• No results found

DEEL 2 DE ROL VAN HET SLACHTOFFER IN DE STRAFUITVOERING

5. Aanbevelingen

5.1. Uniform(e) slachtofferdocument(en) in het kader van de strafuitvoering en internering

De onderzoeksresultaten tonen aan dat bepaalde slachtoffers vermoedelijk niet goed weten welke rechten zij bezitten en hoe ze deze rechten kunnen uitoefenen.458 Gelet op het feit dat de wetgever

een actief optreden van slachtoffers verwacht, is het echter cruciaal dat slachtoffers duidelijk weten welke stappen zij moeten ondernemen indien zij hun rechten wensen uit te oefenen. Het gegeven dat er in het kader van de strafuitvoering een afzonderlijke slachtofferverklaring en slachtofferfiche (die enkel door een justitieassistent kan worden ingevuld) voorhanden zijn, terwijl er in het kader van de internering slechts één document bestaat (zijnde een slachtofferfiche wanneer dit door een justitieassistent wordt ingevuld en in alle andere gevallen een slachtofferverklaring), maakt de zaken (voor slachtoffers) misschien onnodig complex.

Op basis van het onderzoek wordt dit verschil in documenten verklaard omwille van de korte tijdspanne tussen het moment van de beslissing tot internering en de eerste zitting voor de kamer ter bescherming van de maatschappij die uiterlijk drie maanden na het in kracht van gewijsde gegane vonnis of arrest tot internering moet plaatsvinden. Hierbij kunnen uitvoeringsmodaliteiten onmiddellijk – en ook nadien op elk ogenblik van de uitvoering van de internering – worden

toegekend.459 In het kader van de strafuitvoering kunnen veroordeelden pas na verloop van tijd,

wanneer zij in de (tijds)voorwaarden verkeren, strafuitvoeringsmodaliteiten bij de

strafuitvoeringsrechtbank aanvragen. Toch kan deze motivering moeilijk worden bijgetreden, daar sommige veroordeelden ook vandaag reeds relatief snel in de mogelijkheid verkeren om bepaalde strafuitvoeringsmodaliteiten (bij de strafuitvoeringsrechtbank) aan te vragen, (waarbij de strafuitvoeringszitting uiterlijk zes maanden na dit verzoek mag plaatsvinden).460 Bovendien zullen

de bepalingen inzake de bevoegdheid van de alleenzetelende strafuitvoeringsrechter voor straffen van drie jaar en minder binnenkort in werking treden, waardoor veroordeelden tot een vrijheidsstraf van achttien maanden of minder onmiddellijk bij een strafuitvoeringsrechter kunnen aankloppen met het oog op het bekomen van een beperkte detentie of een elektronisch toezicht. Hierbij wordt

458 Respondent 1, supra vn. 415; Respondent 2, supra vn. 415; Respondent 3, supra vn. 415; Respondent 4, supra vn. 415; Respondent 5, supra vn. 415.

459 Artikel 29 wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen, BS 9 juli 2014; Respondent 4,

supra vn. 415.

108 in regel zelfs geen zitting meer georganiseerd.461 Het is dus duidelijk dat het argument van de ‘korte

tijdspanne’ reeds vandaag, en nog meer in de toekomst, met het nodige scepticisme dient te worden bekeken.

Daarnaast tonen de onderzoeksresultaten eveneens aan dat een merendeel van de respondenten een uniformisering van de slachtofferdocumenten wenselijk acht. Hierbij wordt wel beklemtoond dat slachtoffer(contact)gegevens goed moeten worden bijgehouden om enerzijds slachtoffers na verloop van tijd te kunnen contacteren en anderzijds op een later moment – wanneer dit nodig is – na te kunnen gaan of zij hun rechten nog steeds willen uitoefenen en of zij hun voorwaarden wensen aan te passen.462 Omwille hiervan wordt sterk aanbevolen om het huidige systeem te

evalueren en mogelijk zelfsaan te passen, waardoor éénzelfde slachtofferdocument – of minstens

dezelfde documenten – in het kader van de internering en de strafuitvoering word(t)(en) gehanteerd en door dezelfde personen kan (kunnen) worden ingevuld. Dit zou de transparantie alleen maar ten goede komen.

