• No results found

3. Straatpredikers en de Surinaamse Universal Negro Improvement Association

3.5 De reactie van de koloniale staat op de gebroeders Rijts en de

De koloniale overheid stelde zich enerzijds relatief welwillend op tegenover de UNIA en de gebroeders Rijts, zeker vergeleken met landen in de regio. De UNIA werd door de gouverneur erkend als officiële organisatie, en ook Rudolf Rijts kreeg gehoor bij de gouverneur toen hij daar om vroeg nadat hij telkens werd opgepakt in 1921. Ook was het orgaan van de UNIA, tijdschrift Negro World, in andere landen verboden, maar kon het in Suriname in 1926 openlijk bediscussieerd worden in de pers, ondanks het bestaan van een censuurwet sinds 1922 die de publicatie van ongewenste uitgaven kon tegengaan. 442

In Brits-Guiana werd daarentegen in mei 1919 door gouverneur C. Clementi aan de Amerikaanse consul in Georgetown gevraagd in het geheim inlichtingen in te winnen in de Verenigde Staten over Negro World en andere publicaties. 443 Eveneens in 1919 werd de import van Negro World in Brits Honduras verboden door de plaatselijke gouverneur. Historicus W.F. Elkins schrijft in zijn artikel over de repressie van Negro World in de Cariben dat dit was ‘after he read an article in which Marcus Garvey declared that the former German colonies in Africa should not be given to England nor returned to Germany.” (…) Through the auspices of the British ambassador in Washington, Walter also sought to have the paper suppressed in the United States’.444 Zoals vermeld werd ook UNIA-afgevaardigde Tobitt in Suriname niet alleen toegelaten maar ook officieel ontvangen door de gouverneur, waar hij in Trinidad niet is binnengelaten.

Tot 1929 was de Centrale Inlichtingendienst, die op antikoloniale activiteiten screende, alleen gefocust op Nederlands-Indië, pas daarna ook op Suriname.445 In de

jaren dertig nam in Suriname de angst voor revolutionaire activiteiten toe, met als gevolg een nieuwe censuurwet in 1933, waarmee de procureur-generaal de gouverneur wilt voorstellen om een artikel van Louis Doedel niet te publiceren.446 1933 was het jaar dat Anton de Kom in Suriname kwam, er rellen uitbraken rond zijn arrestatie en hij terug naar Nederland werd gedeporteerd. In tegenstelling tot de jaren twintig stond het land toen wel op scherp. Ook werden in de jaren dertig Javaanse migranten gevolgd die

442 In 1922, opgenomen in het Gouvernementsblad van 1922: 'onder n0 43: de resolutie van 9 juni 1922, n0

1982, bepalende de plaatsing in het Gouvernementsblad van de op 4 Mei 1910 te Parijs ondertekenen regeling tot beteugeling van de verspreiding van ontuchtige uitgaven’.

443 W.F. Elkins, ‘Suppression of the “Negro World” in the British West Indies”, Science & Society 35-3

(1971) 66.

444 Ibidem, 64.

445 Brontoelichting bij publicatie van Huygens Instituut, 'Taakopvatting en werkterrein van de C.I.'.

http://resources.huygens.knaw.nl/rapportencentraleinlichtingendienst/inleiding/3-taakopvatting#f (geraadpleegd op 17 april 2018).

contacten zouden hebben met Indonesische nationalisten. Ook in creoolse hoeken namen antiautoritaire spanningen toe: stukken in het Geheim Archief in Den Haag reppen over het gebruik van Sranantongo als politieke ‘geheimtaal’ omdat de autoriteiten het niet spraken.447

De zwarte emancipatiebeweging in Suriname vond dus echter plaats voordat de koloniale autoriteiten echt vreesden voor antikoloniale activiteiten. De ruimte die de garveyistische sympathisanten kregen, paste in het beleid waarin ook andere etnische organisaties geaccepteerd en zelfs gestimuleerd werden zich te ontwikkelen. Hoefte beschrijft dat het zichzelf organiseren in verenigingen een belangrijp onderdeel vormde van de identiteitsvorming en emancipatie van de Javaanse en Hindoestaanse migranten, en dat het tevens overheidsbeleid was dat deze etnische verschillen zich zo ontwikkelden. Sommige organisaties zijn zelfs deels opgezet door overheidsbeambten. Dit maakte deel uit van de visie van etnische differentiatie boven assimilatie, die in de jaren dertig echt aan de oppervlakte zou komen onder het beleid van gouverneur Kielstra maar ook in de jaren twintig al deels te vinden was in de houding tegenover deze verschillende culturele organisaties. De Hindoestaanse organisatie Bharat Uday stond in contact met Indo- Caribische organisaties in Zuid-Afrika, Trinidad en Brits-Guiana, en zodoende werden Indiase nationalistische, anti-Europese en antichristelijke publicaties ontvangen door leden van de Bharat Uday. Toch, schrijft Hoefte, beschadigde dit de relatie met de autoriteiten niet, die kozen voor een inclusieve, pacificerende benadering. Dit gold ook voor de houding tegenover de Javaanse Tjintoko Muljo-vereniging, opgericht door een agent van het immigratiedepartement.

