• No results found

Bedrijfsuitkomsten van agrarische loonbedrijven in de zandgebieden : boekjaren 1973 t/m 1976

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bedrijfsuitkomsten van agrarische loonbedrijven in de zandgebieden : boekjaren 1973 t/m 1976"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

J. v.d. Lely No. 3.105

BEDRIJFSUITKOMSTEN VAN AGRARISCHE LOONBEDRIJVEN

IN DE ZANDGEBIEDEN

Boekjaren 1973 t/m 1976

O k t o b e r 1 9 8 1

# -

f C

% U U 3 . 1 0 T

^ lEMMt ^ SIGN". U*-°

** rn &

EX.

HO-. c

MLVi

, BIBLIOTHEEK ,

%|W*

N

Landbouw-Economisch Instituut

Afdeling Landbouw

KI

(2)

Inhoud

Biz.

WOORD VOORAF 5

SAMENVATTING EN CONCLUSIES 7

1. INLEIDING 1 2

1.1 Doel van het onderzoek 12 1.2 Opzet van het onderzoek '3 1.3 Keuze van de bedrijven '3 2. ENKELE BEDRIJFSGEGEVENS '5

2.1 Vestiging '5

2.2 Bedrij fsgrootte 15 2.3 Arbeidsbezetting 16 3. HET MACHINEPARK 18

3.1 Aankoopwaarde en nieuwwaarde van het machinepark 18

3.2 Fiscale boekwaarde van het machinepark 21 3.3 Berekening van de bedrijfseconomische afschrijving 23

3.4 Samenstelling van het machinepark 23 3.5 Waardevermindering van de verkochte machines 26

4. DE BEDRIJFSRESULTATEN 29 4.1 Gemiddelde opbrengsten per bedrijf 29

4.2 Geldopbrengst en machinebenutting 32 4.3 Gemiddelde kosten per bedrijf 34 4.4 Bedrijfseconomische winst 38 4.5 Bedrijfsresultaten per ƒ 100,- nieuwwaarde

machinepark 40 5. DE OMVANG VAN HET VERMOGEN 45

5.1 Fiscale balans 45 5.2 Bedrijfseconomische balans 48

5.3 Mutaties in het eigen vermogen 49

BIJLAGEN

la. Specificatie van de aankoopwaarde van het machinepark 52 lb. Specificatie van de nieuwwaarde van het machinepark 53 2. Procentuele verdeling van h«e aankoopbedrag

machine-park naar soort machine 54

(3)

Woord vooraf

In verband met de moeilijke economische en financiële positie van vele agrarische loonbedrijven en het grote belang van deze bedrijfstak voor het goed functioneren van de Nederlandse land-bouwbedrijven, is van verschillende zijden gepleit voor meer be-drijfseconomisch onderzoek bij loonbedrijven.

In dit rapport zijn de resultaten neergelegd van het onder-zoek bij een aantal loonbedrijven die werkzaam zijn in de zand-gebieden (Oostelijk, Centraal en Zuidelijk Zandgebied) van Neder-land.

De resultaten van dit onderzoek zijn zowel van belang voor de loonwerkers en hun organisaties als voor instellingen die bij voorlichting en kredietverlening aan loonbedrijven en werktuigen-coöperaties zijn betrokken. Ook kunnen de uitkomsten bijdragen tot meer inzicht in, en dus ook tot een verbetering van, een ver-antwoorde vaststelling van de tarieven van de verschillende loon-werkzaamheden.

Veel dank is verschuldigd aan de ondernemers die door hun medewerking en het beschikbaar stellen van hun boekhoudkundige gegevens dit onderzoek mogelijk hebben gemaakt.

Het onderzoek is verricht door J. v.d. Lely van de afdeling Landbouw. In de verzameling en bewerking van het cijfermateriaal heeft E. Heemsbergen een groot aandeel gehad.

De Directeur,

Den Haag, oktober 1981

^

(4)

Samenvatting en conclusies

1. In dit rapport wordt verslag gedaan van een onderzoek naar de bedrijfsresultaten van een groep van 19 loonbedrijven in de zandgebieden van Overijssel, Gelderland en Noord-Brabant. Het onderzoek heeft betrekking op de periode 1972 t/m 1976 en is gebaseerd op de beschikbare gegevens uit de door of voor deze bedrijven gevoerde fiscale administraties. Het doel van het onderzoek is een inzicht te verkrijgen in de rentabiliteit en de financiële positie van loonbedrijven in de zandgebieden.

2. Enkele bedrijfsgegevens van het "gemiddelde" loonbedrijf van de groep van 19 bedrijven in 1976 zijn:

- het gemiddelde oprichtingsjaar is 1950 - het werkgebied heeft een straal van 1 1 kilometer

- het loonwerk wordt voor 90% bij vaste klanten uitgevoerd - het machinepark heeft een nieuwwaarde van:

machines van 0 t/m 10 jaar ƒ 712.300,-oudere machines ƒ 68.200,-totaal nieuwwaarde ƒ

780.500,-Na 10 jaar zijn de machines volledig of tot op geringe rest-waarde afgeschreven. Deze machines (8,7% van de totale nieuw-waarde) worden meestal als reservemachines beschouwd, waar-voor niet meer op een opbrengst van betekenis wordt gerekend. De gemiddelde arbeidsbezetting in omgerekende volwaardige ar-beidskrachten (v.a.k.) bedraagt:

ondernemers 1,37 meewerkende gezinsleden 0,47

betaald personeel 3,32 totaal 5,16 v.a.k.

Zoons van de ondernemers die geen medefirmant zijn, maar in loondienst, zijn opgenomen onder betaald personeel 3. De grootte van een loonbedrijf kan worden aangegeven met de

totale nieuwwaarde van het machinepark. Met behulp van bere-kende kengetallen per ƒ 100,- nieuwwaarde machinepark kunnen loonbedrijven dus onderling worden vergeleken en kan in gro-te lijnen een ontwikkeling van een loonbedrijf worden aange-duid.

In de periode 1972 t/m 1976 is op de onderzochte groep loon-bedrijven de nieuwwaarde toegenomen met 106%. Indien deze stijging wordt herleid tot het prijspeil van 1972, dan blijkt

(5)

5

80 15 100

4

81 15 100

5

79 16 100

5

78 17 100 de capaciteit van het machinepark met 41% te zijn toegenomen.

Worden alleen de machines van 0 t/m 10 jaar in aanmerking genomen, dan is de uitbreiding van de capaciteit van het machinepark 33% geweest.

4. Bij de 19 loonbedrijven was de procentuele samenstelling van de brutogeldopbrengsten gemiddeld als volgt: (in procent)

1973 1974 1975 1976 opbrengsten landbouwbedrijf

agrarisch loonwerk

loonwerk buiten de landbouw totaal

De opbrengsten uit agrarisch loonwerk zijn samengesteld uit de opbrengsten van de dienstverlening en de opbrengsten van de daarbij geleverde bestrijdingsmiddelen en grond- en hulp-stoffen.

5. In de beschouwde periode van 1972 t/m 1976 waren de gemiddel-de bedrijfsuitkomsten van gemiddel-de groep van 19 loonbedrijven in de zandgebieden ongunstig, zoals blijkt uit de onderstaande gemiddelden per bedrijf in guldens.

