stelde de gouverneur van Suriname nieuwe wetgeving op die straatprediken alleen met vergunning toeliet. Ook werd Rudolf, net als zijn broer drie jaar eerder, in Wolfenbüttel ondergebracht, wat vragen opleverde in de Koloniale Staten, het de volksvertegenwoordiging van de kolonie.

In 1922, een jaar na Rudolfs eerste straatpreekincidenten, raakte hij betrokken bij de Surinaamse tak van de Universal Negro Improvement Association (UNIA).5 De UNIA was een internationale panafrikanistische organisatie die in Harlem, New York was opgericht door de Jamaicaanse activist Marcus Garvey. De UNIA verenigde duizenden Afro-Amerikanen, Caribiërs en Afrikanen met als gemeenschappelijk doel een zwart koninkrijk in Afrika. De Surinaamse UNIA werd met toeziend oog in de gaten gehouden door de koloniale autoriteiten en door de pers, maar kende vergeleken met buurlanden een uitzonderlijke acceptatie. Dat de gebroeders Rijts bij de vereniging betrokken waren en dat dit geaccepteerd werd, toont een contrast met de verontrusting die het straatprediken veroorzaakte onder de autoriteiten.

De straatpreken, die in de ogen van de autoriteiten overlast gaven en die zij op allerlei manieren probeerden tegen te houden, staan op hun beurt in contrast met de feestelijke toespraken van Rier en Comvalius. Allen bevinden zich echter in hetzelfde panafrikanistische spectrum, zij het op andere posities, zoals ook Washington, Du Bois en Garvey verschilden in focus en radicaliteit.

In deze scriptie zullen de denkbeelden over zwarte emancipatie van Rier, Comvalius, Johan Rijts, Rudolf Rijts en andere leden van het bestuur van de Surinaamse UNIA nader worden onderzocht, vanuit de vraag in hoeverre er tussen 1900 en 1930 sprake was van een door internationale voorbeelden geïnspireerde zwarte emancipatiebeweging in Suriname. Hierbij zal worden onderzocht waar hun ideeën precies vandaan kwamen. Hoe bereikten voorbeelden van elders de Surinaamse hoofdstad en districten, wat was specifiek Surinaams aan de denkbeelden van Rier, Comvalius, de gebroeders Rijts en andere UNIA-betrokkenen en waarin kenden zij overeenkomsten met het Amerikaanse panafrikanistische discours? Waarin verschilden hun ideeën onderling,

(7)

en wat zegt dat over de positie waarin de onderzochte individuen zich bevonden in de maatschappij?

Historiografie

De Surinaamse divisie van de UNIA zou een klein onderdeel blijven van de wereldwijde organisatie. Ook de toespraken van Rier en Comvalius bleven uitingen van individuen. Ze tonen echter de sterke culturele en politieke banden die Suriname had met de Verenigde Staten en de Cariben. Historici kregen recentelijk meer oog voor de internationale reikwijdte van de UNIA en van ‘zwart internationalisme’, fenomenen die voorheen voornamelijk als Noord-Amerikaans werden gezien.6 De Surinaamse tak van de UNIA, die niet zo groot is geworden als andere takken in de Cariben, is echter aan hun aandacht ontsnapt. Deels komt dit doordat de jaren dertig algemeen gezien kan worden als een ‘spannender’ en belangwekkender decennium dan de jaren tien en twintig, en derhalve meer historiografische aandacht hebben gekregen. Zo vormen de jaren dertig een kernperiode voor Hoeftes Suriname in the long twentieth century, waarin de economische ontwikkelingen van de eerste decennia van de twintigste eeuw in botsing kwamen met de groeiende rol van de staat, met hevige bezuinigingsmaatregelen en massabijeenkomsten en rellen in 1931 en 1933 als gevolg. De oproep die in 1933 ontstond rond de aankomst van Anton de Kom in Paramaribo, wordt gezien als sleutelmoment in de Surinaamse vooroorlogse geschiedenis. 7

De jaren twintig steken daar in de Surinaams-Nederlandse historiografie bleekjes bij af. Wel zijn de Surinaamse UNIA, de gebroeders Rijts en ook de ideeën van Rier beschreven, voornamelijk door literatuurhistoricus Michiel van Kempen en historici

6 Publicaties met dit mondiale perspectief zijn onder andere Minkah Makalani, In the cause of freedom. Radical black internationalism from Harlem to London, 1917-1939 (Chapel Hill 2011); Hakim Adi, Pan-africanism and communism. The Communist International, Africa and the diaspora, 1919-1939 (Trenton,

NJ 2013); Davarian L. Baldwin en Minkah Makalani (red.), Escape from New York. The New Negro

Renaissance beyond Harlem (Minneapolis 2013); Adam Ewing, The age of Garvey. How a Jamaican activist created a mass movement and changed global politics (Princeton 2014).

7 Rosemarijn Hoefte, Suriname in the long twentieth century. Domination, contestation, globalization (New

York 2014) 69-90. De antikoloniale schrijver en verzetsstrijder Anton de Kom wordt gezien als de belangrijkste stem in het Surinaamse antikolonialisme- en antiracismediscours. In 1934, na gedwongen deportatie terug naar Nederland, publiceerde hij het inmiddels klassieke Wij slaven van Suriname, de eerste Surinaamse geschiedenis van de slavernij. De onrust die ontstond nadat hij vanuit Nederland in 1933 voet aan wal zette in Paramaribo, en de bijzondere eenheid die hij teweegbracht tussen Surinamers uit alle bevolkingsgroepen, is onder andere beschreven door Hoefte, Suriname in the long twentieth century, 75-86; in de biografie van Alice Boots en Rob Woortman Anton de Kom. Biografie. 1898-1945/1945-2009 (Amsterdam 2009) 99-135, en Sandew Hira, Van Priary tot De Kom. De geschiedenis van het verzet in

Suriname 1630-1940 (Rotterdam 1982). De jaren dertig vormen een kernperiode voor Hoeftes Suriname in the long twentieth century, waarin de economische ontwikkelingen van de eerste decennia van de twintigste

eeuw in botsing kwamen met de groeiende rol van de staat, met hevige bezuinigingsmaatregelen en massabijeenkomsten en rellen in 1931 en 1933 als gevolg.

(8)

Rosemarijn Hoefte, Alex van Stipriaan en Fred Verhees.8 Van Kempen, Hoefte en Stipriaan wijzen daarbij nadrukkelijk op de lage populariteit die het panafrikanisme in Suriname kende vergeleken met landen in de regio. Hoefte schrijft bijvoorbeeld in een passage over het belang van buitenlandse ervaring en contacten van vakbondsleiders:

That did not mean, however, that all foreign political ideas and ideologies that were popular elsewhere in the Caribbean found resonance in Suriname. For example, Pan-Africanist nationalist movements emphasizing race, such as Garveyism and Ethiopianism, played a

rather minor role in Suriname; these movements played and important role in the British Caribbean by heightening racial consciousness.9

Stipriaan stelt dat er ondanks de Surinaamse tak van de UNIA geen ‘terug-naar-Afrika’-beweging is ontstaan in Suriname. Inderdaad was de Surinaamse UNIA vergeleken met haar tegenhanger in New York, terughoudend met het uiten van ‘terug-naar-Afrika’-aspiraties. Toch speelde het idee van verlossing op het Afrikaanse continent wel degelijk een rol onder de bestuursleden van de vereniging. Ook Michiel van Kempen schrijft over de gebroeders Rier, en de rol die religie bij hun speelde:

Tot een echt grote beweging schijnt deze alternatieve Rastafarian Movement niet geleid te hebben. Fred Verhees meent: ‘In de religie vinden we juist de kiemen voor raciale, religieuze en sociale bewustwording’ maar als dat waar is, rijst de vraag waarom later nooit meer in bijvoorbeeld Pohama- of Wie Eegie Sanie-verband aan de beweging gerefereerd is.10

Wel schrijft ook Van Kempen iets verderop dat dit niet betekende ‘(...) dat er vóór de Tweede Wereldoorlog alleen een handvol creolen belang stelde in de negercultuur. Reden genoeg om de aard en omvang van de creoolse raciale, religieuze en sociale bewustwording aan een nader onderzoek te onderwerpen. In mijn analyse van deze zoektocht hanteer ik de volgende definitie van emancipatie, zoals geformuleerd door de Nederlandse socioloog Wim F. Wertheim:

8 Fred Verhees heeft in zijn artikel ‘Een speurtocht naar Rijts’ als eerste de gebroeders Rijts en de

Surinaamse UNIA nader onderzocht. Verhees, ‘Een fragmentarische reconstructie van een religieuze beweging’, Oso 19-2 (2000) 309-319. Van Stipriaan, Van Kempen, Hoefte en John Jansen van Galen noemen de UNIA eveneens: Alex van Stipriaan, ‘July 1. Emancipation Day in Suriname. A contested lieu de mémoire 1863-2003’, Nieuwe West-Indische Gids 78-3&4 (2004) 269-304, 283; Michiel van Kempen

Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 4. De geschreven literatuur van 1923 tot 1975

(Paramaribo 2002) 110-111, John Jansen van Galen, Afscheid van de koloniën. Het Nederlandse

dekolonisatiebeleid 1942-2012 (Amsterdam 2013) 139; Rosemarijn Hoefte, Suriname in the long twentieth century, 83.

