• No results found

De rol van action versus state orientation bij het stoppen met roken en het effect van sociale steun hierbij

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van action versus state orientation bij het stoppen met roken en het effect van sociale steun hierbij"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De rol van action versus state orientation bij het

stoppen met roken en het effect van sociale

steun hierbij

Laura Otsen

Naam: L.M. Otsen Studentnummer: 10205934 Vak: Bachelorthese Datum: 26-06-2014

Begeleider: Daniela Becker

(2)

Abstract

In het huidige literatuuroverzicht werd gekeken naar de rol van een action versus state

orientation bij stoppen met roken en het effect van sociale steun hierbij. Wanneer mensen

stoppen met roken komen zij in een zeer veeleisende situatie en volgens de action control

theory kunnen mensen hier op verschillende manieren op reageren: action oriented reageren

hier positief op en beschikken in dit soort situaties over meer zelfcontrole, terwijl state

oriented hier negatief op reageren en hun zelfcontrole die zo hard nodig is om succesvol te

stoppen met roken juist verzwakt. In de eerste paragraaf werd besproken dat action oriented in veeleisende situaties over een intuïtieve affectregulatie beschikken, waardoor ze ook onder stress hun eigenintegriteit behouden. State oriented daarentegen bleken affectief meer door de omgeving gereguleerd te worden. In stressvolle situaties leidde dit ertoe dat de negatieve emoties aanhielden en dat er incongruentie was tussen impliciete en expliciete motieven. Dit leek vervolgens tot nog meer stress en lagere self-efficacy te leiden, wat zelfcontrole bij

stoppen met roken ondermijnde. In de tweede paragraaf werd gekeken hoe sociale steun op dit proces in zou kunnen haken, aangezien state oriented over betere zelfcontrole beschikken onder steunende omstandigheden. Gevonden werd dat sociale steun via stresvermindering geassocieerd is met stoppen met roken. Er werd geen mediërende rol van self-efficacy gevonden. In de discussie wordt op basis van de bevindingen uit beide paragrafen

beargumenteerd dat sociale steun vooral bij state oriented rokers zou kunnen helpen bij het stoppen met roken en worden suggesties voor experimenteel vervolgonderzoek gedaan.

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding Blz. 4

Deelvraag 1: Het verband tussen een state orientation en stoppen met roken Blz. 8

Deelvraag 2: De rol van sociale steun bij stoppen met roken Blz. 16

Conclusies en discussie Blz. 20

Literatuurlijst Blz. 24

Onderzoeksvoorstel Blz. 29

Referenties Blz. 34

(4)

Inleiding

Roken is een veelvoorkomende verslaving in de Nederlandse samenleving. Bijna een kwart (23,3%) van de Nederlandse bevolking van 12 jaar en ouder rookt en gemiddeld roken zij 9,7 sigaretten per dag (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2014). Naast een veelvoorkomende verslaving is roken tevens een verslaving waar mensen moeilijk vanaf kunnen komen. Slechts 5% van de mensen die een poging doen om te stoppen met roken is na 6 tot 12 maanden nog steeds succesvol hierin (Westmaas, Bontemps-Jones, & Bauer, 2010). Ten eerste is dit een probleem voor de rokers, aangezien roken veel nadelige en zelfs dodelijke gevolgen heeft voor de gezondheid, zoals een grotere kans op hart- en vaatziekten, longziekten en kanker (Trimbos Instituut, z.j. a). Ten tweede kan roken ook schadelijke gevolgen hebben voor de sociale omgeving van de rokers, de zogenaamde meerokers. Zo stijgt het risico op longkanker met 20% voor vrouwen en 30% voor mannen als zij regelmatig meeroken met hun partner (Trimbos Instituut, z.j. a). Het is dus belangrijk om meer rokers van hun verslaving af te helpen.