1973 1974 1975 1976 Totaal brutogeldopbrengsten (a) 305.620 357.040 410.590 444.630 AF: fiscale kosten:

afschrijvingen 68.260 77.840 83.470 89.510 betaalde rente 11.470 13.890 15.980 19.050 overige uitgaven 182.010 217.260 236.750 265.230 totaal fiscale kosten (b) 261.740 308.990 336.200 373.790 Fiscale winst (a-b = c) 43.880 48.050 74.390 70.840 AF: verschil tussen (hogere)

bedrijfseconomische & fiscale

afschrijving op machines (d) 8.200 13.630 17.960 19.350 herberekening winst (c - d = e)

AF: berekende kosten:

berekend loon ondernemer(s) toeslag voor bedrijfsleiding berekend loon gezinsleden berekende rente

eigen vermogen

totaal berekende kosten (f) 51.670 58.810 69.860 81.870 Bedrij feconomische winst/verlies

(e- f) -15.990 -24.390 -13.430 -30.380 35.680 24.410 7.360 8.240 11.660 34.420 28.130 8.570 9.540 12.570 56, 34. 9. 11. 13. .430 .860 .890 .410 .700 51, 41, 10, 14, 16, .490 .210 .620 .020 .020

(6)

40 A5 8 1 6

(in procent)

40 45 8 1 6

' 40

45 8 1 6 40 43 9 1 7 1973 1974 1975 1976 Arbeidsopbrengst per v.a.k. 18.600 20.300 26.200 26.100 Arbeidsopbrengst ondernemers

(per ondernemer) 13.100 10.200 24.300 15.700 6. Bij de 19 loonbedrijven was de procentuele samenstelling van

de betaalde en berekende kosten gemiddeld als volgt:

1973 1974 ._ 1975 1976

arbeidskosten en bedrijfsleiding machinekosten (exclusief rente) rente

kosten onroerende goederen (exclusief rente) overige kosten

totaal 100 100 100 100 7. Wanneer de gemiddelde bedrijfsresultaten worden uitgedrukt

per 100 gulden nieuwwaarde van het machinepark, ontstaat het volgende overzicht :

1973 1974 1975 1976 totale opbrengsten ƒ58,45 ƒ56,17 ƒ55,92 ƒ53,37 totale kosten (inclusief

bedrijfsleiding) ƒ61,97 ƒ60,63 ƒ58.04 ƒ57,62 bedrijfseconomische

winst/verlies -ƒ 3,52 -ƒ 4,46 -ƒ 2,12 -ƒ 4,25 De opbrengsten per 100 gulden nieuwwaarde van het machine-park daalden met gemiddeld circa 3% per jaar, terwijl de kosten verminderden met gemiddeld ruim 2% per jaar.

8. Het balanstotaal van de fiscale balans (gemiddeld per bedrijf) steeg van ƒ 271.000,- per 31 december 1972 tot ƒ 430.000,-per 31 december 1976, een stijging van 59%. Het eigen ver-mogen nam met 50% toe van ƒ 143.000,- tot ƒ 214.000,-. De stijging van het vreemd vermogen was derhalve groter, name-lijk 69%.

In de beschouwde periode werd de fiscale solvabiliteit iets lager, het aandeel van het eigen vermogen in procent van het balanstotaal daalde van 53% naar 50%.

9. Het balanstotaal van de bedrijfseconomische balans (gemid-deld per bedrijf) steeg van ƒ 284.000,- per 31 december 1972 tot ƒ 467.000,- per 31 december 1976, een stijging van 64%. Het eigen vermogen nam met 61% toe van ƒ 156.000,- tot ƒ 251.000,-. Het vreemd vermogen steeg met 69%.

(7)

De bedrijfseconomische solvabiliteit daalde slechts weinig, het aandeel van het eigen vermogen in procent van het balans-totaal daalde namelijk van 55% per 31 december 1972 tot 54% per 31 december 1976.

De totale toename van het eigen vermogen van ƒ 94.700,- ge-durende de vermelde periode komt overeen met gemiddeld ƒ 23.675,- per bedrijf per jaar.

Deze toename is het saldo van:

herwaardering machinepark f

20.800,-berekend loon en bedrijfsleiding " 52.050,-berekende rente " 13.500,-bedrijfseconomische winst/verlies - "

21.050,-saldo privé-onttrekkingen min

toevoegingen - " 41.625,-gemiddelde toename eigen vermogen ƒ 23.675,-per bedrijf 23.675,-per jaar

10. Bij de groep van 19 bedrijven is in de beschouwde periode de toename van de brutogeldopbrengsten van het loonwerk achter-gebleven bij de uitbreiding van het machinepark. Deze rela-tieve daling van de bruto-opbrengst loonwerk kan zowel een gevolg zijn van een te lage of dalende machinebenutting als van het in rekening brengen van te lage tarieven dan wel een combinatie van beide mogelijkheden

Het in rekening brengen van tarieven die lager zijn dan de advies tarieven kan een poging zijn om klanten te behouden of om ten koste van andere loonbedrijven alsnog tot een betere machinebenutting te komen. Wanneer er in een bepaald gebied sprake is van een overcapaciteit aan bepaalde machines zal het echter door de, op korte termijn gezien, inelastische vraag naar loonwerk moeilijk zijn om door het berekenen van lage tarieven tot een hogere geldopbrengst per machine te komen.

11. Ieder jaar worden door de Gewestelijke Raden - op advies van de Commissie Landbouwambachten - van het Landbouwschap ad-viestarieven voor agrarisch loonwerk vastgesteld. Deze ta-rieven zijn gebaseerd op voorcalculaties die betrekking heb-ben op normale werk- en weersomstandigheden en op een norma-le machinebenutting per jaar.

Wanneer de bruto geldopbrengsten uit loonwerk voortdurend bij de voorcalculaties achterblijven, zowel door hoeveel-heids- als door prijsverschillen, zullen de bij de bereke-ning van de adviestarieven betrokken partijen zich moeten afvragen of, en in welke mate, een heroriëntatie ten aanzien van de uitgangspunten voor de tariefberekening of de poli-tiek ten aanzien van de in rekening te brengen tarieven no-dig is. Dit geldt dan met name voor de bepaling van de nor-male machinebenutting en daarmee voor de hoogte van de

(8)

af-schrijving per machine en de te hanteren normen voor de be-drijfsleidersvergoeding.

Ten aanzien van de te hanteren opslag voor bedrijfsrisico en winst geldt dat, aangezien het loonbedrijf werkt in een "markt" met veel vragers naar en veel aanbieders van loon-werk, het zeer de vraag is of deze in de praktijk kan worden gerealiseerd.

12. Bij het onderzoek is gebleken dat de door of voor de bedrij-ven gevoerde administraties ten aanzien van de specificatie van de opbrengsten over het algemeen weinig informatie be-vatten. Gegevens over de omvang van het werk (machinebenut-ting) en gegevens over de geldopbrengst per eenheid werk ontbreken.

Inzicht in de bedrijfsgegevens is echter een eerste vereiste om een goede bedrijfseconomische voorlichting door de voor-lichtingsdienst en door de organisaties BOVAL en FLEC moge-lijk te maken.

Een overzicht van het machinepark en een specificatie van de opbrengsten uit loonwerk zijn hierbij in ieder geval onmis-baar.

Berekeningen, zoals bijvoorbeeld voorcalculaties van de ta-rieven, moeten kunnen worden getoetst aan de werkelijke uit-komsten van het loonbedrijf.

