• No results found

RESILIENCE EN GROOTSCHALIGE TRANSNATIONALE GRONDAANKOPEN VOOR OLIEPALMPLANTAGES IN GHANA

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "RESILIENCE EN GROOTSCHALIGE TRANSNATIONALE GRONDAANKOPEN VOOR OLIEPALMPLANTAGES IN GHANA"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RESILIENCE EN GROOTSCHALIGE

TRANSNATIONALE

GRONDAANKOPEN VOOR

OLIEPALMPLANTAGES IN GHANA

B

ACHELOR SCRIPTIE

F

UTURE

P

LANET

S

TUDIES EN

S

OCIALE

G

EOGRAFIE

L.E. SNIJDER

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM 10213155

13 MAART 2015

BACHELORSCRIPTIEPROJECT, 734301370Y COLLEGEJAAR 2014-2015 BEGELEIDER & EERSTE LEZER: Y. VAN LEYNSEELE TWEEDE LEZER: S. KOENDERS

(2)

1

INHOUD

Samenvatting ... 3 Voorwoord ... 4 Inleiding ... 5 1 Theoretisch kader ... 8 1.1 Monodisciplinaire theorieën ... 8 1.1.1 Ecologische resilience ... 8 1.1.2 Sociale resilience ... 9 1.2 Geïntegreerde aanpak ...10

1.2.1 Techniek van organisatie ...11

1.2.2 Techniek van extentie ...12

1.3 Adaptief management door agribusiness bedrijven ...13

1.3.1 Adaptief management van de ecologische resilience ...13

1.3.2 Adaptief management van de sociale resilience ...15

1.4 Het debat met betrekking tot grootschalige transnationale landacquisities ...16

2 Methodologie ...18 2.1 Operationalisering ...18 2.2 Beperkingen ...19 2.3 Steekproef ...20 Herakles Capital. ...21 Norpalm. ...21 Viram Plantation. ...21 Wilmar International Ltd. ...21 3 Sociaal-ecologische resilience ...23

3.1 Landrechten en landacquisities in Ghana ...23

3.2 Betrokkenheid van transnationale agribusiness in Sub-Sahara Afrika ...25

3.3 Sociale impact ...26

3.4 Ecologische impact ...27

3.4.1 Verandering in landgebruik...27

3.4.2 Biodiversiteit ...30

3.4.3 Fragmentatie van het landschap ...31

3.4.4 Ecologische resilience ...31

3.5 Sociaal-ecologische resilience ...33

4 Adaptief management van bedrijven ...34

4.1 Maatregelen van bedrijven tegen veranderingen ...34

(3)

2

4.1.2 Norpalm ...35

4.1.3 Viram Plantations ...36

4.1.4 Wilmar International Ltd. ...36

4.2 Impact van het adaptief management op het sociaal ecologisch systeem ...38

5 Discussie en conclusie ...40

6 Literatuurlijst ...42

(4)

3

SAMENVATTING

Deze scriptie geeft een overzicht van de impact van landacquisities in Ghana op de sociaal-ecologische resilience door vier verschillende transnationale agribusiness bedrijven. Daarnaast wordt gekeken naar hoe deze bedrijven deze impact ondervangen. Concluderend is moeilijk vast te stellen wat de precieze impact van de verschillende grootschalige oliepalmplantages is op de sociaal-ecologische resilience. Dit komt grotendeels doordat de lokale condities niet bekend zijn. Toch zijn er een drietal factoren vastgesteld waarvan de sociaal-ecologische resilience bij deze landacquisities afhankelijk van zijn. Wel is vast te stellen dat de maatregelen die zij nemen vooral gedaan worden als damage control; het beperken van de impact nadat de acquisitie al heeft plaatsgevonden.

(5)

4

VOORWOORD

13 maart 2015, Göteborg, Zweden

De scriptie die nu voor u ligt heeft mij in de afgelopen zeven maanden veel tijd, tranen, moeite en frustratie gekost. Ondanks dat heb ik het met heel erg veel plezier kunnen schrijven. Het is een ontzettend actueel en interessant onderwerp, en ik ben blij dat ik mij hierin zo heb kunnen verdiepen. Dit resultaat was er niet geweest zonder mijn begeleider Yves van Leynseele, die ik daarvoor hartelijk wil bedanken. Daarnaast ook Sara Koenders bedankt voor het beoordelen van mijn scriptie als tweede lezer.

Naast deze inhoudelijke ondersteuning, is er op de achtergrond ook een team van mensen ontstaan die mij door het proces heen hebben geholpen. Als eerst pappa, mamma, Max en Juul, super bedankt dat ik weer even thuis mocht wonen en alle frustratie bij jullie kwijt kon. En voor de dagelijkse skypegesprekken die daarop volgde. David, dankjewel voor het inpraten van moed en het mij ervan verzekeren dat alles uiteindelijk wel goed zou komen. Tack så mycket Anna, Iiris, Lisa and Lotta who gave me hugs and kisses, in the last few weeks. I don’t know how I would have finished this thesis here in Sweden without all of you.

Lynn Snijder

(6)

5

INLEIDING

Sinds de jaren ’80 worden er stukken land in Ghana opgekocht door buitenlandse investeerders, het was het gevolg van gegroeide buitenlandse investeringen in mijnbouw en houtkap. Deze overnames werden voorafgegaan en versterkt door de hervormingen in het grondbezit (Tsikata & Yaro, 2011). Maar in geheel Afrika nam dit proces van land acquisities in 2008 enorm toe. Het was het resultaat van een marktmechanisme: de combinatie van een verleidelijk aanbod en een wereldwijde stijgende vraag van voedsel (Tsikata & Yaro, 2011; Liberti, 2013; Schoneveld & German, 2013). In 2007-2008 was er sprake van een voedselcrisis, waarbij de prijzen van graan, rijst, mais en suiker de pan uitrezen. Het gevolg hiervan was dat de voedsel producerende landen minder exporteerde, om zo de voedselzekerheid van de eigen bevolking tegemoet te komen. Maar dit creëerde een probleem voor de landen die weinig tot geen voedsel produceerden, zoals bijvoorbeeld de Arabische landen. Zij pachten of kochten daarom grote stukken land om daarmee hun eigen bevolking te voeden in moeilijkere tijden (Liberti, 2013).

De toename van landacquisities door de voedselcrisis is in Ghana is ook terug te zien in de cijfers. 81% van alle landovernames werd gedaan in de periode van 2007 tot 2009 (Schoneveld & German, 2014). Sinds 2005 hebben investeerders toegang gekregen tot ongeveer 2 miljoen hectaren grond door het hele land. Dit is 91% tot 99% van het best beschikbare land voor landbouw van Ghana (Schoneveld & German, 2013). Daarvoor werd de ontwikkeling van de Ghanese landbouwsector lang gehinderd door een lage productiviteit, te wijten aan een te kleine publieke investeringen in deze sector en een beperkte toegang voor kleine boeren tot de kapitaalmarkt. De landbouwsector is de ruggengraat van de Ghanese economie, het zorgt voor 34% van het BBP (Wereld Bank, 2012). Door de grootschalige landovernames is de Ghanese economie veranderd. Waar het eerst volledig steunde op het zelf geproduceerde voedsel en de export daarvan, is het nu afhankelijk van de externe markten om te voldoen aan de eigen voedselvraag (Schoneveld, German & Nutakor, 2011).

Een van de vele bestemmingen die het land krijgt nadat het is aangekocht door buitenlandse investeerders is voor de verbouwing van oliepalm. Van de vruchten van deze palm kan een olie gemaakt worden, de zogenaamde palmolie. Dit wordt gebruikt als basis van margarine, frituurolie, chips, douchegel en voor het produceren van biobrandstoffen. De wereldwijde vraag naar deze olie is zeer hoog: palmolie heeft een aandeel van ongeveer 32% op de wereldmarkt van plantaardige oliën (Morcillo et al., 2013).

Volgens Landmatrix (2014) zijn er zeven verschillende transnationale bedrijven die in Ghana grote stukken land op hebben gekocht voor de verbouwing van oliepalm. Het aantal hectaren wat deze bedrijven tussen 2000 en 2011 hebben gekocht varieert van 700 tot 400.000 hectaren. Er is meer bewijs gevonden voor negatieve gevolgen van dit soort

(7)

6 landacquisities dan positieve. Veel van deze onderzoeken tonen een groot gebrek aan informatie van de landacquisities over de effecten voor het milieu en nog meer voor sociaal-ecologische systemen. De informatie over de milieueffecten wordt normaal gesproken gekoppeld aan specifieke soorten investeringen, zoals investeringen in biobrandstoffen of aan specifieke milieueffecten, zoals concurrentie voor de waterhuishouding, verlies aan biodiversiteit en de aantasting van het milieu als gevolg van monocultuur, mechanisatie of het verlies van bossen (Messerli et al., 2013). Ook wordt er gesproken over gevolgen voor de lokale bevolking: mensen worden vaak zonder compensatie van hun landbouwgrond verjaagd (Schoneveld, German & Nutakor, 2011). En omdat de landbouw voor 90% van de huishoudens in Ghana het inkomen verzorgd (Nyari, n.d.), is het de vraag of deze grootschalige transnationale grondaankopen goed zijn voor lokale Ghanese bevolking die te maken krijgt met deze acquisities.

