• No results found

De betrokkenheid van de slachtoffers bij de strafuitvoering

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De betrokkenheid van de slachtoffers bij de strafuitvoering"

Copied!
155
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE BETROKKENHEID

VAN SLACHTOFFERS

BIJ DE STRAFUITVOERING

EEN KWALITATIEF ONDERZOEK INZAKE DE PERCEPTIE VAN

PROFESSIONELE STRAFUITVOERINGSACTOREN AANGAANDE

DE ROL VAN SLACHTOFFERS BINNEN DE STRAFUITVOERING

Aantal woorden masterproef: < 54.889 >

Aantal karakters samenvatting: < 3.442 >

Sarah Van Der Heyden

Studentennummer: 00801970

Promotor: Prof. dr. Philip Traest

Commissaris: Freya Coppens

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Rechten Academiejaar: 2019 – 2020

(2)
(3)

Deze pagina is niet beschikbaar omdat ze persoonsgegevens bevat.

Universiteitsbibliotheek Gent, 2021.

This page is not available because it contains personal information.

Ghent University, Library, 2021.

(4)
(5)

III

DANKWOORD

In eerste instantie wil ik alle professoren, gastlecteurs en assistenten danken die de voorbije jaren vol enthousiasme hun talrijke kennis hebben gedoceerd, waardoor mij toegang werd verschaft tot de boeiende wereld van ‘het recht’. Het is mede door hun inzet en ondersteuning dat ik de poorten van deze universiteit na vijf jaar enigszins ‘wijzer’ achter me kan dichttrekken.

Een bijzondere dank gaat uit naar mijn commissaris Freya Coppens en de drie promotoren die mij bij het schrijven van deze masterproef steeds met uitstekende raad hebben bijgestaan. Dankjewel, professor Brice De Ruyver (in memoriam), professor Vincent Eechaudt en professor Philip Traest.

Daarnaast wens ik ook alle deelnemende respondenten te bedanken. Zonder hun bereidwillige medewerking en talloze inzichten was deze masterproef niet mogelijk geweest. Zo wens ik ook mijn oprechte dank te betuigen aan alle medewerkers van advocatenkantoor Glas en mijn patron Christophe Glas. Bedankt om mij in het voorbije academiejaar, zijnde 2019-2020, reeds toe te laten mijn kennis in de praktijk om te zetten en mij te ondersteunen waar nodig.

Tot slot wens ik ook mijn vrienden, familie en vriend – Jeroen De Nutte – oprecht te danken voor hun eindeloze ondersteuning en bemoedigende woorden gedurende het schrijven van deze masterproef. Jullie hulp heeft zeker en vast ook bijgedragen om dit werkstuk tot een goed einde te kunnen brengen.

(6)
(7)

IV

SAMENVATTING

Deze masterproef tracht een actueel beeld te schetsen van de huidige en toekomstige betrokkenheid van slachtoffers in de strafuitvoering. Concreet stelt het kwalitatief onderzoek voorop om na te gaan hoe professionele strafuitvoeringsactoren de positie van het slachtoffer binnen de strafuitvoering(srechtbank) tijdens de uitvoering van een vrijheidsberovende straf als hoofdstraf evalueren. Om die reden luidt de centrale onderzoeksvraag als volgt: ‘Wat vinden actoren die betrokken zijn bij de strafuitvoering van de huidige en toekomstige positie en rechten, alsook de mate van betrokkenheid van slachtoffers binnen de strafuitvoering(srechtbank) inzake de uitvoering van vrijheidsberovende straffen als hoofdstraf én de manier waarop dit gebeurt?’.

Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden bestaat deze masterproef uit drie luiken. In een eerste luik wordt de strafuitvoering an sich toegelicht. Eerst wordt dieper ingegaan op de samenstelling van de strafuitvoeringsrechtbank en de betrokken relevante strafuitvoeringsactoren, waarna zowel de territoriale als de materiële bevoegdheid wordt besproken. In een tweede luik wordt toegespitst op de positie van slachtoffers binnen de strafuitvoering. Hierbij wordt eerst de evolutie geschetst van voor slachtoffers relevante Europese en nationale wetgeving, waarbij uiteraard op de strafuitvoering wordt gefocust. Zo wordt in het Europese luik naast het kaderbesluit 2001/220/JHA van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure, ook de richtlijn 2012/29/EU van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van voorgaand kaderbesluit besproken. Vervolgens worden in het nationale luik vijf wetten, één koninklijk besluit en één omzendbrief toegelicht. Als eerste komt de wet van 31 mei 1888 tot invoering van de voorwaardelijke invrijheidstelling in het strafstelsel aan bod. Vervolgens worden de omzendbrief van 15 januari 1997 tot erkenning van het slachtoffer in het kader van de strafuitvoering en de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling besproken. Daarna worden de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten en de wijzigingswet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen met het oog op de verbetering van de positie van het slachtoffer in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten toegelicht. In het kader hiervan wordt eveneens toelichting gegeven bij het koninklijk besluit van 29 januari 2007 tot uitvoering van art. 2, 6° van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten. Om te eindigen wordt de toekomstige wijzigingswet van 5 mei 2019 tot wijziging van de wet van 17 mei 2006

(8)

V betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten tot aanpassing van de procedure voor de strafuitvoeringsrechter voor de vrijheidsstraffen van drie jaar of minder besproken. Na dit deel wordt nagegaan hoe slachtoffers hun positie binnen de strafuitvoering zélf ervaren en wordt het huidige en toekomstige wettelijke kader met een kritische blik geëvalueerd.

Deze verworven inzichten vormen de basis voor het kwalitatieve onderzoek van deze masterproef dat in een derde en tevens laatste luik wordt besproken. In het kader van dit onderzoek werden zes strafuitvoeringsactoren aan de hand van diepte-interviews bevraagd omtrent hun visie en/of mening over de actuele en toekomstige stand van zaken én mogelijke knel- en/of verbeterpunten. Op basis van deze onderzoeksresultaten én de heersende doctrine en rechtspraak werden tot slot negen aanbevelingen geformuleerd.

(9)

VI

INHOUDSTAFEL

TITELPAGINA ... I INZAGERECHT MASTERPROEF ... II DANKWOORD ... III SAMENVATTING ... IV INHOUDSTAFEL ... VI INLEIDING ... 1 CORPUS ... 5 DEEL 1 - DE STRAFUITVOERING ... 5 1. Algemeen ... 5

2. De samenstelling van de strafuitvoeringsrechtbank en bij de strafuitvoering betrokken relevante actoren ... 6

2.1. Strafuitvoeringsrechtbank (voorzitter en assessoren) of (in de toekomst) alleenzetelende strafuitvoeringsrechter ... 6

2.2. Openbaar ministerie ... 7

2.3. Gevangenisdirecteur ... 7

2.4. Justitieassistent slachtofferonthaal of eerstelijn ... 8

2.5. Advocaat ... 8

3. De territoriale bevoegdheid van de strafuitvoeringsrechtbank ... 9

4. De materiële bevoegdheid(sverdeling) inzake de strafuitvoering ... 11

4.1. Algemeen ... 11

4.2. De strafuitvoeringsmodaliteiten in hoofde van de minister van Justitie ... 15

4.2.1. De uitgaansvergunning ... 15

4.2.2. Het penitentiair verlof... 16

4.2.3. De plaatsing in een transitiehuis ... 17

4.2.4. De onderbreking van de strafuitvoering ... 17

4.3. De strafuitvoeringsmodaliteiten en de bijzondere bevoegdheid in hoofde van de strafuitvoeringsrechtbank en/of de strafuitvoeringsrechter ... 18

4.3.1. De beperkte detentie ... 18

4.3.2. Het elektronisch toezicht ... 20

4.3.3. De voorwaardelijke invrijheidstelling ... 20

4.3.4. De voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering ... 21

4.3.5. De vermindering van de duur van de door de rechter uitgesproken ontzetting van het recht in een bepaalde zone te wonen, te verblijven of er zich te vertonen ... 22

4.3.6. De voorlopige invrijheidstelling om medische redenen ... 23

(10)