De commissie "Bedrijfsadministratie" van de Landelijke Raad voor de Bedrijfsontwikkeling heeft in een rapport aangegeven hoe een bedrijfsboekhouding voor agrarische loonbedrijven dient te worden ingericht om zowel voor fiscale als voor be-drijfseconomische doeleinden te kunnen worden gebruikt. 13. Naarmate het eigen vermogen in procenten van het totale

ver-mogen daalt, zal het aantrekken van vreemd verver-mogen moeilij-ker en in ieder geval duurder worden. Uit de gegevens is wel gebleken dat over het algemeen bedrijven met ongeveer 30% of minder eigen vermogen, die bovendien geen zekerheden van bui-ten het loonbedrijf kunnen bieden, wel aangewezen zijn op huurkoopfinanciering. Het bezwaar van deze financieringsvorm is in de eerste plaats dat de prijs aanmerkelijk boven die

van andere financieringsvormen ligt. Een nog groter bezwaar is, dat de looptijd van de lening aanmerkelijk korter is dan de levensduur van de machine die wordt gefinancierd. Een flink gedeelte van de aflossing moet dan uit de winst komen. Maar de hoge rentekosten maken dit dikwijls weer onmogelijk. Het gemiddelde van alle bedrijven geeft aan, dat het vreemd vermogen (exclusief de nog te betalen belasting, sociale

las-ten en overige handelscrediteuren) voor ongeveer 25 à 30% be-staat uit huurkoopfinanciering.

Het verdient aanbeveling te onderzoeken of met behulp van het Borgstellingsfonds voor de Landbouw het aantrekken van goed-koper krediet met een langere looptijd voor agrarische loon-bedrijven mogelijk is.

(9)

1. Inleiding

l.l Doel van het onderzoek

Het loonbedrijf vervult een belangrijke functie bij de werk-uitvoering op de Nederlandse landbouwbedrijven. De Nederlandse landbouwbedrijven betaalden in 1977 ongeveer 600 miljoen gulden aan loonwerk. Er is geen reden te verwachten dat de omvang, dus de betekenis, van dit agrarische loonwerk zal afnemen. De thans toe'gepaste bedrijfsorganisatie op akkerbouw- en rundveehouderij-bedrijven is dan ook in belangrijke mate afhankelijk van een goed functioneren van het loonbedrijf.

De loonbedrijven zijn er gedurende de afgelopen periode over het algemeen wel in geslaagd hun produktiviteit te vergroten door modernisering en door verbetering van de efficiency. Toch waren er wel indicaties van moeilijkheden. De concurrentie tussen de vele, relatief kleine, bedrijven kon bijzonder fel zijn. De totale machinecapaciteit was waarschijnlijk, in verhouding tot de vraag naar loonwerk, aan de ruime kant. Dit kan leiden tot het in reke-ning brengen van te lage tarieven.

Door de nog steeds voortgaande capaciteitsvergroting van ma-chines kan weliswaar, in verhouding tot andere kostensoorten, een besparing op arbeidskosten worden bereikt. Maar een vergrote ma-chinecapaciteit met een vaste arbeidsbezetting moet wel volledig kunnen worden benut. Dit betekent voor loonbedrijven een noodza-kelijke toeneming van de werkzaamheden. Maar bij een gegeven vraag naar loonwerk in een bepaald gebied, zal capaciteitsvergroting ge-paard moeten gaan met inkrimping van het aantal machines, dus van het aantal loonbedrijven. Een felle concurrentie op basis van niet-kostendekkende tarieven gaat begrijpelijkerwijze hieraan vooraf.

Verder leek de financiële positie van loonbedrijven vaak zwak te zijn. Een tekort aan risicodragend vermogen kan dan lei-den tot relatief dure en dikwijls ook ondoelmatige financierings-vormen.

Gegevens die meer inzicht kunnen verschaffen over deze be-drijfstak waren er nauwelijks. Toch is het, niet alleen voor de bedrijfstak van het loonbedrijf maar ook voor de landbouw in zijn geheel, van belang een beter inzicht te hebben in de economische situatie van het loonbedrijf. Inzicht dus ook in eventuele be-dreiging voor de continuïteit in de bedrijfstak. Stuk voor stuk belangrijke redenen om dit onderzoek te verrichten.

(10)

1.2 Opzet van het onderzoek

Voor het genoemde onderzoek is het belangrijk dat een bepaald machinepark (bijvoorbeeld in verband met de afschrijvingen) enkele jaren kan worden gevolgd. Daarom is er naar gestreefd het onder-zoek te betrekken op een aaneengesloten periode van vier jaren. Er is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van beschikbare gegevens uit de door of voor de bedrijven gevoerde administraties. Deze,

in opzet en uitvoering onderling verschillende, administraties zijn bewerkt om te komen tot vergelijkbare gegevens.

Dit onderzoek heeft zich beperkt tot de groep van grotere

particuliere loonbedrijven. De landbouwwerktuigen-exploiterende coöperaties zijn dus niet in het onderzoek betrokken.

Verder zijn de kleine loonbedrijven (die dikwijls nevenbe-drijf zijn van een landbouwbenevenbe-drijf) buiten beschouwing gebleven.

Van de grotere particuliere loonbedrijven zullen drie groepen van elk _+ 20 bedrijven bij het onderzoek worden ingeschakeld,

namelijk van:

a. bedrijven werkzaam in zandgebieden b. bedrijven werkzaam in akkerbouwgebieden c. bedrijven werkzaam in weidegebieden

In dit rapport zijn de resultaten opgenomen van een groep van 19 bedrijven, werkzaam in de zandgebieden.

1.3 Keuze van de bedrijven

Om een keuze uit het beschikbare adressenmateriaal te kunnen maken, moest eerst worden bepaald welke bedrijven voor inschake-ling in het onderzoek in aanmerking zouden kunnen komen. Bij deze keuze zijn "voorwaarden" gesteld ten aanzien van de volgende pun-ten:

a. Bedrij fsgrootte

De bedrijven moeten minstens 4 trekkers in exploitaite hebben. Bij deze minimumbedrijfsomvang is meestal sprake van een arbeids-bezetting van ongeveer 3 personen.

b. Aard van het loonwerk

Minstens 50% van het loonwerk moet worden verricht in de land-bouw. Loonbedrijven die het grootste gedeelte van hun opbrengst verkrijgen uit grondverzet en ander loonwerk buiten de agrarische sector komen dus niet in aanmerking.

c. Nevenbedrijven

Geen bedrijven met belangrijke andere bedrijfsonderdelen zo-als landbouwmechanisatiebedrijven en landbouwbedrijven. Van deze bedrijven kan geen betrouwbare afzonderlijke resultatenberekening van het loonwerk worden opgesteld.

(11)

d. Gebieden

Het aantal loonbedrijven waaruit de keuze voor het onderzoek in de zandgebieden werd verricht, was als volgt verdeeld:

Overijssel 100 Gelderland 148 Noord-Brabant 20A

Totaal 452 bedrijven

De bedrijven werden op a-selecte wijze gekozen uit het be-schikbare aressenmateriaal. De keuze verliep als volgt:

Tot deelname aan het onderzoek werden uitgenodigd 36 bedrij-ven (hiervan bleken 18 lid te zijn van de BOVAL). Van de gekoze-nen weigerden 6 bedrijven elke medewerking, zodat 30 bedrijven tot deelname bereid waren. Maar hiervan voldeden 7 bedrijven niet aan de gestelde voorwaarden (te veel grondverzet; te veel land-bouw; bedrijfssplitsing). Resteerden voor deelname 23 bedrijven. Van 4 bedrijven was de boekhouding echter helaas ongeschikt voor het onderzoek. Er bleven dus over voor het onderzoek: 19 bruik-bare boekhoudingen (waarvan 11 van BOVAL-leden). De ondernemings-vorm van deze bedrijven was: 13 persoonlijke ondernemingen, 4 ven-nootschappen onder firma, 1 maatschap en 1 besloten vennootschap.

(12)

2. Enkele bedrijfsgegevens

2.] Vestiging

De deelnemende loonbedrijven waren met loonwerk begonnen: voor 1940 : 4 bedrijven

van 1940 t/m 1949 : 2 bedrijven van 1950 t/m 1959 : 10 bedrijven van 1960 of later : 3 bedrijven

Het gemiddelde oprichtingsjaar was 1950. Van 7 bedrijven was de oprichter in 1976 nog eigenaar van het bedrijf. Van de overige bedrijven was (waren) op dat tijdstip de ondernemer(s) al van de volgende generatie. De huidige ondernemers van 1976 waren dit ge-middeld reeds vanaf 1960.

