• No results found

3. Straatpredikers en de Surinaamse Universal Negro Improvement Association

3.1 De Surinaamse Universal Negro Improvement Association

De UNIA in Suriname was de 741e afdeling van de honderden lokale afdelingen van de mondiale Universal Negro Improvement Association and African Communites League (UNIA-ACL, hierna aangeduid als UNIA), die Marcus Garvey in 1914 had opgericht.

Door zijn achterban te organiseren in een getrapte organisatie, vormde Garvey een mondiale beweging bestaande uit miljoenen leden en rond de achthonderd afdelingen. In 1918 richtte Garvey Negro World op, een wekelijkse krant die nieuws over UNIA- activiteiten verspreidde, als primair communicatiemiddel diende tussen de leden en tevens, in de woorden van Garvey-historicus Robert A. Hill, de functie had van bijbel.315 Na de eerste internationale conventie in augustus 1920 in New York bereikte Garvey de status van ‘arguably the most famous black man in the world’, en nam de organisatie snel toe in grootte en reikwijdte.316

In de Cariben kende de UNIA de grootste navolging in de Britse koloniën. Migranten uit deze koloniën werkten echter sinds decennia op de plantages en in de havens van andere landen in Midden- en Zuid-Amerika, van Mexico tot Brazilië, en niet te vergeten in de Verenigde Staten. Samen vormden zij een transnationale gemeenschap waar het garveyisme in het begin van de jaren twintig snel navolging kreeg:

The UNIA’s rapid expansion owed much to its capacity to catalyze the West Indian diaspora within a single frame of reference, to infuse an emerging West Indian identity with a broader sense of global racial solidarity,

beschrijft historicus Adam Ewing.317

Cuba had de meeste UNIA-afdelingen van de Cariben: tweeënvijftig. Trinidad en Tobago hadden er dertig, Garveys geboorte-eiland Jamaica elf, en het Surinaamse buurland Brits-Guiana kende zeven afdelingen. Andere Britse koloniën waren Barbados (vier afdelingen) Brits-Honduras (het huidige Belize, vier afdelingen) en de Boven- en Onderwindse eilanden. Ook Aruba had een afdeling, die tot de jaren zeventig van de twintigste eeuw actief zou blijven.318

De oprichting van de Surinaamse afdeling van de UNIA in juli 1921 vond plaats na een reis van Garvey in de regio in de winter en lente van 1921. Garvey bezocht toen verschillende Caribische en Latijns-Amerikaanse afdelingen met een van de schepen van de Black Star Line. In onder andere Cuba en Panama trok Garvey grote menigtes en zorgde voor een ware hype. De tour zorgde er volgens Robert Hill voor dat de UNIA zich in 1921 op het toppunt van haar wereldwijde populariteit bevond. Een van Garveys doelen was de verkoop van aandelen van zijn in financieel zwaar weer verkerende

315 Robert A. Hill (red.), The Marcus Garvey and Universal Negro Improvement Association Papers. The

Caribbean Diaspora, 1920-1921. Volume XII (Durham 2014) 38 .

316 Ibidem, 34.

317 Ewing, The age of Garvey, 86.

stoomvaartmaatschappij.319 Suriname deed hij bij deze tour niet aan, maar in 1921 vond in de hele regio een golf van nieuwe oprichtingen van UNIA-afdelingen plaats. De timing van de Surinaamse oprichting enkele maanden na Garveys tour doet vermoeden dat de aanwezigheid van Garvey niet noodzakelijk was om het enthousiasme over de landsgrenzen te brengen, al was de UNIA met één afdeling in Suriname natuurlijk minder wijdverspreid dan in bijvoorbeeld Brits-Guiana dat er zeven kende.