9 Hoefte, Suriname in the long twentieth century, 83.

(9)

I use the term ‘emancipation’ for any form of collective struggle of groups that feel themselves to be treated as ‘undergogs’, fighting against the privileges of the ‘upper-dogs’. In this sense, emancipation includes a whole range of social groups struggling for recognition as being at least equal with those who thus far exercised political, economic or social power over them.11

De groep die deze collective struggle vervolgens voert, vormt mijns inziens een emancipatiebeweging. Wanneer er sprake is van één groep, en een collectieve strijd, is daarbij de vraag. Vormden de creoolse denkers en activisten één groep of waren zij versplinterd; vormden zij een eenheid of was het een handvol individuen? Beargumenteerd zal worden dat er, hoewel heterogeen van aard, wel degelijk sprake was van één groep en één beweging, die verschillende kernen had: rondom de Emancipatie-comités en rondom de Surinaamse UNIA’s. Verschillende personen vormden hierbij brugfuncties en waren in beide kringen actief.

De ideeën van Rier, Comvalius, Johan en Rudolf Rijts, en van de Surinaamse UNIA in het algemeen, tonen ondanks hun wellicht kleine navolging een groeiend zwart zelfbewustzijn onder niet alleen de twee voormalige politieagenten en schoenmakers, maar ook onder publieke figuren uit de hogere middenklasse. De ideeën zoals geuit in de toespraken van Rier en Comvalius, in de straatpreken op de pleinen van Paramaribo en in de publicaties door Johan en Rudolf Rijts en in ingezonden krantenberichten van het bestuur van de UNIA, bieden waardevolle inzichten in de denkbeelden van de creoolse middenklasse en opkomende arbeidersklasse over etnische identiteit, vrijheid, het slavernijverleden, emancipatie, zwarte broederschap en hoe de Surinaamse maatschappij eruit zou moeten zien.

In deze scriptie wordt ook de rol die religie speelde in de ontwikkeling van het Surinaamse panafrikaanse discours, nader onderzocht. De belangrijkste werken over Surinaams nationalisme, creools zelfbewustzijn en antikoloniaal activisme, besteden relatief weinig aandacht aan de rol van religie in maatschappelijk verzet. Onderzoekers zoals Sandew Hira en Edwin Marshall focussen op de arbeidersbeweging rond vakbondsleider Louis Doedel en de communistische en internationalistische ideeën van Anton de Kom, die een vrij Suriname voor zich zag voor mensen van alle rassen, niet alleen een toekomst voor de Afro-Surinamers.12 De religieuze en sociale ideeën van de gebroeders Rijts, Rier en Comvalius tonen daarentegen een vroeg raciaal bewustzijn,

11 Wim F. Wertheim, 'The state and the dialectics of emancipation', Development and Change 23-3 (1992)

257-281, 257.

12 Gary Brana-Shute (ed.), Resistance and rebellion in Suriname. Old and new (Utrecht 1990); Sandew Hira,

Van Priary tot en met De Kom; Edwin Marshall, De ontwikkeling van het Surinaams nationalisme. Natievorming als opgave (Delft 2003).

(10)

decennia voor het culturele nationalisme van de goed onderzochte organisatie Wi Egi Sani een voet tussen de deur kreeg in de jaren 1950 en 1960. Antikoloniaal waren Rier, Comvalius en de Rijtsen echter niet, met name de ideeën van Rier en Comvalius waren nauw ingebed in een koloniale setting waarbij acceptatie door de Nederlanders een van de hoofddoelen was. Emancipatie voor het ‘zwarte ras’ speelde wel bij ieder van hun een grote rol. Fred Verhees, die het enige artikel heeft geschreven dat specifiek over de gebroeders Rijts en hun ideeën gaat, schrijft dat nader onderzoek nodig is ‘to fully grasp their meaning for the intellectual emancipation of the creole working class’.13 Deze scriptie hoopt een steentje bij te dragen aan dat betere begrip door de UNIA en de ideeën van Johan en Rudolf Rijts in een breder Surinaams perspectief te onderzoeken, waarbij ook het bredere netwerk rond de Surinaamse UNIA en rond de Emancipatiecomités van Comvalius en Rier zal worden meegenomen.

Om beter inzicht te krijgen in de betekenis van de gebroeders Rijts en hun tijdgenoten is tevens een transnationaal en translokaal perspectief nodig. Surinaamse historiografie wordt nog steeds grotendeels beperkt door nationale en nationaal-imperiale grenzen. Onderzoekers van de Nederlandse koloniale geschiedenis hebben recentelijk geprobeerd de historiografie van het Nederlandse kolonialisme te herformuleren. Zij zijn hierbij beïnvloed door de zogenaamde school van de ‘new imperial history’. Deze Britse historiografische trend ontstond in de jaren 1980 en 1990 en was op haar beurt beïnvloed door postkoloniale theorieën die in de jaren van de dekolonisatie zijn ontstaan in het veld van de cultural studies, literatuurwetenschap en antropologie. In ‘nieuwe imperiale geschiedenissen’ staat de relatie tussen de metropool en de koloniën centraal. Historici pogen daarbij voorbij de eurocentrische, binaire visie te gaan die koloniale geschiedschrijving domineerde voor de dekolonisatie, waarbij koloniën werden gezien als de periferie die rond de metropool cirkelde – rond het moederland of de koloniale hoofdstad in Europa. Beïnvloed door postkoloniale denkers zoals Frantz Fanon en Albert Memmi, benadrukten Britse ‘new imperial historians’ de manier waarop de kolonisator en de gekoloniseerden elkaar wederzijds beïnvloedden.14 In hun ogen bestond het Britse ‘empire’ uit meerdere centra met overlappende, verweven netwerken. Zoals Frederick Cooper en Ann Laura Stoler opriepen in hun invloedrijke artikel ‘Between metropole and colony. Rethinking an research agenda’, zouden historici de gekoloniseerde en het

13 Verhees, ‘Een speurtocht naar Rijts’, 317.

14 Frantz Fanon, Black skin, white masks (Parijs 1952, in 1967 vertaald door Charles Lam Markmann);

Ibidem, Les damnés de la terre (Parijs 1961, in 1963 vertaald door Constance Farrington); Albert Memmi,

(11)

koloniale moeten onderzoeken in hetzelfde analytische veld.15

De ‘new imperial history’ heeft de geschiedschrijving van het kolonialisme sinds de jaren tachtig van de twintigste eeuw sterk beïnvloed, hoewel de invloed nog steeds het sterkst is op het gebied van Britse geschiedenis. De Nederlandse historicus Remco Raben identificeerde de drie belangrijkste thema’s voor de ‘new imperial historians’: ‘the webbed character of colonial spaces, the impact of empire on metropolitan societies and the moral ramifications of colonial empires’.16 De sterke geografische focus op het ‘webbed character’ van koloniale imperia is als concept als eerste ontwikkeld door de Britse historicus Alan Lester, in zijn artikel uit 2006 ‘Imperial circuits and networks. Geographies of the British Empire’.17 Vanuit het concept van het netwerk of het web ziet hij koloniale imperia als structuren waarin metropolen en koloniën op ontelbare en dynamische manieren met elkaar zijn verweven.18

De Nederlandse historici Vincent Kuitenbrouwer, Marieke Bloembergen en anderen vroegen zich af of de concepten van de ‘new imperial historici’ ook op Nederlandse koloniale historiografie toepasbaar waren, wat leidde tot een conferentie in 2010 en een bijbehorend themanummer van het tijdschrift BMGN – Low Countries Historical Review in 2013.19 Tot nu toe is de invloed van de nieuwe koloniale geschiedschrijving op de Nederlandse koloniale historiografie het meest zichtbaar in onderzoeken die zich richten op het oostelijk halfrond. Sinds de jaren 2010 is het duidelijk geworden dat de geschiedenis van Nederlands-Indië nauw verbonden was met de grotere regio van de Indische Oceaan.20

Men moet goed zoeken om vergelijkbare invloeden te vinden in de historiografie van de westelijke koloniën van Nederland. In zijn artikel over de verschillen tussen Britse

15 Ann Laura Stoler en Frederick Cooper, ‘Between metropole and colony. Rethinking a research agenda’

in: Ann Laura Stoler en Frederick Cooper (red.), Tensions of empire. Colonial cultures in a bourgeois world (Berkeley 1997) 15.