Over het algemeen werd de vestigingsplaats van hun bedrijf door de ondernemers als gunstig beoordeeld.

De afstand tot de verste opdrachtgevers (dus afstand vesti-gingsplaats tot aan de rand van het werkgebied) werd door de onder-nemers als volgt geschat:

4 tot 6 km 8 tot 10 km 12 tot 15 km meer dan 15 km 5 bedrijven 8 bedrijven 4 bedrijven 2 bedrijven

Gemiddeld per bedrijf 11 km (de mediaan was 9 km).

Er werd slechts weinig agrarisch loonwerk verricht buiten dit eigenlijke "vestigingsgebied". Bij verspreid liggende

opdrachtge-vers buiten het vestigingsgebied werd namelijk slechts +_ 3% van

het totale agrarische loonwerk verricht. Naar schatting + 90% van

het agrarische loonwerk werd verricht bij zogeheten "vaste klan-ten".

2.2 Bedrijfsgrootte

Indien de deelnemende bedrijven worden gerangschikt naar nieuwwaarde van het aanwezige machinepark, is de indeling als volgt:

Nieuwwaarde machinepark Aantal bedrijven minder dan ƒ 250.000 ƒ 500.000 ƒ 750.000 ƒ 1.000.000 ƒ 1.250.000 ƒ 1.500.000 ƒ 1.750.000 -ƒ 250.000 ƒ 500.000 ƒ 750.000 ƒ 1.000.000 ƒ 1.250.000 ƒ 1.500.000 ƒ 1.750.000 ƒ 2.000.000 per 1/1/1973 7 8 2 2 -19 bedr. per 1/1/1977 -6 5 4 1 1 1 1 19 bedr.

(13)

Het gemiddeld aantal trekkers per bedrijf was: per J januari 1973: 5,9 stuks en

per 1 januari 1977: 7,2 stuks.

Het gemiddelde per 1 januari 1977 heeft betrekking op: 4 - 5 trekkers per bedrijf 5 bedrijven 6 - 1 0 trekkers per bedrijf 12 bedrijven meer dan 10 trekkers per bedrijf 2 bedrijven totaal 19 bedrijven Andere zelfrijdende machines waren er gemiddeld 5 per bedrijf, waarvan 30% maaidorsers, 16% maishakselaars en 54% grondverzet-machines.

2.3 Arbeidsbezetting

In 1976 waren op de groep van 19 bedrijven in totaal 27 on-dernemers, namelijk 13 x 1 ondernemer, 5 x 2 ondernemers en 1 x 4 ondernemers. Dus gemiddeld 1,42 ondernemer per bedrijf.

De gemiddelde arbeidsbezetting in aantal omgerekende volwaar-dige arbeidskrachten per bedrijf was als volgt:

1973 1974 1975 1976 ondernemers 1) 1,20 1,21 1,29 1,37 meewerkende gezinsleden 0,41 0,41 0,42 0,47 betaald personeel 3,52 3,62 3,40 3,32 totaal per bedrijf 5,13 5,24 5,11 5,16 De spreiding was in 1976 als volgt:

nog geen 3 arbeidskrachten: 3 bedrijven 3 - 4 arbeidskrachten: 4 bedrijven 4 - 5 arbeidskrachten: 6 bedrijven 6 - 8 arbeidskrachten: 4 bedrijven meer dan 8 arbeidskrachten: 2 bedrijven

De arbeid van meewerkende gezinsleden heeft meestal (in 1976 voor 0,36 arbeidskracht) betrekking op administratief werk, waar-onder ook wordt verstaan telefoongesprekken met oprachtgevers, leveranciers, enz.

De arbeidskosten betaald personeel hebben voor _+ 30% betrek-king op los personeel en voor _+ 70% op vast personeel.

1) Door niet volledige beschikbaarheid van enkele ondernemers voor het bedrijf lager dan het gemiddeld aantal aanwezige ondernemers.

(14)

Onder vast personeel is dan ook begrepen het personeel dat wel in vaste dienst is bij de loonwerker, maar 's winters enkele maanden in de wachtgeldregeling wordt opgenomen.

Zoons van de ondernemer die geen medefirmant zijn maar in loondienst, zijn opgenomen onder betaald personeel.

(15)

3. Het machinepark

3.1 Aankoopwaarde en nieuwwaarde van het machinepark

Tot het machinepark zijn alleen die machines en werktuigen gerekend, waarmede loonwerk kan worden verricht. Machines en werk-tuigen voor onderhoud en reparatie van het machinepark, werden tot de hulpwerktuigen gerekend. Op de balans zijn deze "hulpwerktuigen", te zamen met b.v. kantoorinventaris en personenauto's»opgenomen onder "overige inventaris loonbedrijf" (zie regel 7 van bijlage 3 ) .

In tabel 3.1 zijn een aantal gegevens over het machinepark opgenomen, waarmede de ontwikkeling over een periode van 4 jaar wordt aangegeven. In het machinepark zijn alle machines opgenomen die voor loonwerk beschikbaar zijn; ook de oude machines. Oudere machines worden over het algemeen minder intensief gebruikt dan nieuwe machines. Oude machines worden als reservemachines be-schouwd, zodat meestal niet meer wordt gerekend op een opbrengst van betekenis van deze machines. Daarom is bij bepaalde berekenin-gen in dit rapport naast het volledige machinepark ook het machine-park berekend zonder de "oude machines", waarbij de grens getrok-ken is bij 10 jaar. Na meer dan 10 gebruiksjaren werd een machine tot de groep "oude machines" gerekend. Bij de berekening van het aantal gebruiksjaren wordt het jaar van aankoop volledig meegere-kend en wordt het jaar van verkoop niet geteld.

Een andere reden om de grens op tien jaar te stellen is, dat bij de berekeningen van de verschillende loonwerktarieven door de afdeling Landbouwambachten van het Landbouwschap bij ruim 30% van de berekeningen de maximale gebruiksduur van de betreffende machi-ne is gesteld op 10 jaar. Bij de overige 70% van de berekeningen is de gebruiksduur meestal gesteld op 5, 6 of 7 jaar.

Fiscaal zijn de machines met de langst verwachte levensduur toch ook na 10 jaar wel volledig, of tot op geringe restwaarde afgeschreven.

In tabel 3.1 is naast de aankoopwaarde en nieuwwaarde ook de gemiddelde leeftijd van de machines opgenomen. De nieuwwaarde is berekend uit de aankoopwaarde met behulp van het prijsindexcijfer 1)

(exclusief BTW) van landbouwwerktuigen en machines in gebruik bij loonbedrijven.

1) Bron: LEI, berekend uit gegevens IMAG.