Huidige onderzoeken naar transnationale landacquisities voor oliepalmplantages worden vaak benaderd vanuit een monodisciplinaire invalshoek: er wordt gekeken naar de ecologische óf de sociale gevolgen. En wanneer er wel een interdisciplinair onderzoek wordt gedaan van de complexe effecten van landacquisities op sociaal-ecologische systemen (German, Schoneveld & Pacheco, 2011a), wordt dit meestal gedaan op mondiaal niveau. Er bestaat dus een kennisachterstand op regionaal en lokaal niveau (Messerli et al., 2013). Hierdoor ontstaat er een kennistekort. Grootschalige transnationale landacquisities zijn een complex fenomeen en hebben naast directe ook indirecte gevolgen. Huidig onderzoek is vooral gefocust op de directe gevolgen van de landacquisities, waardoor de indirecte gevolgen die het ecologische of sociale systeem op elkaar hebben niet wordt meegenomen (Messerli et al., 2013). Een interdisciplinaire benadering waarbij er wordt gekeken naar de gevolgen van grootschalige transnationale landacquisities voor oliepalmplantages is daarom gewenst.

Dit onderzoek voor het bachelorscriptieproject voor de opleidingen Sociale Geografie en Future Planet Studies aan de Universiteit van Amsterdam zal een interdisciplinaire invalshoek gebruiken om te kijken naar de impact van grootschalige transnationale landacquisities op de resilience van het sociaal-ecologisch systeem. De onderzoeksvraag die hierbij beantwoord zal worden is: “Wat is de sociaal-ecologische impact van transnationale

agribusiness bedrijven die betrokken zijn bij verbouwing van oliepalm en wat doen deze bedrijven om deze (geanticipeerde) impact te ondervangen?” Het begrip agribusiness

bedrijven beslaat de gehel productiekolom van agrarische bedrijven: de productie, opslag, transport, handel en verkoop aan de consument. Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zal eerst de achterliggende resilience theorie worden gepresenteerd in het theoretisch kader. Hierin zal ook met de technieken voor interdisciplinair onderzoek van Repko (2012) worden gewerkt. Vervolgens zal er een overzicht van de literatuur voor het onderzoek worden gepresenteerd. . Daaropvolgend wordt de methodologie beschreven aan de hand van Bryman

(8)

7 (2012). Aansluitend zal de sociale impact van de oliepalmplantages worden beschreven, daarna de ecologische impact deze bedrijven hebben. Het gaat hierom de situatie van landacquisities in Ghana, welke posities er kunnen worden ingenomen in het debat, wat de impactpatronen zijn van de transnationale bedrijven en welke sociaal- en ecologische uitdagingen zij tegenkomen. Aansluitend zal beschreven worden wat de bedrijven tegen de impact voor het sociaal-ecologisch systeem doen. Uiteindelijk zal er een conclusie worden getrokken over de impact op de relience van het sociaal-ecologisch systeem.

(9)

8

1 THEORETISCH KADER

Interdisciplinariteit bestudeerd een complex probleem door te steunen op inzichten van verschillende disciplines en deze te integreren. Sociale systemen worden namelijk vaak los gezien van natuurlijke systemen, terwijl zij wel invloed op elkaar hebben. Om deze monodisciplinaire kennis van de verschillende systemen te kunnen integreren in een interdisciplinair onderzoek, moeten de individuele theorieën en kernbegrippen volledig worden begrepen (Repko, 2011). Daarom zal er in dit hoofdstuk eerste de monodisciplinaire begrippen worden beschreven. Daarna zal er met behulp van de interdisciplinaire technieken van Repko (2011) een interdisciplinaire integratie worden beschreven. Vervolgens zal er worden beschreven wat bedrijven kunnen doen om de resilience van het sociaal-ecologisch systeem zoveel mogelijk in tact te houden. Het theoretisch kader zal worden afgesloten met de posities de kunnen worden ingenomen met betrekking tot het debat rond grootschalige transnationale landaankopen.

1.1 MONODISCIPLINAIRE THEORIEËN

1.1.1 ECOLOGISCHE RESILIENCE

Het eerste idee van ecosysteem stabiliteit, -kwetsbaarheid en resilience (veerkracht) kwam van Holling (1973). De resilience theorie heeft daardoor zijn oorsprong in de ecologie. Holling omschreef resilience als: “de hoeveelheid verstoring die een ecosysteem kan verdragen zonder te veranderen van zelf-organiserende processen en structuren”. Hierbij kijkt men naar de intensiteit van verstoringen die een ecosysteem kan verdragen alvorens in een nieuw evenwicht terecht te komen. Bij resilience draait het erom hoe veerkrachtig het systeem is. Wanneer er situaties plaatsvinden binnen het systeem waarbij de condities verslechteren, werkt het systeem dit tegen. Maar naarmate de condities verder verslechteren en men dichter bij de threshold (drempelwaarde) komt, is het voor het systeem moeilijk om zich te herstellen in zijn oude evenwicht. Wanneer het systeem over de threshold heen gaat, komt het in een nieuw evenwicht terecht, en de toestand van het systeem daalt. Om dan weer terug te gaan naar het oude evenwicht, moeten de condities zo sterk verbeterd worden dat het weer over de drempelwaarde heen gaat (Holling, 1973; Folke et al., 2004; Folke, 2006; Scheffer et al., 2001; Scheffer et al., 2009; Folke et al., 2010). Deze manier van het benaderen van de stabiliteit van ecosystemen is anders dan voorgaande geaccepteerde theorieën, zoals de management van resources. Dit komt doordat resilience de onvoorspelbaarheid, het irrationele gedrag van systemen en de interactie met andere variabelen meeneemt. Met de voorgaande theorieën werden alleen de toegang tot resources meegenomen (Holling, 1973, Bhamra, Dani & Burnard, 2011).

(10)

9 Na de introductie van het concept van resilience bij Holling, werd de theorie grootschalig geaccepteerd en uitgebreid. Concepten zoals stabiele toestanden, regimeverschuivingen en onomkeerbaarheid werden toegevoegd en de toepassing van resilience in andere disciplines werd geanalyseerd (Folke, 2006; Scheffer et al., 2001; Scheffer et al., 2009; Bhamra, Dani & Burnard, 2011). Holling plaatste resilience in een bèta context en vervolgens pasten verschillende onderzoekers deze ecologische resilience toe op sociaal-economische en andere disciplinaire systemen (Holling, 1996; Folke, 2006; Folke et al., 2010). Door deze toepassing van de theorie op andere disciplines, ontstond er een bredere interpretatie van de resiliencetheorie. Hierdoor is disciplinaire bias grotendeels voorkomen (Folke, 2006; Bhamra, Dani & Burnard, 2011). Ondanks dat de resilience theorie breed wordt geaccepteerd, is er kritiek op de kwalitatieve benadering van de theorie. Omdat er geen methoden zijn om de omvang van resilience te meten, is het moeilijk om resilience te implementeren in een kwantitatieve beoordeling (Bhamra, Dani & Burnard, 2011).

1.1.2 SOCIALE RESILIENCE

Vanuit de ecologische resilience is er het idee ontstaan dat de resilience theorie ook kon worden toegepast op sociale systemen. Adger (2000) definieerde deze sociale resilience als: ‘the ability of groups or communities to cope with external stresses and disturbances as a

result of social, political and environmental change’ (Holling, 1973, p.17). De theorie

ontwikkelde zich stapsgewijs van zijn oorspronkelijke nadruk op het voorbestaan van ecologische systeemfuncties in een systeem wat veranderingen ondergaat naar een theorie die inging op veranderingen van een gekoppeld ecologisch systeem. Dit sociaal-ecologisch systeem oriënteert zich op de adaptatie van de mens in de natuur en oriënteert zich tegenwoordig vooral op de mogelijke sociale transformatie met het zich op de wereldwijde klimaatverandering (Keck & Sakdapolrak, 2013).

Volgens Keck en Sakdapolrak (2013), die een literatuurstudie deden, is sociale resilience op te delen in drie dimensies: opvangcapaciteit, adaptieve capaciteit en transformatiecapaciteit. De opvangcapaciteit gaat over het vermogen van de sociale actoren om om te gaan met tegenslagen en het overwinnen hiervan. Deze dimensie van resilience is gebaseerd op de ecologische resilience, en wordt gemeten door de omvang van de verstoring die een systeem kan tolereren (Carpenter et al., 2001). Maar omdat deze manier van het toepassen van resilience vooral is gefocust op ecosystemen, wordt de dimensie van opvangcapaciteit door sociale wetenschappers niet gebruikt.

Adaptieve capaciteit betreft het vermogen om te leren van ervaringen uit het verleden en zich aan te passen aan toekomstige uitdagingen in het dagelijks leven. Adaptieve capaciteit wordt vooral toegepast op sociaal-ecologische systemen door middel van de adaptieve cyclus. De definitie van adaptatieve resilience is volgens Folke (2006): “the capacity of a

(11)

(social-10

ecological) system to absorb disturbances and re-organize while undergoing change so as to still retain essentially the same function, structure, identity and feedbacks” (Folke, 2006, p.

259). Het gaat hierbij dus niet alleen om de ecologische systeem, maar ook om de mate van zelforganisatie van het sociale system. Hierdoor is de adaptieve resilience beter geschikt voor onderzoek naar sociaal-ecologische systemen (Keck & Sakdapolrak, 2013).