16 Remco Raben, ‘A new Dutch imperial history? Perambulations in a prospective field’, BMGN – Low Countries Historical Review 128-1 (2013) 5-30, 6.

17 Alan Lester, ‘Imperial circuits and networks. Geographies of the British Empire’, History Compass 4

(2006) 124–141.

18 Lester, ‘Imperial circuits and networks’, 132-133.

19 Marieke Bloembergen en Vincent Kuitenbrouwer (red.), ‘A new Dutch imperial history. Connecting

Dutch and overseas pasts', BMGN – Low Countries Historical Review 128-1 (2013) 1-4.

20 Zie bijvoorbeeld Ulbe Bosma en Remco Raben, Being ‘Dutch’ in the Indies. A history of creolisation and

empire, 1500-1920 (Athene 2008); Kerry Ward, Networks of empire. Forced migration in the Dutch East India Company (Cambridge 2009); Siegfried Huigen, Jan L. de Jong en Elmer Kolfin (red.), The Dutch trading companies as knowledge networks (Leiden 2010); Matthias van Rossum, Werkers van de wereld. Globalisering, arbeid en interculturele ontmoetingen tussen Aziatische en Europese zeelieden in dienst van de VOC, 1600-1800 (Hilversum 2014). Een voorbeeld van Nederlandse ‘new imperial history’ over de relatie tussen Nederlands-Indië en Nederland in de twintigste eeuw is Klaas Stutje, 'Indonesian identities abroad. International engagement of colonial students in the Netherlands, 1908-1931', BMGN 128-1 (2013), 151-172.

(12)

en Nederlandse koloniale geschiedschrijving, wijst Remco Raben erop dat de prominente Nederlandse historici Piet Emmer en Wim Klooster vroeger beweerden dat er niet zoiets heeft bestaan als een ‘Dutch Atlantic’.21 Recentelijk wordt er echter wel degelijk

onderzoek gedaan naar Nederlandse Atlantische netwerken.22 In zijn werk over vroegmodern Suriname benadrukt Karwan Fatah-Black de onderlinge verbondenheid van Suriname en andere Caribische gebieden, en het belang van het verder kijken dan nationale-koloniale landgrenzen.23 Het werk Dutch Atlantic connections, geredigeerd door Gert Oostindie en Jessica Roitman, onderzoekt de verschillende relaties van de ‘Nederlandse Atlantic’ met Franse, Engelse, Zweedse en Spaanse regio’s in de Cariben, alsmede de connecties tussen de Nederlandse koloniën zelf.24

Deze nieuwe focus op transnationale en regionale connecties is echter voornamelijk te vinden binnen onderzoek naar de vroegmoderne periode. Wanneer men kijkt naar negentiende- en twintigste-eeuws Suriname is de invloed van ‘new imperial history’ met name te zien in werken over Suriname zelf, die thema’s hanteren als etniciteit, identiteit en machtsrelaties.25 Rosemarijn Hoeftes studie naar het twintigste-eeuwse Suriname toont echter wel een bewustzijn van het belang van een transnationaal, regionaal vergelijkend perspectief.

Deze scriptie maakt tevens gebruik van een transregionale blik. Zoals gezegd zijn de ideeën van met name Rier, de gebroeders Rijts en de UNIA bekend in de Surinaamse historiografie, maar zijn zij tot nu toe alleen bestudeerd vanuit een nationaal-koloniaal denkkader. Van Kempen wijst in zijn literatuurgeschiedenis van Suriname wel op de Amerikaanse invloeden op het panafrikanisme, maar hoe de ideeën precies Suriname vanuit de Verenigde Staten bereikten wordt niet nader onderzocht. In deze scriptie zal daarentegen juist deze toe-eigening en transformatie van ideeën onderwerp zijn van studie.

21 Pieter C. Emmer en Wim Klooster, ‘The Dutch Atlantic, 1600-1800. Expansion without empire’, Itinerario 23-2 (1999) 48-69, 48-49; Remco Raben, ‘A new Dutch imperial history? Perambulations in a

prospective field’, BMGN – Low Countries Historical Review, 128-1 (2013) 5-30, 13.

22 Karwan Fatah-Black, Suriname and the Atlantic World, 1650-1800 (PhD-thesis, Leiden 2013); Gert

Oostindie en Jessica Roitman (red.), Dutch Atlantic connections, 1680-1800. Linking empires, bridging

borders (Leiden 2014); Karwan Fatah-Black en Suze Zijlstra, ‘Introduction. A Dutch perspective on

interimperial encounters in the Caribbean, 1660–1680’, Journal of Early American History 4-2 (2014) 105-112.

23 Fatah-Black, Suriname and the Atlantic World; Ibidem, ‘A Swiss Village in the Dutch Tropics: The

Limitations of Empire-Centred Approaches to the Early Modern Atlantic World’, BMGN – Low Countries

Historical Review 128-1 (2013) 31-52.

24 Oostindie en Roitman, Dutch Atlantic connections.

25 Zie bijvoorbeeld Wieke Vink, Creole Jews. Negotiating community in colonial Suriname (Leiden 2010);

Margriet Fokken, ‘Beyond stereotypes. Understanding the identities of Hindustani women and girls in Suriname between 1873 and 1921’, Tijdschrift voor Genderstudies 18-3 (2015) 273-289; Ellen Klinkers, De

geschiedenis van de politie in Suriname, 1863-1975. Van koloniale tot nationale ordehandhaving

(13)

In het geval van zwart internationalisme in Suriname kan een stroom van ideeën worden geïdentificeerd in de vorm van een driehoek tussen het Afrikaanse continent, de Verenigde Staten en Suriname, met als tussenstops Caribische eilanden als Jamaica en het Surinaamse buurland Brits-Guiana, dat van belangrijke waarde blijkt te zijn voor de verspreiding van Amerikaanse ideeën. Deze driehoek in ogenschouw genomen is het begrijpelijk dat Karwan Fatah-Black de voorkeur geeft aan het concept van Atlantische geschiedenis boven ‘new imperial history’. Hij stelt: ‘While it has been a helpful contribution by New Imperial Historians to go beyond a core-periphery model and integrating colony and motherland, the reinforcing of imperial boundaries has (unintentionally) revitalised colonial myth-making about the unity of empire’.26

Dit is voornamelijk het geval in de twintigste eeuw, toen het woord ‘Atlantic’ niet meer alleen een synoniem was voor Europese overzeese koloniën. In deze ‘Atlantic history’ kan de Surinaamse panafrikanistische discours worden gezien als deel van de ‘Black Atlantic’, het concept van Paul Gilroy van de culturele ruimte van Afrikaanse, Amerikaanse, Caribische en Europese invloeden die ontstond rondom de Atlantische driehoek van de slavenhandel.27 Deze scriptie beoogt een beter begrip te ontwikkelen van

de positie van Suriname in dit Atlantische kenniscircuit van het zwarte internationalisme, en is daarom een belangrijke toevoeging aan twintigste-eeuwse Nederlandse en internationale Caribische geschiedschrijving.