5.2. Degelijke concrete realisatie van het nieuw artikel 3/1 wet externe rechtspositie

Dit artikel beoogt (vermoedelijk) dat de bevoegde dienst van de gemeenschappen gekende slachtoffers van bepaalde misdrijven automatisch zal contacteren met het oog op het ondersteunen en het inlichten van deze slachtoffers omtrent de rechten die zij hebben en de manier waarop zij deze kunnen uitoefenen. De onderzoeksresultaten tonen echter aan dat men hierbij wel oog moet hebben voor de tekortkomingen uit het verleden – zoals deze ten tijde van de wet van 5 maart 1998, waarbij slachtoffers van bepaalde ernstige misdrijven ook automatisch werden

gecontacteerd – opdat niet opnieuw dezelfde fouten zouden worden gemaakt.463 Enerzijds dient

men de nodige aandacht te besteden aan het formuleren van een duidelijk criterium op basis waarvan misdrijven in de lijst zullen worden opgenomen en later kunnen worden toegevoegd. Anderzijds moet men erover waken dat de concrete realisatie op een correcte manier verloopt,

zodat deze verplichte contactopname ook daadwerkelijk tot een effectieve

slachtofferondersteuning zal leiden. Het is dan ook aan te bevelen dat hierover wordt gedebatteerd met het oog op het uitstippelen van een uniforme, nationale aanpak.

461 Artikel 9 van de wet van 5 mei 2019 bepaalt dat de strafuitvoeringsrechter in regel moet uitspraak doen binnen de maand na ontvangst van het advies van de directeur of, indien de veroordeelde niet gedetineerd is, na de indiening van het verzoek van de veroordeelde en ten vroegste na de ontvangst van het advies van het openbaar ministerie of na het verstrijken van de adviestermijn van het openbaar ministerie.

462 Respondent 1, supra vn. 415; Respondent 2, supra vn. 415; Respondent 3, supra vn. 415; Respondent 4, supra vn. 415; Respondent 5, supra vn. 415.

109

5.3. Rechtsmiddel tegen een negatieve beslissing inzake het direct en legitiem belang

De wet externe rechtspositie voorziet vandaag niet in een mogelijkheid voor slachtoffers, die onder categorie c), d) en e) van artikel 2, 6° vallen, om een rechtsmiddel in te stellen tegen een negatieve beslissing van de strafuitvoeringsrechter inzake het vereiste direct en legitiem belang. Bij het nemen van deze beslissing beschikt de strafuitvoeringsrechter over een zeer ruime discretionaire bevoegdheid, wat door sommigen – terecht – in vraag wordt gesteld. Het is immers niet ondenkbaar dat de strafuitvoeringsrechter een foute inschatting maakt of hogere standaarden dan de wet hanteert, waardoor in geval van een afwijzing een dergelijk slachtoffer – helaas – geen rechten kan uitoefenen in de strafuitvoeringsfase.464 Uit het onderzoek blijkt dat er wel degelijk een draagvlak

bestaat om een beroepsmogelijkheid te voorzien en wegen – naar persoonlijk oordeel – de slachtofferrechten op dit punt ook zwaarder door dan het proceseconomisch argument (cfr. meer procedures).465 Omwille van voorgaande redenen lijkt het dan ook opportuun om aan deze

slachtoffers een beroepsmogelijkheid toe te kennen, waarvoor één rechter bij het hof van beroep (lees: raadsheer) bevoegd kan worden gemaakt.