Ten derde gaat tranformatieve capaciteiten over het vermogen om veranderingen te creëren die de individuele welvaart en duurzame maatschappelijke robuustheid bevorderen ten aanzien van toekomstige crisissen (Keck & Sakdapolrak, 2013). Deze dimensie is ook meer gericht op het sociale systeem, en vooral opgezet voor het analyseren van milieuproblemen. Deze problemen kunnen volgens O’Brien et al. (2009) niet begrepen worden wanneer ze geïsoleerd worden van de sociale context. Hierdoor wordt resilience gezien als een soort uitnodiging van natuurwetenschappers voor sociale wetenschappers om te participeren in een geïntegreerd onderzoek. Deze dimensie is vooral gericht op de toekomst, en de mogelijke gevolgen van de klimaatverandering voor sociale en ecologische systemen.

Van al deze dimensies is vooral de adaptieve capaciteit belangrijk voor dit onderzoek. Het gaat namelijk om een zogenoemde bedreiging/risico (landacquisities door transnationale bedrijven) voor de natuur en de mensen (sociaal-ecologisch systeem) die erdoor getroffen worden. Obrist et al. (2010) veronderstelde namelijk dat alle onderzoeken naar resilience een overeenkomst hebben: resilience tot wat? Welke bedreiging/risico wordt er wordt onderzocht? Ondanks deze overeenkomst, vrezen Cannon en Müller-Mahn (2010) dat de resilience theorie niet toepasbaar is op de sociale wetenschappen. Door de empirische erfenis geworteld in de ecologie, zou het fout zijn deze op sociale fenomenen toe te passen. Ondanks dat, wordt het veel toegepast op sociaal-ecologische systemen en op sociale systemen (Keck & Sakdapolrak, 2013).

1.2 GEÏNTEGREERDE AANPAK

De vorige sectie gaf een overzicht van alle disciplinaire theorieën en concepten. Echter, om deze theorieën en concepten te combineren, zijn de integratieve technieken zoals beschreven bij Repko (2012, p. 336-348) nodig. Want, ondanks dat de ecologische en sociale resilience theorieën veel op elkaar lijken, moeten zo op verschillende manieren worden gebruikt (Tidball & Krasny, 2007). Deze sectie zal de technieken die gebruikt zijn om beide theorieën te integreren voor dit onderzoek beschrijven. Het is een theoretische analyse en gebruikt de integratieve technieken van Repko (2012). Twee van deze technieken zijn relevant voor dit onderzoek: de techniek van organisatie en de techniek van extensie. Ten eerste zal de techniek van organisatie gebruikt worden om de relaties tussen ecologische en sociale resilience theorie duidelijker te maken. Ten tweede zal de techniek van extensie worden gebruikt om het concept van resilience te uit te breiden.

(12)

11 1.2.1 TECHNIEK VAN ORGANISATIE

Ondanks dat ecologische en sociale resilience nauw verwant zijn met elkaar kunnen ze niet gezien worden als dezelfde theorie. Ondanks dat de definities van de gerelateerde concepten soortgelijk zijn, zijn de fundamentele aannamen anders. Dit is te wijten aan de oorsprong van de theorieën, deze liggen alle twee in een andere discipline. Als gevolg hiervan moeten de theorieën niet zomaar samengevoegd worden, maar behandeld worden als aparte theorieën (Tidball & Krasny, 2007). Repko’s techniek van organisatie kan de relaties tussen de theorieën duidelijker maken (Repko, 2012).

Beide theorieën beschouwen resilience als de hoeveelheid veranderingen en/of verstoringen een systeem aankan voor het in een ander evenwicht terecht komt doordat het niet in staat is om de hoeveelheid veranderingen/verstoringen tegen te werken. In het geval van ecologische resilience, wordt er met het systeem gerefereerd naar een ecosysteem. Bij sociale resilience wordt er gerefereerd naar een sociaal systeem, zoals een lokale gemeenschap of een gehele stad (Tidball & Krasny, 2007). De relatie tussen deze systemen ontstaat op het gebied van grondstofafhankelijkheid. Deze stelt dat de sociale resilience lager is wanneer het afhankelijk is van een risicovolle grondstof. Wanneer een sociaal systeem afhankelijk is van een bepaalde grondstof uit een ecologisch systeem met een slechte resilience, zal de sociale resilience ook dalen (Adger, 2000; Tidball & Krasny, 2007). Maar dit geld ook omgekeerd: wanneer een sociaal systeem afhankelijk is van een ecologisch systeem met een hoge resilience, zal de resilience van het sociale systeem waarschijnlijk stijgen. In het geval van landacquisities voor palmolieplantages in Ghana is de vruchtbare landbouwgrond de grondstof. Een verhoging van de resilience van het sociaal-ecologische systeem zou betekenen dat de lokale bevolking minder afhankelijk zou moeten worden van deze landbouwgrond.

De integratie van de lokale bevolking en de landacquisities is vooral gebaseerd op één van de twee fundamentele concepten beschreven door Tidball & Krasny (2007). Diversiteit blijkt essentieel te zijn voor het behoud van de functionele en structurele controle tegen verstoringen van het systeem. In het geval van ecologische systemen betekend dit dat de resilience stijgt met een stijging van de biodiversiteit (Peterson, Allen & Holling, 1998; Elmqvist et al., 2003). De sociale resilience van de lokale bevolking stijgt ook als gevolg van diversiteit, bijvoorbeeld in diversiteit van inkomstenbronnen.

Concluderend zijn sociale en ecologische resilience twee verschillende concepten, maar zijn ze sterk gerelateerd aan elkaar. Omdat lokale sociale systemen afhankelijk zijn van de lokale ecologie, draagt een stijging van de ecologie bij aan een stijging van de resilience van het volledige systeem. Een voorbeeld hiervan is een plantage of productiesysteem waarbij verschillende soorten gewassen worden verbouwd. Dit draagt niet alleen bij aan de ecologie, maar ook aan de resilience van de lokale bevolking. Wanneer zij gebruik maken van zo’n

(13)

12 gevarieerd plantage stelsel betekent dat dat zij niet afhankelijk zijn van één gewas voor de inkomsten. Wanneer deze mislukt, kunnen zij terugvallen op een van de andere gewassen (Koh et al., 2009). Wanneer er alleen wordt geprobeerd de sociale resilience te vergroten en de ecologische resilience daarbij wordt genegeerd, zullen de inspanningen niet zo’n grote impact hebben dan wanneer met een integratie van beide systemen zal worden gewerkt (Alberti, 2004; Colding, 2007; Tidball & Krasny, 2007).

1.2.2 TECHNIEK VAN EXTENTIE

Extensie in interdisciplinaire zin verwijst naar het vergroten van de reikwijdte van disciplinaire concepten. Het gaat om het aanpakken van verschillen of tegenstellingen in deze disciplinaire concepten en/of aannames door de uitbreiding van hun betekenis buiten het domein van de discipline (Repko, 2012). In dit geval gaat het over het uitbreiden van het concept sociaal-ecologische resilience op het gebied van adaptieve governance. Sociaal-ecologische resilience, zoals eerder beschreven, is de “capacity of a social-ecological system

to absorb, disturbance and re-organize while undergoing change so as to still retain essentially the same function, structure, identity and feedbacks” (Folke 2006, p. 259). Deze definitie wordt

vooral gebruikt bij het beschrijven natuurlijke systemen en hun verstoringen die vallen binnen dit systeem, zoals overstromingen, woestijnvorming of migratie (Keck & Sakdapolrak, 2013). Oftewel: de toestand waarin het sociaal-ecologische systeem verkeerd, heeft een invloed op het wel of niet plaatsvinden van de verstoring. Dit is niet het geval voor de grootschalige transnationale grondaankopen voor oliepalmbedrijven. Deze aankopen zijn een externe verstoring van het systeem. Oftewel: de toestand waarin het sociaal-ecologische systeem verkeerd heeft geen invloed op het wel of niet plaatsvinden van de verstoring.

Maar wanneer agribusiness bedrijven grond opkopen en dit omzetten in grootschalige oliepalmplantages, worden deze plantages wel een onderdeel van het lokale sociaal-ecologische systeem. Hoe de externe invloed (in dit geval de grootschalige landaankopen) omgaan met deze integratie in een sociaal-ecologisch systeem, is geen onderdeel van de originele benadering van sociaal-ecologische systemen. Maar omdat het sociaal-ecologische systeem in dit onderzoek te maken krijgt met een externe verstoring, is een uitbreiding van dit concept van belang. De fundamentele bijdrage governance aan het verminderen van de kwetsbaarheid van mensen en natuur, rust op het vermogen om te anticiperen op problemen en om risico's en uitdagingen te managen op een manier die sociale, economische en natuurlijke belangen in evenwicht brengt (Adger et al., 2007). De resilience van het sociaal-ecologische systeem wordt dus niet alleen bepaald door de grootte van de externe impact, maar ook door het vermogen van de transnationale agribusiness bedrijven om op deze impact

(14)

13 te anticiperen en dit te managen. Dit zal in dit onderzoek benaderd worden als het adaptieve management voor een resilient sociaal-ecologisch systeem.