Activiteiten van de Surinaamse UNIA

‘Hoe men ook tegenover de beweging sta, ontkend kan niet worden, dat er in het eerste jaar van het bestaan der vereeniging veel is gedaan. Waren de menschen voor alle vereenigingen en bewegingen zoo enthousiast, dan zou er veel kunnen worden bereikt in onze kolonie’, schreef De Surinamer in een terugblik op het eerste jaar van de Surinaamse UNIA.320 In het eerste jaar werden 61 vergaderingen gehouden, behaalde de vereniging een ledenaantal van 218 leden, en sloot de balans met een waarde van 1955,94 gulden. 822,42 hiervan is, zo schreef de krant, ‘uitgegeven aan bijdragen voor de Moedervereeniging in Amerika’.321

De ‘feestvergadering’ werd gehouden op 1 augustus; niet de werkelijke verjaardag van de Surinaamse tak maar dezelfde dag dat in New York een grote conventie van de UNIA zou worden gehouden – ‘het groote negercongres’ in de woorden van de verslaggever:

Van alle oorden zouden daar duizenden afgevaardigden der negers bijeenkomen in de Liberty Hall om gezamenlijk de belangen der negers te bespreken en middelen te beramen tot hunne opheffing. Op dien gewichtigen avond wilde de afdeeling Paramaribo, die wegens financieele moeilijkheden geen afgevaardigeden kon sturen, haar jaarfeest herdenken.322

In New York zou die dag een declamatie worden gehouden van de ‘UNIA Declaration of rights’, 54 stellingen, die waren ondertekend door meer dan honderd ondertekenaars, waaronder één Surinamer, Emanuel E. Nelom, waarover later meer.323 In Paramaribo

ondertussen bestond het programma ‘hoofzakelijk uit toespraken en koornummers,

319 Hill, The Marcus Garvey and Universal Negro Improvement Association papers XII. The Caribbean

diaspora, 34, 41. Zie ook Martin, Marcus Garvey, hero, 69-84.

320 'U.N.I.A.', De Surinamer (3 augustus 1922). 321 Ibidem.

322 Ibidem.

323 Hill, The Marcus Garvey and Universal Negro Improvement Association papers. XII. The Caribbean

waaronder het National Anthem of the Unia’.324 De voorzitter van dit jaarfeest – waarschijnlijk de eerste voorzitter sinds de oprichting – was J.R. Rellum, een onderwijzer in Engelse taal. Rellum was geboren in 1864, één jaar na de Emancipatie, en stond bekend als de ‘eerste zwarte, die hier eene bevoegdheid verkreeg tot het geven van onderwijs in vreemde talen’.325 Aan het begin van zijn carrière was Rellum leraar aan een school van de Evangelische Broedergemeente op plantage Clevia in het binnenland.326 Van 1894 tot 1899 had hij zijn eigen school (de Rellumschool), waar hij na het behalen van de vereiste akte in 1899 ook Engels aanbood.327 Dat was toentertijd een bijzondere verrichting voor creoolse onderwijzers, zo toont ook de vernoeming van Nelom aan. Vanaf 1900 gaf Rellum les op openbare scholen, waar hij onder andere werkte met de latere aspirant-politicus Albert Tien Fo Calor en zijn mede-feestcomitélid J.N. Helstone, een van de eerste bekende creoolse componisten, die destijds tevens als zangleraar werkte.328 Rellum zat in diverse comités en besturen en moet een gerespecteerd lid van de gemeenschap zijn geweest. In 1913 was hij lid van het feestcomité van de Gouden Emancipatie, zo blijkt uit een groepsfoto van het comité in bezit van het Surinaams Museum, samen met wederom J.N. Helstone en met Theodoor Comvalius.329 Ook was hij

net als Comvalius lid van het Comité Volksbelang.330 Samen met mensen als Calor, Helstone, Rier en Comvalius behoorde hij tot de nieuwe creoolse middenklasse van Suriname, die relatief kort na de afschaffing van de slavernij gerespecteerde posities in de maatschappij wist te bemachtigen.

De UNIA onder Rudolf Rijts

In november 1922, drie maanden na het jaarfeest, werd Rudolf Johannes Rijts penningmeester van de UNIA.331 Samen met Rijts trad een nieuwe secretaris aan, G. Wolfenbuttel, die ene J.H. Jones verving. Van Wolfenbuttel en Jones is weinig bekend.

324 'U.N.I.A.', De Surinamer (3 augustus 1922).

325 'Rellum Academy of Languages', Suriname (22 juli 1922).