De nationale-koloniale dimensies van deze geschiedenis moeten echter niet uit het oog worden verloren. De relatie van de gebroeders Rijts, van Comvalius en van Rier met de koloniale staat waren van groot belang. De reactie van de Nederlandse koloniale overheid met betrekking op de ontwikkeling van panafrikanistische ideeën is vergeleken met buurlanden welwillend geweest. Tegelijkertijd werden de uitingen van Rudolf Rijts streng in de gaten gehouden, en gaven met name Rier en Comvalius blijk van grote behoefte te worden geaccepteerd door de koloniale elite. Hun internationalisme ten spijt waren hun verhalen sterk Surinaams van aard, waarbij loyaliteit aan de Nederlandse kroon onverminderd bleef.

Bronnen

Op fragmentarische wijze is door verschillende historici naar bepaalde bronnen gekeken die betrekking hebben op Surinaamse ideeën over zwarte emancipatie in de eerste decennia van de twintigste eeuw. In deze scriptie zullen deze bronnen bijeen worden

26 Fatah-Black, ‘A Swiss Village in the Dutch Tropics’, 34.

(14)

gebracht en nader worden onderzocht. Zo hebben Michiel van Kempen en Alex van Stipriaan de toespraak van Rier onderzocht voor hun respectievelijke literatuurgeschiedenis van Suriname en de geschiedenis van de Emancipatievieringen. In deze scriptie zal echter dieper worden toegespitst op Riers visie op etnische en culturele identiteit en de Surinaamse maatschappij, op de internationale inspiratiebronnen en zal zijn toespraak worden vergeleken met de toespraak van Comvalius vijftien jaar later. Aan de hand van systematisch krantenonderzoek in combinatie met archiefonderzoek schept deze scriptie daarbij een preciezer beeld op van de onderlinge netwerken van Rier, Comvalius, Rudolf Rijts, Johan Rijts en andere betrokkenen bij de UNIA dan tot dusver bestaat in de historiografie. Ook zal de interne ontwikkeling van de Surinaamse UNIA voor het eerst nauwgezet worden gereconstrueerd.28

Door een transnationale blik te hanteren zijn er tevens een nieuwe spelers op het spoor gekomen die in de Surinaamse historiografie nog niet vermeld zijn, zoals de Surinaamse garveyist Emanuel E. Nelom die in New York actief was bij het hoofdkwartier van de UNIA.29 Neloms activiteiten in Amerika en in Suriname geven blijk van een nieuwe Amerikaans-Surinaams dwarsverband dat nog niet eerder bekend was. Een probleem blijft de fragmentarische aard van de bronnen. Van Rudolf en Johannes Rijts zijn weinig persoonlijk bronnen overgebleven: alleen het eerste en enige nummer van een van de twee tijdschriften geschreven door Johannes Rijts, De Neger-Christenen, of het vierde Koninkrijk van het Christendom (1924) is te vinden in het Internationaal Instituut van Sociale Geschiedenis (IISG) in Amsterdam.30 Van het tijdschrift uitgegeven in 1918, De Nimrodbeweging, zijn geen exemplaren gevonden en is vermoedelijk niets overgebleven. Een archief van de Surinaamse UNIA lijkt eveneens niet bewaard te zijn gebleven. De krantenberichten over en veelal ingezonden door bestuursleden van de UNIA geven desalniettemin waardevolle inzichten over de standpunten van de vereniging, en gebeurtenissen binnen de vereniging. Ook voor debatten rond de vieringen van de Emancipatiedagen in 1904 en 1919 en het debat over een vermeende rassenstrijd rond de verkiezingen voor de Koloniale Staten van 1919, zijn de vele gedigitaliseerde Surinaamse kranten door de Koninklijke Bibliotheek

28 Michiel van Kempen heeft tevens Surinaamse kranten gebruikt bij zijn vermelding van de Surinaamse

UNIA, maar beperkt zijn beschrijving van de vereniging tot een korte typering waarbij de interne dynamiek en ontwikkeling van de vereniging niet aan de orde komt, noch de overlappende kennissenkringen van de betrokken personen. Van Kempen Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 4, 111.

29 Nelom wordt genoemd in The Marcus Garvey Papers. Aan de hand van nader krantenonderzoek blijkt

Nelom ook in Suriname actief te zijn geweest.

30 Johannes Rijts, De Neger-Christenen, of het vierde Koninkrijk van het Christendom. Godsdienstig Orgaan uit Suriname, Ned. W.I. (1927). Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG), PM

(15)

onontbeerlijk.

Andere bronnen zijn verslagen en notulen in het archief van de Evangelische Broedergemeente (EBG). Rudolf Rijts was lid geweest van de EBG tot hij zelf in het nieuws kwam met zijn preken. De leiding van de Surinaamse EBG zag zijn aanwezigheid op straat als een bedreiging en heeft zijn acties daarom nauwkeurig beschreven in jaarverslagen en brieven.31 Ook zijn de koloniale archieven van het Nationaal Archief geraadpleegd, met name notulen van de Koloniale Staten met betrekking tot de zaak Rijts en een debat over vergunningen voor straatprediken in 1922.32 Voor deze scriptie zijn tevens de Koloniale Verslagen ingezien: overheidsverslagen die jaarlijks werden opgesteld voor het Ministerie van Koloniën in Den Haag.33

Om de ontwikkeling van het panafrikanisme in Suriname te onderzoeken is het daarom ook nodig om bronnen te onderzoeken die zijn gecreëerd door de koloniale overheid of door mensen die zich tegen de ideeën van de gebroeders Rijts keerden. Dit zou problematisch kunnen zijn: zoals de vraag die is opgeworpen door Gayatri Chakravorti Spivak luidt: ‘can the subaltern speak?’ 34 Zoals Spivak stelt is het problematisch om bronnen te analyseren die zijn geproduceerd in een koloniale context. Volgens haar is het nauwelijks mogelijk om het ‘gemarginaliseerde’ perspectief – in haar onderzoek vaak het vrouwelijke perspectief – daadwerkelijk te vinden. Hoewel het belangrijk is om de moeilijkheden te onderkennen van het gebruik van koloniale bronnen voor een analyse die meer wil verklaren dan alleen het perspectief van de ‘kolonisatoren’ zelf, is het hoopvol dat wetenschappers recentelijk tegen Spivaks vrij pessimistische stellingname in zijn gegaan. In 2012 schreven Ricardo Roque en Kim A. Wagner over het gebruik van koloniaal bronnenmateriaal door ‘tegen de stroom in’ te lezen (‘reading against the grain’). Zij stellen dat ‘without engaging this material, no authoritative statement or stance concerning imperialist activities, colonial discourse, or past

31 Het Utrechts Archief (UA), Zeister Zendingsgenootschap (48-1), inv.nr. 777; H. Barth, Jaarverslag Grote

Stadskerk 1924 (1924); UA, Zeister Zendingsgenootschap (48-1), inv.nr. 80; S. Schmidt, 'Een Reformator. Concept van een artikel door Samuel Schmidt, zendeling te Saron, over het optreden van de straatprediker Rijts' (1925); UA, Zeister Zendingsgenootschap (48-1), inv.nr. 796; P. Schmeidecke, 'Jahresbericht der Noorderstadskerk Gemeinde vom Jahre 1924' (1924).

32 Nationaal Archief Den Haag (NA), Handelingen van de Staten van Suriname (Gedrukt), 1866-1968,

(2.10.44), inv.nr. 25, Koloniale Statenverslag, 7 november 1922.

33 Bekeken zijn het Koloniaal Verslag van 1873, het Koloniaal Verslag van 1904 en het Koloniaal Verslag

van 1922. Koloniale Verslagen zijn onder meer als kamerstuk te vinden op de Koninklijke Bibliotheek-website www.statengeneraaldigitaal.nl en in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

34Gayatri Chakravorti Spivak, ‘Can the subaltern speak?’ In: C. Nelson en L. Grossberg (red.), Marxism and the interpretation of culture (Londen 1988).