1.3 ADAPTIEF MANAGEMENT DOOR AGRIBUSINESS BEDRIJVEN

Veerkrachtige sociaal-ecologische systemen zijn in staat om grote schokken op te vangen, zonder fundamenteel te veranderen. Wanneer een transformatie onvermijdelijk is, bevatten veerkrachtige systemen de onderdelen die nodig zijn voor vernieuwing en reorganisatie. Met andere woorden, ze kunnen omgaan, zich aanpassen of reorganiseren zonder dat men hier veel van merkt. Deze veerkracht hangt een op een samen met diversiteit: hoe meer diversiteit in het systeem qua dier- of plantensoort en mogelijkheden voor de mensen, hoe sterker het systeem. Dit geldt dus ook voor het bouwen van resilience met behulp van adaptief management in het sociaal-ecologische syteem: hoe meer diversiteit in de maatregelen, hoe sterker het systeem (Folke et al., 2002). In het komende stuk zal het adaptief management voor het versterken van de sociaal-ecologische resilience worden besproken. Eerst zal het adaptief management voor de ecologische resilience worden besproken, daarna die voor de sociale resilience.

1.3.1 ADAPTIEF MANAGEMENT VAN DE ECOLOGISCHE RESILIENCE

Op basis van het artikel van Koh et al. (2009), kunnen transnationale bedrijven grofweg drie keuzes maken in het adaptief managen van de ecologische resilience met betrekking tot de indeling van hun plantages: (i) Land besparingen, wat probeert om het benodigde oppervlakte te minimaliseren door het rendement van de landbouwgrond te maximaliseren. Daarnaast wordt (ii) natuurvriendelijke landbouw als tweede optie gegeven. Deze heeft tot doel om de biodiversiteit binnen de agrarische landschappen te verbeteren. Koh et al. komt daarna met een derde vorm, (iii) design landschappen. Deze manier van het verbouwen van oliepalm zou rekening houden met de biodiversiteit van het gebied en de economische en livelihood behoeften. Welke van deze drie opties het beste is voor een gebied, hangt af van de situatie. De eerste manier is om de productie van de al gecultiveerde stukken grond te verghogen. Een verhoging van de productie op gecultiveerde stukken land zou er in eerste plaats voor zorgen dat er niet nog meer land ontgonnen hoeft te worden, waardoor er minder bossen zullen verdwijnen. Maar recente onderzoeken suggereren dat het overleven van soorten in gefragmenteerde landschappen niet alleen wordt beïnvloed door de grootte van het overgebleven leefgebied, maar ook door randeffecten. Dit lijkt in veel gevallen daarom niet de juiste insteek te zijn (Koh et al., 2009).

Natuurvriendelijke landbouw, de tweede plantagevorm, is een wereldbeeld waarbij de mens wordt gezien als een onlosmakelijk onderdeel van de natuur, waarbij de interacties tussen menselijke gemeenschappen en natuurlijke systemen zouden moeten worden

(15)

14 opgenomen in strategieën voor bescherming. Dit betekent in de praktijk dat er gebieden worden aangewezen waar geen enkele vorm van plantage mag plaatsvinden. Hierdoor is het niet meer een vorm van plantage, maar de bescherming van wat er nog over is. Een vorm die wel getolereerd wordt onder dit wereldbeeld is de agrobosbouw; een manier van verbouwen waarbij de oliepalm in het huidige bossysteem wordt geïntegreerd. Ook dit heeft weer veel verschillende vormen. Het kan variëren van een vorm waarbij de oliepalm in een oerbos wordt geplant tot een systeem waarbij er een combinatieplantage wordt gecreëerd met oliepalm en een of meerdere andere gewassen. Ondanks dat agrobosbouw als een goede tussenvorm wordt gezien, is het niet een gebruikelijke plantagevorm omdat het minder oplevert (Koh et al., 2009).

Als laatste plantagevorm wordt door Koh et al. (2009) design landschappen voorgedragen. Het gaat om een integratie van oliepalm in diverse kleinschalige systemen. Hierdoor zou het beleid duurzamer worden, waardoor in de praktijk in termen van zowel biodiversiteit en bestaanszekerheid van kleinschalige boeren een vooruitgang kan worden geboekt. Met het oog op de opbrengst van de oliepalm voor zowel kleine boeren en commerciële bedrijven, stellen Koh et al. voor dat bedrijven moeten proberen de productie van kleinschalige systemen uit te breiden. Dit moet op een manier waarin de voordelen van diversiteit van gewassen van de agrobosbouw (en de daarbij horende biodiversiteit) behouden worden. Maar dit betekend ook dat bedrijven moeten accepteren dat de opbrengst minder zal zijn. Koh et al.(2009) doet daarom een voorstel met de design landschappen van een combinatie van de voorgaande plantagevormen: een systeem waarbij natuurvriendelijke landbouw/agrobosbouw en een intensieve landbouw landbesparingstechniek worden gecombineerd.

Ook Koh et al. (2009) veronderstelden dat dit makkelijker gezegd is dan gedaan. Er moet voor deze vorm van plantage namelijk voor elk stuk grond een ander plan gemaakt worden, en dit zou een grote kostenpost kunnen zijn voor de agribusiness bedrijven die zich in Ghana vestigen. Daarnaast is de opbrengst per vierkante meter minder dan met een plantage met een intensieve monocultuur, wat ook weer geld kost. Of de opties van Koh et al. (2009) worden meegenomen in het ontwikkelingsproces, moet blijken uit de literatuur. Wanneer dit wel zou gebeuren zo het een positief effect kunnen hebben op de ontbossing, biodiversiteit en fragmentatie van het landschap. De diversiteit van het landschap blijft hierbij belangrijk, voor het bevorderen van de ecologische resilience.

Een manier om aan te geven dat een plantage aan bepaalde milieueisen voldoet is een lidmaatschap van het Rountable for Sustainable Palm Oil (RSPO). Deze non-gouvernementele organisatie werd in 2004 opgericht met het doel om de verbouwing en het gebruik van duurzame oliepalmproducten te bevorderen. Dit wordt gedaan door een betrouwbare wereldwijde standaard te stellen. Om de plantage RSPO gecertificeerd te krijgen,

(16)

15 moet men aan een achttal voorwaarden voldoen, waarvan er één gaat over de toestand van het milieu: verantwoordelijkheid voor het milieu en het behoudt van natuurlijke hulpbronnen en biodiversiteit (RSPO, n.d.).

1.3.2 ADAPTIEF MANAGEMENT VAN DE SOCIALE RESILIENCE

De transnationale bedrijven die acquisities hebben gedaan in Ghana kunnen grofweg op twee manieren omgaan met deze sociale gevolgen: als eerste (i) vanuit een economisch uitgangspunt waarbij de lokale bevolking met geld wordt gecompenseerd. Grondtransacties leiden steevast tot een set van vergoedingen en andere vormen van compensatie, betaald door de investeerder. Ze worden betaald aan de boeren die afstand hebben gedaan van hun land, of aan hen die hun land aan deze investeerders verhuren. Een deel van dit geld gaat in Ghana ook naar de overheid toe. Zij hebben een systeem opgezet van huurverdeling, waarbij de huur verdeeld wordt over de grondbezetters en de overheid (Vermeulen & Cotula, 2010). Daarnaast heeft dit economisch uitgangspunt van compenseren een groot nadeel voor de lokale bevolking. De schadevergoeding gaat namelijk wettelijk alleen op voor het verlies van oogst en verbeteringen die men moet doen. Er worden geen schadevergoedingen uitbetaald voor het verlies van toegang tot land of verlies van toegang tot hulpbronnen zoals water (Vermeulen & Cotula, 2010). Daarnaast is het niet mogelijk om met dit geld een nieuw stuk land te kopen, kortweg omdat dit niet beschikbaar is. Ook kan dit geld de culturele en spirituele waarde van het land niet compenseren (Cotula & Vermeulen, 2011). Het is dus maar de vraag of dit een eerlijke vorm van compensatie is en of het effect hiervan op het inkomen van de lokale bevolking voldoende is om aan de levensbehoeften te voldoen.

De tweede (ii) uitgangspunt om met de gevolgen om te gaan is dat er een bredere ontwikkeling nodig is voor de lokale bevolking, hierbij worden er bijvoorbeeld infrastructurele projecten uitgevoerd of onderwijs aangeboden. Het is het maatschappelijk verantwoord ondernemen. Maatschappelijk verantwoord ondernemen is bedoeld om zakelijke waarden af te stemmen op de behoeften en verwachtingen van een breder scala van belanghebbenden dan alleen de investeerders en aandeelhouders (Paoli et al., 2010). Deze bredere ontwikkeling zal voordelig zijn wanneer geld de schade die is gedaan aan de lokale livelihoods niet kan compenseren, bijvoorbeeld door een gebrek aan landbouwgrond waar ze naartoe kunnen vertrekken of het gebrek aan ervaring met omgaan met relatief grote hoeveelheden geld. De bredere ontwikkeling kan ook toegepast worden binnen de bedrijfsvoering,

Het is alleen nog niet duidelijk in hoeverre deze beloften voor een bredere ontwikkeling juridisch en praktisch afdwingbaar zijn (Vermeulen & Cotula, 2010). Lidmaatschap van het RSPO zou wel meer kunnen garanderen dan het maatschappelijk verantwoord ondernemen onderdeel is van het adaptief management van de sociale resilience. Een van de acht principes van certificatie is namelijk: een verantwoorde afweging van medewerkers, individuen en

(17)

16 gemeenschappen die door de plantage worden getroffen. Maar dit garandeert geen bredere ontwikkeling van de bevolking. Vooral dit uitgangspunt van een bredere ontwikkeling zal leidden tot een toename van de resilience van de lokale bevolking. Het zorgt voor een diversiteit aan mogelijkheden waar de lokale bevolking op terug kan vallen.