Stoppen met roken is zo moeilijk doordat de verslavende nicotine in sigaretten op de korte termijn belonend is en het roken vaak een gewoonte is geworden. Nicotine heeft onder andere een ontspannende werking (Trimbos Instituut, z.j. b) en rokers grijpen vaak automatisch naar een sigaret als zij bijvoorbeeld in een stressvolle situatie zitten. Er is dus zowel lichamelijke als psychische afhankelijkheid van sigaretten, waardoor het verlangen naar een sigaret groot is (Trimbos Instituut. z.j. c). Aan de andere kant hebben ook veel rokers het doel om te stoppen: 62% van de rokers neemt zich voor om ooit te stoppen met roken (TNS NIPO, 2008). Het lange termijn doel om te stoppen met roken en het korte termijn doel om zich goed te voelen conflicteren dus bij rokers. Om het lange termijn doel na te streven en de verleiding van het roken te weerstaan is zelfcontrole nodig. Dit is de mogelijkheid om het eigen gedrag te veranderen wanneer het in conflict staat met een hoger doel, zoals stoppen met roken

(5)

(Baumeister, 2012). Het uitoefenen van zelfcontrole kost echter energie en is niet makkelijk, helemaal niet wanneer de verleiding groot is. Zelfcontrole is ook niet onuitputtelijk. Volgens het strength model of self-regulation (Baumeister, Vohs, & Tice, 2007) is zelfcontrole te vergelijken met een spier; wanneer het langdurig gebruikt wordt, wordt de kracht minder. Deze staat van uitputting wordt ook wel ego depletion genoemd.

Stoppen met roken eist dus veel van iemand, en de mate van zelfcontrole die mensen in dit soort veeleisende situaties laten zien hangt af van de manier waarop zij hiermee omgaan. De

action control theory (Koole, Jostmann, & Baumann, 2012) maakt onderscheid tussen een action en state orientation. Mensen met een state orientation kunnen minder goed omgaan

met veeleisende situaties dan mensen met een action orientation. Deze laatste groep beschikt over een meer flexibele zelfregulatie die hen in staat stelt de intensiteit van de emoties die ze ervaren te reguleren en zelf de gewenste emotionele staat te genereren. Zij doen dus vooral aan top-down regulatie. State oriented daarentegen zijn juist erg gefixeerd op de huidige (vooral negatieve) emoties en motivaties en kunnen deze minder goed reguleren. Hun emoties worden vooral door de omgeving gestuurd, ook wel bottom-up regulatie. Hierdoor blijven ze in een veeleisende situatie meer hangen in de negatieve emoties die zo een situatie oproept (rumination), worden ze gevoeliger voor verleidingen die in de omgeving aanwezig zijn en handelen ze meer uit gewoonte (Koole & Fockenberg, 2011). Als een state oriented die wil stoppen met roken een sigaret ziet of iets anders wat hij met roken associeert, zal hij sneller toch een sigaret gaan roken. De intenties hebben onder deze omstandigheden dus minder invloed op het gedrag en zelfcontrole is dus minder succesvol. Een action of state orientation is zowel dispositioneel bepaald als gevormd door de sociale omgeving. Het vaak krijgen van positieve feedback kan een action orientation faciliteren en een zeer controlerende of

beschermende omgeving kan tot een state orientation leiden (Koole & Fockenberg, 2011).

(6)

Aangezien het zo weinig mensen lukt om te stoppen met roken, kan gesteld worden dat veel rokers niet succesvol zijn in zelfcontrole onder de veeleisende omstandigheden van het stoppen met roken, en dus mogelijk een state orientation hier een rol bij speelt. Dit wordt ondersteund door de bevinding dat veel rokers een ineffectieve affectregulatie hebben (Keenan, 2013); zij hebben net als state oriented moeite om hun emoties te reguleren. Deze ineffectieve affectregulatie die een state orientation kenmerkt kan het gevonden verband tussen roken en stress verklaren; rokers ervaren meer stress dan niet rokers (Keenan, 2013). Mogelijk gaan of blijven rokers roken door hun ineffectieve affectregulatie en gebruiken ze dus als het ware het roken om stress te reguleren. De (kortdurende) ontspannende werking van nicotine en het kenmerk van een state orientation dat de zelfregulatie door de omgeving gestuurd wordt bevestigen de link tussen roken en een ineffectieve affectregulatie bij state

oriented. Ook is het mogelijk dat stoppen met roken zo veeleisend is dat het veel mensen in

een state orientation brengt. Deze twee verklaringen (veel rokers zijn van zichzelf state

oriented en het stoppen met roken brengt rokers in een state orientation) kunnen naast elkaar

bestaan.