The authorities preferred this placed and low-profile union over the rather unorganized and less predictable migrant groups who increasingly expressed their growing Indonesian nationalistic sentiments by, for example, supporting the Islamic movement Sarekat Islam (...) and the nationalist leader Sukarno who emerged in Java in the 1930s.448

Over de ruimte die de overheid gaf aan soortgelijke creoolse organisaties wijdt Hoefte niet verder uit, maar de relatief welwillende houding ten opzichte van de UNIA kan in dit zelfde licht gezien worden. De koloniale autoriteiten stimuleerden het ontwikkelen van culturele eigenheid vanuit het idee zoals beschreven in Hoofdstuk 1, dat Suriname een plurale samenleving was met etnisch gestratificeerde categorieën, die makkelijker onder

447

Ibidem.

controle was te houden dan een maatschappij met één homogene gekoloniseerde volksklasse.

Toch kon met name Rudolf Rijts niet rekenen op al te veel acceptatie. Zijn preken leverden in 1921 namelijk klachten op van de Joodse gemeenschap, tegen wie hij zich antisemitisch zou hebben uitgelaten.449 Wat Rijts’ uitlatingen over hen waren is niet bekend, maar de krant Suriname schreef dat hij tijdens zijn redevoeringen ‘de hartstochten [wekte] in o.m. antisemitische richting’. Dit zou een ommekeer hebben betekend in de houding van de autoriteiten: ‘men liet hem echter begaan totdat hij door zijn preeken aanstoot gaf o.a. aan de Israëlieten’.450 Daarnaast zou hij te veel overlast veroorzaken door de hoeveelheid toeschouwers die zijn preken trokken. De politie kon hem zoals gezegd niet opsluiten, omdat het volgens de wet niet verboden was om op straat te prediken, maar pakte hem avond na avond op. Hetzelfde krantenartikel dat schrijft over Rijts’ antisemitisme vermeldt tevens dat Rijts’ aanhangers predikers van de Vrije Evangelisatie stenigden ‘omdat zij ongestoord mochten preken en Rijts niet’. Ook in 1924, toen Rijts zijn vergunning verloor, was dat vanwege een vermeende overlast in de straten. Bovendien zou het kunnen dat de leiders van de Evangelische Broedergemeente een vinger in de pap hadden. Te lezen uit het jaarverslag van Barth was het namelijk wel zeer kort na elkaar dat Rijts dreigde ook naar de binnenlanden te trekken, waar de EBG veel missies had, en dat hij haast tegelijkertijd zijn predikvergunning verloor en dat de UNIA - onder zijn leiding - werd binnengevallen en beboet werd voor het ontbreken van de juiste vergunningen. Uiteraard is dit niet zeker te stellen, maar de samenloop van omstandigheden lijkt wel erg toevallig. De autoriteiten konden echter niet zomaar hun gang gaan zonder dat dat debat opleverde in de pers en in de Koloniale Staten. Met name het oppakken van Rijts in 1921 en zijn opname in Wolfenbüttel leidde tot grote discussies over Rijts’ vermeende krankzinnigheid enerzijds en de vrijheid van uitoefening van religie anderzijds. Vanwege de bovengenoemde overlast wilden de autoriteiten in oktober 1921 ingrijpen, maar zij hadden weinig middelen omdat prediken niet bij wet verboden was. Kranten spraken van een ‘leemte’ in de wetgeving; die werd eerst opgevuld door Rudolf Rijts dan maar naar

449 'Rijts', Suriname (18 oktober 1921). De Joodse gemeenschap stamde grotendeels af van Sefardische

plantage-eigenaren die in de zeventiende eeuw vanuit Amsterdam naar Suriname waren gekomen, en in de achttiende eeuw een prominent deel uitmaakten van de maatschappij. Vervolgens was de oorspronkelijke gemeenschap rond het plantagedorp Jodensavanne sterk verminderd in aantal, en waren de Joodse bewoners die naar Paramaribo trokken deels opgegaan in de creoolse elite. De Joden in Suriname waren in de loop van de negentiende en twintigste eeuw uitgegroeid tot een soort creoolse bevolkingsgroep, die niet helemaal hoorde bij de christenlijke blanken, maar ook niet bij de creolen van Afrikaanse afkomst. Zie ook Vink, Creole Jews.