1.4 HET

DEBAT

MET

BETREKKING

TOT

GROOTSCHALIGE

TRANSNATIONALE LANDACQUISITIES

Grootschalige transnationale landacquisities creëren kansen, maar brengen ook uitdagingen en risico’s met zich mee. De toename van het aantal investeringen in Afrika kan op macroniveau voordelen met zich meebrengen, zoals de groei van het BBP en meer inkomsten voor de overheid. Ook kan het kansen bieden voor de lokale bevolking, waardoor de levensstandaarden omhoog gaan. Maar aan de andere kunnen de grootschalige acquisities ervoor zorgen dat de lokale bevolking hun toegang tot landbouwgrond verliest, waarvoor ze afhankelijk zijn voor hun voedselzekerheid (Cotula et al., 2009). In de afgelopen jaren hebben de toename van de landacquisities geleid tot een overeenkomstige stijging van activiteiten van verschillende maatschappelijke organisaties. Zij pleiten voor een eerlijke toegang tot de natuurlijke hulpbronnen (Suárez, 2012). Wat centraal staat in deze debatten over de natuurlijke hulpbronnen gevoerd door maatschappelijke organisaties, beleidsinstituten en onderzoekers, is de stijging van de grootschalige grondtransacties in de global south (Boamah, 2014). In dit debat kunnen er grofweg twee posities worden ingenomen, gebaseerd op de eerdergenoemde gevolgen: zijn deze positief of negatief. De grootschalige acquisities worden door de critici beschreven als “land grabbing”, vrij vertaald is dit “landjepik”. De acquisities van land zouden slecht zijn omdat het land wordt afgepakt van de lokale boeren. De tegenstanders zien deze transacties structureel als iets gunstig. Het zou een opbloeiïng betekenen voor de achtergestelde regio’s en wordt dus beschreven als “landtransacties” (Boamah, 2014).

Deze twee verschillende conceptualiseringen van de landacquisities zijn ontleend aan twee concurrerende verhalen: neokolonialisme en ontwikkelingsoptimisme. Neokolonialisme benadrukt de potentiele negatieve gevolgen van de landacquisities voor de voedselzekerheid en livelihoods en legt de nadruk op de mogelijke buitenlandse overheersing van het inheemse land die doet denken aan het kolonialisme (Rahmato, 2011). Het legt vooral de nadruk op de actoren, uitkomsten en de grootte van de gebieden die hierbij betrokken zijn. Schoneveld, German & Nutakor (2011) benaderen de landacquisities die zijn gedaan voor de productie van biobrandstoffen op deze manier. Door interviews af te nemen met de lokale bevolking, proberen ze erachter te komen wat voor gevolgen het heeft gehad voor hen. Concluderend zien zij dat de landacquisities ook positieve effecten hebben gehad, het heeft gezorgd voor banen en daarmee voor een stabiel inkomen. Maar de gevolgen voor de natuur en lokale gemeenschappen zijn dusdanig groot, dat dit elkaar niet compenseert. Door het in kaart

(18)

17 brengen van landrechten van de lokale bevolking, zou dit in het vervolg minder kunnen zijn (Schoneveld, German & Nutakor, 2011).

Omgekeerd worden er vanuit het oogpunt van het ontwikkelingsoptimisme de inherente gevaren van grootschalige landacquisities erkent, maar spreekt men van potentiele veelbelovende gevolgen voor overheden en de bevolking. Bedrijven kunnen helpen wanneer effectief beleid wordt opgesteld voor landadministratie, helpen in institutionele capaciteit van de ontvangende regio voor contractmanagement en zorgen voor verbeterde transparantie bij landacquisities (Cotula, 2011). Dit oogpunt is vooral gefocust op de resultaten, ongeacht de actoren en de grootte van de betrokken percelen. Het onderzoek van Robertson & Pinstrup-Andersen (2010) is hier een mooi voorbeeld van. In hun onderzoek hebben ze eerste gekeken naar wat de risico’s zijn die gepaard gaan met grootschalige landacquisities: landdegradatie, verlaging van voedselzekerheid en het verlies van kennis van kleinschalige boeren. Roberson & Pinstrup-Andersen benaderen vervolgens dit op een manier die valt binnen het ontwikkelingsoptimisme. Ze adviseren dat de overheid landacquisities te bevorderen en tegelijkertijd een investeringsbeleid opstellen dat er voor zorgt dat inheemse mensen zo min mogelijk geraakt worden. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door transparantie tijdens de onderhandelingen en contract monitoring, evaluatie en handhaving (Roberson & Pinstrup-Andersen, 2010).

Een van de meest ambitieuze studies over de globale landacquisities was het rapport van de Wereldbank getiteld: Rising global interest in farmland: can it yield sustainable and equitable benefits?. Volgens Borras et al. (2011) lijkt alle verschillende posities in het debat te bevatten. Het rapport van de Wereldbank veroorzaakte een aanzienlijke controverse en er gold een verbod op publicatie een aantal maanden voordat het werd uitgegeven (Borras et al., 2011). De Wereldbank toont aan dat landacquisities vooral hebben plaatsgevonden op plekken met corrupte overheden en/of overheden met schulden. Mede daardoor hebben ze beperkte mogelijkheden om de transacties te reguleren of kunnen ze voorkomen dat kopers zich richtten op de armste gemeenschappen of mensen met een niet-traditioneel grondbezit van hun land verdreven. Tegelijkertijd analyseerde de Wereldbank wat zij noemde de “opbrengstgaten”, waar productieve investeringen zouden kunnen zorgen voor een exploitatie van landbouwgrond wat een hoge opbrengst zou opleveren (Wereldbank, 2010; Borras et al., 2011). Concluderend geef de Wereldbank geen antwoord op de fundamenteel belangrijke vragen over wie er wint, wie er verliest en waarom (Borras et al., 2011).

(19)

18

2 METHODOLOGIE

2.1 OPERATIONALISERING

Om erachter te komen wat de sociaal-ecologische impact van agribusiness bedrijven die betrokken zijn bij verbouwing van oliepalm is en wat deze bedrijven doen om deze (geanticipeerde) impact te ondervangen, zal er een explorerend onderzoek worden gedaan. Dit is van toepassing omdat er een onderwerp wordt verkent waarover weinig bekend is. Explorerend onderzoek is daarom een tussenvorm tussen het beschrijvend en het toetsend onderzoek. Zoals gezien in de theoretische achtergrond, wordt dit onderzoek gedaan op basis van de sociaal-ecologische resilience van systemen en adaptieve management. De onderzoekseenheid hierbij zijn de verschillende agribusiness bedrijven die betrokken zijn bij het verbouwen van oliepalm. Voor het onderzoek naar de impact van deze oliepalmbedrijven op het sociaal-ecologisch systeem zal er een combinatie van kwantitatief en kwalitatief onderzoek worden gedaan. Het onderzoek zal in drie fases gebeuren. Eerst zal er naar de impact op de sociale resilience worden gekeken, op basis van een literatuurstudie. Vervolgens zal er naar de ecologische resilience worden gekeken van de gebieden waar bedrijven zich hebben gevestigd en de impact die deze bedrijven hierop hebben. Dit zal worden gedaan op basis van een literatuurstudie aangevuld met kaarten van Ghana met behulp van het Geografisch Informatie Systeem (GIS). In het hoofdstuk volgend hierop zal er specifiek gekeken worden naar het adaptieve management dat agribusiness bedrijven gebruiken om de impact op het sociaal-ecologisch systeem te ondervangen. Er zal worden gekeken of ze zich vooral focussen op de economische groei van het gebied, of een bredere ontwikkeling ondersteunen.

Het onderzoek zal gebeuren op basis van twee dimensies: de ecologische resilience en de sociale resilience. Hierin heeft de ecologische resilience drie variabelen en de sociale resilience twee. Deze variabelen zijn gemaakt op basis van de literatuur die is besproken in hoofdstuk 1 en weergegeven in tabel 1:

(20)

19

2.2 BEPERKINGEN

Dit exploratief onderzoek heeft te maken met aan aantal beperkingen, die op te delen zijn in een tweetal categorieën. (i) De eerste categorie is de beperking doordat het een onderzoek is voor een bachelorscriptie: er is te weinig tijd en middelen om daadwerkelijk op locatie onderzoek te doen. Daarnaast is een gedetailleerde beschrijving van waar de oliepalmplantages zich precies bevinden, niet beschikbaar. Dit betekent dat dit onderzoek is gebaseerd op secundaire bronnen. Als eerste zijn de aangewezen palmoliebedrijven in Ghana verkregen uit de database van Landmatrix. Ook zijn er secundaire bronnen gebruikt voor het maken van de GIS kaarten van Ghana, verkregen van de website van ArcGIS. De maatregelen

Dimensie Variabelen Indicatoren

Ecologische resilience

Verandering in landgebruik Hoog: hoge bosbedekking, hoge houtachtige biomassa, laag bosverlies

Laag: lage bosbedekking, lage houtachtige biomassa, hoog bosverlies

Biodiversiteit Hoog: gelegen in bosreservaten, hoge biodiversiteit

Laag: niet gelegen in bosreservaten, lage biodiversiteit

Fragmentatie Hoog: veel verandering in landgebruik, verlaagde biodiversiteit

Laag: weinig verandering in landgebruik, stabiele biodiversiteit

Sociale resilience

Economische ontwikkeling Hoog: verschillende mogelijkheden tot een inkomen

Laag: één of geen mogelijkheden tot een inkomen

Brede ontwikkeling Hoog: ontwikkeling van de lokale bevolking (bijv. onderwijs), verbeteren van infrastructuur, werken met zelfstandige boeren