VII

1. Algemeen ... 24

2. Europese regelgeving ... 27

2.1. Het kaderbesluit van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure . ... 27

2.1.1. Inleiding ... 27

2.1.2. Inhoud ... 27

2.1.2.1. De definitie van het slachtoffer ... 27

2.1.2.2. De positie van het slachtoffer ... 27

2.1.3. Evaluatie ... 28

2.2. De richtlijn van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ ... 29

2.2.1. Inleiding ... 29

2.2.2. Inhoud ... 29

2.2.2.1. De definitie van het slachtoffer ... 29

2.2.2.2. De positie van het slachtoffer ... 30

2.2.3. Evaluatie ... 31

3. Nationale regelgeving ... 32

3.1. De wet van 31 mei 1888 tot invoering van de voorwaardelijke invrijheidstelling in het strafstelsel ... 32

3.1.1. Inleiding ... 32

3.1.2. Inhoud ... 33

3.1.3. Evaluatie ... 33

3.2. De omzendbrief van 15 januari 1997 tot erkenning van het slachtoffer in het kader van de strafuitvoering ... 34

3.2.1. Inleiding ... 34

3.2.2. Inhoud ... 34

3.2.3. Evaluatie ... 35

3.3. De wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling ... 36

3.3.1. Inleiding ... 36

3.3.2. Inhoud ... 38

3.3.2.1. De definitie van het slachtoffer ... 38

3.3.2.2. De slachtoffergerichte contra-indicatie ... 39

3.3.2.3. De rechten van het slachtoffer ... 40

3.3.2.3.1. Het recht om voorwaarden te suggereren ... 40

3.3.2.3.2. Het recht om gehoord te worden ... 41

3.3.2.3.3. Het recht om ingelicht te worden ... 42

3.3.2.3.4. Het recht op bijstand ... 43

(11)

VIII

3.3.3.1. Gebrek aan een definitie van het slachtofferbegrip ... 43

3.3.3.2. Opmerkingen met betrekking tot de (slachtoffergerichte) contra-indicatie(s) ... 44

3.3.3.3. Soms geen hoorrecht ... 46

3.3.3.4. Niet meedelen van (andere) beslissingen aan het slachtoffer ... 46

3.3.3.5. Geen inzagerecht noch cassatieberoep voor het slachtoffer ... 47

3.3.3.6. Wel bijstand, geen vertegenwoordiging voor het slachtoffer ... 48

3.3.3.7. Grotere rol voor de dienst slachtofferonthaal ... 49

3.4. De wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten ... 50

3.4.1. Inleiding ... 50

3.4.2. Inhoud ... 51

3.4.2.1. De definitie van het slachtoffer ... 51

3.4.2.2. De positie van het slachtoffer ... 52

3.4.2.2.1. Actief optreden vereist ... 52

3.4.2.2.2. Koninklijk besluit van 29 januari 2007 tot uitvoering van artikel 2, 6° van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten ... 53

3.4.2.2.2.1. Oorspronkelijke tekst ... 53

3.4.2.2.2.2. Latere wijzigingen ... 56

3.4.2.2.3. Bespreking slachtofferverklaring en slachtofferfiche ... 58

3.4.2.3. De slachtoffergerichte contra-indicaties ... 61

3.4.2.3.1. Oorspronkelijke wettekst ... 61

3.4.2.3.2. Latere wijzigingen ... 62

3.4.2.4. De rechten van het slachtoffer ... 63

3.4.2.4.1. Het recht om voorwaarden te formuleren ... 63

3.4.2.4.2. Het recht om gehoord te worden ... 64

3.4.2.4.3. Het recht om ingelicht te worden ... 65

3.4.2.4.4. Het recht op bijstand of vertegenwoordiging ... 66

3.4.3. Evaluatie ... 67

3.4.3.1. (Eindelijk) een definitie van het slachtofferbegrip ... 67

3.4.3.2. Opmerkingen met betrekking tot de (slachtoffergerichte) contra-indicaties ... 68

3.4.3.3. (Beperkte) uitbreiding van rechten ... 69

3.5. De wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen met het oog op de verbetering van de positie van het slachtoffer in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten ... 72

3.5.1. Inleiding ... 72

3.5.2. Inhoud ... 73

(12)

IX

3.5.2.2. Meer en snellere communicatie ... 74

3.5.2.3. Slachtoffermoment ... 75

3.5.2.4. Bijstand van een tolk ... 76

3.5.2.5. Vergoeding burgerlijke partij telt mee als contra-indicatie ... 76

3.5.2.6. Zitting van de strafuitvoeringsrechtbank op een vaste plaats ... 77

3.5.3. Evaluatie ... 78

3.6. De wet van 5 mei 2019 tot wijziging van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten tot aanpassing van de procedure voor de strafuitvoeringsrechter voor de vrijheidsstraffen van drie jaar of minder ... 79

3.6.1. Inleiding ... 79

3.6.2. Inhoud ... 80

3.6.3. Evaluatie ... 81

4. Ervaringen van slachtoffers ... 82

4.1. Inleiding... 82 4.2. Inhoud ... 83 4.3. Evaluatie ... 84 5. Algemene evaluatie ... 85 DEEL 3 - ONDERZOEK ... 90 1. Inleiding ... 90 2. Onderzoeksbegrippen ... 90 3. Methodologie... 90

3.1. Kwalitatief onderzoek aan de hand van diepte-interviews ... 90

3.2. Selectieproces van stafuitvoeringsactoren ... 91

3.3. Voorbereiding en verloop van het interview ... 92

3.4. Verwerking van de gegevens ... 94

4. Resultatenanalyse ... 95

4.1. De slachtofferdefinitie ... 95

4.2. De slachtoffergerichte contra-indicaties ... 95

4.3. De positie van het slachtoffer ... 96

4.3.1. Een slachtofferverklaring én een slachtofferfiche? ... 96

4.3.2. Vinden slachtoffers gemakkelijk hun weg? ... 97

4.3.3. De meerwaarde van de aanwezigheid van slachtoffers op de zitting ... 98

4.3.4. Locatie van de zitting ... 99

4.4. De rechten van het slachtoffer ... 100

4.4.1. Geen procespartij, maar wel rechten ... 100

4.4.2. Geen mogelijkheid tot het instellen van rechtsmiddelen ... 102

(13)

X

4.4.4. Geen informatierecht bij uitgaansvergunningen en verdere penitentiaire verloven ... 103

4.5. Toekomstige wijzigingen... 103

4.5.1. (G)een hoorrecht bij een schriftelijke procedure ... 103

4.5.2. Automatische contactopname van gekende slachtoffers ... 105

4.6. Bijkomende bevindingen... 106

4.6.1. Geen mogelijkheid tot het verscherpen of bijkomend opleggen van (slachtoffer) voorwaarden tijdens een lopende strafuitvoeringsmodaliteit ... 106

4.6.2. (Integraal) voorlezen van het vonnis ... 106

5. Aanbevelingen ... 107

5.1. Uniform(e) slachtofferdocument(en) in het kader van de strafuitvoering en internering ... 107

5.2. Degelijke concrete realisatie van het nieuw artikel 3/1 wet externe rechtspositie... 108

5.3. Rechtsmiddel tegen een negatieve beslissing inzake het direct en legitiem belang ... 109

5.4. Wel beperkt inzagerecht ... 109

5.5. Uitbreiding informatierecht bij uitgaansvergunningen en verdere penitentiaire verloven ... 110

5.6. Hoorrecht bij straffen van drie jaar of minder ... 111

5.7. (Slachtoffer)voorwaarden verscherpen of bijkomend opleggen tijdens een lopende strafuitvoeringsmodaliteit ... 112

5.8. Niet integraal voorlezen van het vonnis ... 112

5.9. Uniforme begeleiding van slachtoffers doorheen de gevangenis ... 113

6. Beperkingen en suggesties ... 113 CONCLUSIE ... 115 BIBLIOGRAFIE ... 121 REGELGEVING ... 121 RECHTSPRAAK ... 127 RECHTSLEER ... 127 INTERNETBRONNEN ... 131 DOCTORAATSTHESISSEN EN MASTERPROEVEN ... 133 INTERVIEWS ... 133 BIJLAGEN ... 135 Bijlage 1 - Vragenlijst ... 135

Bijlage 2 - Uitnodiging tot deelname aan het onderzoek ... 138

(14)
(15)

1

INLEIDING

Openbaar ministerie, dader én slachtoffer. Vandaag lijkt het bijna vanzelfsprekend dat deze drie partijen een evenwaardige rol vervullen binnen de strafrechtspleging. Doch, niets is minder waar! Zo heeft het even geduurd alvorens slachtoffers de nodige aandacht kregen (die ze verdienen). In den beginne namen slachtoffers in de niet-statelijke samenleving een met de dader evenwaardige positie in, wat ingevolge de komst van nationale staten is veranderd.1 Het privaat strafrecht – waar

het slachtoffer wraak neemt ten aanzien van zijn of haar dader – transformeerde naar een publiek

strafrecht – waar men crimineel gedrag beschouwt als een aantasting van een

gemeenschapsbelang –, waardoor de maatschappij, al zij het via een vertegenwoordiger, voortaan zélf kon vervolgen en bestraffen.2 Ingevolge deze evolutie werden slachtoffers als het ware

institutioneel geëlimineerd.3

Vanaf de jaren 40 is dit echter veranderd. Met de opkomst van de victimologie – ofwel de leer van slachtoffers – in de criminologie, nam de belangstelling voor slachtoffers van misdrijven opnieuw

toe, dewelke voortaan alleen nog maar zou toenemen.4 Zelfs in die mate dat men vanaf de jaren

80 kan spreken van een ware victimologische profilering in de criminologie.5 In deze periode

ontstaan op supranationaal niveau ook heel wat nieuwe initiatieven die nationale regeringen ertoe aanzetten om slachtoffers in het strafrechtssysteem op de voorgrond te plaatsen.6 Het slachtoffer

werd als het ware ‘herontdekt’ en evolueerde van een loutere figurantenrol naar een hoofdrol.7

In België zal het echter nog even duren alvorens slachtoffers in het kader van de strafuitvoering een rol krijgen toebedeeld. Pas met de wet van 5 maart 19988 en – later meer uitgebreid in – de

1 T. PETERS, “Slachtofferschap, bemiddeling en herstelgerichte praktijken” in B. RAYMAEKERS en A. VAN DE PUTTE (eds.), Krachten voor de toekomst. Lessen voor de eenentwintigste eeuw, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2000, (332) 334.