(16)

indigenous societies would ever be possible’.35

In 2015 riepen Maaike Derksen en Margriet Fokken op tot het toepassen van deze benadering op Nederlandse koloniale geschiedenis, opdat de stemmen van ‘marginalized others’ gevonden zouden kunnen worden.36 Zoals Ann Laura Stoler benadrukte is het echter eerst belangrijk om ‘met de stroom mee’ te lezen (‘along the grain), en archieven niet alleen als bron te beschouwen maar ook als studie-onderwerp. Op deze manier wordt men zich bewust van de werkwijze van koloniaal archiefmateriaal en van diens impliciete wetten en afspraken.37 Welke stereotypen worden gebruikt, en hoe spreken de bronnen over de gebroeders Rijts en de UNIA? Met name de Koloniale Verslagen worden in deze scriptie ‘along the grain’ geanalyseerd. Het taalgebruik van de verslagen zegt veel over hoe koloniale overheidsbeambten poogden Suriname in etnische categorieën op te delen.

Het is de vraag hoe ‘gemarginaliseerd’ de prediker Rier en de onderwijzer Comvalius waren, die mochten spreken tijdens de officiële vieringen van de afschaffing van de slavernij, gebeurtenissen waar ook de Gouverneur van Suriname bij was. Wel bieden hun visies, geuit in de gepubliceerde redevoeringen, een unieke inkijk in het perspectief vanuit de creoolse middenklasse. Hetzelfde geldt voor de gedrukte ingezonden brieven van de UNIA in de diverse Surinaamse kranten, en voor het tijdschrift De Neger-Christenen. Daarnaast zal door ‘tegen de stroom in’ te lezen, gepoogd worden de ideeën van de gebroeders Rijts in een breder perspectief te zetten dan alleen wat is beschreven door Johan Rijts in De Neger-Christenen. Tot slot is juist ook de houding van de koloniale overheid met betrekking op Comvalius, Rier en de gebroeders Rijts onderwerp van studie, waarvoor de koloniale bronnen eveneens uitkomst bieden.

Terminologie

Een van de onderwerpen die in dit onderzoek terugkeren zijn identiteitsvorming vanuit de bevolking zelf en de constructie van etnische categorieën door koloniale overheidsambtenaren aan de andere kant. Als wetenschapper maak ik eveneens gebruik van definities van groepsvormen gebaseerd op etniciteit en identiteit, en ik ben me er van bewust dat de termen die hierbij gehanteerd worden eveneens constructies zijn die een eigen context, geschiedenis en huidige betekenis hebben. In navolging van andere gezaghebbende historici in het veld zal het woord ‘creools’ en ‘creolen’ worden gebruikt

35 Ricardo Roque en Kim A. Wagner, ʻIntroduction. Engaging colonial knowledgeʼ in: Ibidem, Engaging colonial knowledge. Reading European archives in world history (Londen 2012) 1-34, 2.

36 Maaike Derksen en Margriet Fokken, ‘Gender and (post)colonialism. Locating marginalized voices’, Tijdschrift voor Genderstudies 18-3 (2015) 245-253.

37 Ann Laura Stoler, Along the archival grain. Epistemic anxieties and colonial common sense (Princeton

(17)

om bewoners van Suriname aan te duiden die afstammen van totslaafgemaakten met wortels in Afrika en na de afschaffing van de slavernij in de stad zijn gaan wonen. In tegenstelling tot de marrons, die afstamden van totslaafgemaakten die de plantages zijn ontvlucht en gemeenschappen hebben opgericht in de bossen in het binnenland, wo(o)n(d)en creolen veelal in de stad en zijn zij van gemengde Afrikaans-Europese afkomst. Als overkoepelende term voor creolen en marrons zal ‘Afro-Surinamers’ worden gebruikt, al ben ik me bewust van het feit dat ‘Surinamers’ een nationale identificatie is die in de eerste decennia van de twintigste eeuw niet door iedereen werd gebruikt. C.P. Rier zelf gebruikte bijvoorbeeld de term ‘Afro-Dutch’, en zag zijn eigen bevolkingsgroep dus meer als Nederlands dan als Surinaams.

Hoewel veel aandacht zal worden geschonken aan zelfidentificatie en de destijds gehanteerde terminologie, is er voor gekozen de contemporaine terminologie niet over te nemen omdat sommige woorden de tand des tijds niet hebben overleefd en sinds enige tijd een negatieve connotatie kennen. Zo werd het woord ‘neger’ niet alleen door de koloniale overheid gehanteerd maar werd deze term ook door Th. A. C. Comvalius en tijdgenoten met trots gebruikt. Ook zullen we zien dat tussen 1900 en 1930 groepen in Suriname veelal werden getypeerd als ‘rassen’. Om de verschillende groepen in de samenleving aan te duiden zal ik ‘bevolkingsgroepen’ gebruiken, een vandaag de dag veelgebruikte term om Surinames bevolkingssamenstelling te beschrijven.38 Deze groepen consolideerden zich pas in de loop van de twintigste eeuw en waren immer aan verandering onderhevig, zoals ook in hoofdstuk 1 aan de orde zal komen. Zij zijn geenszins een tijdloze, vaststaande constructie.

Ook de betekenissen van terminologie die vandaag de dag wordt gebruikt is aan verandering onderhevig. ‘Creools’ werd oorspronkelijk gebruikt om de cultuur of mensen te identificeren die afkomstig waren uit het ‘nieuwe land’, tegenover herkomstig uit Europa dan wel Afrika. Hiermee werden zowel totslaafgemaakten die geboren waren in de Amerika’s onderscheidden van degenen die uit Afrika werden weggehaald, als de Europeanen die opgroeiden in de kolonie, en niet overkwamen uit Europa.39 Een overkoepelende betekenis was hierbij de lokale binding met de kolonie. ‘I take the word creole to mean the opposite of foreign’, aldus de Nederlandse socioloog en

38 Zie ook Anouk de Koning, ‘Beyond ethnicity. Writing Caribbean histories through social spaces’, Latin American and Caribbean Ethnic Studies 6-3 (2011) 259-282, 259.

39 Charles Stewart, ‘Creolization. History, ethnography, theory’ in: Idem (red.), Creolization. History, ethnography, theory (2007) 1-25.

(18)

kenner Harry Hoetink.40 Zowel hij als andere wetenschappers wijzen vervolgens echter op de soms tegenstellende toepassingen van de term, die zijn ontstaan door het divergente verloop van de geschiedenis van de verschillende koloniën. Zo beschrijft Charles Stewart in zijn studie Creolization hoe ‘creools’ in Haïti, dat vroeg onafhankelijk werd en daardoor een grotendeels zwarte bevolking kende, alleen op zwarte bewoners kon slaan, terwijl het woord in Martinique en Louisiana juist alleen van betrekking is op de blanke bevolking. Creolization of creolisering kent net als woorden als métissage en hybridization de betekenis ‘culturele vermenging’, maar kan tevens ‘lokale binding met het nieuwe land’ betekenen.

In Suriname duidde de koloniale overheid halverwege de negentiende eeuw het vrije deel van de bevolking dat in de kolonie was geboren, aan met ‘kreolen’. Zij werden vervolgens onderscheiden in ‘blanke kreolen, kreolen-kleurlingen en kreolen-negers’, waarbij gemanumitteerden (vrijgekochte slaven) ook kreolen werden genoemd, behalve als zij in Afrika waren geboren, dan waren het ‘zoutwaternegers’.41 De definitie kwam toentertijd dus overeen met die van Harry Hoetink en zoals het vandaag de dag wordt toegepast in het grootste deel van Latijns-Amerika.

Tegenwoordig wordt ‘creools’ in Suriname echter gebruikt om de Afro-Surinaamse bevolking aan te duiden. Hierbij wordt dus specifiek de stadsbevolking bedoeld en niet de marrons (die tot halverwege de twintigste eeuw ook wel zijn aangeduid met de nu als denigrerend geziene term ‘boschnegers’). Hoetink legt uit dat de nadruk op de Afro-Surinaamse bevolking is komen te liggen doordat zij, in tegenstelling tot bevolkingsgroepen die recentelijk geïmmigreerd waren (zoals de Javanen en de Hindoestanen), al langer in Suriname gevestigd waren. Zij werden daardoor gezien als meer ‘lokaal verbonden’, en zodoende ‘creolen’ genoemd.42 ‘Creools’ duidt echter, zoals later in deze scriptie ook aan de orde zal komen, af en toe ook op een tegenstelling met (beambten) uit het koloniale moederland, waarbij de betekenis ‘van Surinaamse grond’ de overhand heeft.

Opbouw

Om de opkomst van het zwarte emancipatiedebat te contextualiseren, wordt in het eerste hoofdstuk van deze scriptie de maatschappij van Suriname tot en met 1900 geschetst.