326 Surinaamsche almanak voor het jaar 1890 (Paramaribo 1889) 158.

327 'Advertentie', Nieuwe Surinaamsche courant (4 oktober 1894); 'Het onderwijs in Suriname', De Telegraaf (11 december 1897); 'Stadsnieuws', De Surinamer (8 oktober 1899); 'Advertentie', Nieuwe Surinaamsche courant' (2 november 1899) ; 'Advertentie' De Surinamer (2 november 1899); 'Advertentie', Nieuwe Surinaamsche courant (5 november 1899).

328 Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1910 (Paramaribo 1909) 86; Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1913 (Paramaribo 1912) 98. Voor meer over Johan Helstone, zie Donovan Mijals, ‘Componist

Helstone terecht op voetstuk’, De ware tijd (17 april 2013).

329 Stichting Surinaams Museum, Fotoarchief, inv.nr. 06-43.

330 De gids. Almanak voor Suriname 1917 (Paramaribo 1916) 114. Ook was Rellum secretaris van enkele

andere genootschappen, zoals in 1907 van Ziekenfonds de eendracht en van het Surinaamsch onderwijs genootschap. Surinaamsche almanak voor het jaar 1907 (Paramaribo 1906) 207, 208.

332 In 1923 was de voorzitter van de UNIA ene Henry Algernon. Algernon was predikant

van de AMEC en was geboren in Demerara, Brits-Guiana. De leraar Engels Rellum en de Brits-Guianese Algernon hadden gemeenschappelijk dat zij de Engelse taal machtig waren. Dit zal geen kwaad hebben gedaan bij correspondentie met UNIA-afdelingen in Brits-Guiana en wellicht ook met New York. Van Rudolf Rijts is enige kennis van de Engelse taal niet bekend. De oud-politieagent, straatprediker en schoenmaker stond wat onderwijs betreft in contrast met de onderwijzer en dominee die hem voorgingen als leiders van de UNIA.

Een jaar later was Rudolf Rijts inmiddels echter zelf voorzitter.333 In die tijd, van in ieder geval van 1921 tot 1924, was Rijts schoenmaker.334 Ook hadden hij en zijn broer in 1919 een drukkerij in de Zwartehovenbrugstraat waar zij waarschijnlijk hun blad De Nimrodbeweging maakten.335 Hij had echter al een carrière achter de rug bij de politie, waar hij van 1910 tot 1918 werkzaam was als agent, eerst in de derde klasse maar in 1918 als agent eerste klasse.336 In 1914 werd hij ‘buitengewone kommies der belastingen’ in het district Marowijne en in 1916 werkte hij als deurwaarder en toezichthouder op de

332 Wolfenbuttel is waarschijnlijk G.A.C. Wolfenbuttel (1877), lid van de Evangelische broedergemeente,

woonachtig in Paramaribo, ‘Nederlands’ volgens de volkstelling van 1921 en met 'geen beroep'. NA, Duplicaat Volkstelling Suriname 1921 (2.10.19.01), inv.nr. 198, persoonskaart G.A.C. Wolfenbuttel. J.H. Jones is vermoedelijk J.H.L. Jones, boekhouder, eveneens lid van de EBG. In 1916 was ene J.H. Jones penningmeester van de Surinam Cricket Club, en in 1917 was een J.H. Jones voorzitter van het (mannelijke) bestuur van Vrouwenvereniging Excelsior. 'Advertentie', De West (11 juli 1916); Almanak

voor Suriname 1917, 313; NA, Duplicaat Volkstelling Suriname 1921 (2.10.19.01), inv.nr. 166,

persoonskaart J.H.L. Jones.

333

Rijts wordt als eerste als voorzitter van de UNIA genoemd in de berichtgeving rond het verlies van zijn straatpredikatievergunning en rond een inval in het UNIA-hoofdkantoor in Paramaribo in 1924. Zie onder andere 'U.N.I.A. in de zondaarsbank', De West (14 november 1924); 'Geen straatpredicaties meer',

Suriname (7 november 1924) en 'Uitspraken', De West (21 november 1924). Ook Heinrich Barth van de

Evangelische Broedergemeente schrijft over Rijts' voorzitterschap in het jaarverslag van de Grote Stadskerk: 'Rijts war & ist, wenn ich mich nicht sehr irre, augh Vorsitzender des Vereins "Unia" (Abt. Suriname).', UA, Zeister Zendingsgenootschap (48-1), inv.nr. 777, H. Barth, Jaarverslag Grote Stadskerk

1924 (1924).