Laag: geen ontwikkeling van de lokale bevolking, geen verbetering infrastructuur, niet werken met zelfstandige boeren

(21)

20 die bedrijven hebben genomen zijn verkregen door de artikelen die deze bedrijven zelf online hebben gepubliceerd. Het gebruik van deze secundaire bronnen heeft een aantal voor- en nadelen: (1) Het zorgt voor een tijdsbesparing (Bryman 2012), omdat er niet naar Ghana gegaan hoeft te worden om het onderzoek te doen. (2) Het geeft de mogelijkheid om meer bedrijven tegelijkertijd te onderzoeken en deze met elkaar te vergelijken. (3) Maar het gebruik van de secundaire data zorgt er ook voor dat de kwaliteit hiervan niet gewaarborgd kan worden (Bryman, 2012). Mogelijk is de kwaliteit van deze data niet voldoende voor het onderzoek, maar dit kan niet gecontroleerd worden. (4) Daarnaast kan de data beperkt zijn, en daardoor niet een volledig beeld geven van de situatie. Ook dit is niet te controleren. (5) Zoals eerder benoemd in hoofdstuk 1, zijn er verschillende meningen over de uitkomst van de grootschalige landacquisities. Mogelijk heeft de positie in het debat een invloed op de berichtgeving en op de rapporten van de verschillende bedrijven.

(ii) De tweede categorie van beperkingen is dat van de definities van verschillende begrippen die in de literatuur, de GIS kaarten en de bedrijfsrapporten verschillend zijn. Zo wordt ontbossing in de literatuur en de GIS kaarten verschillend benoemd. Ontbossing is namelijk, op z’n simpelst genomen, het weg halen van de bossen. Maar wanneer hier nieuw bos voor wordt geplaatst, en daar valt oliepalm vaak ook onder, valt dit dan nog onder ontbossing? Dit zal daarom meerdere malen aan bod komen in het onderzoek. Daarnaast is er ook een verschil in definitie van wie de eigenaren van het land zijn. Er is een verschil in de eigenaar en de gebruiker, en ook hier ligt een verschil in in de definitie. Dit zal ook meerdere keren terug komen in het onderzoek.

2.3 STEEKPROEF

Zoals eerder benoemd, zijn er door Landmatrix (2014) negen bedrijven geïdentificeerd die aan grootschalige landacquisities voor oliepalmplantages hebben gedaan in Ghana. Landmatrix is een organisatie die probeert informatie te verkrijgen over de verschillende grootschalige transnationale landacquisities die er worden gedaan in de wereld, en deze in kaart te brengen. Onder grootschalige transnationale landacquisities verstaan zij bedrijven die aan een viertal eisen voldoen. (i) De deal bevat een overdracht van de rechten van het gebruik, de controle of de eigendom van de grond door middel van verkoop, lease of een concessie. (ii) De deal heeft plaatsgevonden sinds het jaar 2000. (iii) De grond die is verkregen heeft een oppervlakte van 2000 hectaren of meer. En als laatste (iv) moeten de landacquisities impliceren dat er mogelijke een omschakeling van land heeft plaatsgevonden: van kleinschalige productie/lokaal gemeenschappelijk gebruik/met een hoge ecosysteem waarde naar een gebied wat gebruikt wordt voor commerciële doeleinden. Acquisities die voldoen aan deze vier voorwaarden, worden op basis van beschikbare informatie in rapporten, nieuwsartikelen en online informatie opgenomen in de database.

(22)

21 Op basis van deze vier criteria, zijn er ook een aantal landacquisities gedaan voor grootschalige oliepalmplantages in Ghana. Deze bedrijven die opgenomen zijn in de database van Landmatrix zijn weergegeven in tabel 2 (te vinden in de apendix), waarin ook aanvullende informatie te vinden is over de locatie, het vestigingsjaar enzovoort. Ook is weergegeven hoeveel informatie er op het internet beschikbaar is over deze verschillende bedrijven. Op basis daarvan is de steekproef gemaakt. Van vier bedrijven is er voldoende informatie beschikbaar om te gebruiken voor dit onderzoek. Dit zijn Herakles Capital, Norpalm, Virman Plantation en Wilmar International Ltd. Deze bedrijven hebben allen op een andere manier aan landacquisities gedaan in Ghana, waardoor het interessant is om deze met elkaar te vergelijken.

HERAKLES CAPITAL. De plantage van Herakles Capital is gevestigd in Brewaniase en hoofdkantoor van dit bedrijf in de Verenigde Staten (Landmatrix, 2014). Dit bedrijf heeft een slecht imago met betrekking tot hun plantage in Kameroen (Geenpeace, 2013). Het bedrijf zou daar volgens Greenpeace (2013) de overheid en de lokale bevolking misleiden, en slecht zijn voor de natuur. Greenpeace heeft geen onderzoek gedaan naar de toestand in Ghana, maar hierdoor heeft Herakles Capital wel veel documenten gepubliceerd om aan te geven dat het hier beter gaat. Herakles Farms valt binnen de categorie grootschalige landacquisities na de voedselcrisis in 2007/2008.

NORPALM. De plantage van Norpalm is gelegen in Prestea en het hoofdkantoor in Noorwegen (Landmatrix, 2014). De naam van dit bedrijf is dan ook voluit de Norwegian Palm Ghana Limited. Ze hebben hier ongeveer 4.500 hectaren in handen en nog 500 hectaren in Sese. Ongeveer 70% van de input van de oliepalmvruchten van het bedrijf wordt verbouwd door boeren en de overige 30% is afkomstig van de eigen plantages (Sutton & Kpentey, 2012). Omdat het bedrijf zich in 2000 heeft gevestigd, valt dit niet onder de grootschalige landaankopen na 2007/2008 (Landmatrix, 2014). Ook is Norpalm het enige bedrijf van deze vier dat lid is van de Roundtable for Sustainable Palm Oil (RSPO) (Roundtable for Sustainable Palm Oil, n.d.).

VIRAM PLANTATION. Viram Plantation is in 2009 gevestigd in Ashanti. Het bedrijf heeft zijn hoofdkantoor in India. Volgens Landmatrix (2014) en de eigen website (Viram Plantation Ltd., 2010) bezit het bedrijf 400.000 hectaren land met een lease van 99 jaar in Ghana. Hoe groot gedeelte wordt gebruikt voor de verbouwing van oliepalm is onbekend. Dit is het bedrijf waar het minste informatie over beschikbaar is van de vier.

WILMAR INTERNATIONAL LTD. De plantage van Wilmar International Ltd. was eerst in handen van Benso Oil Palm Plantation (BOPP). Deze plantage was in 1976 opgezet tussen Unilever Ghana (58,45% van de aandelen) en de Ghanese overheid (40% van de aandelen). In 2004 deed de Ghanese overheid zijn aandelen in de verkoop en Unilever Ghana verkocht

(23)

22 in maart 2011 zijn aandelen aan Wilmar International Ltd. Hierdoor heeft dit bedrijf nu 76,5% van de aandelen in handen. Het is hierdoor een indirecte vorm van grootschalige grondaankopen in Ghana (Sutton & Kpentey, 2012). De plantage is gelegen in Benso, Wilmar International Ltd. komt oorspronkelijk uit Singapore (Landmatrix, 2014).

(24)

23

3 SOCIAAL-ECOLOGISCHE RESILIENCE

Landacquisities voor het verbouwen van oliepalm, zijn niet nieuw in Ghana. Daarom zal in het komende hoofdstuk eerst worden gekeken naar de geschiedenis met betrekking tot het verbouwen van oliepalm en de landrechten die hieraan verbonden zijn. Vervolgens zal er gekeken worden naar de sociale en ecologische impact van de oliepalmplantages. Uiteindelijk zal er een conclusie worden getrokken over de impact van de oliepalmplantages op het sociaal ecologische systeem.

3.1 LANDRECHTEN EN LANDACQUISITIES IN GHANA

Ghana heeft al lang te maken met acquisities van land. Vooral voor de verbouwing van oliepalm. Het onderzoek van Gyasi (1994) is het enige onderzoek dat beschrijft hoe dit ging. Vervolgens zal er in dit stuk behandeld worden hoe de landrechten in Ghana verdeeld zijn. Daarna zal er worden beschreven hoe het proces van landacquisities in Ghana nu verloopt, en waar transnationale bedrijven nu tegenaan lopen.

Aan het begin van de 19e eeuw konden de acquisities voor oliepalmplantages voor het eerst plaatsvinden; het landsysteem werd voor de eerste keer gewijzigd waardoor grond ook verkocht of verpacht kon worden in plaats van geërfd. Dit was een reactie de groeiende vraag naar landbouwgrond, waaronder grond voor de productie van oliepalm en daarmee palmolie en pitten van de vruchten als steeds lucratieve export. De Krobo mensen speelden hierin een belangrijke rol, dit is een groep boeren uit Ghana. De Krobo ging over de overname door een regeling op te zetten waarbij individuen hun financiële middelen samenvoegden via bedrijven of coöperatieve groepen, om daarmee dan samen grote stukken land mee op te kopen. Na de aankoop werd het stuk land opgedeeld in verschillende lange stroken: hoe groter de strook, hoe meer je financieel had bijgedragen aan het geheel. Dit systeem zorgde voor veel migratie naar het zuidelijk deel van Ghana, waardoor de verbouwing van oliepalm enorm steeg. Uiteindelijk kan er ook gesproken worden over een zogenaamde “oliepalm belt”; een gebied in het zuiden waar vooral oliepalm werd verbouwd (Gyasi, 1994).