(16)

• — \ ,_! <4-l mr~i • i - I i - l T3 CU „O ! - i CU O . Ai M cd

ft

o

fi

• H ,fi CJ cd

a

CU i - i ca 4-1 o u 4-1 eu Ä h

<u->

o co a CU

>

CU 6 0 eu M CD i—l eu Ai a M CU £

a

eu u CU T3

^

en ^4 eu a •a C m 4-1 ca eu •o M cd cd

fi

^^

-d 3 O u cd cd • r - l O C cd • ö H CU eu

e

e cd

>

01 (U e • H . e o cd S M-l CU • H CO 3 T - l ej c • H CO 3 •O

^^

eu . O cd H o o en en m m o o <• m en o o r^ -* en m o o co r^ en <t o o — •

-*

C M O O en 1 — 1 CM i n O O t ^ o m -<r o o CM ^— ^~ O o en • 1 — 1 vO -tf O O

~

o en en o o oo r^ O o en r^ en <n o o o r — cs en o o en oo o o 0 0 en CM en o o en CSI

r*~ O o CM 0 0 vO O O m o oo r^ f-~ en — CM en en O o o o vo en -d- en en -d-vO o o m oo r~ vO o o o o — m I-» 0 0 < f — L T l o o vO m vO m o o

-d--*

m -d-o o i-~

«

~

O o

^-vO vO <r o o

«

r^ vO en o o r~

—>

^

o o 0 0 oo 1 ^ en r~- CM o CM oo en — un CM CM vO CM VD O — m <• —• m — s* — m o vo &•« i n VO " - 1 o -d-o m 6~S en m CN m en en oo CM d -m o oo en o Ai H 13 cd 3 a o CU fi u • H cd • f i cd CJ •!") cd 6 o CU ~ TJ S u ~~-Cd 4 J cd S co ft eu o e O - i - I Ai XI C O ed cd

< e

,

ca eu c • H i f i o cd g eu M eu 3 O

.

CM I H ••n • H 1-1 •a eu , Q * J eu a . eu -a M ed cd £

ft

o o Ai

fi

cd cd eu i—i ed 4-1 O H

.

en Ai 1 J ed

ft

eu

fi

• H X ! O cd

e

CU 13 M cd cd ä s 3 eu • H ! 3 • d 3 O M cd cd • i ~ ï O »—• s 4-1 CO eu

fi

• H X: U ed S

,

<• CO eu

fi

•1-1 X o S 6 eu M eu 13 3 O

.

m IW • i - ) • H

^

13 eu , o u eu

ft

eu 13 u ed ed s 3 3 eu • 1 - 1 C eu T — 1 cd 4-1 O H

,

vO •V iJ cd cd S ft T3 O O > j

fi

cd ed

fi

cd

>

6^S

fi

• H eu 13 u cd cd ä 3 3 eu • H S3 3 O M cd cd •i—) o

^

s 4-1 CO CU

fi

• r 4 X o cd s

fi

ed

>

r-~ co eu

fi

• H Ä O S e CU M eu 13 3 O

fi

cd

>

0 0 co CU

fi

• 1 - 4 Xi a S S eu r - 4 i — l ed

fi

ed

>

.

en

fi

••-I co eu

fi

• H .fi Ü S

s

eu M eu 13 3 O eu T ) IJ ed cd

&

2 3 eu • H 3

o CU 13 M cd cd

&

s 3 eu • H

fi

eu 1-4 cd 4-1 O 4-1 C cd

>

6*8 ^-^ C eu M cd •I—) G • H

•^^

13 •»-) • H 4 - 1 M - l eu eu i - H eu 13 i - H eu 13 13 • H

e

eu O

.

T3 3 O M cd cd • o o T—1 6 4-1 CO CU

fi

• i - I X o ed E

fi

ed

>

Ai U ^ ed co ft cu eu fi s-~. C - H CU - H J3 •Ö , C O w o cd ed çd H ed B S eu 5 eu 13 3 M 3 eu - H o • H 13 fi eu I « !-( eu 4-1 r-4 - i - l eu o en e > 3 1—1 fi fi u eu cd C 6 0 > T 4 o _ S ß en eu eu 3 M i l - d V-- H ^

.

CM C ed T - * cd Xi U CU

ft

C eu • d S-i cd cd 3 eu • H C

fi

eu

fi

eu 13 S-i cd cd

&

ft

o o A) C cd cd eu 13

fi

cd

>

D • H 4-1 cd ej • H I M • H ej eu

ft

co

fi

eu eu C eu

>

eu c>0 X C eu cd

—"

fi

eu 6 0 ed i - i • » - 1 • H X eu n

a . o o Ai C cd ed C ed

>

U cd cd •>n U ed cd

fi

a

3 4-1 cd 13

(17)

Het verloop van dit priisindexcijfer is als volgt: (basis 1972 = 100)

1962:

1963:

1964:

1965:

72 72 74 76

1966:

1967:

1968:

1969:

78 81 83 81

1970:

1971:

1972:

1973:

87 94 100 108

1974:

1975:

1976:

1977:

120 136 146 155

1978:

1979:

163 172

Bij de berekening van de gemiddelde leeftijd van het machine-park zijn de leeftijden van de machines gewogen met de betreffende nieuwwaarden.

Uit tabel 3.1 blijkt, dat de gemiddelde leeftijd van het vol-ledige machinepark toeneemt doordat van jaar op jaar het aandeel van de machines boven 10 jaar stijgt. Per 1 januari 1977 is het aandeel van de oude machines (gerekend in nieuwwaarde) gestegen tot 9,7%.

Met de totale aankoopwaarde, en nog iets nauwkeuriger met de totale nieuwwaarde, van een machinepark kan de grootte van een loonbedrijf worden aangegeven. Met behulp van dit kengetal "nieuw-waarde totale machinepark" kunnen loonbedrijven onderling worden vergeleken en kan een ontwikkeling van een loonbedrijf in grote lijnen worden omschreven. Alle verschillende soorten machines kun-nen onder één noemer worden gebracht met behulp van aankoopprijs en nieuwwaarde van de verschillende machines. In de volgende tabel 3.2 is dit uitgevoerd voor het volledige gemiddelde machinepark per bedrijf.

Tabel 3.2 Het volledige machinepark in indexcijfers (1972 = 100; stand per ultimo)

1972 1973 1974 1975 1976 1. Aankoopwaarde machinepark

2. Nieuwwaarde machinepark 3. Indexcijfer aankoopprijzen 4. Toeneming capaciteit volgens

prijspeil 1972 100 114 125 132 141

De aankoopwaarde van het machinepark, aanwezig per 31/12/1976 is dus 81% hoger dan het overeenkomstige bedrag per 31/12/1972. Een belangrijke toeneming dus. In nieuwwaarde gerekend is de toene-ming nog hoger, namelijk 106%. Indien alle nieuwwaarden van de machines echter worden herleid tot nieuwwaarden per prijspeil 1972, dan is de toeneming, dus de uitbreiding, van het machinepark in 4 jaar in totaal 41% geweest. Dit cijfer geeft op globale wijze de toeneming aan van de totale capaciteit van het aanwezige machine-park. 100 100 100 121 123 108 140 149 120 159 179 136 181 206 146

(18)

100 100 100 122 124 108 140 149 120 155 173 136 174 194 146

Laat men nu alle machines met meer dan 10 gebruiksjaren, die nog wel aanwezig en inzetbaar zijn buiten het machinepark, dan kunnen de volgende overeenkomstige indexcijfers in tabel 3.3 wor-den berekend.

Tabel 3.3 Machinepark van 0 t/m 10 jaar in indexcijfers (1972= 100; stand per ultimo)

1972 1973 1974 1975 1976 1. Aankoopwaarde machinepark

2. Nieuwwaarde machinepark 3. Indexcijfer aankoopprijzen 4. Toeneming capaciteit volgens

prijspeil 1972 100 115 125 128 133 Indien de "oude" machines buiten beschouwing blijven, dan is de stijging van de totale capaciteit slechts 33% geweest. Bij de bespreking van de bruto-opbrengsten uit loonwerk zal het verloop van de opbrengsten worden vergeleken met de hier berekende uit-breiding van het machinepark.

3.2 Fiscale boekwaarde van het machinepark

De boekwaarde van een machinepark wordt bepaald door de mate waarin er jaarlijks op de machines wordt afgeschreven. Uit de boekwaarde en de gemiddelde leeftijd van het machinepark per ba-lansdatum kan worden berekend welk percentage van de aankoopwaar-de fiscaal gemidaankoopwaar-deld per jaar in aankoopwaar-de afgelopen gebruiksjaren werd afgeschreven.