334 NA, Duplicaat Volkstelling Suriname 1921 (2.10.19.01), inv.nr. 6, persoonskaart R.J. Rijts; De vraagbaak. Almanak voor Suriname 1925 (Paramaribo 1924) xlvi.

335 De locatie van hun drukkerij blijkt uit een krantenartikel over een burenruzie, waarbij ene Manoel een

fles heeft gegooid ‘tegen de drukkerij van de gebroeders Rijts’ en daarna voor het Kantongerecht moest voorkomen. 'Kantonregercht', De West 25 maart 1919. Zie ook de vermelding van De Nimrodbeweging in Michiel van Kempen, ‘Bijlage II Lijst van boekhandels, drukkerijen, uitgeverijen etc. in Suriname, 1772- 2000’ van Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 5. Bijlagen (Paramaribo 2002) 21. Het tijdschrift De Neger-Christenen, verschenen in 1927, had als adres van het ‘redactiebureau’ ook de Zwartenhovenbrugstraat staan, nummer B.R. 160. Het kan dat het dus in dezelfde drukkerij gedrukt is als de drukkerij die in 1919 is vermeld in De West, al wordt op de laatste pagina ‘erven H. van Ommeren’ vermeld, wat doet vermoeden dat de bekende drukker-politicus-uitgever Harry van Ommeren dit blad gedrukt heeft. J. Rijts, De Neger-christenen, 1.

336 'Officieele berichten', Suriname (4 januari 1910); 'Officieele berichten', De West (4 mei 1915);

'Gouvernements besluiten', De Surinamer (6 mei 1915; 'Een beroerwekkende prediker', Suriname (14 oktober 1921).

inkomstenbelasting in de districten Beneden-en Boven-Saramacca.337 Zijn broer Johannes werkte sinds in ieder geval 1908 tevens voor de politie als agent vierde klasse, maar is in 1913 ‘eervol ontslag verleend wegens gebleken ongeschiktheid voor den politie dienst’. 338 In september 1918 is ook Rudolf ontslagen, vanwege (vermeende) betrokkenheid bij de zaak van Johannes, die werd berecht wegens het verspreiden van pamfletten tegen districtscommissaris M. Nassy, waarin hij zichzelf als zwarte profeet beschreef. Johannes werd door de kranten als ‘krankzinnig’ neergezet en werd tot drie maanden openbare tewerkstelling veroordeeld wegens belediging, maar werd na hoger beroep vrijgesproken vanwege ‘formeele fouten’. 339

Ellen Klinkers beschrijft in haar grondige monografie over de geschiedenis van de Surinaamse politie hoe de politie in de eerste dertig jaar van de twintigste eeuw significant toenam in mankracht, van 172 agenten in 1895 naar een hoogtepunt van 265 in 1921.340 Rond de reorganisatie die in 1895 plaatsvond, was er discussie over de etnische samenstelling van het korps. De loyaliteit van lokale agenten werd betwijfeld, men zou wellicht te zwak optreden als ze ‘te dicht bij het volk’ stonden. Na 1900 won echter de visie dat de agenten die ‘inzicht in de samenleving’ hadden en lokale talen als Sranantongo en Javaans spraken, juist een meerwaarde hadden boven agenten met beheersing van het Nederlands. In 1927 was de overgrote meerderheid van de agenten creools. Javanen en Hindoestanen vormden een kleine meerderheid.341

Klinkers benadrukt hoe de politie samen met de buitengewone agenten, de bospolitie en het leger ‘een netwerk [vormden] van machtsrelaties en ordehandhavers dat de koloniale macht staande moest houden’.342 De inclusiviteit van de lokale bevolking in

deze machtsmachine was, mits het risico op sabotage van binnenuit niet al te hoog was, dus een slimme zet vanuit de koloniale macht. Voor de nieuwe agenten gaf een carrière in de politie daarnaast een kans op sociale zekerheid, al bleven, zo stelt Klinkers, de

337 'Officieele berichten', De West (22 september 1914); 'Gouvernements besluiten', De Surinamer (20 april

1916).