2 J. MONBALLYU, Zes eeuwen strafrecht. De geschiedenis van het Belgisch strafrecht (1400-2000), Leuven, Acco, 2006, 60.

3 L. VERHAERT, “Het slachtoffer en de straftoemeting”, NC 2013, (53) 54.

4 J.J.M. VAN DIJK, Slachtoffers als zondebokken: over de dubbelhartige bejegening van gedupeerden van

misdrijven in de Westerse cultuur, Apeldoorn, Maklu, 2008, 108.

5 I. AERTSEN, Slachtoffer-daderbemiddeling: een onderzoek naar de ontwikkeling van een herstelgerichte

strafrechtsbedeling, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2001, 98.

6 M. BRIENEN, M. GROENHUIJSEN en E. HOEGEN, “Evaluation and meta-evaluation of the effectiveness of victim-oriented legal reform in Europe”, Criminologie 2000, (121) 128.

7 T. VANDER BEKEN en A. BALCAEN, “Het slachtoffer en de strafrechtsbedeling: berekende flirt of ware liefde?” in A., BALCAEN (ed.), Het slachtoffer van criminaliteit: tussen perceptie en realiteit?, Mechelen, Kluwer, 2006, (81) 81; L. VERHAERT, “Het slachtoffer en de straftoemeting”, NC 2013, (53) 54.

8 Wet 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, BS 2 april 1998.

(16)

2 wet van 17 mei 20069 (thans gewijzigd ter verbetering van de positie van het slachtoffer ingevolge

de wet van 15 december 201310) krijgen slachtoffers concrete rechten in het kader van de

strafuitvoering. Nochtans is het van groot belang dat slachtoffers ook in dit stadium aan bod komen. Hoewel de strafuitvoeringsfase de laatste etappe is in de strafrechtsketen, kan zij immers niet als ‘het kneusje van de zalm’, dan wel als het ‘orgelpunt’ van de hele keten worden aanzien.11

Desondanks blijven er in de media regelmatig artikelen verschijnen waarin slachtoffers de werking van justitie – met inclusie van de strafuitvoering – hekelen. Zo becommentariëren slachtoffers voor het oog van de lens het strafuitvoeringstraject van hun daders en het in hun ogen falend systeem.12

Ter illustratie kan worden verwezen naar de (uitgebreide) verslaggeving omtrent de uitspraak in de recente zaak van Megan D’Haen die haar tweejarig stiefdochtertje Chelsea vermoordde. Nog geen dag later verschenen er in de pers reeds diverse krantenartikels met spraakmakende koppen als ‘18 jaar cel voor Megan D’Haen, mogelijk binnen 4 jaar vrij’. In dit krantenartikel uitte de moeder van Chelsea haar ongenoegen over de – in haar ogen – te lage straf en de mogelijkheid dat de

veroordeelde Megan reeds na vier jaar vervroegd zou vrijkomen.13 Daarnaast vormt de toekenning

van strafuitvoeringsmodaliteiten aan gedetineerden ook steeds vaker een hot topic in de media. Naast de talloze artikelen in diverse dagbladen laat men in verschillende programma’s, waaronder ‘Levenslang gestraft’ op één14 en ‘Telefacts’ op vtm15, ook veroordeelden van (zware) misdrijven

aan het woord. Velen onder hen zijn van mening dat zij lang genoeg of onterecht zijn opgesloten en verdedigen bijgevolg hun vrijlating. Voorts wordt de betrokkenheid van slachtoffers bij de strafrechtsbedeling – en bijgevolg dus ook in de strafuitvoering – niet altijd even positief onthaald. Niet iedereen vindt de verruimde aandacht voor slachtoffers binnen de strafrechtsbedeling immers even functioneel. Volgens sommigen is de balans tussen maatschappij, dader en slachtoffer in het voordeel van laatstgenoemde doorgeslagen, waardoor de overheid enerzijds niet (meer) adequaat

9 Wet 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 15 juni 2006. 10 Wet 15 december 2013 houdende diverse bepalingen met het oog op de verbetering van de positie van het slachtoffer in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 19 december 2013.

11 J. SABBE, Het parket, zender VIER, 2020, https://www.vier.be/video/het-parket/het-parket-s1/het-parket-s1-aflevering-1 (consultatie op 10 april 2020).

12 T. DAEMS, “Naschokken van de zaak-Dutroux: zoeklicht op de strafuitvoering” in K. BEYENS, T. DAEMS en E. MAES (Eds.), Exit gevangenis? De werking van de strafuitvoeringsrechtbanken en de wet op de

externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2014, (13)

17-19.

13 X, 18 jaar cel voor Megan D’Haen, mogelijk binnen 4 jaar vrij, 12 juni 2020, https://www.hln.be/de-krant/18-jaar-cel-voor-megan-d-haen-mogelijk-binnen-4-jaar-vrij~a1e41f98/ (consultatie op 16 juni 2020).

14 X, Levenslang gestraft, zender EEN, 2017, www.een.be/pano/levenslang-gestraft (consultatie op 20 mei 2020).

15 X, Telefacts Special: Marc Dutroux spreekt opnieuw na bijna 20 jaar, zender VTM, 2020, https://communicatie.vtm.be/telefacts-special-marc-dutroux-spreekt-opnieuw-na-bijna-20-jaar (consultatie op 20 mei 2020).

(17)

3 kan optreden bij belangrijke criminaliteitsvormen en slachtoffers anderzijds verwachtingen binnen de strafrechtsbedeling worden voorgehouden die onmogelijk kunnen worden ingelost.16 Ook

strafpleiter Joris VAN CAUTER stelt dat “de totale maatschappelijke herwaardering van de emotie in de samenleving leidt tot een retour de la victime, waarbij het slachtoffer opnieuw een bijna sacrale status krijgt”.17 Tot slot kan het gegeven dat het thema ‘strafuitvoering’ vandaag nog steeds

actueel is eveneens worden aangetoond door de nakende inwerkingtreding van de wet van 5 mei

201918, waarbij nogmaals werd gesleuteld aan de oorspronkelijke wettekst van de wet van 17 mei

2006.

Bovenstaande illustreert de nood aan een actuele evaluatie van de situatie met betrekking tot de positie van slachtoffers binnen de strafuitvoering(srechtbank). Niettemin reeds een kwalitatief onderzoek is verricht naar de mening en ervaring van slachtoffers en professionele actoren met betrekking tot de volledige strafrechtsketen, en dus ook over de strafuitvoeringsfase, dateert dit

onderzoek nog van voor de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbank(en) en zijn er– behoudens

vergissing – geen latere onderzoeken meer uitgevoerd.19 Bovendien werden in het kader van dit

onderzoek ook geen actoren bevraagd die rechtstreeks betrokken zijn bij de

strafuitvoering(srechtbank). De bevindingen omtrent de strafuitvoeringsfase vormen dan ook voornamelijk een (loutere) samenvattende weergave van hetgeen in interviews door slachtoffers werd verteld. Vermits hun visie uiteraard steeds sterk emotioneel beladen en gekleurd is, is het ook aangewezen om de mening van professionele actoren in kaart te brengen. Gezien hun juridische kennis kan hun visie ook waardevolle informatie opleveren om tot een beter inzicht te komen inzake eventuele knel- en/of verbeterpunten omtrent de positie van slachtoffers in de strafuitvoering. Om die reden luidt de centrale onderzoeksvraag van deze masterproef dan ook als volgt: ‘Wat vinden actoren die betrokken zijn bij de strafuitvoering van de huidige en toekomstige positie en rechten, alsook de mate van betrokkenheid van slachtoffers binnen de

16 T. VANDER BEKEN en A. BALCAEN, “Het slachtoffer en de strafrechtsbedeling: berekende flirt of ware liefde?” in A., BALCAEN (ed.), Het slachtoffer van criminaliteit: tussen perceptie en realiteit?, Mechelen, Kluwer, 2006, (81) 82.