Na 1970 vond er opnieuw een enorme groei van oliepalmplantages plaats in Ghana, met een meer dan vervijfvoudiging van het aantal hectaren voor oliepalmenplantages in twintig jaar. Dit gebeurde door boeren die gebruik maakte van een verouderd landeigendomssysteem; het waren immigranten die geen onderdeel waren van lokale grondbezitgroepen. Dit was nieuw, de Ghanese oliepalmindustrie heeft namelijk een geschiedenis van kleine boeren, die in 1994 nog 70% van het aantal hectaren voor deze industrie in handen hadden. Destijds werd de oliepalm niet per se verbouwd op grote plantages, maar vaak in een semi-wilde staat op grond van gemeenschappelijk- of familie eigendom. Dit zorgde ervoor dat de oliepalmen voor iedereen toegankelijk waren; men mocht

(25)

24 de vruchten van deze boom voor eigen gebruik oogsten. Vreemdelingen konden dit ook doen in ruil voor een soort eerbetoon aan de bezitter van het land (een chief of een familie)(Gyasi, 1994).

Maar deze groei was nog klein in vergelijk tot de groei na 1970. Deze werd op gang geholpen door de onafhankelijkheid van Ghana van het Verenigd Koninkrijk (Gyasi, 1994). Overheden probeerden de oliepalmproductie als industrieel gewas te bevorderen, zowel voor lokale consumptie en voor de export. Toen de Ghanese overheid na de onafhankelijkheid besloot de oliepalmproductie te ondersteunen, onteigende men boeren met geweld van hun grond. Deze gedwongen overnames gegenereerde ernstige problemen voor de grootschalige palmolieplantages: het is niet gelukt om industriële productie te laten overheersen in Ghana. Als gevolg daarvan wordt de teelt van oliepalmen in Ghana gedomineerd door particuliere kleinschalige boeren. Zij telen ongeveer 80% (in 2013) van de geschatte totale oppervlakte van 305.758 hectare onder oliepalmteelt. De resterende 20% wordt gedeeld tussen grote en middelgrote commerciële plantages die geheel of gedeeltelijk eigendom zijn van de staat, of in particulier bezit zijn (Danyo, 2013).

Op dit moment ligt 80-90% van het onontwikkelde land in de handen van zogenoemde chiefs. Zij vallen onder het customary tenure systeem, waardoor ze de capaciteit hebben om te handelen als juridische entiteiten (Cotula & Vermeulen, 2011). Dit heeft gevolgen voor het moment waarop transnationale bedrijven grond willen pachten in Ghana. Meestal worden deze contracten namelijk getekend door de chiefs die dit namens de mensen doen die op hun land werken. De boeren hebben dus niet direct iets te zeggen over de grondovernames.

Een eventuele uitbreiding van het grondbezit van de grootschalige plantages als aanvulling op de reeds bestaande plantages is een vrij complex en langdurig proces in Ghana. Er zijn een aantal punten waardoor dit een complex en langdrug proces is: (i) Door de relatief hoge bevolkingsdichtheid is de landbouwgrond niet meer overvloedig en liggen de plantages al verspreid over het klimatologisch geschikte gebieden. Uitgebreide compensatie en hervestiging is nodig in het geval van grondverwerving (Amanor, 1999). In het artikel van Väth & Kirk (n.d.) wordt aangegeven waar oliepalm het beste verbouwd kan worden, en dit is weergegeven in figuur 1 (appendix). (ii) Doordat de eigendomsstructuur gefragmenteerd is (iedere chief heeft weer zeggenschap), zou voldoende grondoppervlak voor grootschalige plantages -die soms zo'n duizend hectare zou zijn- verkregen moeten worden van verschillende grondbezitters. Dezen kunnen mogelijk niet collectief achter de aankoop of pachting van hun grond staan aan transnationale bedrijven (Kasanga en Kotey, 2001). (iii) Als gevolg van de erkenning van formele en informele landrechten zijn verschillende instanties belast met het beheer van de landbouwgrond, wat leidt tot overlappende verantwoordelijkheden (Kasanga en Kotey, 2001). (iv) Veroorzaakt door het gebrek aan een functioneel kadastersysteem, ontbreekt er een integratie van lokale, regionale en nationale

(26)

25 gegevens over het landeigendom. Overlappende landeisen zijn daarom veelvoorkomend en de onzekerheid over de eigendomsrechten is hoog (Kasanga en Kotey, 2001). En (v) sommige geschillen over land duren jaren, waardoor er op delen van het land die reeds door de bedrijven via concessies zijn opgekocht nog steeds niks wordt verbouwd (Väth & Kirk, n.d.).

Doordat het grondbezit in Ghana in vergelijking tot andere landen in Sub-Sahara Afrika relatief goed in kaart is gebracht en het daardoor moeilijker is voor bedrijven om grond aan te kopen in dit land, zijn de kleinschalige boeren ook relatief goed beschermd (Cotula & Vermeulen, 2011). Doordat deze chiefs direct kunnen onderhandelen over de voorwaarden van de overdracht, zouden de customary landgebruikers in theorie verzekerd moeten zijn van een jaarlijkse of eenmalige vergoeding van het opgeven van hun land. Maar of deze chiefs dit in de praktijk ook doen, is de vraag. De details over de deals die chiefs met de investeerders sluiten, hoeven niet naar buiten worden gebracht. Mogelijk heerst er daarom ook vaak onvrede bij de lokale bevolking doordat er slecht betaald wordt en de kwaliteit van de goederen en diensten vaak niet voldoende is (German, Schoneveld & Pacheco, 2011).

3.2 BETROKKENHEID VAN TRANSNATIONALE AGRIBUSINESS IN

SUB-SAHARA AFRIKA

Wereldwijde trends zoals de stijgende voedselprijzen en beleidsvoornemens voor alternatieve energie hebben over het afgelopen decennium geleid tot een grote expansie van de reikwijdte en schaal van transnationale investeringen in grond voor de verbouwing van voedsel en gewas voor biobrandstoffen, ook in Ghana (Cotula et al., 2009; German, Schoneveld & Mwangi, 2011). Een exacte kwantitatieve beoordeling van de schaal, geografie, trends en de spelers in dit grondacquisitiefenomeen zijn nog niet beschikbaar maar er zijn wel schattingen op basis van mediarapporten van landovernames beschikbaar (Vermeulen & Cotula, 2010). De International Food Policy Research Institute schatte bijvoorbeeld dat tussen de 15 en 20 miljoen hectaren landbouwgrond in ontwikkelingslanden van eigenaar zijn veranderd sinds 2006 (von Braun & Meinzen-Dick, 2009). Inventariseringen van Ethiopië, Ghana, Madagascar en Mali door Cotula et al. (2009) wekken de suggestie dat de niveaus van activiteit significant zijn: in deze vier landen werd in de bestudeerde periode twee miljoen hectare land verhandeld. Buitenlandse investeringen waren goed voor ongeveer driekwart van deze overnames. Eén enkele acquisitie kan al bestaan uit een overdracht van 500.000 hectare grond. Uit deze cijfers blijkt ook dat de hoge voedselprijzen en de stijgende investeringen in biobrandstoffengroei een belangrijke stimulans zijn; met agrifood en biobrandstoffen goed voor ongeveer hetzelfde aandeel van geaggregeerde grondaankopen in de vier landen (Vermeulen & Cotula, 2010).

(27)

26

3.3 SOCIALE IMPACT

Door de groei in het aantal landacquisities in de afgelopen paar jaar, ervaart de lokale bevolking ook gevolgen van deze grootschalige acquisities. Dat deze bevolking gevolgen ervaart van deze acquisities is te wijten aan een aantal ontwikkelingen. Ten eerste creëren plantage-gebaseerde investeringen directe risico’s voor het verlies van land, water en natuurlijke hulpbronnen voor de lokale bevolking. Op hun beurt kan dit weer grote gevolgen hebben voor de lokale voedselzekerheid gezien de hoge mate van afhankelijkheid van natuurlijke hulpbronnen voor deze voedselzekerheid in grote delen van het rurale gebied van Afrika (Cotula et al., 2009). Ten tweede heeft Ghana te maken met een populatiegroei van 1,79% per jaar (Index Mundi, 2012b), en de verwachting is dat deze groei zal aanhouden. Deze groei lijdt ook tot een groei in de populatiedichtheid, deze lag in 2003 nog op 85 mensen per vierkante kilometer, in 2012 was dit gegroeid tot 103 mensen/m2 (Index Mundi, 2012a). Dit

samen met de derde ontwikkeling, namelijk klimaatverandering, zorgt ervoor dat er steeds minder land beschikbaar en geschikt is voor de verbouwing van (voedsel)gewassen (Vermeulen & Cotula, 2010). En tot slot, hoewel het land bij de acquisities op verschillende manieren worden verkregen en dus geen directe gevolgen hebben voor de verdeling van landeigendom, vinden er veranderingen in de toegang tot land plaats op de lange termijn (Vermeulen & Cotula, 2010).