40 Harry Hoetink, ‘”Race” and color in the Caribbean’, in S.W. Mintz, en S. Price (red.), Caribbean Contours (Baltimore 1985) 55-84, 82, gelezen in: Fernández Olmos en Paravisini-Gebert, ‘Introduction’ in:

idem, Creole religions of the Caribbean (Londen 2011) 1-19, 5.

41 Verslag over de koloniën 1857-58, gelezen in: Michiel van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 3. De geschreven literatuur van 1596 tot 1923 (Paramaribo 2002) 132n34.

(19)

Welke debatten speelden er sinds de afschaffing van de slavernij, hoe ontwikkelde het cultureel zelfbewustzijn van totslaafgemaakten zich al daarvoor, en hoe ontstond wereldwijd het zwarte internationalisme? Was Suriname een ‘plurale’ maatschappij, zoals historici halverwege de twintigste eeuw schreven? Ook wordt in dit hoofdstuk gekeken naar vormen van etnische en raciale categorisatie door de koloniale overheid. In het tweede hoofdstuk komen de ideeën van de creoolse middenklasse over zwarte emancipatie aan bod, aan de hand van de toespraken van Rier en Comvalius bij de Emancipatiedagen van 1904 en 1919. De panafrikanistische stroming ethiopianisme die een grote rol speelde in het discours van Rier, zal hierbij nader onderzocht worden. Hoe dachten Rier en Comvalius over emancipatie, wat verstonden zij hieronder en welke rol speelden hun opvattingen over beschaving en assimilatie hierin? In welke politieke, sociale en religieuze tradities zijn hun ideeën te plaatsen? Wat was specifiek Surinaams aan hun ideeën, en op welke punten overlapten zij met het discours uit de Verenigde Staten en uit Nederland? Via welke weg werden ideeën uitgewisseld? Een belangrijk thema in hun toespraken is de wisselwerking tussen emancipatie van Surinamers van specifiek Afrikaanse afkomst enerzijds, en de maatschappelijke harmonie die zij anderzijds nastreefden voor het hele land. Zij zochten naar een balans met mensen die deel uitmaakten van andere bevolkingsgroepen. Daarnaast wordt gekeken naar de identiteitsvorming van de Surinamers van Afrikaanse afkomst: zagen zij zich als Surinaams, Nederlands, Afrikaans, alle drie of iets anders, en hoe formuleerden zij zelf hun ideeën over identiteit en etniciteit?

In het laatste hoofdstuk verschuift de analyse van de gematigde zwarte emancipatoren uit de middenklasse naar de meer radicale volgers van Marcus Garvey, rondom de gebroeders Rijts, die uit de arbeidersklasse kwamen, en rondom de Surinaamse UNIA. Wat waren hun standpunten over zwarte emancipatie en over de toekomst van Suriname? In hoeverre verschilden de officiële doelstellingen van de Surinaamse UNIA met de andere takken en in hoeverre kwamen ze overeen? Wat waren de persoonlijke visies van Rudolf en Johannes Rijts zelf en hoe staan die in verhouding met de standpunten van de UNIA, waar Rudolf in 1924 voorzitter van werd? In dit hoofdstuk zal ook nader in worden gegaan op de reactie van de overheid en van de Evangelische Broedergemeente op de acties van de UNIA en van de gebroeders Rijts, onder meer in vergelijking met andere Caribische landen. Dit zal ons begrip vergroten van de wijze waarop de koloniale elite en overheid omgingen met het opkomende zwarte zelfbewustzijn, en van de vermeende maatschappelijke verdeeldheid van laat-koloniaal Suriname.

(20)

Tot slot zal worden gekeken of er sprake was van één zwarte emancipatiebeweging, of dat er meerdere bewegingen waren, of meerdere discoursen langs elkaar heen. Door te kijken naar de standpunten van zowel gewaardeerde leden van de creoolse middenklasse, als van de als ‘krankzinnig’ weggezette Rudolf en Johan Rijts, die desalniettemin tijdelijk genoeg navolging kregen om de autoriteiten tot wetswijzigingen over te halen, wordt een veelzijdig en gelaagd beeld geschetst van een discours vol ideeën over emancipatie, maatschappelijke stijging, internationale solidariteit en (religieuze) verlossing.

(21)

1. Vreemdelingen, inboorlingen, panafrikanisten en Nederlanders.

Suriname rond 1900: een maatschappij in verandering

Suriname was in het begin van de twintigste eeuw een immigratiemaatschappij. Na de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863 en het daadwerkelijk in vrijheid stellen van de voormalig totslaafgemaakten tien jaar later, trok een groot deel van de zwarte bevolking naar Paramaribo en verliet de plantages. Ter vervanging van deze arbeidskrachten op de plantages migreerden tienduizenden Javanen en Hindoestanen (uit Brits-Indië) naar Suriname. In de eerste jaren van de twintigste eeuw vormden zij nieuwe gemeenschappen, terwijl tegelijkertijd de Surinamers van Afrikaanse afkomst – zowel creolen als marrons - een eigen plaats in de maatschappij zochten. De koloniale overheid schatte de bevolking in 1865 op 50,578 inwoners en 100.245 inwoners in 1915 – bijna een verdubbeling. Amerindianen en marrons (afstammelingen van gevluchte slaven, toentertijd ‘bosnegers’ genoemd) zijn in deze schatting niet meegenomen, maar in 1900 werden zij geschat op 12.000 tot 15.000. De bevolkingsgroei hield ook de decennia erna aan en is grotendeels te verklaren door de komst van Javaanse en Hindoestaanse migranten.43 Naast deze etnische groepen woonden in Suriname mensen van Nederlandse afkomst (waaronder een aanzienlijk grote joodse gemeenschap), andere Europeanen, Chinezen en Amerindianen, die grotendeels in de binnenlanden leefden. Ook na de emancipatie bleef Suriname een koloniale maatschappij, waarin de blanke bovenklasse de machtsposities in handen hield.

In dit hoofdstuk wordt deze veranderende maatschappij vanuit drie kanten bekeken: historiografisch, vanuit de koloniale overheid zelf en vanuit de creoolse bevolking. De koloniale overheid trachtte na de Emancipatie deze veranderende maatschappij te classificeren in heldere etnisch-raciale afscheidingen, terwijl de Afro-Surinaamse inwoners tijdens de slavernij hun eigen cultuur probeerden vast te houden in de vorm van taal en religie, maar hierbij tegelijkertijd niet ontkwamen aan creolisering en hybridisering. Tot slot wordt in dit hoofdstuk ook de internationale context onderzocht, in het bijzonder de ontwikkeling van het panafrikanisme, dat van grote invloed zou zijn op het ontluikende zwarte zelfbewustzijn dat nader wordt onderzocht in hoofdstuk 2 en 3. Hierdoor vormt dit hoofdstuk de context voor de hierop volgende hoofdstukken, waarin nader wordt ingezoomd op enkele emancipatoire Afro-Surinamers die ieder op eigen wijze het lot van hun land en hun eigen bevolkingsgroep wilden verbeteren.