Voor het volledige aanwezige machinepark (dus inclusief ma-chines boven 10 jaar oud) werden de volgende percentages berekend (zie tabel 3.4).

Tabel 3.4 Gemiddelde fiscale afschrijving per jaar (volledig machinepark)

Machinepark per ultimo: 1972 1973 1974 1975 1976 Gemid-deld Boekwaarde in % van aankoopwaarde 43,70 44,25 42,80 42,10 40,70 42,25 Gemiddelde leeftijd in jaren 1) 3,82 3,70 3,77 3,92 4,06 3,87 Gemiddelde afschrijving

per jaar in % van de

aankoopwaarde 14,75 15,05 15,15 14,75 14,60 14,85

1) Gewogen met aankoopwaarden. Het stijgen van de gemiddelde leeftijd komt door het aanhouden van oudere machines als gevolg van wijzi-gingen in de samenstelling van de totale vraag naar loonwerk.

(19)

Indien alle machines boven 10 gebruiksjaren niet meer in het machinepark worden opgenomen, dan zal de gemiddelde leeftijd (ge-wogen met aankoopwaarden) iets lager uitkomen en het gemiddelde afschrijvingspercentage iets hoger. Dit blijkt uit de volgende cijfers (zie tabel 3.5).

Tabel 3.5 Gemiddelde fiscale afschrijving per jaar (machinepark van 0 t/m 10 jaar)

Machinepark per ultimo: 1972 1973 1974 1975 1976 Gemid-de ld Boekwaarde in % van aankoopwaarde 44,80 45,15 43,85 44,10 43,25 44,15 Gemiddelde leeftijd in jaren 3,62 3,53 3,57 3,54 3,55 3,55 Gemiddelde afschrijving

per jaar in % van de

aankoopwaarde 15,25 15,55 15,75 15,80 16,00 15,70

De gemiddelde afschrijving per jaar, berekend in de tabellen 3.4 en 3.5 is het gemiddelde van een aantal afschrijvingsjaren. Door verschillende oorzaken zoals extra afschrijving in eerste gebruiksjaar, afschrijving in procenten van de boekwaarde bij een aantal bedrijven, snelle verkoop of inruil van machines, uiteen-lopende soorten machines, wordt niet voor elk gebruiksjaar een zelfde bedrag van een gemiddeld machinepark afgeschreven.

Globaal verloopt de afschrijving van het gemiddelde machine-park van de loonbedrijven in de zandgebieden als aangegeven in tabel 3.6.

Tabel 3.6 Gemiddelde fiscale afschrijving in procenten van de aankoopprijs in verschillende gebruiksjaren

Machines met Boekwaarde Afgeschreven in: (in procenten) een leeftijd einde Ie 2e 3e 4e 5e 6e

van boek j aar gebruiksjaar

1 j a a r

2 j a a r

3 j a a r

4 j a a r

5 j a a r

6 jaar 26% 20 16 13 10 8 1) De vermelde percentages zijn afgeleid van het gemiddelde van de

door de bedrijven toegepaste afschrijvingsmethoden:

a. Een jaarlijks gelijk afschrijvingsbedrag, door elk jaar een bepaald percentage van de aankoopprijs af te schrijven (toe-gepast door circa 70% van de bedrijven).

b. Een jaarlijks dalend afschrijvingsbedrag, door elk jaar een vast percentage van de boekwaarde aan het einde van het

voor-80%

64%

51%

41%

33%

26%

20

20

20

20

20

20

O

-16

16

16

Î6

16

_

-13

13

13

13

_

-10

10

10

(20)

Indien machines langer in gebruik zijn dan 6 jaar, kan voor de volgende 4 jaren nog eens op 7 à 6% per jaar afschrijving wor-den gerekend.

3.3 Berekening van de bedrijfseconomische afschrijving De mutaties in de waarde van het gemiddelde machinepark zijn per boekjaar afzonderlijk opgenomen in tabel 3.7. De aankoopwaar-den en de fiscale boekwaarde zijn ontleend aan de boekhoudingen.

De bedrijfseconomische boekwaarde werd als volgt berekend. De totale fiscale boekwaarde per balansdatum werd gespecificeerd in bedragen voor elk "aankoopjaar", dus per leeftijdsgroep, op basis van de boekwaardepercentages, genoemd in tabel 3.6. Omdat dit afgeronde percentages zijn, zal het totaalbedrag van deze specificatie niet precies overeenkomen met het balansbedrag van de fiscale balans. De bedragen per leeftijdsgroep worden dan ver-houdingsgewijs aangepast, zodat de telling van de specificatie wel aansluit bij de fiscale balans. Vervolgens worden de bedragen van deze "fiscale" specificatie voor elk aankoopjaar herleid tot bedrijfseconomische waarden met behulp van de prijsindexcijfers van de aankoopprijzen (zie paragraaf 3.1). Het toaal van de ver-schillende leeftijdsgroepen geeft de bedrijfseconomische boek-waarde van het machinepark op een bepaalde balansdatum (zie regels

IA en 19 van tabel 3.7).

Elk jaar vond een herwaardering plaats van de op regel 14 van tabel 3.7 opgenomen bedrijfseconomische boekwaarde die aan het eind van het voorgaande boekjaar was berekend. Deze herwaar-dering (zie regel 15 van tabel 3.7) is gebaseerd op het verloop van het prijsindexcijfer van landbouwwerktuigen in het dan lopen-de boekjaar ten opzichte van het voorgaanlopen-de jaar.

Het uitgangspunt was steeds dat prijsstijging van nieuwe machines een procentueel evenredige prijsstijging van gebruikte machines tot gevolg heeft.

De bedrijfseconomische afschrijving werd in tabel 3.7 ten slotte berekend door de opnieuw gewaardeerde beginwaarde te ver-meerderen met de aankopen en te verminderen met de opbrengst van verkochte machines en met de berekende boekwaarde aan het einde van het boekjaar. In deze netto-afschrijving zijn dus de eventu-ele boekwinsten en boekverliezen verwerkt.

De bedrijfseconomische afschrijving komt gemiddeld per jaar op 15,10% van de nieuwwaarde (zie regel 6 van tabel 4.6).

3.4 Samenstelling van het machinepark

In tabel 3,8 is een procentuele verdeling opgenomen van het aankoopbedrag van het aanwezige machinepark naar soort machines van machines van 0 t/m 10 jaar oud. Nog oudere machines zijn dus buiten beschouwing gelaten.