17 D. LEESTMANS, Wat heeft een dader tegen een slachtoffer te zeggen (en omgekeerd)?, VRT NWS, 2018, www.vrt.be/vrtnws/nl/2018/01/02/wat-heeft-een-dader-tegen-een-slachtoffer-te-zeggen--en-omgekeer/ (consultatie op 20 mei 2020).

18 Wet 5 mei 2019 tot wijziging van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten tot aanpassing van de procedure voor de strafuitvoeringsrechter voor de vrijheidsstraffen van drie jaar of minder, BS 14 juni 2019.

19 A. LEMONNE, T. VAN CAMP, I. VAN FRAECHEM en C. VANNESTE, Onderzoek met betrekking tot de

evaluatie van de voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van inbreuken, Brussel, Nationaal Instituut voor

Criminalistiek en Criminologie, 2007, 365 p.; A. LEMONNE, I. VANFRAECHEM, C. VANNESTE, Wanneer

het systeem de slachtoffers ontmoet: eerste resultaten van een evaluatieonderzoek aangaande slachtofferbeleid, Gent, Academia press, 2010, 156 p.

(18)

4 strafuitvoering(srechtbank) inzake de uitvoering van vrijheidsberovende straffen als hoofdstraf én de manier waarop dit gebeurt?’.

Vermits deze onderzoeksvraag vanuit verschillende standpunten wordt belicht, zijnde diverse beroepsfuncties binnen de strafuitvoering(srechtbank), kan deze masterproef een uniek inzicht bieden aan professionelen met betrekking tot de mening en persoonlijke visie van hun mede-actoren. De uniciteit van elk perspectief kan mogelijk verheldering brengen, wat een optimalere onderlinge samenwerking kan bewerkstelligen. Daarenboven kan feedback vanuit het werkveld, daar waar de wetten geïmplementeerd worden, een waardevol(le) bottom-up inzicht en evaluatie bieden aan de wetgever. Voor andere betrokken partijen, zoals veroordeelden of slachtoffers, kunnen eventuele inzichten en potentiële daaropvolgende aanpassingen niet alleen leiden tot een beter begrip, maar mogelijk ook resulteren in een grotere tevredenheid en een (steeds) beter werkend systeem waarvan iedereen de vruchten kan plukken.

Om de centrale onderzoeksvraag te beantwoorden zal deze masterproef uit drie grote luiken bestaan. In een eerste luik wordt de strafuitvoering in het algemeen besproken. Hierbij wordt naast

de samenstelling van de strafuitvoeringsrechtbank en de relevante betrokken

strafuitvoeringsactoren, ook de territoriale en materiële bevoegdheid(sverdeling) toegelicht. Vervolgens wordt in een tweede luik dieper ingegaan op de positie van slachtoffers binnen de strafuitvoering, waarbij wordt gepoogd om inzicht te verwerven in hun huidige en toekomstige juridische situatie. Eerst zal zowel de Europese als de (actuele en toekomstige) nationale regelgeving worden besproken die in het kader van de strafuitvoering voor slachtoffers relevant is. Concreet zal worden ingegaan op de evolutie die zich heeft afgespeeld op het vlak van slachtofferrechten en welke actuele en toekomstige mogelijkheden, beperkingen en rechten slachtoffers in het kader van de strafuitvoering hebben. Aansluitend wordt een overzicht gegeven van enkele persoonlijke bevindingen van slachtoffers over hun betrokkenheid in de strafuitvoeringsfase, om te eindigen met een persoonlijke, kritische evaluatie van de actuele en toekomstige situatie. De verworven kennis uit dit deel vormt de basis voor het kwalitatieve onderzoek van deze masterproef, hetgeen in het finale derde luik wordt toegelicht. Dit luik omvat naast een toelichting van de kernbegrippen, de methodologie en de onderzoeksresultaten, ook enkele aanbevelingen en onderzoeksbeperkingen, en suggesties voor toekomstig onderzoek.

(19)

5

CORPUS

DEEL 1 - DE STRAFUITVOERING

1. Algemeen

Pas in 2006 kan voor het eerst over ‘strafuitvoeringsrechtbanken’ worden gesproken. Hiervoor was het Grondwetsartikel dat de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken mogelijk maakt niet voor herziening vatbaar verklaard in de betrokken legislatuur,20 waardoor eerst commissies voor

voorwaardelijke invrijheidstelling werden ingesteld. Door de komst van twee wetten, enerzijds de wet betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten21 (hierna: wet

externe rechtspositie) en anderzijds de wet houdende oprichting van de

strafuitvoeringsrechtbanken22, zagen strafuitvoeringsrechtbanken eindelijk het licht.23 De relevantie

van beide wetten mag zeker en vast niet worden onderschat. Zo wordt onderstreept dat deze wetten, die tevens een duidelijk wettelijk kader boden voor de externe rechtspositie van gedetineerden, ook veel goeds beloofden in het kader van transparantie, rechtszekerheid en legaliteit.24

In dit deel zal dieper worden ingegaan op de strafuitvoering(srechtbank) in het algemeen. Eerst zal de samenstelling van de strafuitvoeringsrechtbank en de hierbij betrokken relevante

strafuitvoeringsactoren worden besproken, waarna de territoriale en materiële

bevoegdheid(sverdeling) zal worden toegelicht.

20 J. VANACKER, “De strafuitvoeringsrechtbanken en de externe rechtspositie van veroordeelden”, TVW 2006, (372) 373.

21 Wet 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 15 juni 2006. 22 Wet 17 mei 2006 houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, BS 15 juni 2006.

23 F. DERUYCK en F. DE WAEL, “De procedure voor de strafuitvoeringsrechter voor vrijheidsstraffen van drie jaar of minder” in F. DERUYCK (ed.), Strafrecht in/uit balans* (*schrappen wat niet past), Brugge, die Keure/La Charte, 2020, (209) 211.

24 K. VERPOEST en T. VANDER BEKEN, “Rechters in uitvoering. Een eerste analyse van de wetten rond de externe rechtspositie van veroordeelden en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken”, NC 2006, (370) 371; F. DERUYCK en F. DE WAEL, “De procedure voor de strafuitvoeringsrechter voor vrijheidsstraffen van drie jaar of minder” in F. DERUYCK (ed.), Strafrecht in/uit balans* (*schrappen wat niet past), Brugge, die Keure/La Charte, 2020, (209) 211.

(20)

6

2. De samenstelling van de strafuitvoeringsrechtbank en bij de strafuitvoering betrokken relevante actoren25

2.1. Strafuitvoeringsrechtbank (voorzitter en assessoren) of (in de toekomst) alleenzetelende strafuitvoeringsrechter

In de wet externe rechtspositie wordt op basis van de duur van het uitvoerbare gedeelte van de

opgelegde vrijheidsstraf bepaald of de veroordeelde voor een alleenzetelende

strafuitvoeringsrechter dan wel een strafuitvoeringsrechtbank zal moeten verschijnen. Indien dit drie jaar of minder bedraagt, is in de wet voorzien (maar tot op heden nog niet in werking getreden) dat de strafuitvoeringsrechter als alleenzetelende rechter optreedt. Indien dit meer dan drie jaar bedraagt, is de strafuitvoeringsrechtbank multidisciplinair samengesteld. In dit geval bestaat ze uit een strafuitvoeringsrechter – alias de voorzitter, thans een zetelend magistraat – en twee assessoren, waarvan de ene in penitentiaire zaken en de andere in sociale re-integratie is gespecialiseerd.26

De strafuitvoeringsrechter is een beroepsrechter die wordt aangewezen uit de rechters of raadsheren die zich kandidaat hebben gesteld. Om als rechter in de strafuitvoeringsrechtbank te mogen functioneren, moet men reeds vijf jaar ervaring hebben als werkend magistraat – waarvan drie jaar bij het hof van beroep – en moet men een voortgezette gespecialiseerde opleiding hebben gevolgd die wordt georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding.27

De assessoren zijn leken en dus niet juridisch geschoold. Wel moeten ze minstens vijf jaar nuttige beroepservaring kunnen voorleggen,28 en daarenboven slagen voor een examen dat door een

selectiecomité wordt georganiseerd.29

Uitzonderlijk is de strafuitvoeringsrechtbank uit drie rechters samengesteld, namelijk een rechter in de strafuitvoeringsrechtbank (die het voorzitterschap ervan bekleedt), twee rechters in de correctionele rechtbank en twee assessoren in de strafuitvoeringsrechtbank (waarbij de ene in penitentiaire zaken en de andere in sociale re-integratie is gespecialiseerd). Dit is het geval

25 In het kader van de strafuitvoering speelt ook de minister van Justitie een cruciale rol. Niettemin lijkt het onmogelijk om zijn deelname aan het onderzoek van deze masterproef te bekomen, waardoor deze in dit deel dan ook niet wordt besproken.