5.4. Wel beperkt inzagerecht

Op basis van de onderzoeksresultaten is het duidelijk dat een inzagerecht voor slachtoffers en hun raadsman in het volledige dossier, of voor het slachtoffer relevante delen, niet echt aan te raden is uit schrik voor eventueel misbruik van de verkregen informatie.466 Gelet op de bescherming van de

privacy van daders, het niet hypothekeren van hun mogelijkheden tot re-integratie en het feit dat slachtoffers in het kader van de strafuitvoering geen procespartij zijn, kan dit standpunt enigszins worden bijgetreden, maar met het oog op de stimulering van het verwerkingsproces bij slachtoffers en het temperen van hun angstgevoelens naar de toekomst toe, wordt toch de voorkeur gegeven aan een – in het onderzoek geopperde – tussenoplossing.467 Zo zou in een apart deel van het

464 F. PIETERS, Na 1 jaar nog veel kritiek op wet strafuitvoeringsrechtbanken, Gazet van Antwerpen, 19 mei 2018, https://www.gva.be/cnt/aid719511/na-1-jaar-nog-veel-kritiek-op-wet-strafuitvoeringsrechtbanken (consultatie op 14 mei 2020).

465 Respondent 1, supra vn. 415; Respondent 2, supra vn. 415; Respondent 3, supra vn. 415; Respondent 4, supra vn. 415; Respondent 5, supra vn. 415; Respondent 6, supra vn. 415.

466 Respondent 1, supra vn. 415; Respondent 3, supra vn. 415; Respondent 4, supra vn. 415; Respondent 5, supra vn. 415; Respondent 6, supra vn. 415.

467 MvT wetsontwerp betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, Parl.St. Kamer 1996- 97, nr. 1070/1; F. PIETERS, “Het slachtoffer in de wetgeving inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling”,

Panopticon 2001, (275) 279; A.M. VRIJENS, “De commissies voor voorwaardelijke invrijheidstelling”, Vigiles

110 dossier ‘gefilterde’ informatie – zoals bijvoorbeeld een weergave van het gesprek tussen de dader en de psychosociale dienst over het slachtoffer468 – kunnen worden opgenomen, waardoor het

slachtoffer alsnog in de mogelijkheid wordt gesteld om kennis te nemen van bepaalde slachtofferrelevante informatie.469 Bij een dergelijk inzagerecht wordt immers rekening gehouden

met de belangen van zowel dader als slachtoffer.

5.5. Uitbreiding informatierecht bij uitgaansvergunningen en verdere penitentiaire verloven

Uit het onderzoek kan worden afgeleid dat een meerderheid voorstander is van een uitbreiding van het informatierecht in hoofde van slachtoffers omtrent de toekenning van uitgaansvergunningen en verdere penitentiaire verloven.470 Op basis van de onderzoeksresultaten en de praktijk wordt

immers duidelijk dat het niet informeren soms tot onbegrip bij slachtoffers leidt wanneer zij hun dader, tijdens de uitvoering van één van deze strafuitvoeringsmodaliteiten, toevallig tegen het lijf

lopen.471 Daarenboven worden dergelijke strafuitvoeringsmodaliteiten472 vaak toegekend,

waardoor de kans op een toevallige ontmoeting – zelfs indien slachtoffergerichte

(contact)voorwaarden zijn opgelegd – alleen maar vergroot. In het licht hiervan biedt de korte tijdspanne waarvoor een uitgaansvergunning wordt verleend of het systematische karakter van penitentiaire verloven geen afdoende reden om slachtoffers niet te informeren. Evenmin kan worden beargumenteerd dat het in deze tijden onhaalbaar zou zijn om slachtoffers telkens (tijdig) in te lichten.

Niettemin de vrees voor boycot-handelingen van wraaklustige slachtoffers én het gegeven dat het niet informeren van slachtoffers vandaag soms nuttige informatie voor de strafuitvoeringsrechtbank (en in de toekomst de strafuitvoeringsrechter) inhoudt473, wordt toch aanbevolen om slachtoffers

telkenmale te informeren over de toekenning van een uitgaansvergunning en verdere penitentiaire verloven. Naar persoonlijk oordeel wordt dit immers vereist ingevolge de ratio legis van het informatierecht, zijnde het voorafgaandelijk informeren van slachtoffers omtrent een (tijdelijke) vrijlating van hun dader.

468 Wat deze ‘gefilterde’ informatie precies zou moeten inhouden dient verder nog te worden bekeken. 469 Respondent 4, supra vn. 415.