(22)

1.1 Historiografie: een plurale samenleving?

Historici verschillen van mening over de aard van de koloniale, multiculturele samenleving die Suriname was in de negentiende en twintigste eeuw. Leefden verschillende groepen naast elkaar, of met elkaar? R.A.J. van Lier typeerde Suriname in 1949 in zijn standaardwerk Samenleving in een Grensgebied als ‘plurale samenleving’.44 Hij bedoelde hiermee een maatschappij die gescheiden was langs lijnen van etniciteit, vergelijkbaar met de zogenaamde verzuiling in Nederland. De verschillende groepen kwamen elkaar weliswaar tegen, maar van vermenging was geen sprake. De term ‘pluralisme’ is voor het eerst gemunt door de koloniale officier en wetenschapper J.S. Furnivall, die het gebruikte om de koloniale maatschappij van Maleisië te duiden in de jaren dertig.45 Van Lier was samen met M.G. Smith (die over de Britse West-Indische koloniën schreef) een van de eersten die het concept pluralisme toepaste op een Caribische samenleving. 46 In het geval van Van Lier vormde ‘pluralisme’ het uitgangspunt van zijn analyse van de Surinaamse maatschappij. Furnivall zag economische afhankelijkheid tussen de diverse groepen als bindende factor in de maatschappij. Volgens M.G. Smith was dat naast economische verbondenheid ook de rol van de politieke overheid. Ook Van Lier zag de koloniale overheid als de verbindende factor of zelfs de scheidsrechter in een verder diep verdeelde maatschappij, die zonder ingrijpen van de overheid uit elkaar zou vallen.47

Hoewel hedendaagse wetenschappers zeker een kern van waarheid zien in de etnische verdeeldheid van de Surinaamse maatschappij, kan het begrip pluralisme in Van Liers interpretatie gezien worden als achterhaald. Ten eerste past de positieve rol die de overheid toebedeeld krijgt nog te veel in een koloniaal denkkader. De koloniale overheid creëerde de etnische verdeeldheid in maatschappij namelijk deels zelf, en fungeerde zodoende niet als neutrale kracht maar als een ‘racialising machine’, om met de woorden van socioloog Garner te spreken.48 Zoals verderop in dit hoofdstuk ook aan de orde komt, verdeelde het Surinaamse ambtelijk apparaat in haar hang naar administratieve nauwkeurigheid de bevolking steevast langs etnische lijnen. Na de Tweede Wereldoorlog

44 R.A.J. van Lier, Samenleving in een grensgebied. Een sociaal-historische studie van de maatschappij in

Suriname (Den Haag 1949, vertaald in 1971 als Frontier society. A social analysis of the history of Suriname (Leiden 1971)).

45 J. S. Furnivall, Netherlands India. A study on plural economy (Cambridge 1939). 46 M.G. Smith, The plural society in the British West Indies (Berkeley 1965). 47 Van Lier, Frontier society, 11.

48 Steve Garner, 'The role of the state in the development of ethnicity, class, and gender in Guyana. An

overview', paper gepresenteerd bij de KITLV workshop Cultural Dynamics, Leiden 26-27 september 2008; gelezen in: Hoefte, Suriname in the long twentieth century, 8.

(23)

zouden de politieke partijen ook op basis van etnische groepen verdeeld worden, zoals politieke partijen in Nederland de verzuiling weerspiegelden. In de vroege twintigste eeuw was de politiek in Suriname nog grotendeels een zaak van de Nederlandse elite, al ontstonden zoals in hoofdstuk 2 aan de orde komt, pogingen van de creoolse middenklasse om een voet tussen de deur te krijgen.

Een van de eerste tegengeluiden van de pluralistische idee van de ‘overheid als scheidsrechter’ werd geformuleerd door Sandew Hira, in zijn werk Van Priary tot en met De Kom. De geschiedenis van het verzet in Suriname, 1630-1940 (1984), waarin hij de strijd van het Surinaamse verzet tegen de koloniale overheersing onderzoekt. Zijn werk is echter vrij essentialistisch in de tegenstelling tussen het gekleurde volk tegenover blanke koloniale overheersers, waar latere onderzoekers hier genuanceerder over denken. Daarnaast is zijn analyse sterk marxistisch gekleurd, waardoor hij een vrij eenzijdige economische blik hanteert en cultuur enigszins veronachtzaamt.49

Ook de pluralistische visie zelf is weinig genuanceerd in haar idee van een scherpe etnische verdeling: oog voor creolisering ontbreekt. Hiermee wordt de onderlinge beïnvloeding van de etnische groepen bedoeld, en de creatie van een – veelzijdig in haar verscheidenheid – gezamenlijke Surinaamse of Caribische cultuur. Hoewel, zoals de socioloog Ruben Gowrichan ook schrijft, creolisering nooit totaal is en het gevoeligheden tussen etnische groepen niet vanzelfsprekend doet verdwijnen, is de visie van pluralisme zoals in Van Liers definitie te statisch en worden de verschillen tussen de groepen als te absoluut beschouwd. Passend in het wereldwijde discours over koloniale en postkoloniale samenlevingen ligt de nadruk van meer recente Surinaamse historiografie juist op de verschuivingen van de grenzen tussen groepen, op hoe identiteiten aan verandering onderhevig zijn en gecreëerd worden, en geen vaste entiteiten zijn.50

Daarnaast zijn etnische verschillen niet de enige breuklijnen in de Surinaamse samenleving. Gender, klasse en de intersectionaliteit hiertussen zijn naast etniciteit evenzeer van groot belang. ‘All three are social or cultural constructs that are relatively open to change and reinterpretation; in addition, power is involved in all these relationships’, aldus Rosemarijn Hoefte in haar sociaal-culturele studie naar twintigste-eeuws Suriname uit 2014.51 De term ‘pluralistisch’ zoals Van Lier die hanteerde, is dus verouderd te noemen. In deze scriptie zijn juist de verschuivende grenzen in de samenleving, de tussengebieden en de onderlinge culturele beïnvloeding tussen

49 Sandew Hira, Van Priary tot De Kom.

50 Voorbeelden zijn Wieke Vink, Creole Jews; Hoefte, Suriname in the long twentieth century en

De Koning, 'Beyond etnicity'.

(24)

verschillende groepen in Suriname aan de orde; zaken waar in de pluralistische visie minder oog voor is.

1.2 Etnische categorisering vanuit de koloniale overheid

De etnische verzuiling die oprijst uit Van Liers plurale samenleving, komt zoals gezegd overeen met hoe de koloniale overheid de maatschappij zelf probeerde vorm te geven. De ‘racialising machine’ is goed terug te vinden in de pogingen van het ambtelijk apparaat de bevolkingsstatistiek te scheiden in raciale en etnische groepen. Met name in de jaarlijkse Koloniale Verslagen, die de gouverneur van Suriname liet samenstellen voor het Ministerie van Koloniën in Nederland, valt goed te zien hoe de koloniale overheid de bevolking (etnisch) categoriseerde. Daarnaast valt te zien hoe deze categorisatie van naam veranderde, door de jaren heen en naar gelang het rapport – soms lijkt van bureaucratische willekeur sprake. De verslagen werden samengesteld in opdracht van de Gouverneur, gecontroleerd door de Koloniale Staten en gepubliceerd door het Ministerie van Koloniën, dat ze vervolgens ook voorlegde aan de Tweede Kamer.52

Naast overzichten van de man-vrouwverhoudingen, de verschillende godsdiensten die werden beleden, de beroepen (van ambtenaren, karrelieden en kuipers, tot sjouwers, ‘waschvrouwen’ en winkeliers) en leeftijden, poogden de opstellers van de verslagen ook de etnische achtergrond van de inwoners van Suriname te definiëren, van het algemene inwonersaantal tot aan de inwoners van specifieke zorginstellingen toe.53

De classificatie die werd gebruikt om de bevolking volgens etnische lijnen in groepen onder te delen, liep erg uiteen. Gebruikt werd ‘naar landaard’54, ‘ras’, ‘van de

geboorteplaats’ of simpelweg ‘van de administratieve indeling’. Per onderwerp hanteerden de samenstellers een andere terminologie. In het koloniaal verslag over 1873, het jaar waarin de geëmancipeerde bevolking daadwerkelijk de plantages mocht verlaten, ontbrak bijvoorbeeld het begrip ‘ras’, maar werd de dichotomie gecreëerd van

52‘Inhoud en context. Collectie Koloniale Verslagen van Suriname (manuscripten) 1863-1917',

Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. https://search.socialhistory.org/Record/ARCH04347 (geraadpleegd op 1 juni 2017).

53 Zie voor het beroepenoverzicht waar deze beroepen op gebaseerd zijn: ‘Bijlage B’, Koloniaal Verslag 1904 II Suriname (Den Haag 1904) 1-2.

54 ‘Landaard’ moet waarschijnlijk gezien worden in de huidige betekenis van etniciteit of (etnische)

afkomst; zo had men het in het Koloniaal Verslag van 1873 over ‘immigranten van Chineschen landaard uit Nederlandsch Indie’. Koloniaal Verslag 1873 (Suriname) (Den Haag 1873) 13.