Deze viertal ontwikkelingen zorgen voor een aantal sociale gevolgen, die zich vooral richten op de lokale bevolking in de gebieden waar de landacquisities worden gedaan. De grootte van deze gevolgen is afhankelijk van de mate waarin de lokale bevolking wordt ontheemd en de mate van de voordelen die de landacquisitie brengt voor deze mensen (German, Schoneveld & Pacheco, 2011). Schoneveld, German & Nutakor (2011) deden onderzoek naar de lokale gemeenschappen en wat de gevolgen van landacquisities voor hen waren. Zij stelden vast dat grootschalige plantages voor biobrandstoffen een negatieve impact hadden op de toegang tot bosproducten (zoals noten, vruchten en brandhout), de beschikbaarheid van land, de tijd om brandhout te verzamelen, het inkomensniveau, de mogelijkheid om kinderen te onderhouden en op de sociale relaties. De al kwetsbare groepen in deze samenlevingen, vooral vrouwen en kinderen, ervaren deze negatieve gevolgen heftiger. Ondanks deze negatieve gevolgen, kan een baan veel betekenen voor de lokale mensen. Een baan zorgt namelijk voor een betere stabiliteit, inkomenszekerheid en voedselzekerheid (Schoneveld, German & Nutakor, 2011).

De directe gevolgen van de landacquisities, zoals eerder genoemd, hebben ook nog indirecte effecten. Vooral de negatieve impact van landacquisities op de beschikbaarheid van land en het inkomensniveau zijn hierbij van belang. Door een daling hierin, worden deze mensen meer afhankelijk van jagen, verzamelen en vissen dan daarvoor. Dit creëert een grotere ontbossing en watervervuiling in het gebied (German, Schoneveld & Pacheco, 2011).

(28)

27 Wat ook gebeurt is dat het land wat deze groep nog wel in handen heeft, intensiever wordt bebouwd en waardoor ook de periode waarin het land braak ligt wordt verkort. Dit zorgt er op de lange termijn voor dat er landdegradatie plaatsvind, waardoor deze mensen een verminderd inkomen hebben (Schoneveld, German & Nutakor, 2010). Ten derde heeft de negatieve impact op de toegang tot bosproducten door de landacquisities, een gevolg voor het behoudt van het overgebleven bosgebied. Doordat men elders opzoek gaat naar brandhout en ook naar landbouwgrond, verdwijnt er hierdoor nog meer bosgebied. De ontwikkeling van oliepalmplantages zorgt daarom niet alleen direct tot bosverlies, maar ook indirect.

Uiteindelijk is te concluderen dat de impact van de landacquisities op de sociale resilience afhankelijk is van een aantal factoren. (i) Ten eerste: voor wat voor doeleinde werd het land gebruikt voordat het landschap werd omgezet naar een grootschalige oliepalmplantage? Op het moment dat het gebruikt werd door kleinschalige boeren als hun bron van inkomsten, heeft dit grote gevolgen voor hun sociale resilience. Zij moeten opzoek naar een ander stuk landbouwgrond, wat vaak niet beschikbaar is. Of zij moeten het overige land wat zij bezitten intensiever gaan verbouwen, wat op de lange termijn zal zorgen voor een inkomensverlies. Of zij hebben de mogelijkheid tot het overgaan op een andere inkomstenbron, zoals jagen, verzamelen of vissen, wat een onzeker bestaan oplevert. Het aanbieden van een baan door de agribusiness bedrijven zal deze klap (deels) kunnen opvangen, dit zorgt namelijk voor een betere stabiliteit, inkomenszekerheid en voedselzekerheid. Wanneer het bosgebied betreft wat de agribusiness bedrijven hebben aangekocht, zal dit betekenen dat hier geen bosproducten meer te vinden zullen zijn. Direct zal dit dus zorgen voor een verlies van inkomstenbronnen, maar dit is minder groot dan wanneer de lokale gemeenschap hun landbouwgrond kwijtraakt. Het ontginnen van bosgebied voor grootschalige oliepalmplantages heeft dus een minder groot effect op de sociale resilience. (ii) Ten tweede hangt het af van wie het land was. Als een chief heb je een goede onderhandelingspositie omdat vast is gelegd dat het land van jou is. Boeren die gebruik maken van het land van de chief, hebben deze onderhandelingspositie niet en zijn hierdoor afhankelijk van de chief. Door deze factoren zal de impact die de landacquisities hebben op de sociale resilience per acquisitie verschillen.

3.4 ECOLOGISCHE IMPACT

Naast de sociale gevolgen, ervaart de ecologie ook gevolgen van de groei in de hoeveelheid landacquisities.

3.4.1 VERANDERING IN LANDGEBRUIK

De impact voor de ecologie van het gebied begint bij de locatie van de oliepalmplantage. Wanneer er omzetting van bosgebieden naar plantages plaatsvindt, kan er gesproken worden over ontbossing, ondanks dat oliepalm ook als bosgebied gezien kan

(29)

28 worden. Ontbossing is namelijk de vervanging van bosgebied voor iets anders, zoals landbouwgrond, urbanisatie en houtproductie, waardoor er biodiversiteit verloren gaat. Vaak is dit het geval voor oliepalmplantages. Oliepalm heeft namelijk zeer vruchtbare grond nodig en een habitat van tropisch regenwoud waar tussen de 1780 en 2280 mm regen per jaar valt. Ook is een temperatuur tussen de 24 en 30°C gewenst voor een goede groei (NewCROP, 1996). De locaties met deze omstandigheden bevinden zich meestal in tropisch bosgebied. Het komt daardoor vaak voor dat tropisch bos gekapt wordt om ruimte te maken voor de plantages voor oliepalmen (Tan et al., 2009). Daarnaast levert het kappen van het bos extra geld op doordat het hout verkocht kan worden. Dit dient als een extra motivatie om in deze gebieden een plantage te beginnen (Tan et al., 2009).

Ontbossing zorgt dus vooral voor een negatieve impact op de resilience. Maar omdat met bosverlies alleen niet valt vast te stellen of bosgebied is vervangen door oliepalmplantages, zullen bosgebied en houtachtige bovengrondse biomassa ook worden meegenomen in deze analyse. Samenvattend is het de verandering in landgebruik. Een verandering van landgebruik van bosgebied naar een oliepalmplantage zal daarom een grote impact hebben. Maar over het algemeen genomen is het is moeilijk vast te stellen in hoeverre oliepalm van directe impact is op het verlies van bosgebied. Dit komt door een tekort aan betrouwbare data over de verandering in bodembedekking en een incompleet begrip over de complexe oorzaken (Fitzherbert et al., 2008). De uitbreiding van oliepalmplantages kan volgens Fitxherbert et al. (2008) op vier manieren bijdragen aan ontbossing. (i) Als primair motief voor het verwijderen van intacte bossen. (ii) Door het vervangen van bos dat al eerder brand of houtkap onderging. (iii) als een deel van een gecombineerd economische onderneming. Wat betekend dat het hout dat gekapt wordt gebruikt wordt om de kosten van het opzetten van de oliepalmplantage (deels) te dekken. En (iv) indirect, door het creëren van wegen naar eerder onbereikbare stukken bos.

Schoneveld, German & Nukator (2011) deden onder andere onderzoek naar de verandering in landgebruik in Ghana. Zij observeerde aan de hand van satellietbeelden het oppervlakte dat geruimd werd voor het bouwen van een nieuwe plantage. Ze begonnen hiermee halverwege 2008, en in 2010 hadden ze 960 ha grond geklaard van hun originele beplanting. (Om een beeld te geven: de gemeente Amsterdam heeft een oppervlakte van 804 ha). Het doel was om in 2014 14.000 ha grond te ruimen. Van het gebied dat in 2010 ontruimd was, werd ongeveer 46% niet gebruikt voor landbouw. Dit betekend dat hier bos ruimte heeft gemaakt voor een plantage.

Helaas is een gedetailleerde beschrijving van de locaties van de vijf plantages van dit onderzoek onbekend. Daarnaast zijn er geen satellietbeelden online beschikbaar van de verandering in landgebruik voor Ghana voor de laatste 10 jaar. Daarom zijn er voor dit onderzoek een viertal kaarten gemaakt om de verandering in landgebruik aan te geven. Dit

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar lang niet alle transnationale ondernem ingen hebben veel intra-concem leveranties van land tot land (bij Unilever b.v. bedragen deze slechts 396 van de totale omzet), en w aar

Aangezien de reis die Seitlinger recent door Scandinavië had ondernomen om in Denemarken en Zweden conservatieve partijen te polsen voor aansluiting bij de nei bij deze

Steeds was er sprake van een katholieke po- litieke partij als voorloper, die na de bevrijding van het Duitse juk onder invloed van de oorlogservaringen werd getransformeerd in

De opbouw van het rapport sluit aan bij de onderzoeksvragen. Hoofdstuk 2 bevat het antwoord op de eerste twee deelvragen die betrekking hebben op het Europese

De hedendaagse transnationale migrant verplaatst zich niet van de ene samenleving naar de andere, maar is iemand die in meerdere werelden thuis is (inclusief het land van

bron 1 vrij naar: www.nieuwholtenbroek.nl en http://www.zwolle.nl/cms/cms.nsf/AllByUNID bron 2 foto A: bron: www.image-upload.net/files/1621/holtenbroek/

[r]

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of