Wolfenbüttel te sturen, en daarna door de wet zelf aan te passen. De krant Suriname stelde vraagtekens bij het op laten nemen van Rijts in het ‘krankzinnigengesticht’. Hij was daar niet ter observatie, maar als verpleegde – als ‘krankzinnige’ dus. Suriname schreef: ‘Wordt het krankzinnigengesticht gebruikt om zich te ontdoen van personen, die als lastig beschouwd worden? Wij kunnen daarin niet berusten en komen later op de zaak terug’451

Ook in de Koloniale Staten, waar men zich ondertussen boog over een nieuwe wet die straatpredikers alleen met vergunning wilde laten optreden – die dus ingetrokken zouden kunnen worden – stelden Statenleden vraagtekens bij de opname van Rijts en bij het nieuwe wetsvoorstel. Het is uiteindelijk aangenomen met acht tegen vier. Tegenstanders waren onder andere de heren Van Ommeren en Hering, die vragen hadden op twee vlakken. Ten eerste zou straatprediken horen bij de vrijheid van godsdienstuitoefening in de vrije ruimte, waar iedereen recht op had. 452 Van Ommeren vroeg zich daarnaast af of er werkelijk voldoende gronden waren voor het treffen van de voorgestelde maatregel. 453 Hering zag problemen tegen de vergunning voor straatprediken omdat alleen protestanten het preken op straat gebruikten als religieus repertoire, en de maatregel dus niet voor iedereen dezelfde consequenties had.454 De heer Hysingh, de procureur-generaal en daarmee de persoon die uiteindelijk verantwoordelijk zou zijn voor het wel of niet verlenen van de vergunningen, meende daarentegen dat er wel voldoende reden was tot aanname van de nieuwe wet omdat wat Rijts zei wel degelijk aanstootgevend was.455

Ten tweede vroegen Herin en Van Ommeren zich af of Rudolf Rijts echt naar Wolfenbüttel had gemoeten, en of de arrestaties door de politie terecht waren. Belangrijk is daarbij dat Hering wees op klassepolitiek. ‘Van dezen man, wiens ontwikkeling niet is beneden het middelmatige wordt daarentegen gezegd dat hij zedenkwetsende taal uit.’ Hij sprak over ‘klassenwetgeving’.

En dan meent Spr. dat Rijts evenveel recht op bescherming door de politie heeft als dit met de andere straatpredikers het geval is. Waarom kiest men thans den armen man? (…) Op grond van dit alles meet Spr. dan ook dat Rijts volkomen vrijheid heeft om in het openbaar te verkondigen dat hij niet in de Mozaïsche wet gelooft, en zijne hoorders te waarschuwen deze wet niet aan te hangen.

451 'Rijts', Suriname (4 november 1921).

452 NA, Handelingen van de Staten van Suriname (Gedrukt), 1866-1968, ( 2.10.44), inv.nr. 25, Koloniale

Statenverslag, 7 november 1922.

453 Ibidem.

454 'Koloniale Staten. Zitting van 14 februari' De West (17 februari 1922). 455 Ibidem.

(…) De politie heeft Rijts naar het politiebureau opgebracht om hem zodoende buiten de gemeenschap te stellen. Men heeft alle pogingen in het werk gesteld om hem achter slot en grendel te houden, maar, zoals wij uit de Memorie van Toelichting lezen, bestaan er geen termen om hem wegens het uiten van zedenkwestende [sic] woorden te straffen. Men zegt dat hij zedenkwetsende woorden uit, dat hij opruiende taal bezit, dat hij rust en orde verstoort, dat hij beleedigende uitdrukkingen gebruikt, maar waarom straft men hem dan niet? Nadat Rijts eenige keeren op het politiebureau was opgebracht, den laatsten keer zelfs een of meer dagen van de gemeenschap was afgesloten, zonder dat de politie termen kon vinden om hem voor den Rechter te brengen heeft men hem ten slotte naar Wolffenbuttel overbracht, waar de man reeds langer dan drie maanden van zijn vrijheid beroofd is. Spr. stelt belang in de zaak van Rijts omdat, al is Rijts een werkman, al is hij een kleine man, hij er recht op heeft om rechtvaardig te worden behandeld. Spr. heeft hem laten opzoeken en van mensen die het van de bewakers hebben, vernomen dat den man eigenlijk niets scheelt, hij redeneert gezond.456

Hering deed vervolgens een verzoek aan gouverneur van Heemstra om Rijts vrij te laten, omdat hij zich zorgen maakte over diens gezondheid.