Het is dus denkbaar dat veel rokers (die proberen te stoppen) een state orientation hebben en dat hun zelfregulatie aangetast wordt door de veeleisende situatie waar zij in komen bij een poging om te stoppen met roken. Stoppen met roken is nog niet eerder in verband gebracht met een state orientation en het is interessant om te kijken welke rol een state orientation speelt bij succesvolle zelfcontrole bij het stoppen met roken. De kennis over state oriented kan dan gebruikt worden om rokers te helpen bij hun poging om te stoppen. Een belangrijk kenmerk van state oriented is dat zij gebaat zijn bij een steunende omgeving en meer kunnen profiteren van sociale steun dan action oriented (Nolen-Hoeksema & Davis, 1999). In dit literatuuroverzicht wordt daarom ook gekeken naar de rol van sociale steun bij stoppen met roken. Dit kan emotionele, informationele en instrumentele steun zijn vanuit de sociale

(7)

omgeving die algemeen is of specifiek gericht op het stoppen met roken (Westmaas, Bontemps-Jones, & Bauer, 2010).

Er zijn verschillende theorieën van toepassing op de invloed van sociale steun bij het stoppen met roken. Volgens het stress-buffering model ervaren mensen minder stress bij dezelfde stressoren als zij het idee hebben dat er mensen zijn die hen steunen wanneer ze dat nodig hebben (Westmaas, Bontemps-Jones, & Bauer, 2010). Aangezien langdurige stress tot

ego depletion kan leiden, zou een steunende sociale omgeving dus bevorderend kunnen zijn

voor zelfcontrole. Volgens de social cognitive theory van Bandura heeft sociale steun een bevorderende en stress een belemmerende invloed op self-efficacy (het geloof in eigen kunnen), en is een hoge self-efficacy van belang bij het volhouden van een poging en de vertoonde inzet hierbij (Van der Pligt & Vliek, 2014). Stressvermindering en hoge

self-efficacy lijken dus gunstig te zijn bij zelfcontrole en lijken te kunnen worden bewerkstelligd

door sociale steun. Aangezien een groot beroep wordt gedaan op zelfcontrole bij een poging om te stoppen met roken, zouden deze aspecten een belangrijke rol hierbij kunnen spelen. Uit eerder onderzoek is al gebleken dat de sociale omgeving in het proces van zelfcontrole vooral van invloed is op het wel of niet kunnen weerstaan van verleidingen (Hoffman, Baumeister, Förster, & Vohs, 2012). De sociale omgeving lijkt dus een belangrijke rol te spelen bij zelfcontrole bij stoppen met roken en dit lijkt helemaal van belang te zijn bij state oriented, aangezien de omgeving bij hen extra van belang is bij hun zelfregulatie.

In dit literatuuroverzicht wordt gekeken naar de rol van action versus state orientation bij het stoppen met roken en het effect van sociale steun hierbij. In de eerste paragraaf wordt gekeken naar de rol van affectregulatie, een belangrijk onderscheidend kenmerk van action en

state orientation, bij veeleisende situaties. Er wordt ook specifiek naar stoppen met roken als

veeleisende situatie gekeken. In de tweede paragraaf wordt de invloed van sociale steun bij het proces van stoppen met roken onderzocht. Bij beide vragen wordt ook gekeken naar de rol

(8)

die stress en self-efficacy hierin spelen, gezien de eerder besproken theorieën met betrekking tot zelfcontrole en sociale steun. In de discussie worden de bevindingen uit beide paragrafen samengevoegd en wordt er gekeken hoe sociale steun inhaakt op de relatie tussen een state

orientation en zelfcontrole bij het stoppen met roken. In schema 1 wordt het verwachte

zelfcontroleproces voor state oriented bij stoppen met roken weergegeven. Op basis van het

stress-buffering model en de social cognitive theory wordt verwacht dat sociale steun hierin

ingrijpt op stress en self-efficacy. De paragrafen zijn opgebouwd aan de hand van Schema 1.