470 Respondent 1, supra vn. 415; Respondent 3, supra vn. 415; Respondent 4, supra vn. 415; Respondent 5, supra vn. 415.

471 Respondent 5, supra vn. 415.

472 Op de zitting d.d. 23.06.2020 was zelfs sprake van een gedetineerde aan wie reeds zeventig uitgaansvergunningen waren toegekend.

111

5.6. Hoorrecht bij straffen van drie jaar of minder

Het is duidelijk dat er in de praktijk nog enige onduidelijkheid bestaat omtrent de vraag of de alleenzetelende strafuitvoeringsrechter, die in de toekomst ook effectief zal oordelen over het al dan niet toekennen van strafuitvoeringsmodaliteiten aan veroordeelden tot straffen van drie jaar of minder, al dan niet verplicht een zitting dient te organiseren indien de veroordeelde en/of het slachtoffer heeft verzocht om gehoord te worden. Uit het onderzoek en de reeds bestaande rechtspraak kan worden afgeleid dat indien de veroordeelde dit vraagt deze vraag waarschijnlijk positief moet worden beantwoord.474 Wat de slachtoffers betreft, is dit niet geheel duidelijk. De

meeste respondenten achten het vanzelfsprekend dat slachtoffers die de nodige stappen hebben ondernomen om gehoord te worden ook daadwerkelijk gehoord moeten worden. Anders oordelen zou ertoe leiden dat de situatie voor slachtoffers van veroordeelden tot straffen van drie jaar of minder er anders zou uitzien dan de situatie voor slachtoffers van veroordeelden tot straffen van meer dan drie jaar.475 In het geval hun situatie daadwerkelijk zou verschillen, kan dan ook de vraag

worden gesteld of dit geen schending van het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel inhoudt.476

Bovendien heeft de wetgever er ooit voor gekozen om slachtoffers geen volwaardige procespartij in de strafuitvoeringsfase te maken, maar hen enkel rechten – waaronder een hoorrecht – toe te kennen. Het is dan ook onaanvaardbaar dat hen de mogelijkheid om gehoord te worden – nadat zij te kennen hebben gegeven dat zij dit wensen – in bepaalde situaties alsnog ontnomen zou worden, zeker nu slachtoffers van veroordeelden tot straffen van drie jaar of minder al die jaren geen wettelijke rechten hebben genoten en deze rechten pas veertien jaar later eindelijk op hen van toepassing zullen worden. Bovendien kan uit eerder onderzoek eveneens worden afgeleid dat bepaalde slachtoffers hun aanwezigheid op de zitting, waarbij zij eveneens worden gehoord, noodzakelijk achten en is het aan te raden om slachtoffers die hebben verzocht om gehoord te worden ook steeds te horen, zodat secundaire victimisering ten allen tijde wordt voorkomen.477 Ook

is het duidelijk dat bij het horen van slachtoffers op de zitting soms cruciale informatie wordt verkregen die men niet zou vernemen indien geen zitting zou worden georganiseerd (cfr. betalingen aan de burgerlijke partij die op de derdenrekening van een advocaat blijven staan en

474 Cass. 13 maart 2013, AR P.13.0320.F; Cass. 4 maart 2014, AR P.14.0271.N; Respondent 3, supra vn. 396.

475 Respondent 1, supra vn. 415; Respondent 2, supra vn. 415; Respondent 4, supra vn. 415; Respondent 5, supra vn. 415; Respondent 6, supra vn. 415.

476 Art. 10-11 Gw.

477 A. LEMONNE, T. VAN CAMP, I. VANFRAECHEM en C. VANNESTE, Onderzoek met betrekking tot de

evaluatie van de voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van inbreuken, Brussel, Nationaal Instituut voor

112 de reactie van de dader ten opzichte van het slachtoffer).478 Omwille van deze redenen wordt dan

ook sterk aanbevolen om slachtoffers die erom vragen steeds te horen.