(21)

eu 4 3 O w • H Î e o ü cu • I - l u •ö <0 4 3 ö CU cu •ö u cd cd

J

<u o 43 cd o cu • o l-l cd cd s a o o cd C •H Ai V4 cd o. ai C • H 4 3 Ü <0 43 O <N 0 0 r~ cr\ •o-O -* er. CO ~~ O CTl s f O r~. o r-. CM en m m o ^^ VO en ~-CN O ~* <n _ co

~~

o O i i-~ vO CN O O VC CM r-~ i-~ -tf CO CM 0 0 co o I — * vO m o en m VD o -d-p ^ CM 0 0 o CM o CM -* CM O ^~ ^* vO m CM o f ^ o o CM O <c en ~~ co ~* o o en co r^ vo CM co ~-co co o ~d-CM CT. 1 ^ CM T l O l O CO r^ O •n -* o CM <• oo ~— ~~ o CO CO •— r~ o CM oo i-~ en <T O O r -i ^ en *~~ o CM < t 0 0 r—• *~ O <• IT) CTl ^^ O oo m vD <n CN O 0 0 CO VO r-o oo CN __ o CT. VD O r^ en vD r--o _^ VO CT. i—• CM O CM VO CN CM CM O m m en CN O CM -* 0 0 ~— ~~ o ~d-m en ~— o l O o _ m CO o ~— • • " vO m CM o s t f en v l -en o o o CN — O — 0 0 CN O — — en — m co — o o o u-l — O o oo en vO — i-~ r~ — — o o o m vo m oo - * o o> — — — vO O oo o CO en ~~ O CN i n _ CM O ^— oo _ •— ~~ o o en r^ ~~ o *-• m 0 0 o co o CN vo CM CN CN O en 0 0 m 0 0 CO o CM O -~ CM CO O CO CO CM ~^ ~ O CO CN CO -d-o CM « O CT. CO O 0 0 0 0 CO -* *~~ O CO co CM ^^ " O CM m vO i—• o CTl VO CT. CO CN O m CM <r vO o CT. v r _ o o CM O <r vo co vO o m o vo r^ ~~ O 1 — o r— m ^* o en o CM ~ O co co CM ~-" -O CN m vo ~-o ^— CTl v i -vo CN o oo o co CTl *""' O CO oo i-~ Ö CU T3 i—l 00 CU , 0 . CU O . a CU T) t~4 . CU -d •I-I E CU cd H ^ v u cd cd •i-> o ~~ 6 J-l o d cd > CU co • a cu u e cd - H cd 43 £ CJ O« cd o e o ^ Ö C cu cd cu cd i—i t - i C cd M ~~^ < u cd cd • î - » Ai cu o 43 ß ••H 6 0 CU JQ CU T3 tJ cd cd & -fi CU o. o M G cd < + CN ^ v 4J Ai CU o 43 CU 00 M-l cd I H o TJ I - l •I-I 3 I-l CU I-l cd cd • I - I Û0AS p •rH H-l o e cu a o Ai i-i cu > 1 CO cu o 4 2 CU •a a • H CU CU -d u cd cd S -* u cd cd •r-ï CU A i VJ cd cd

5

cu o 4 3 CU i—1 cd Ü ca • H M-l a M m CU O 4 3 fi • H 00 CU 4 3 m •o I-l cd cd

Â

CU o M m c CU Cu O A i e cd < + vO • - I •H 3 W e • H —^ a . o q Ai U CU > • I - l •I-l 4 3 4J ca 00 el CU u 43 o O . T 3 O 1 r^ i—i cd 0 0 oo r - l cd cd B u o a • • e CU 6 0 fi • H > •'-) • H I-l 43 CJ co M-l < CT. CU ca cu SJ ca 60 fi • H 6 0 c cd > cu > ^^ 1—1 • H 3 c •I-l - V , Cc o o 60 Ai fi • H > • t - ) • H I-l 43 O ca M-l cd cd u 4J X M + o M cu > •*-) • H 43 4-1 01 fi •I-l

M

CU o M 1 -I-l cd cd •r-i Ai <U O 60 4 3 c • H > • r - l • H M 43 O CO M-l cd 1 o •p 4-1 CU Z CN CU • a fi • H CU CU T3 M cd cd Ai cu O m CO cu i-i cd cd u S cd cd cu •!-> 43 Ai O CU ca O • H 4 3 6 _ o e fi -^ O 60 CJ CU CU 4 3 CO M-l CU • r - l - Ö • H IJ U Cd T3 cd

iäil

CU c o M PQ o < • bO fi • H CU T3 M cd cd

g

cu 43 ^J O O T3 6 0 fi • H Ai CU O 43 • i - ) •i-l PQ m C CU CM O Ai fi cd < + vO i—l • H 3 l-i fi • H ^^ a . o o Ai U CU > • i - l • H 43 4J CO 60 fi CU U 4 3 o CUTS O 1 r-~ i - i cd w oo u cd cd • r - i Ai CU O 43 6 0 fi CU - H T3 > fi - r - l • H . , - 1 CU U 43 CU CJ T3 CO ^4 M-l cd cd cd i

I S

(U 4-1 O CU PO 3 CT. O — CN 24

(22)

4-1 M O O CO 1-1 C d C d

a

AS u as C u <U ß • H X ed T 3 B 3 O 0 ) 0 0 u • H (It N cd

S o

cd — 01

-

S 4 J - « . CU 4-1 X i O ß co c > cd

>

60 cd ra ( j cu • o ß (D - r l X> X! P, O

Ai Ö e cd <u cd cu r - l 4-1 i - l CU cd J - w ö o cd e > 3 4-1 oo cd ß T 3 • H CO r-4 ß eu cd t l r H r i cd CU X

>

r l CU CU r - l O . CU " ^ ^ 3 4 - 1 CU ß ß CU ' r l O X O ü r l cd P-l ß 0 0

.

CO I - l CU X I c d H V C r~ en

—~

m r*. en < f P - . er.

en r^ CTl t — • CSI r^ CTl n • • M CU x i

a

CU o CU • a »—« en >-i CU O. I Ö O c I-I—1

1 >

l"~> / • r l 1 r l | r 3

1

ü CO

II

o 6-S C S • t

<•

es en t>« —

•>

en es en 6-s m

«>

CM C N 0 0 6 ^ e n

«*

en C N oo &•« C - l • t m CM eo 14 < U M c d V I - d ß CU 0 0 • r - l 3 4-> A i U CU

s

«\

ß CU i - l o X CU X I eu o 4-1 4-1 <D

e

c o V4 CU A S A i cu M H eu n eu 'S ß c d ß cu ß <u u u c d AS T S ß O I - l 6 0 M ß eu ß c d H A i 3 3 O X I 1 3 ß c d i - i n ß cu

>

•S 3 X u CO •o ß o u Ü o en CM es

•*

f — t C S es

<•

»—• n es i n <• cn

_

^r en »—• CO eu ß • I - l X O c d g 4 J CU N 1-1 CU

>

T S ß O u i n

es r^ en

"

en en

-~

i n V O •—• en

-a-~

CO u eu • o c d (—1 u eu 4-1 X u c d ß CU 1 u o o

>

*

CO ß CU 60 c d

s

p . • r l A i eu X! CJ c o • H t—1 3 c d r l TS t** X

*

CO ß cu 00 c d S X I T S ß c d M J ~tf oo o en en o <• o

—.

en *m —• O C S 1 — •

*\

ß eu N CU r l M - l i — l eu a a . eu r l 60 ß CU 1 ß eu i - i i - i c d 3

*>

co l - i eu 00 • r i 3 N H eu eo 0 0 S-l 0 0 eu ed - H X i ed e d - e CO 1 3 U 3 CU i - l oo cd • r l 4-1 ß • r l ß eu <u P 4-1 1

gg

r - l eu c / i X es o en v O i — * en en 1 - ^ en <• S f en en t ~ en M ß eu 00 eu o i - i P. •s ß eu N a i u «4-1

• •

ß • H A i l - l eu S eu X I T} ß O p oo u eu O T 4 O 4 J > w ß ß - H eu x > 0 0 g • H O 3 Ü 4-> T 3 A i CU l-l X I eu - H 5 cd 3 ed 3 N O X i -u a eu eu A i 0 0 A i 6 0 <J eu 1 U eu

>

4 J CO 9!

1

ß CU S ß CU 1 M (U • H

•*

• — i oo en es r-» 00 en r~ es es f ~ en es vo co u <u • r - l O 0 l - l 4-1 CO 6 0 4->

• •

c d

o CO CU

s

4 J CO ß 3 6 0 A i ß • H 4-1 CO eu S eu X U O O

>

ß CU 60 •H 3 4-1 A i l - l eu 3 ß CU 1 4-1 CO Si

e

r - l c d 4-1 CO f \ CO l - l <u T J • H eu V4 ~ ï o C S r^ oo -"' O en • — t V O |-~ ~ - i O v O r ~ CO <U ß • H X ü 2 S 4 J ß c d l - l a . ß eu 1 4-1 O o p . ( A 1 • l - l c d e d N