Schema 1. De relaties tussen zelfcontrolevariabelen en stoppen met roken voor state oriented in veeleisende situaties

gebrekkige + negatieve emoties / - zelfcontrolesucces bij

affectregulatie stress stoppen met roken

- - +

sociale steun + self-efficacy

+ staat voor een positieve invloed en - voor een negatieve invloed

Deelvraag 1: Het verband tussen een state orientation en stoppen met roken

Uit meerdere studies is gebleken dat state oriented minder goed zijn in zelfcontrole op verschillende soorten taken in verschillende soorten veeleisende situaties (Groepel,

Baumeister, & Beckmann, 2014). Affectregulatie lijkt hier een rol bij te spelen. State oriented hebben in tegenstelling tot action oriented een ineffectieve affectregulatie die vooral door de omgeving gestuurd wordt. In deze paragraaf wordt gekeken naar de invloed van

(9)

affectregulatie op zelfcontrole en de rol van stress en self-efficacy hierbij. Stressvermindering en self-efficacy lijken namelijk een gunstig effect te hebben op zelfcontrole en in deze

paragraaf wordt gekeken hoe deze variabelen in verband staan met affectregulatie. Later in de paragraaf wordt er specifiek ingezoomd op stoppen met roken als veeleisende situatie. In de besproken studies worden state en action oriented vergeleken, zodat het verschil tussen beide groepen in zelfcontrole bij veeleisende situaties duidelijk wordt.

De basis van het verschil tussen een action en state orientation zit in de affectregulatie (zie Schema 1). Daarom wordt eerst gekeken naar het verschil hierin tussen action en state

oriented in veeleisende en weinig-veeleisende situaties. Koole en Fockenberg (2011) deden

hier in drie studies onderzoek naar. In de eerste twee studies werd alleen gekeken naar het verschil tussen action en state oriented in veeleisende situaties. De deelnemers moesten twee geheugentaken maken op tijd, waarbij zij de opdracht kregen om bij de tweede taak 10-25% meer sommen op te lossen. In de derde studie werden action en state oriented vergeleken in zowel veeleisende als weinig-veeleisende situaties. In de veeleisende conditie moesten deelnemers een veeleisende periode in hun leven voorstellen en in de weinig-veeleisende conditie een ontspannen periode. In alle drie de studies moesten de deelnemers een affectieve

priming taak doen. Priming is gebaseerd op de mate van beschikbaarheid in het

werkgeheugen. Met een negatieve prime wordt negativiteit dus meer beschikbaar gemaakt in het werkgeheugen en wordt een daaropvolgend negatief target sneller herkend (en een positief target juist minder snel). In veeleisende situaties had negatieve affectieve priming meer invloed op state oriented dan op action oriented: na een negatieve prime waren state oriented sneller in het herkennen van negatieve targets. In weinig-veeleisende situaties werden state

oriented juist minder beïnvloed door negatieve affectieve priming: na negatieve priming

waren zij juist minder snel in het herkennen van negatieve targets dan action oriented. Er werd zowel in veeleisende als in weinig-veeleisende situaties geen verschil gevonden in het

(10)

effect van positieve affectieve priming tussen action en state oriented. De auteurs concluderen uit deze studies dat action oriented beter zijn in het reguleren van negatief affect in

veeleisende situaties en dat state oriented daarentegen minder aan affectregulatie doen en hun affectieve toestand dus sterker afhangt van de omstandigheden.

De resultaten uit de studies van Koole en Fockenberg (2011) kunnen echter ook verklaard worden door gevoeligheid voor affect. Wellicht zijn action oriented minder gevoelig voor affect dan state oriented en hebben ze helemaal geen affectregulatie nodig om minder beïnvloed te worden door de affectieve primes. De volgende studies van Koole en Jostmann (2004) lijken dit echter uit te sluiten. Ook in deze studies wordt het verschil in affectregulatie tussen action en state oriented in veeleisende en weinig-veeleisende situaties onderzocht. In deze studies wordt daarnaast echter ook gekeken naar de primaire affectieve reactie, waar (nog) geen affectregulatie aan te pas komt.

Koole en Jostmann (2004) keken ook naar affectregulatie onder verschillende veeleisende situaties. In studie 1 en 2 kregen deelnemers in de veeleisende conditie een

afhankelijke beloning voor een taak en in de weinig-veeleisende conditie een prestatie-onafhankelijke beloning. In studie 3 moesten deelnemers zich een veeleisende of accepterende relatie voorstellen. Affectregulatie werd gemeten door middel van zelfgerapporteerde stemming, een affectieve priming taak en een taak waarbij zo snel

mogelijk bepaald moest worden of er een afwijkende gezichtuitdrukking (positief, negatief of neutraal) in een menigte was. Bij deze laatste taak werd ook de sterkte van de primaire affectieve reactie gemeten door middel van de reactiesnelheid op positieve, negatieve en neutrale gezichten. Er werd gevonden dat state oriented minder goed zijn in het reguleren van negatieve emoties in veeleisende situaties: hun stemming was negatiever, ze werden meer beïnvloed door negatieve affectieve priming en ze waren minder snel in het herkennen van één blij gezicht tussen een menigte van boze gezichten dan action oriented. In