(25)

‘Europeanen en met hen gelijkgestelden enerzijds’ en ‘Inlanders en met hen gelijkgestelden’ anderzijds.55

In de samenstelling van de Koloniale Verslagen door de jaren heen zijn enkele veranderingen te bespeuren. In 1904-1905 werd de bevolking in het onderdeel over de algemene bevolkingsstatistiek van 1903, naast in sekse, verdeeld in ‘personen niet behorende tot de immigranten’ en ‘immigranten’. In het verslag van 1922-1923 ontbreekt deze tabel. 56 De binaire tegenstelling tussen migranten en niet-migranten, geeft goed weer welke impact de massale migratie uit Nederlands- en Brits-Indië had rond 1900, maar hoe deze in de jaren twintig was afgezwakt.

Er was echter ook veel continuïteit. In de verslagen van zowel 1904 als 1922 publiceerden de samenstellers tevens een gedetailleerde telling van het aantal huwelijken, geboorten en sterfgevallen, waarbij kennelijk veel waarde werd gehecht aan het bijhouden van huwelijken tussen verschillende etnische groepen. De volgende huwelijken werden geteld: ‘tusschen vreemdelingen’; ‘tusschen Europeesche ingezetenen’; ‘tusschen Europeesche ingezetenen en vreemdelingen’; ‘tussschen vreemdelingen en inboorlingen’; ‘tusschen Europeesche ingezetenen en inboorlingen’; ‘tusschen immigranten’; ‘tusschen immigranten en inboorlingen’; ‘tusschen inboorlingen’. 57 Deze huwelijken zijn vervolgens bijgehouden per district.

Voor de geboorten en de sterfgevallen werd dergelijke categorisering niet aangehouden; daarvan zijn alleen de districten opgeschreven waar de personen woonden, hun geslacht en hun leeftijd. Het is niet toevallig dat juist de wens bestond het aantal etnisch gemengde huwelijken bij te houden, en niet de sterftecijfers of geboortecijfers van de ingezetenen van de groepen die hierbij werden gedefinieerd. In Carnal knowledge and imperial power. Race and the intimate in colonial rule (2002), dat de overheidspogingen om seksuele relaties in Nederlands-Indië te ‘micromanagen’ beschrijft, benadrukt Ann Laura Stoler het belang van de privésfeer voor culturele classificatie vanuit de overheid,

55 Bevolkingsstatistiek van de gevangenis in het fort Nieuw-Amsterdam over 1872. Koloniaal Verslag 1873 (Suriname) (Den Haag 1873) 56. In dit verslag werd ook de geboorteplaats van de veroordeelden

bijgehouden, naast godsdienst, leeftijd, de huwelijkse staat, eventueel analfabetisme en de juridische categorie waartoe de veroordeelden behoorden opgenoemd. De juridische categorieën waren: a. ‘vrijen, vrijgeboren of van Staatstoezigt ontslagen’, b. ‘immigranten’ en c. ‘onder Staatstoezigt gestelden’. Onder c. vielen de voormalig totslaafgemaakten, die tot en met 1873 onder toezicht van de staat stonden en dus pas een jaar later echt vrije burgers zouden worden. De plaatsen van herkomst waren als volgt: ‘Europa, de Nederl. West-Indische bezittingen, de Eng. West-Indische bezittingen, de Eng. Oost-Indische bezittingen, China, andere landen of plaatsen’.

56 'Bijlage A.b', Koloniaal Verslag 1904 II Suriname (Den Haag 1904) 1. Vergelijk ‘Bijlage A.’, Koloniaal Verslag 1922 (Den Haag 1922) 2.

57 'Bijlage C.a.', Koloniaal Verslag 1904 II Suriname (Den Haag 1904) 4;‘Bijlage C.a’, Koloniaal Verslag 1922 (Den Haag 1922) 3.

(26)

dat zij typeert als een ‘potent political act’.58 Interraciale relaties waren in 1904 niet verboden in Suriname, maar zij werden streng bijgehouden en gemanaged.

Vreemdelingen, ras, landaard, inboorlingen

Opvallend in de huwelijkenoverzichten van 1904 en 1922 is het onderscheid tussen ‘vreemdelingen’ en ‘immigranten’; vermoedelijk werd gebruik van de term immigrant beperkt tot de onder contract gestelde arbeiders uit Brits-Indië en Nederlands-Indië. Verderop in het verslag van 1904 worden zij, samen met ‘Creolen’, apart geteld naast ‘vreemde arbeiders en niet meer onder contract verbonden immigranten’.59 Met ‘inboorlingen’ zouden vervolgens deze ‘creolen’ bedoeld worden, wellicht samen met de oorspronkelijke bevolking van Suriname (die veelvuldig wordt overgeslagen in census-onderzoeken, dus wellicht ook niet60). Terugkerend in de Koloniale Verslagen is echter het gebrek aan interne consistentie, dus het is niet geheel helder welke definitie werd gehanteerd voor ‘inboorling’. Wel is duidelijk dat de koloniale overheid de Surinaamse bevolking onderverdeelde in sterke ‘ingroups’ en ‘outgroups’. Tegenover ‘Europese ingezetenen’ bestonden geen Afrikaanse ingezetenen of Surinaamse ingezetenen: voor hen was de term inboorling genoeg. De andere twee groepen waren vreemdelingen en immigranten en hoorden er dus al helemaal niet bij.

Verderop in de verslagen werden weer andere categorieën gedefinieerd. De medische passages in het verslag van 1922 onderscheidden patiënten meer dan in andere onderdelen van de verslagen op ras en huidskleur. Bezoekers van de in 1921 geopende anchylostoom-polikliniek te Paramaribo, waar men werd behandeld tegen mijnwormziekte, staan apart genoteerd als Negers, Creolen, Britsch-Indiërs, Javanen en Chinezen.61 Onvertaalde gegevens die de Amerikaanse ‘Director of the Anchylostomiasis Commission’ aangeleverd had resulteerden vervolgens in het lijstje White, Yellow, Black, Br. indian en Javanese. De Anchylostomiasis Commission was onderdeel van de International Health Commission die op haar beurt deel uitmaakte van de Rockefeller

58 Ann Laura Stoler, ‘Genealogies of the intimate. Movements in colonial studies’ in: idem, Carnal knowledge and imperial power. Race and the intimate in colonial rule (Londen 2002) 7.

59 'Bijlage M1', Koloniaal Verslag 1904 II Suriname (Den Haag 1904) 56.

60 De marrons (aangeduid als boschnegers) en de oorspronkelijke inwoners van Suriname (aangeduid als

Indianen) ontbraken steevast in de bevolkingsoverzichten. In kleine dorpsgemeenschappen woonden de marrons en Indianen in de binnenlanden van Suriname, en hoewel zij via handelsroutes niet afgesloten waren van de steden, bevonden zij zich te diep in het oerwoud voor de bureaucratische blik van de overheid. Zie bijvoorbeeld 'Bijlage 5.3 (Suriname)', Koloniaal Verslag 1873 (Suriname) (Den Haag 1873) 1: 'De bevolking bedroeg, behalve die van het leprozen-etablissement Batavia en de Indianen en boschnegers, op ultimo December 1871, 50 282 hoofden.'.

61 Koloniaal Verslag 1922, bijlage H4a 19; ‘Van Heinde en Verre. Parbo. 10 Maart 1921.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

-Agri-Com is a registered low-cost agricultural co-operative, providing selected services such as the finance of input cost, comprehensive insurance on crops, bulk purchase

2.3.1 Conclusions regarding the adverse working conditions nurses experience while caring for older persons

hebben, dan hoef je daar niet eens helemaal zo onbaatzuchtig over te denken, want willen wij de groei- markten in de EG op met onze pro- dukten dan moet er daar ook wel vraag

Uit vier kandidaten, waaronder één vrouwelijke kandidaat, worden drie nieuwe leden voor de ondernemingsraad gekozen. Een aantal vrouwen in het bedrijf richt een actiegroep op om

Niet alleen zou onderzocht moeten worden 6f een mannelijke verdachte kinderen heeft, maar ook welke (zorg)taken hij heeft ten opzichte van die kinderen en wat

The findings from the questionnaires and the interviews conducted with t op management revealed that there is a strong disagreement from the corpo r ate (central)

The lack of detailed information on the type of jobs participants engaged in and the lack of information on community-based seasonal activities (e.g. walking or cycling events)

Daar staat echter tegenover dat de meeste bootvissers lang niet iedere dag gaan bootvissen tijdens hun verblijf in de regio, terwijl bijvoorbeeld veel surfers in de