338 'Van stad en land', Suriname (3 november 1908); 'Officieele berichten', De West (27 mei 1913), tevens

vermeld in 27-05-1913. De West; tevens vermeld in 'Officieele berichten', Suriname (30 mei 1913). Het Surinaamse politiearchief is tijdens de staatsgreep van 25 februari 1980 verloren gegaan door brand en meer archiefinformatie is daarom niet beschikbaar. Aan de hand van krantenartikelen kan echter toch een beeld geschetst worden. Tevens biedt Ellen Klinkers' grondige monografie over de Surinaamse politie, gebaseerd op onder andere archieven van de gouverneur, het Nederlandse ministerie van koloniën, de Koloniale Staten en het Surinaamse ministerie van Justitie en Politie, enige context. Klinkers, De

geschiedenis van de politie in Suriname (Amsterdam 2011).

339 Gouvernementsjournaal 2717 (Paramaribo 1918); 'Een krankzinnige', Suriname (9 juli 1918),

'Kantongerecht', De West (2 augustus 1918); 'Zaak Rijts', De West (19 november 1918); 'Een beroeringwekkende prediker', Suriname (14 oktober 1921). 14-10-1921.

340 Klinkers, De geschiedenis van de politie in Suriname, 68. 341 Ibidem, 70-71.

salarissen en promotiekansen van agenten vierde klasse laag. ‘Voor agenten vierde klasse met een gezin was het vrijwel onmogelijk rond te komen.’343 Het is dus interessant dat

juist een oud-agent voorzitter zou worden van een vereniging die, hoewel zij de koloniale macht nooit rechtstreeks uitdaagde, wel de heersende denkbeelden over de maatschappelijke verhoudingen binnen Suriname ondermijnde. En Rudolf Rijts zou, samen met zijn broer die eveneens oud-agent was, juist de politie in de jaren 1918-1924 zoveel kopzorgen geven. Tegelijkertijd kan het ook dat Rudolfs ontslag hem sterker heeft overtuigd in zijn meningen. Hij maakte in ieder geval gebruik van zijn kennis van het vak toen hij in de herfst van 1921 elke avond opnieuw zou worden opgepakt vanwege de ‘onrust’ die zijn straatpreken teweegbrachten. In de woorden van De West:

Nadat haar de juistheid der klachten gebleken was, verzocht zij [de politie] den heer Rijts met zijn prediking te staken. Deze [Rudolf Rijts] weet echter, als oud-politieman, dat er geen bepaald verbod is tegen straatprediking en weigert daarom de aanmaning der politie op te volgen.344

Zodoende verliet Rijts elke avond het politiebureau weer, om de volgende dag weer te worden binnengebracht, tot hij bij een van zijn verhoren vroeg om een gesprek met de nieuwe gouverneur, Aarnoud van Heemstra, om een einde te maken aan deze cyclus, een verzoek dat werd verhoord.345 Uiteindelijk zou zijn voorkennis van het politiewezen echter weinig helpen en is hij enkele dagen na zijn gesprek met gouverneur Van Heemstra gedwongen opgenomen in Wolfenbüttel, de psychiatrische inrichting van Paramaribo.

Binnen een jaar na deze opname werd Rijts penningmeester van de UNIA. Hij was een bekend figuur vanwege zijn straatpredikaties, die veel bekijk trokken, maar de media beschreven hem veelal als een ‘krankzinnige’. Het penningmeesterschap en voorzitterschap van de UNIA geven echter een ander beeld van de man. Tijdens zijn voorzitterschap in 1924 bleef Rudolf Rijts op straat prediken, iets wat de kranten ook met

343 Ibidem, 85.

344 'De straatprediker', De West (14 oktober 1921).