Dat hij worde vrij gelaten om voor den Gouverneur te verschijnen of om een einde te maken aan zijn gevangenschap, aan de mishandeling jegens hem. In den laatsten tijd slaapt de man niet en dat kan Spr. zich voorstellen. Spr. weet niet of de gedelegeerde Rijts persoonlijk kent. Voor hen, die hem niet kennen, kan Spr. zeggen dat hij is een robuuste man. Hij is schoenmaker van beroep. En wanneer zoo iemand, die gewoon is aan de uitoefening van zijn handenarbeid, gedoemd wordt tot werkloosheid, dan kan Spr. zich wel verklaren dat hij door slapeloosheid wordt overvallen. Ook Spr. zou dat gebeuren. En waar de man geïsoleerd is in een alles behalve aangename omgeving en met het besef dat hem onrecht wordt aangedaan, dan kan het niet anders of de man moet zijne nachten in slapeloosheid doorbrengen. In verband met een en ander zou Spr. den gedelegeerde willen verzoeken of hij hem mededeling zou kunnen doen van het verloop beter het onderzoek naar den gezondheidstoestand van Rijts.457

Het debat ging vervolgens over de vermeende gekte van Rijts. Van Ommeren sprak in de Statenvergadering van 14 februari 1922: ‘Spreker had al jaren de overtuiging dat Rijts aan godsdienstwaanzin lijdt, doch er zijn geleerden, die beweren dat niemand daar vrij van is: Was Rijts evenwel zoo erg, dat hij naar Wolffenbuttel moest? Spreker gelooft dat Rijts werd opgeborgen omdat hij de politie te lastig werd.’458

Hering trok eveneens de ‘paranoia’ en ‘godsdienstwaanzin van Rijts in twijfel, al vond hij sowieso dat ‘de man die zich door den Heiligen Geest gedrongen acht te

456 NA, Handelingen van de Staten van Suriname (Gedrukt), 1866-1968 (2.10.44), inv.nr. 25. Koloniale

Statenverslag, 7 februari 1922.

457 Ibidem.

spreken, behoort niet te kunnen worden opgebracht als wetsovertreder.’ Tijdens zijn verblijf in Wolfenbüttel bleek echter niets vreemds aan de hand, stelde hij: ‘Opmerkelijk is nu, dat Rijts in het gesticht nooit heeft gevraagd naar zijn bijbel. Spreker moet natuurlijk het oordeel van deskundigen eerbiedigen, maar hij herhaalt dat menschen die Rijts in het gesticht hebben gezien en gesproken, niets abnormaals aan hem konden

opmerken en dat hem niets scheelde.’459

Statenlid Leys ging hier tegenin en nam het op voor de procureur-generaal.

‘Spreker kan verklaren, dat niet één, maar drie doktoren de ziekte van Rijts hebben vastgesteld. Hun oordeel wordt niet te niet gedaan door hetgeen de bewakers, of liever personen die bewakers hebben gesproken, aan den heer Hering hebben medegedeeld. Had de heer Hering zijn licht opgestoken bij deskundigen, dan zou hij vernomen hebben, dat de eigenaardigheid van dezen ziektevorm is, dat de patiënten—behoudens het ééne punt

waarop zij malende zijn geheel normaal doen.’460

Psychiatrie als repressie?

Psychiatrie had een bijzondere rol binnen machtshandhaving. Psychiatrie gaat over wat normaal is, voor een individuele patiënt, maar ook voor de maatschappij. Psychiatrie in koloniale setting is nog niet apart onderzocht met betrekking tot Suriname, maar het is een onderwerp met groeiende academische belangstelling.461 Hans Pols onderzocht de geschiedenis van psychiatrie in Nederlands-Indië, waarbij hij concludeert dat en is wel al onderzocht in Nederlands-Indië, waarbij in de Nederlandse koloniale geschiedenis weinig apart onderzocht, maar kent het onderwerp kent groeiende belangstelling groeiende aandacht voor andere koloniale landen.462 In de jaren dertig zou, een lokaal bekende maar

verder vergeten tragedie, in Suriname de eerste vakbondsleider Louis Doedel worden opgepakt en vervolgens in hetzelfde Wolfenbüttel worden opgenomen, zonder dat hij ooit een diagnose heeft gekregen. Hij is daar in de jaren tachtig in stilte overleden, is er nooit meer uitgekomen en heeft ook nooit een proces gehad. De drie maanden van Rudolf Rijts vallen daarmee gezien mee, maar de vragen die zowel de Statenleden Hering en Van

459 Ibidem. 460 Ibidem.

461 HansPols 'The nature of the native mind. Contested views of Dutch colonial psychiatrists in the former

Dutch East Indies' in: S. Mahone en M. Vaughan (red.), Psychiatry and empire (Londen 2007) 172-196.