(11)

veeleisende situaties was er geen verschil tussen beide groepen. Verder was er geen verschil tussen action en state oriented in primaire affectieve reactie op positieve, negatieve en neutrale gezichten. Boze gezichten werden sowieso sneller herkend dan blije gezichten en deze weer sneller dan neutrale gezichten. Als laatste bleek dat de betere affectregulatie in veeleisende situaties bij action oriented samenging met een verhoogde toegang tot zelfkennis:

action oriented waren dan namelijk sneller in zelfevaluatie dan state oriented. De auteurs

concluderen hieruit dat action oriented over een intuïtieve affectregulatie beschikken die actief wordt onder stressvolle omstandigheden en die ervoor zorgt dat ook in deze situaties de eigenintegriteit gewaarborgd blijft. State oriented hebben deze capaciteiten niet en hun emoties worden dus meer door de omgeving gereguleerd. Deze bevinding is overeenkomstig met die uit de studies van Koole en Fockenberg (2011). Geconcludeerd kan worden dat state

oriented niet in hun primaire affectieve reactie van action oriented verschillen maar wel in

affectregulatie (de secundaire reactie).

Uit deze studies kan dus geconcludeerd worden dat action oriented in veeleisende situaties gebruik kunnen maken van effectieve top-down affectregulatie en state oriented afhankelijk zijn van bottom-up regulatie. Dit lijkt samen te hangen met toegang tot zelfkennis: action

oriented hebben namelijk sneller toegang tot zelfkennis in veeleisende situaties. In de studie

van Koole en Jostmann (2004) ligt de nadruk op de processen van affectregulatie bij action

oriented. In dit literatuuroverzicht gaat de interesse echter specifiek uit naar een state

orientation, aangezien dit meer van toepassing lijkt te zijn bij stoppen met roken. De volgende

studie is meer op state oriented gericht en hierin wordt gekeken of er bij hen sprake is van een gebrekkige toegang tot zelfkennis in veeleisende situaties.

Baumann, Kaschel en Kuhl (2005) keken naar de overeenkomst tussen impliciete en expliciete motieven op het gebied van prestatie bij action en state oriented in verschillende mate van veeleisende situaties. Wanneer de toegang tot zelfkennis laag is, is het te

(12)

verwachten dat de onbewuste impliciete motieven niet overeenkomen met de expliciete motieven die iemand zegt te hebben (incongruentie van motieven). Impliciete motieven werden gemeten met de Operant Multimotive Test, waarin deelnemers een getekende situatie moesten interpreteren. Expliciete motieven werden gemeten door middel van zelfrapportage. Verder werd gemeten in hoeverre deelnemers hun huidige dagelijkse omstandigheden

veeleisend vonden en werd gevraagd naar hun subjectieve welzijn. Uit de resultaten kwam dat hoe veeleisender de huidige omstandigheden waren, hoe minder congruentie tussen impliciete en expliciete motieven, en hoe lager welzijn en hoe meer symptomen van stress state oriented vertoonden. Incongruentie van motieven medieerde de relatie tussen veeleisende situaties en verminderd welzijn. Bij action oriented was incongruentie van motieven onafhankelijk van hoe veeleisend hun situatie was. Dit was bij hun ongeveer net zo laag als bij state oriented in weinig-veeleisende situatues. Geconcludeerd kan worden dat state oriented in veeleisende situaties als het ware hun psychologische behoeften negeren bij het stellen van doelen en deze incongruentie tussen impliciete en expliciete doelen lijkt vervolgens tot verminderd welzijn te leiden.