26 Art. 77, eerste lid, 78, tweede lid en 92, §1, tweede lid Ger. W. 27 Art. 259sexies, §1, 4°, eerste en vierde lid Ger. W.

28 Art. 196ter, §1 Ger. W. 29 Art. 196bis Ger. W.

(21)

7 wanneer ze beslist over een veroordeling tot een vrijheidsstraf van dertig jaar tot veertig jaar, een opsluiting van dertig jaar of meer of tot een levenslange vrijheidsstraf, met een terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank.30

De strafuitvoeringsrechter en de assessoren worden aangewezen voor een termijn van één jaar, die – na evaluatie – een eerste maal voor drie jaar en vervolgens telkens voor een periode van vier jaar kan worden verlengd.31

2.2. Openbaar ministerie

De substituten-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken waken over de beslissingen die door de strafuitvoeringsrechtbank (of in de toekomst door de strafuitvoeringsrechter) zijn genomen.32 In het kader hiervan kan het openbaar ministerie een zaak

aanhangig maken bij de strafuitvoeringsrechtbank (of in de toekomst de strafuitvoeringsrechter), dit met het oog op het schorsen, herzien of herroepen van een strafuitvoeringsmodaliteit of om opgelegde voorwaarden te schorsen, nader te omschrijven of aan te passen aan de

omstandigheden.33 Het openbaar ministerie beschikt dus over een belangrijke taak met betrekking

tot de controle en de opvolging van strafuitvoeringsmodaliteiten. Daarnaast vervult zij ook een adviesverlenende rol.34

De substituten-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken worden

aangewezen voor een termijn van één jaar, die na evaluatie – een eerste maal voor drie jaar en

vervolgens telkens voor vier jaar – kan worden verlengd.35

2.3. Gevangenisdirecteur

De gevangenisdirecteur speelt eveneens een cruciale adviesverlenende rol in het kader van de strafuitvoering. Zo zal hij de veroordeelde tijdig inlichten over de mogelijkheid tot het aanvragen

30 Art. 78, zevende lid en 92bis Ger. W.

31 Art. 196ter, §2, tweede lid en 259sexies, §2, tweede lid Ger. W. 32 Art. 58bis, 4°, 151, vierde lid en 259sexies, §1, 5° Ger. W. 33 Art. 63, 64 en 66-68 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006.

34 Art. 3, §1, derde lid, 33, §1, 51, 74, §2, tweede lid en 88, §3 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 35 Art. 259sexies, §2, tweede lid Ger. W.

(22)

8 van bepaalde strafuitvoeringsmodaliteiten,36 alsook een met redenen omkleed advies37 aan de

strafuitvoeringsrechtbank verlenen inzake het al dan niet toekennen van

strafuitvoeringsmodaliteiten.38 In het kader van dit advies dient de gevangenisdirecteur de

veroordeelde te horen. Het advies bevat naast enkele formele aspecten en een beknopt relaas van het dossier, ook een inhoudelijke uiteenzetting en motivering inzake de sociale reclassering en de tegenindicaties.39

2.4. Justitieassistent slachtofferonthaal of eerstelijn

Niettemin de justitieassistent geen deel uitmaakt van de strafuitvoeringsrechtbank, vervult deze wel een belangrijke ondersteunende en begeleidende rol in het kader van de strafuitvoering. Het is immers de justitieassistent die het slachtoffer zal helpen bij het invullen van de slachtofferdocumenten. Daarnaast kunnen slachtoffers ook steeds bij hen terecht indien zij bijstand tijdens de strafuitvoeringszitting of verdere informatie wensen.40 Voor verdere verduidelijking

omtrent hun taken wordt verwezen naar titel ‘3.4.2.2.1.2. Koninklijk besluit van 29 januari 2007 tot uitvoering van artikel 2, 6° van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten’.

2.5. Advocaat

Vandaag voorziet de wet externe rechtspositie zowel in een recht op bijstand als vertegenwoordiging voor slachtoffers. Zo kunnen slachtoffers zich door een raadsman, een gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging laten bijstaan, maar alleen een raadsman kan het slachtoffer op een strafuitvoeringszitting vertegenwoordigen.41 Aangezien advocaten meestal reeds van bij het begin bij de zaak zijn

36 Art. 8, eerste lid, 23, §2, eerste lid, 25/1, eerste lid en 26/1, eerste lid wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006.

37 In dit advies kan de gevangenisdirecteur slachtoffervoorwaarden opnemen.

38 Art. 8, vierde lid, 10, §1 en §1bis, 17, §1, eerste lid, 29, §3, 29/1, §3, 30, §2, 31, 49, §3, 49/1, §3, 50, §2 en 74, §1 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006.

39 V. SCHEIRS, De strafuitvoeringsrechtbank aan het werk, onuitg. doctoraatsthesis Criminologie Vrije Universiteit Brussel, 2013, 223-230.


40 Art. 2 en 8 KB 29 januari 2007 tot uitvoering van art. 2, 6° van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 1 februari 2007.

41 Art. 3, §2, 35, §1, derde lid, 44, §3, vierde lid, 53, derde lid, 61, §4, vierde lid, 63, §3, tweede lid en 68, §3, derde lid wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006.

(23)

9 betrokken, zijn zij ook – en misschien zelfs beter – geplaatst om de rol van slachtoffers in de strafuitvoeringsfase te evalueren. Hun juridische (en persoonlijke) inzichten, in combinatie met hun inkijk in de belevenissen van slachtoffers (gedurende de volledige strafrechtsketen), kunnen een meerwaarde bieden voor dit onderzoek.

3. De territoriale bevoegdheid van de strafuitvoeringsrechtbank

De strafuitvoeringsrechtbank situeert zich binnen de rechtbank van eerste aanleg. Zo bestaat de rechtbank van eerste aanleg – en in voorkomend geval de afdelingen ervan – uit telkenmale één of meerdere kamers voor burgerlijke zaken, kamers voor correctionele zaken, kamers voor familiezaken, jeugdkamers en – voor de afdeling van de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd – uit strafuitvoeringskamers. Deze kamers vormen vier secties, namelijk de burgerlijke rechtbank, correctionele rechtbank, familie- en jeugdrechtbank en strafuitvoeringsrechtbank.42

Tot op heden zijn er zes strafuitvoeringsrechtbanken, namelijk telkens daar waar een hof van beroep is gevestigd, zijnde te Antwerpen, Bergen, Brussel – met zowel Brussel Nederlandstalig als Brussel Franstalig –, Gent en Luik. Hierbij beschikken Antwerpen, Gent en Luik over twee strafuitvoeringskamers, alsook telt Brussel één Nederlandstalige en twee Franstalige kamers, met als gevolg dat er in totaal tien strafuitvoeringskamers zijn.43

In principe is een strafuitvoeringsrechtbank bevoegd voor de veroordeelden die gedetineerd zijn in de strafinrichtingen in het rechtsgebied van het hof van beroep waarin zij zijn gevestigd. Deze strafuitvoeringsrechtbank blijft vervolgens bevoegd voor iedere navolgende beslissing tot op het moment van de definitieve invrijheidstelling.44 Via een koninklijk besluit kunnen hierop wel

uitzonderingen worden voorzien.45 Met het oog op een goede rechtsbedeling heeft men van deze

42 Art. 76, §1, eerste en tweede lid Ger. W.

43 E. BEAUCOURT, De strafuitvoeringsrechtbank. De strafuitvoeringsrechter. De minister van Justitie., stand januari 2018, 2, www.rechtbanken-tribunaux.be/sites/default/files/Brochures/strafuitvoeringsrechtbank.pdf (consultatie op 1 mei 2020); V. SCHEIRS, De strafuitvoeringsrechtbank aan het werk. Een etnografisch

onderzoek naar interacties, beslissingsprocessen en praktijk, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2014, 64.

44 Artikel 635 Ger. W. verduidelijkt verder ook nog volgende drie zaken. Indien de strafuitvoeringsrechter of –rechtbank het voor een bepaalde veroordeelde aangewezen acht kunnen zij in uitzonderlijke gevallen beslissen om hun bevoegdheid over te dragen aan een andere strafuitvoeringsrechter of –rechtbank. Bij een herroeping van een strafuitvoeringsmodaliteit is de bevoegde strafuitvoeringsrechter of –rechtbank deze van de plaats van opsluiting. De strafuitvoeringsrechter of de –rechtbank van de woonplaats, of bij gebreke daarvan, van de verblijfplaats van de veroordeelde die niet gedetineerd is, is bevoegd om kennis te nemen van het verzoek van een veroordeelde die niet gedetineerd is.