462 Zie onder meer F.W. Hickling en R.C. Gibson, ‘Decolonization of psychiatric public policy in Jamaica’, West Indian Medical Journal 61-2 (2012) 437-441; Richard Keller, ‘Madness and colonization. Psychiatry

in the British and French Empires, 1800-1962’, Journal of Social History 35-2 (2001) 295-326; Sloane Mahone, ‘The psychology of rebellion. Colonial Medical responses to dissent in British East Africa’, The

Journal of African History 47-2 (2006) 241-258; Sally Schwartz, ‘Colonial lunatic asylum archives.

Ommeren als de redacteur van Suriname (niet onwaarschijnlijk door of beïnvloed door dezelfde Van Ommeren, die naast Statenlid ook hoofdredacteur van Suriname was) stelden, waren niet onterecht: werd opname in de inrichting gebruikt om van ongewenste geluiden af te komen?

In de bundel Psychiatry and empire (2007) benadrukken enkele historici dat de koloniale psychiatrie niet slechts gezien moet worden als een ‘tool of colonial racist oppression’ en dat de geschiedenis ervan subtiel en complex is. ‘Such an acount both over-estimates the power of psychiatrists in imperial contexts and under-estimates the complicated relationship between scientific knowledge and power.’463 Toch kan psychiatrie misbruikt worden door repressieve systemen, zo tonen voorbeelden uit de Sovjet-Unie, Roemenië en de Volksrepubliek China. Zo wordt geschat dat in de jaren 1970 en 1980 een derde van de politieke gevangen in psychiatrische ziekenhuizen was opgesloten. Ook uit andere landen zijn incidentele gevallen van politiek misbruik van psychiatrische opnames bekend.464 Aan de hand van literatuur en het tragische lot van Louis Doedel is aannemelijk dat voor de zaak Rudolf Rijts de psychiatrische behandeling is misbruikt, maar zeker valt dat niet te stellen. De verhalen uit tweede hand van de Statenleden staan pal tegenover elkaar, en of er daadwerkelijk sprake was van geestesziekte is niet te concluderen op basis van het huidige beschikbare bronnenmateriaal. Wel was de koloniale overheid van Suriname gericht op het in de hand houden van ongewenste geluiden in de samenleving. Doedels opname in de jaren dertig en de verbanning in het geval van Anton de Kom waren daarvoor gebruikte strategieën. Straatpreken weken af van de toespraken zoals gehouden door Rier en Comvalius in de zin van dat ze zich afspeelden in de publieke ruimte. Het was een klassiek repertoire voor protestanten, vooral voor evangelisten, maar de preken konden ook een vorm van tegengeluid vormen en waren bijna nooit onomstreden.

In Nederland waren lokaal ook vergunningen nodig. Uit de kranten komen meerdere soortgelijke discussies naar voren over de vraag of mensen wel of niet toegestaan werd op straat hun mening te verkondigen.465 In de negentiende eeuw waren

463 Megan Vaughan, ‘Introduction’ in: Mahone en Vaughan (red.), Psychiatry and empire, 1-16, 9-10.

464Een van deze individuele gevallen vond plaats in Nederland in de jaren 1990, schrijft Robert van Voren.

Robert van Voren, ‘Political abuse of psychiatry. An historical overview’, Schizophrenia Bulletin 36-1 (2010) 33-35; Robert van Voren (red.), Soviet psychiatric abuse in the Gorbachev era (Amsterdam 1989);

G.O.W. Mueller, M. Ayat en N. Adler, Psychiatry under tyranny. An assessment of the political abuse of

Romanian psychiatry during the Ceaucescu years (Amsterdam 1998); R. Munro, Judicial psychiatry in China and its political abuses (Amsterdam 2001).

465 Een artikel over sociaaldemocratische straatpredikers die in 1885 van straat zijn gehaald door de politie

is te vinden in 'Buitenland. Overzicht', Provinciale Drentsche en Asser courant (4 september 1885); In 1924 werd straatprediken tevens verboden in de Nederlandse gemeente Schiedam, wat het NRC

daarnaast in West-Europa politieke bijeenkomsten op straat een steeds populairdere