5.7. (Slachtoffer)voorwaarden verscherpen of bijkomend opleggen tijdens een lopende strafuitvoeringsmodaliteit

Het onderzoek legde eveneens een lacune bloot omtrent het verscherpen van opgelegde (slachtoffer)voorwaarden of het opleggen van bijkomende (slachtoffer)voorwaarden tijdens een lopende strafuitvoeringsmodaliteit. Vandaag is dit immers onmogelijk. Aangezien het niet ondenkbaar is dat de strafuitvoeringsrechtbank (of in de toekomst de strafuitvoeringsrechter) een voorwaarde in het vonnis is vergeten op te nemen of slachtoffers (alsook het openbaar ministerie) toch een bijkomende voorwaarde of een verscherping van een bestaande voorwaarde tijdens het lopen van een strafuitvoeringsmodaliteit wensen, is het dan ook aan te bevelen dat de wet toch in een dergelijke mogelijkheid voorziet.479

5.8. Niet integraal voorlezen van het vonnis

Uit het onderzoek is gebleken dat het vonnis niet door alle strafuitvoeringsrechtbanken op eenzelfde manier wordt voorgelezen wanneer er slachtoffers op de zitting aanwezig zijn. Sommige

strafuitvoeringsrechtbanken lezen het vonnis integraal voor, terwijl andere

strafuitvoeringsrechtbanken enkel de beslissing tot toekenning of afwijzing van de strafuitvoeringsmodaliteit en de opgelegde slachtoffervoorwaarden (eventueel aangevuld met

enige informatie omtrent toekomstige therapeutische begeleiding) vermelden.480 Het gaat echter

niet op dat sommige slachtoffers – en veroordeelden – meer informatie verkrijgen bij het voorlezen van het vonnis naargelang voor welke strafuitvoeringsrechtbank men verschijnt. De wijze waarop het vonnis wordt voorgelezen moet naar persoonlijk oordeel dan ook worden geüniformiseerd. Gelet op het feit dat slachtoffers op de initiële zitting ook enkel aanwezig mogen zijn ‘voor de tijd die nodig is om de slachtoffervoorwaarden te onderzoeken’, kan eenzelfde redenering worden toegepast op de zitting waarin het vonnis wordt voorgelezen. Zo wordt aanbevolen dat slachtoffers enkel aanwezig zijn op het moment waarop de beslissing tot toekenning of afwijzing van de strafuitvoeringsmodaliteit en de slachtoffervoorwaarden wordt voorgelezen, waarna zij de zittingszaal verlaten en alle andere niet-slachtoffergerelateerde voorwaarden in het loutere bijzijn

478 Respondent 4, supra vn. 415.

479 Via mail van 24.06.2020 werd deze bijkomende informatie door respondent vier nog meegedeeld. 480 Respondent 3, supra vn. 415.

113 van de veroordeelde en de professionele strafuitvoeringsactoren worden voorgelezen. Op deze manier worden slachtoffers slechts geïnformeerd over datgene wat de wetgever ook initieel voor ogen had.

5.9. Uniforme begeleiding van slachtoffers doorheen de gevangenis

Het onderzoek toont aan dat er in de meeste gevangenissen vandaag wel voldoende aandacht wordt geschonken aan het begeleiden van slachtoffers doorheen het penitentiair complex. Zo worden zij (soms) ontvangen en geïnformeerd door een daartoe aangewezen persoon en kunnen zij ook in aparte wachtruimtes plaatsnemen.481 Toch blijkt de manier waarop en de mate waarin dit

gebeurt te verschillen van gevangenis tot gevangenis.482 Gelet op het feit dat het Grondwettelijk

Hof zich reeds positief heeft uitgesproken over het organiseren van een (strafuitvoerings)zitting in

de gevangenis483 en een penitentiaire context voor sommige slachtoffers een drempel vormt om in

persoon de strafuitvoeringszitting bij te wonen484, is het noodzakelijk dat de nodige aandacht wordt

geschonken aan de ontvangst en de begeleiding van slachtoffers binnen de gevangenis. De Slachtofferrichtlijn485 indachtig lijkt het dan ook aan te raden om oog te hebben voor de ontvangst

en de begeleiding van slachtoffers doorheen de gevangenis, zodat ook steeds op dwingende uniforme wijze wordt rekening gehouden met de manier waarop zij in de gevangenis zullen worden onthaald en begeleid.