(24)

10 mogelijkheid dan ook gebruik gemaakt. Zo vreesde men dat de omschreven bevoegdheidsregel tot een mogelijk onevenwicht tussen de verschillende strafuitvoeringsrechtbanken zou leiden met betrekking tot het aantal dossiers dat bij hen aanhangig zouden worden gemaakt. Dit aangezien sommige ressorten van het hof van beroep meer penitentiaire instellingen tellen dan andere ressorten. Dit vormt tevens de reden waarom sommige strafuitvoeringsrechtbanken over meerdere

strafuitvoeringskamers beschikken. Door het invoeren van meerdere kamers per

strafuitvoeringsrechtbank wordt immers verzekerd dat elke strafuitvoeringskamer een gelijkwaardig aantal dossiers behandelt, met als gevolg dat de werklast evenwichtig onder de tien strafuitvoeringskamers is verdeeld.46

De territoriale bevoegdheid van de zes strafuitvoeringsrechtbanken ziet er uit als volgt:47

a) Strafuitvoeringsrechtbank Antwerpen: veroordeelden gedetineerd in de strafinrichtingen te Antwerpen, Hoogstraten, Merksplas, Turnhout, Wortel, Hasselt en Mechelen;

b) Strafuitvoeringsrechtbank Bergen: veroordeelden gedetineerd in de strafinrichtingen te Bergen, Doornik, Jamioulx, Namen en Leuze-en-Hainaut;

c) Strafuitvoeringsrechtbank Brussel Nederlandstalig: veroordeelden gedetineerd in de strafinrichtingen te Leuven (alias Leuven-Hulp en Leuven-Centraal), en, indien het vonnis of arrest dat de zwaarste veroordeling oplegt in het Nederlands was, Berkendaal, Sint-Gillis en Vorst;

d) Strafuitvoeringsrechtbank Brussel Franstalig: veroordeelden gedetineerd in de strafinrichtingen te Nijvel, Itter en, indien het vonnis of arrest dat de zwaarste veroordeling oplegt in het Frans was, Berkendaal, Sint-Gillis en Vorst;

e) Strafuitvoeringsrechtbank Gent: veroordeelden gedetineerd in de strafinrichtingen te Brugge, Gent, Ruiselede, Ieper, Dendermonde, Oudenaarde en Beveren;

f) Strafuitvoeringsrechtbank Luik: veroordeelden gedetineerd in de strafinrichtingen te Lantin, Verviers, Aarlen, Hoei, Dinant, Saint-Hubert, Andenne, Marneffe en Marche-en-Famenne.

46 Aanhef KB 29 januari 2007 tot vaststelling van de territoriale bevoegdheid van de strafuitvoeringsrechtbanken, BS 1 februari 2007.
 


47 KB 12 december 2008 tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 januari 2007 tot vaststelling van de territoriale bevoegdheid van de strafuitvoeringsrechtbanken, BS 19 december 2008; V. SCHEIRS, De

strafuitvoeringsrechtbank aan het werk. Een etnografisch onderzoek naar interacties, beslissingsprocessen en praktijk, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2014, 65; E. BEAUCOURT, De strafuitvoeringsrechtbank. De strafuitvoeringsrechter. De minister van Justitie., stand januari 2018, 2,

(25)

11

4. De materiële bevoegdheid(sverdeling) inzake de strafuitvoering

4.1. Algemeen

De wetten van 17 mei 2006 bakenden de bevoegdheden van de strafuitvoeringsrechtbank, de (in de toekomst alleenzetelende) strafuitvoeringsrechter (alias de rechterlijke macht) en de minister van Justitie (alias de uitvoerende macht) duidelijk af. Zo werd voorzien in een heldere taakverdeling tussen beide machten, met als ratio legis dat de uitvoerende macht de strafkeuze van de rechterlijke macht zowel moet respecteren als uitvoeren en enkel de rechterlijke macht rechterlijke beslissingen kan aanpassen.48

Op basis van de – al dan nog niet in werking getreden – bepalingen van de wet externe rechtspositie ziet de verdeling van bevoegdheden er tot op heden uit als volgt. Enerzijds worden bepaalde strafuitvoeringsmodaliteiten door de minister van Justitie toegekend. Zo is hij bevoegd voor de uitgaansvergunning, het penitentiair verlof, de plaatsing in een transitiehuis, de onderbreking van de strafuitvoering en de invrijheidstelling met het oog op verwijdering van de betrokkene en zijn overbrenging in het kader van een imminente verwijdering, naar een plaats die valt onder de bevoegdheid van de minister bevoegd voor toegang tot het grondgebied, het verblijf,

de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.49 Anderzijds kunnen ook de

strafuitvoeringsrechtbank en de strafuitvoeringsrechter – weliswaar andere –

strafuitvoeringsmodaliteiten toekennen. Concreet is de strafuitvoeringsrechtbank bevoegd ten aanzien van personen die veroordeeld zijn tot een vrijheidsstraf met een uitvoerbaar gedeelte van meer dan drie jaar, terwijl de strafuitvoeringsrechter bevoegd is in het geval het uitvoerbaar gedeelte niet meer dan drie jaar betreft.50 De voorheen vermelde strafuitvoeringsmodaliteiten zijn

de volgende: de beperkte detentie, het elektronisch toezicht, de voorwaardelijke invrijheidstelling, de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering en de vermindering van de duur van de door de rechter uitgesproken ontzetting van het recht in een bepaalde aangewezen zone te wonen, te verblijven of er zich te vertonen. Aangezien deze strafuitvoeringsmodaliteiten de aard van de straf in een dergelijke mate aanpassen, achtte men een rechterlijke tussenkomst dan ook noodzakelijk, met als gevolg dat zij

48 F. DERUYCK en F. DE WAEL, “De procedure voor de strafuitvoeringsrechter voor vrijheidsstraffen van drie jaar of minder” in F. DERUYCK (ed.), Strafrecht in/uit balans* (*schrappen wat niet past), Brugge, die Keure/La Charte, 2020, (209) 211.

49 Ibid.

50 De wet externe rechtspositie verduidelijkt in artikel 27 dat het gaat over één of meerdere vrijheidsstraffen waarvan het uitvoerbaar gedeelte drie jaar of minder bedraagt.

(26)

12 aan de strafuitvoeringsrechtbank of de strafuitvoeringsrechter werden toevertrouwd.51 Uitzonderlijk

kunnen de strafuitvoeringsrechtbank en de strafuitvoeringsrechter eveneens een

uitgaansvergunning of een penitentiair verlof toekennen. Zo kan in het kader van een procedure

tot toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit een andere modaliteit – zoals een

uitgaansvergunning en een penitentiair verlof – worden toegekend dan degene die gevraagd werd, maar enkel wanneer dit absoluut noodzakelijk is om op korte termijn de verzochte

strafuitvoeringsmodaliteit toe te kennen.52 Naast de voorheen omschreven algemene bevoegdheid,

voorziet de wet externe rechtspositie ook in bijzondere bevoegdheden. De terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank is een dergelijke bijzondere bevoegdheid die exclusief toebehoort aan de strafuitvoeringsrechtbank, maar ook de strafuitvoeringsrechter beschikt over een aantal bijzondere bevoegdheden die hij kan uitoefenen, ongeacht de duur van de vrijheidsstraf. Deze bijzondere bevoegdheden zijn de voorlopige invrijheidstelling om medische redenen, de vermindering van de duur van de door de rechter uitgesproken ontzetting van het recht in een bepaalde aangewezen zone te wonen, te verblijven of er zich te vertonen, de herberekening van de straf op grond van de regels van samenloop van misdrijven en de vervanging van een vrijheidsstraf door een werkstraf.53

De voorgaande omschreven bevoegdheidsverdeling is – zoals reeds vermeld – vandaag nog

steeds niet volledig in werking getreden. De federale regering opteerde voor een graduele inwerkingtreding van de bepalingen van de wetten van 17 mei 2006.54 Zo werden sinds 31

augustus 2006 de bepalingen aangaande de benoeming van assessoren en magistraten van de

strafuitvoeringsrechtbanken van kracht.55 Pas op 1 februari 2007 traden de bepalingen inzake de

bevoegdheid van de strafuitvoeringsrechtbanken en de minister van Justitie in werking.56 Nog later,

meer bepaald op 12 januari 2015, traden ook de artikelen 72 tot en met 80 van de wet externe rechtspositie, die de strafuitvoeringsuitrechter de bevoegdheid geven inzake het toekennen van

51 F. DERUYCK en F. DE WAEL, “De procedure voor de strafuitvoeringsrechter voor vrijheidsstraffen van drie jaar of minder” in F. DERUYCK (ed.), Strafrecht in/uit balans* (*schrappen wat niet past), Brugge, die Keure/La Charte, 2020, (209) 211.