• •

3 3 O X l - l eu Ai a . Ai CO

<

1 ß eu •i—) • H K

•%

CO CU ß • r - l X o c d g 4 J • r i 3 P. co n

a

<u 60 • r i 3 4-1 Ai U eu 3 co 60 ß • r i 60 U O N U eu

>

• •

3 3 0 X r i CU A i A i

<

m r - ~ O O oo o es en o en 0 0 o es O 1 — 1 CO eu ß • H X CJ c d

e

co 60 ß • H 4-1 4-1 CU S co 4-1 ß O T S ß O r i 60

*

CO r i eu • r i O o u 4 J CO 4 J c d c d i - i 3 ß c d r i 60

«\

CO eu ß • r l X CJ c d H ß 3 *o ß CU 4-1 X o 3 r l

>

r - l 3 CU P. G 0 T 3 c d N

*\

ß CU ß c d r ! 6 0 l - l O O

>

CO cu ß • r l X ü c d S 4 J CO 60 O O

• •

3 3 O X r l CU Ai Ai

<

r^ i ^ en es O m r -r~ r~ r^ r^ en o -a-es »™ y - * \ ß (U co u eu P . O 00 m V O en

^~

en en r « ~tf en es en m es CO u eu p p . e d r - l A i H - l O O r - l

*

CO eu ß • r l P.X c d c d U P. o I H eu • r i c o 3 i—l CJ X 0} > - • O c d B • H O o r l l - l eu P. p . c d T S r l e d

<

00 en es oo r - t es es v O r ~ oo en ri O en r ~ co eu ß • H X Ü S

s

4-1 CO 60 o o CU 4-1 ß CU o l - l 60 A CO r l CU •O c d l - l ß CU 4-1 cu • r t X

•*

X CJ c d B • r l O o l - l ß <u • r l 3 ß CU 1 ß CU 4 J eu • H M 1 1—1 3

>

ß eu X o X r - l <u P . P . c d •o M c d cd

• •

ß eu r l CU

>

CU r - l I H c d ß CU ß CU u c d 3 cu X2 r l O o

>

ß eu 60 •r^ 3 4-1 A i r l CU S <• r - i O v O i — • O oo o o es O O m o o co i - i 3 cu 4-1 r l O P. CO ß e d r l 4-1 T3 ß c d X

•%

co r l CU l - l O en O _i en o oo

-*

o m m o m C S o ß cu H <• M C S en es C S i ~

-•*

en C S en v O es es en es en n • t CO u cd ß cd eu r - l eo eu u co eu A i p . cd p . X cd P . T 3 cd eu r - l CO

|

ß CU ß eu 60 60 CU 1 CU T 3 • H CU

»

« V CO CU ß • H X CJ c d S • r l c d c d N eo c d u 60 • • "3 ß e d r - l CO c d r l O i - l M eu p. > O « ß co eu eu ß co • r l U X cd o cd cd i—i 0 cu • H CO ed A i ed cd 0 X co co ed - r l U ed 60 e

• • *

co r « r l CU CU 60 T3 r l T 3 CU 3 -O _EJ eu O O CO > 1 CO ß eu eu ß • r l ß X eu O A i cd l-i Es ed 4-> X CO - H 60 O O O O X m en v O t ^ O v O m r — m en es

-*

r^ H • < r eo ß eu 60 e d

»

eu 60 c d r - i • r l CO

«

co ß eu 60 c d

a

eu CU CO O TS p . c d c d l - i P. O ß eu co ß eu 60 e d 3 P. c d e d U P. O CO r - i c d o N M T 3 ß c d r - l CO c d r l 60 ß cu •r-l • r l r l cu T3 3 O X cu eu

>

T 3 ß 3 r l ß CU 60 • r l 3 4-1 Ai r l CU S cu 60 • r l l - l eu

^

^m O O t — I O O O O O O • M o O O r^ O O O O o o <a-o o o o o o m o o o o o o

N ß CU en U CU • O • r - ) • r l ß CO r l CU O

>

l - l • r l 3 A i

(23)

Een gelijksoortige specificatie waarbij de oudere machines wel in het machinepark zijn begrepen, is opgenomen in bijlage 2. Het aandeel van machines ouder dan 10 jaar in het totale machine-park wordt van jaar tot jaar groter. Dit geldt met name voor oogst-machines akkerbouw (o.a. maaidorser) met een aandeel van 37% oude machines in 1976. Daarna komen slootreinigers enz. met een aandeel van 125% oude machines en vervolgens werktuigen voor grondbewer-king. De desbetreffende percentages zijn opgenomen in de laatste kolom van genoemde bijlage 2.

Behalve deze veroudering van het machinepark was er ook een verschuiving in de procentuele samenstelling van het machinepark. Het aandeel van de oogstmachines voor granen nam zeer sterk af. Anderzijds was er een relatieve toename van maishakselaars, op-raap- en silagewagens, werktuigen voor bemesting. Verder ook een niet onbelangrijke uitbreiding van kipwagens, grondschuiven en andere machines op het terrein van transport en grondverzet.

3.5 Waardevermindering van de verkochte machines In de periode 1973 t/m 1976 werden er uiteraard machines ver-kocht en ingeruild. Uit de opbrengstprijs van de verver-kochte machine kan achteraf worden berekend wat de gemiddelde waardevermindering per jaar, de afschrijving, is geweest. Natuurlijk moet men zich wel realiseren dat de opbrengstprijs van de ingeruilde machine in belangrijke mate ook zal worden bepaald door soort en prijs van de nieuw te kopen machine.

Van de verkopen in de periode 1973 t/m 1976 zijn de gemid-delde uitkomsten per bedrijf berekend door van twee verschillende uitgangspunten uit te gaan.

a. Op basis van aankoopwaarde

Aankoopwaarde van de verkopen ƒ 209.100 Opbrengst bij verkoop ƒ 80.800

Opbrengst in % van de aankoopwaarde 38,65% Gewogen gemiddelde gebruiksduur op

basis aankoopwaarde 3,93 jaar Gemiddelde afschrijving per

gebruiks-jaar in % aankoopwaarde 15,60% b. Op basis van nieuwwaarde

Nieuwwaarde van de verkopen op

moment van verkoop f 282.300

Opbrengst bij verkoop ƒ 80.800

Opbrengst in % van de nieuwwaarde 28,60% Gewogen gemiddelde gebruiksduur op

basis nieuwwaarde 4,30 jaar Gemiddelde afschrijving per gebruiksjaar

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

het met de handhaving van het gezag niet zo nauw nam, maar zelfs twijfels doen ontstaan aan ons standpunt ten aanzien van ons Koningshuis en de constitutionele monarchie.. De

heidswet. Hier is de loongrens met recht en reden een omstreden zaak te noemen. Wij zouden ten aanzien van deze actuele kwestie het volgende willen opmerken. In

Leverancier bevestigt order Niet op tijd bevestigd (+48u) Leverancier meldt levering aan Niet op tijd aangemeld(-48u) Goederenontvangst Receptie.. De levering is op

[r]

[r]

‘Ik ben van mening’ stelde Van Krimpen daar tegenover ‘dat de drukker overal in zijn drukken en boeken geweest moet zijn, maar dat hij behoort volkomen verdwenen te zijn voor hij

62: 4: &#34;Tot u zal niet meer gezegd worden, de verlatene; maar gij zult genoemd worden, Mijn lust is aan haar.&#34; Door rood glas schijnt alles rood; door het bloed van

[r]