345 Van Heemstra was gouverneur sinds mei 1921, na interim-gouverneur Lambertus Johannes Rietberg die

gouverneur Staal in december 1920 opgevolgd had. De West schrijft over het bezoek van Rijts aan Van Heemstra: ‘Zijne Excellentie was bereid om den straatprediker te ontvangen. In het onderhoud, dat hedenmorgen plaats vond, sprak de Landvoogd den heer Rijts gemoedelijk toe. Hij wees er op, dat alle godsdiensten aanspraak hebben op gelijke bescherming. Daarom kan de Overheid niet toestaan, dat de heer Rijts in het openbaar predikt op een wijze die aanstoot geeft aan andersdenkenden. De Gouverneur gaf hem daarom den raad om zijn prediking te staken en herinnerde hem aan het bijbelwoord, dat men gehoorzaamheid verschuldigd is aan de Overheid.
Dit laatste werd door den prediker erkend, doch hij deed niet de belofte dat hij met de straatprediking zou ophouden. Meer en meer krijgt men den indruk, dat men te doen heeft met een dweper, die niet naar rede luistert, zoodat het waarschijnlijk is dat een onderzoek naar zijn geestvermogens zal worden ingesteld.’ Ibidem.

elkaar in verband brachten. In het najaar van 1924 verloor Rijts echter ongeveer tegelijkertijd zijn vergunning om te prediken én werd bij de UNIA een inval gedaan, waarna Rijts en de secretaris, ene Christiaan As, ieder een boete kregen van 125 gulden vanwege het ‘zetten van gelagen zonder vergunning’, het houden van danspartijen en feestelijkheden zonder vergunning’ en ‘het ontduiken der belasting op publieke vermakelijkheden’.346 Dit was niet het laatste nieuws van de vereniging, maar het lijkt erop dat de koloniale overheid toen wel een gerichte actie heeft ondernomen tegen de ‘beweging’, en Rijts zowel op straat als in de verenigingskwartieren heeft geprobeerd te raken.

De laatste jaren van de UNIA

In 1925 en in 1926 haalde de UNIA nog enkele keren het nieuws. In 1925 schreef De West dat de UNIA, in dit artikel opeens ook de Negerbond genoemd, ‘in onze kolonie (...) eenigszins in discrediet [was] geraakt, omdat de leiders een richting insloegen die niet konden worden goedgekeurd’. Nu had De West een bijeenkomst bijgewoond waarin de vereniging onder leiding van een nieuwe voorzitter, ene J.J. Vriese, nieuwe doelen formuleerde. De krant reageerde positief: ‘Met die uiteenzetting kunnen wij ons niet alleen geheel vereenigen, maar wij meenen dat de Bond aldus een nuttige instelling kan worden in onze samenleving en van ieder weldenkende steun verdient’.347 Vriese sprak uit dat ‘overal in de wereld’ ‘groepen van gelijksoortige wezens’ zich aansloten ‘om de onderlingen belangen te behartigen en te trachten zich te verheffen’. Hij vervolgde:

De Chineezen hebben hun Kong Ngie Tong, de Nederlanders hun erbond. Waarom zou de Neder ook niet zijn verbond hebben? De Surinaamsche Negers prijzen het vrijzinnig bestuur waaronder zij leven. Als zij zich aaneensluiten, dan is dit om hun specifief [sic] groepsbelang te behartigen, waarbij echter elke gedachte aan opstand uitgesloten is.348

Zo distantiëerde Vriese zich van het beleid van zijn voorgangers, waarmee vermoedelijk Rudolf Rijts’ bestuursperiode is bedoeld, die als we tussen de regels doorlezen voor Vriese c.s. te veel de weg van ‘opstand’ in was gegaan.

J.J. Vriese is naast van zijn voorzittersschap van de UNIA bekend als samensteller van een brochure over de geschiedenis van het ‘Negerras’, uitgegeven in 1926 namens de ‘Neger Vereeniging’ in Suriname. Of dit hetzelfde orgaan was als de UNIA alias de

346 'Uitspraken', De West (21 november 1924).

347 'Universal Negro Improvement Association', De West (24 november 1925). 348 Ibidem.

Negerbond, is niet bekend.349 Onder leiding van Vriese heeft de UNIA in oktober 1925 een zieken- en ondersteuningsfonds opgericht. De afdelingssecretaris J.C. de Neuze bedankte in een advertentie ‘allen, die, trots alle tegenwerking, ertoe hebben medegewerkt tot het welslagen van het fonds, waarvan de leden nu reeds een ruim gebruik maken’.350 Het fonds had een eigen arts, de heer L. O. Themen, en een apotheker, A.S. del Castiljo. Een andere advertentie schreef:

Vrienden, makkers, landgenooten ! Ziet toe ! De tijd wordt voor U en gezin h a r d e r en h a r de r.