52 Art. 59 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006.

53 F. DERUYCK en F. DE WAEL, “De procedure voor de strafuitvoeringsrechter voor vrijheidsstraffen van drie jaar of minder” in F. DERUYCK (ed.), Strafrecht in/uit balans* (*schrappen wat niet past), Brugge, die Keure/La Charte, 2020, (209) 212.

54 Y. VAN DEN BERGE, “De uitvoering van vrijheidsstraffen”, CABG 2009, (1) 5.

55 KB 22 augustus 2006 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van sommige bepalingen van de wet van 17 mei 2006 houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, BS 31 augustus 2006.

56 KB 22 januari 2007 tot uitvoering van bepaalde artikelen van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 26 januari 2007.

(27)

13 een voorlopige invrijheidstelling om medische redenen, in werking.57 De overige bepalingen van de

wet externe rechtspositie, waaronder de artikelen omtrent de bevoegdheid van de strafuitvoeringsrechter tot het toekennen van strafuitvoeringsmodaliteiten aan personen die veroordeeld zijn tot een vrijheidsstraf van drie jaar of minder, zijn (nog steeds) niet in werking getreden.58 Tot op de dag van vandaag blijft de minister van Justitie dan ook bevoegd om

beslissingen ten aanzien van deze veroordeelden te nemen.59 In het kader hiervan bestaan diverse

ministeriële omzendbrieven waarin de op te volgen richtlijnen staan omschreven die betrekking hebben op onder andere de halve vrijheid (zijnde de voorloper van de beperkte detentie), het elektronisch toezicht en de voorlopige invrijheidstelling.60

57 KB 30 december 2014 tot inwerkingtreding van de artikelen 72 tot en met 80 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 12 januari 2015.

58 F. DERUYCK en F. DE WAEL, “De procedure voor de strafuitvoeringsrechter voor vrijheidsstraffen van drie jaar of minder” in F. DERUYCK (ed.), Strafrecht in/uit balans* (*schrappen wat niet past), Brugge, die Keure/La Charte, 2020, (209) 212

59 Voor een volledige uiteenzetting van het regime onder het huidige recht wordt verwezen naar: F. DERUYCK en F. DE WAEL, “De procedure voor de strafuitvoeringsrechter voor vrijheidsstraffen van drie jaar of minder” in F. DERUYCK (ed.), Strafrecht in/uit balans* (*schrappen wat niet past), Brugge, die Keure/La Charte, 2020, (209) 214-231.

60 In eerste instantie werd het elektronisch toezicht geregeld door de ministeriële omzendbrief van 25 juli 2008. Later werd deze opgeheven en vervangen door de ministeriële omzendbrief van 17 juli 2013. De regeling omtrent de halve vrijheid is opgenomen in de ministeriële omzendbrieven van 7 maart 1966, 3 december 1973 en 6 februari 1984 en in de artikelen 142-143 van het ministerieel besluit van 12 juli 1971 houdende algemene instructies voor de strafinrichtingen. Tenslotte de ministeriële omzendbrief van 15 januari 2005 en de daarbij horende collectieve brieven uitgaande van het directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen vervangen door de ministeriële omzendbrief van 15 juli 2015, waardoor de regeling omtrent de voorlopige invrijheidstelling vandaag op een transparantere en eenduidigere wijze wordt geregeld. Inmiddels werden reeds diverse wijzigingen aangebracht aan deze omzendbrief door de omzendbrief van 29 april 2016. Alsook werden in de brief van 16 mei 2017 ministeriële instructies gegeven omtrent bijkomende richtlijnen over de tijdsvoorwaarden. Omz. 7 maart 1966 betreffende de halve vrijheid, uitgangstoelating, niet terugkeer,

Bull.Best.Strafinr. 1966, 95-101; Omz. 3 december 1973 betreffende de toelating van gedetineerden tot de

centra voor versnelde beroepsopleiding van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, Bull.Best.Strafinr. 1974, 71-74; Omz. 6 februari 1984 betreffende het systematisch penitentiair verlof voor beperkt gehechten en halve-vrijen, Bull.Best.Strafinr. 1984, 59-61; Omz. 26 januari 1999 betreffende de halve vrijheid met het oog op reclassering, nr. 1694; Omz. 24 november 2006 tot wijziging van de ministeriële omzendbrief nr. 1771, 15 januari 2005 betreffende de voorlopige invrijheidstelling, nr. 1787; Omz. 25 juli 2008 betreffende de reglementering van het elektronisch toezicht als strafuitvoeringsmodaliteit, nr. 1803 (III); Omz. 17 juli 2013 betreffende de reglementering inzake het elektronisch toezicht als strafuitvoeringsmodaliteit voor gevangenisstraffen wanneer het totaal in uitvoering zijnde gevangenisstraffen drie jaar niet overschrijdt, nr. ET/SE-2; Omz. 10 januari 2014 betreffende de voorlopige invrijheidstelling, nr. 1816; Omz. 15 juli 2015 betreffende de voorlopige invrijheidstelling van veroordeelden die één of meer vrijheidsstraffen ondergaan waarvan het uitvoerbaar gedeelte drie jaar of minder bedraagt, nr. 1817; Omz. 29 april 2016 betreffende de voorlopige invrijheidstelling van veroordeelden die één of meer vrijheidsstraffen ondergaan waarvan het uitvoerbaar gedeelte drie jaar of minder bedraagt, nr. 1817bis; Collectieve brief 29 maart 2004, nr. 78; Collectieve brief 1 september 2010, nr. 99; Brief van de minister van Justitie van 16 mei 2017 betreffende de voorlopige invrijheidstelling van veroordeelden die een of meer vrijheidsstraffen ondergaan waarvan het uitvoerbaar gedeelte drie jaar of minder bedraagt; art. 142 en 143 MB 12 juli 1971 houdende de algemene instructie voor de strafinrichtingen, onuitg.

(28)

14

Daarenboven wordt, ingevolge de wet van 5 mei 201961, de herberekening van de straf op grond

van de regels van de samenloop en de vervanging van de door de rechter uitgesproken vrijheidsstraf door een werkstraf afgeschaft, waardoor deze bepalingen dus ook nooit in werking zullen treden. Hierdoor kwam de wetgever tegemoet aan de jarenlange kritiek omtrent deze bevoegdheden. Volgens sommigen strookte het idee dat de strafuitvoeringsrechter een definitief geworden beslissing van de bodemrechter kon wijzigen immers niet met (het respect voor) het gezag van gewijsde. In de toekomst zal de voorlopige invrijheidsstelling om medische redenen dan ook de enige bijzondere bevoegdheid zijn die de strafuitvoeringsrechter kan uitspreken.62

Gelet op de insteek van deze masterproef zullen niet alle bevoegdheden worden besproken, doch enkel deze die voor slachtoffers relevant zijn. Voor deze selectie wordt hoofdzakelijk, maar niet exclusief, gefocust op strafuitvoeringsmodaliteiten en de bijzondere bevoegdheden die ook in de slachtofferverklaring voorkomen. De invrijheidstelling met het oog op verwijdering van de betrokkene en zijn overbrenging in het kader van een imminente verwijdering, naar een plaats die valt onder de bevoegdheid van de minister bevoegd voor toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, alsook de herberekening van de straf op grond van de regels van samenloop van misdrijven en de vervanging van de door de rechter uitgesproken vrijheidsstraf door een werkstraf worden niet toegelicht. Eerstgenoemde strafuitvoeringsmodaliteit is in hoofde van slachtoffers immers weinig relevant en de overige twee bijzondere bevoegdheden worden ingevolge de wet van 5 mei 2019 afgeschaft. Daarnaast wordt de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank evenmin besproken, daar dit een bijkomende straf is die slechts aanvang neemt bij het verstrijken van de vrijheidsbenemende hoofdstraf.63

61 Wet 5 mei 2019 tot wijziging van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten tot aanpassing van de procedure voor de strafuitvoeringsrechter voor de vrijheidsstraffen van drie jaar of minder, BS 14 juni 2019.

62 F. DERUYCK en F. DE WAEL, “De procedure voor de strafuitvoeringsrechter voor vrijheidsstraffen van drie jaar of minder” in F. DERUYCK (ed.), Strafrecht in/uit balans* (*schrappen wat niet past), Brugge, die Keure/La Charte, 2020, (209) 228.

(29)

15

4.2. De strafuitvoeringsmodaliteiten in hoofde van de minister van Justitie

4.2.1. De uitgaansvergunning

Deze strafuitvoeringsmodaliteit laat de veroordeelde toe om de gevangenis te verlaten voor een periode van maximaal zestien uur.64 Er zijn twee soorten uitgaansvergunningen, namelijk een

occasionele en een periodieke uitgaansvergunning. De occasionele uitgaansvergunning wordt verleend met het oog op het ondergaan van een medisch onderzoek of een medische behandeling buiten de gevangenis of het behartigen van sociale, morele, juridische, familiale, opleidings- of professionele belangen die de aanwezigheid buiten de gevangenis vereisen.65 Hierbij kan

bijvoorbeeld worden gedacht aan het bijwonen van een begrafenis van een naaste, de geboorte van een kind, het verschijnen voor een rechtbank in het kader van een geschil of het afleggen van

een examen.66 De periodieke uitgaansvergunning kan eenmalig of met een bepaalde periodiciteit

worden toegestaan ter voorbereiding van de sociale re-integratie van de veroordeelde.67 Hierdoor

kan een veroordeelde een opleiding volgen die op wekelijkse basis wordt georganiseerd of een sollicitatiegesprek bijwonen.68

Vooraleer een uitgaansvergunning wordt toegestaan, moeten drie voorwaarden zijn vervuld. Ten eerste moet de veroordeelde voldoen aan de tijdsvoorwaarden. Zo kan een periodieke uitgaansvergunning slechts worden toegekend tijdens de twee jaren die de datum voorafgaan waarop de veroordeelde tot voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden toegelaten, terwijl een occasionele uitgaansvergunning op ieder moment mogelijk is. Ten tweede mogen er in hoofde van de veroordeelde ook geen contra-indicaties bestaan waaraan men niet kan tegemoet komen door het opleggen van bijzondere voorwaarden. Deze contra-indicaties hebben betrekking “op het gevaar dat de veroordeelde zich aan de uitvoering van zijn straf zou onttrekken, op het risico dat de veroordeelde tijdens de uitgaansvergunning ernstige strafbare feiten zou plegen of op het risico dat de veroordeelde de slachtoffers zou lastig vallen”69. Ten derde moet de veroordeelde

64 Art. 4, §1 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 65 Art. 4, §2 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006.

66 K. VERPOEST en T. VANDER BEKEN, “Rechters in uitvoering. Een eerste analyse van de wetten rond de externe rechtspositie van veroordeelden en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken”, NC 2006, (370) 374-375.

67 Art. 4, §3 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006.

68 Omz. 7 februari 2007 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, nr. 1794. 69 De ministriële omzendbrief van 7 februari 2007 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten stelt dat moet worden nagegaan “of er ernstige en concrete aanwijzingen zijn

(30)

16

instemmen met de voorwaarden die aan de uitgaansvergunning worden gekoppeld.70 De loutere

aanwezigheid van contra-indicaties is dus geen reden om een uitgaansvergunning te weigeren. Pas indien het opleggen van geen enkele bijzondere voorwaarde kan tegemoet komen aan een contra-indicatie of de veroordeelde niet wil instemmen, is het toegestaan om de uitgaansvergunning niet toe te kennen.71

4.2.2. Het penitentiair verlof

Deze strafuitvoeringsmodaliteit laat de veroordeelde toe om de gevangenis te verlaten gedurende driemaal zesendertig uren per trimester.72 Het penitentiair verlof streeft twee gerelateerde

doelstellingen na. Zo tracht deze modaliteit de familiale, affectieve en sociale contacten van de veroordeelde in stand te houden en te bevorderen, alsook zijn of haar sociale re-integratie voor te bereiden.73

Alvorens een penitentiair verlof kan worden toegekend, moeten drie voorwaarden zijn vervuld. Ten eerste moet de veroordeelde zich in het jaar bevinden dat voorafgaat aan de toelaatbaarheidsdatum voor de voorwaardelijke invrijheidstelling. Ten tweede mogen er in hoofde van de veroordeelde ook geen contra-indicaties bestaan waaraan men niet kan tegemoet komen door het opleggen van bijzondere voorwaarden. Deze contra-indicaties zijn identiek aan de tegenaanwijzingen bij een uitgaansvergunning. Tot slot moet de veroordeelde instemmen met de voorwaarden die aan het penitentiair verlof worden verbonden.74 De memorie van toelichting stelt

dat het penitentiair verlof principieel deel uitmaakt van het standaardregime van de veroordeelde.75

Dit heeft tot gevolg dat het niet als een gunst kan worden beschouwd en moet worden toegekend

aan alle veroordeelden die formeel aan de voorwaarden voldoen.76

70 Art. 5 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006.

71 MvT wetsontwerp betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden, Parl. St. Senaat 2004-05, nr. 3-1128/1.

72 Art. 6, §1 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 73 Art. 6, §2 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 74 Art. 7 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006.

75 MvT wetsontwerp betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden, Parl. St. Senaat 2004-05, nr. 3-1128/1.

76 K. VERPOEST en T. VANDER BEKEN, “Rechters in uitvoering. Een eerste analyse van de wetten rond de externe rechtspositie van veroordeelden en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken”, NC 2006, (370) 375-376.

(31)

17

4.2.3. De plaatsing in een transitiehuis

Deze strafuitvoeringsmodaliteit is een vorm van detentie, waarbij de veroordeelde zijn vrijheidsstraf ondergaat in een transitiehuis op basis van een plaatsingsplan.77 Hierdoor krijgen gedetineerden

tegen het einde van hun straf de kans om het laatste deel van hun straf door te brengen in een transitiehuis. Zij worden daarbij voorbereid om, na afloop van de straf, zelfstandig te wonen, te werken, relaties aan te gaan en te functioneren binnen de maatschappij. Het doel is om de re-integratie in de maatschappij te bevorderen.78

Een plaatsing in een transitiehuis kan slechts worden toegekend indien de veroordeelde voldoet aan vijf voorwaarden. Ten eerste moet de veroordeelde zich op achttien maanden na in de tijdsvoorwaarden voor de toekenning van een voorwaardelijke invrijheidstelling bevinden. Ten tweede moet de veroordeelde over de vaardigheid beschikken om in een open gemeenschapsregime te verblijven. Ten derde mogen er in hoofde van de veroordeelde geen contra-indicaties aanwezig zijn waaraan men niet kan tegemoet komen door het opleggen van bijzondere voorwaarden. Deze contra-indicaties zijn wederom identiek aan de tegenaanwijzingen bij de voorgaande strafuitvoeringsmodaliteiten. Ten vierde is een instemming met de voorwaarden die verbonden zijn aan de plaatsing in een transitiehuis en het plaatsingsplan vereist. Tot slot moet ook schriftelijk worden ingestemd met het huishoudelijk reglement.79

4.2.4. De onderbreking van de strafuitvoering

Deze strafuitvoeringsmodaliteit schorst de uitvoering van de straf voor een duur van maximaal drie

maanden, die kan worden hernieuwd.80 Aangezien de strafuitvoering slechts voor een bepaalde

periode wordt onderbroken, is dit dus geen strafuitvoeringsmodaliteit in de letterlijke zin van het woord. Gedurende deze periode wordt de veroordeelde immers als een ‘vrij burger’ beschouwd om vervolgens na afloop zijn of haar straf gewoon verder uit te zitten.81 De onderbreking van de

strafuitvoering wordt toegekend omwille van ernstige en uitzonderlijke redenen van familiale aard.82

77 Art. 9/1 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006.

78 I. VOGELAERE, Nieuwe detentievorm: plaatsing in transitiehuis (art. 68-69 Verzamelwet Strafzaken), Nieuws, 2018, https://jura.kluwer.be/secure/documentview.aspx?id=kl2246728&state=changed (consultatie op 2 juni 2020).

79 Art. 9/3 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 80 Art. 15, §1 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006.

81 K. VERPOEST en T. VANDER BEKEN, “Rechters in uitvoering. Een eerste analyse van de wetten rond de externe rechtspositie van veroordeelden en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken”, NC 2006, (370) 376.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Fraude mag nooit lonen en deze leden zijn dan ook blij dat de regering ingrijpt om te voorkomen dat iemand die de inlichtingenplicht heeft geschonden en als gevolg daarvan

Bij Kabinetsmissive van 20 maart 2019, no.2018001797, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij de Afdeling advisering

Bij Kabinetsmissive van 20 maart 2019, no.2018001797, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij de Afdeling advisering

Verdergaande centralisatie van aanvraag- en toekenningsprocedures Het College begrijpt het voorstel zo, dat de toekenning van andere – meer algemene - voorzieningen benodigd

Verblijf van ëen jongere van 18 jaar en zes maanden die zijn traject in geslotenheid wil afmaken (vrijwillig, want een machtiging gesloten is niet meer mogelijk op grond van de

Zij hebben daarom een wetsvoorstel voorbereid waarbij de uiterste betaaltermijn van grote ondernemingen aan mkb-ondernemingen van 60 naar 30 dagen wordt

De geruïneerde heer vloog op gezwinden tred de straet uit, liep eene tweede straet door; bleef dan weêr plotseling staen, om zich voor het hoofd te slagen en krampachtig een voorwerp

Van toepassing van videoconferentie wordt bovendien geen gebruik gemaakt indien de te horen persoon een zodanige auditieve of visuele handicap heeft waardoor redelijkerwijs kan