De lagere toegang tot zelfkennis en hogere incongruentie van motieven bij state oriented in veeleisende situaties lijken goed met elkaar samen te gaan. Wanneer iemand weinig toegang tot de eigen impliciete motieven heeft, is een logisch gevolg dat deze niet duidelijk terug komen in de expliciet gestelde doelen. Wanneer de resultaten van bovenstaande studies toegepast worden op rokers met een state orientation die proberen te stoppen zou dit

betekenen dat zij over het algemeen over een gebrekkige affectregulatie beschikken, waarbij hun affect vooral door de omgeving gereguleerd wordt. Dit gaat samen met een beperkt inzicht in de eigen impliciete motieven onder de stressvolle omstandigheden waarin zij belanden als ze stoppen met roken, waardoor de expliciete doelen die zij stellen vooral vanuit de omgeving opgelegd zijn. Verminderd welzijn lijkt hier een gevolg van te zijn. Aangezien

(13)

uiteindelijk zelfcontrole bepaalt of iemand de poging tot stoppen met roken volhoudt, wordt vervolgens een studie besproken waarin het gevolg van externe controle voor zelfcontrole wordt onderzocht.

Baumann en Kuhl (2005) onderzochten het effect van externe controle versus autonomie op zelfcontrole. Deelnemers moesten een makkelijke, saaie visual discrimination task doen terwijl ze eerst niet en later wel afgeleid werden. Met afleiding is er meer zelfcontrole nodig om de taak goed te maken, omdat het verleidelijk is om aandacht te besteden aan de leukere afleiding in plaats van aan de saaie taak. Hoge weerstand tegen de verleiding (zelfcontrole) werd verondersteld wanneer het verschil in prestatie op de taak met en zonder afleiding klein was. De instructies werden op een controlerende of een autonomiebevorderende manier gegeven. Bij controlerende instructies werd benadrukt dat de deelnemers de taak goed uit moest voeren en bij de beste 33% moesten horen, omdat anders de data niet gebruikt konden worden voor het onderzoek. Bij autonomiebevorderende instructies werd de deelnemers uitgelegd dat de taak saai kon zijn maar dat het belangrijk is dat zij evengoed goed hun best zouden doen, zodat er een goede behandelmethode voor kinderen met ADHD ontwikkeld kon worden. Op basis van de self-determination theory werd verwacht dat externe controle tot externe regulatie van het gedrag zou leiden en autonomiebevordering tot interne regulatie. Daarom werd verwacht dat state oriented beter zouden zijn in zelfcontrole onder externe controle, aangezien dit beter past bij de manier waarop zij zichzelf motiveren. Dit kwam inderdaad uit de resultaten: onder externe controle presteerden state oriented zelfs beter op de taak met afleiding dan zonder afleiding, maar zonder externe controle presteerden zij slechter met afleiding dan zonder afleiding. Daarnaast werd echter gevonden dat state oriented later wanneer zij de keuze hadden om wel of niet door te gaan met de saaie taak, hun keuze niet baseerden op de mate waarin zij de taak interessant vonden als zij controlerende instructies hadden gehad. Zij gingen meestal door, ook als ze de taak niet interessant vonden. Deze

(14)

resultaten werden niet gevonden voor action oriented. Hun zelfcontrole en keuze waren veel minder afhankelijk van de manier waarop de instructies gegeven waren. Zij maakten de keuze om wel of niet met de taak door te gaan wel op basis van hun interesse in de taak.

Geconcludeerd kan worden dat de externe controle bij state oriented op de korte termijn kan leiden tot betere zelfcontrole, maar op de lange termijn tot gedrag leidt dat niet overeenkomt met de eigen preferenties.

Gesteld kan worden dat externe controle op de lange termijn juist tot verminderde

zelfcontrole zal leiden bij state oriented, aangezien incongruentie van motieven geassocieerd is met verminderd welzijn en verborgen stress, en stress direct (strength model of

self-regulation) en indirect via self-efficacy (social cognitive theory) tot verminderde zelfcontrole

leidt. Bovendien leidt de gebrekkige affectregulatie van state oriented in veeleisende situaties niet alleen via incongruentie van motieven tot stress. Wanneer iemand in een negatieve situatie zit en geen goede zelfregulatie heeft, houden de negatieve emoties veel langer aan en dit leidt ook tot stress. In de volgende studies wordt gekeken of de effecten van stress en

self-efficacy ook gevonden worden in het domein van stoppen met roken.

Sinha (2001) vond in haar studie dat stress een belangrijke rol speelt bij drugsgebruik en terugval bij een poging tot stoppen. Dit gold ook voor roken. Verder kwam naar voren dat deze invloed van stress vooral aanwezig was wanneer iemand een slecht vermogen had tot coping. Dit bevestigt tevens de stelling dat veel rokers roken gebruiken als ineffectieve vorm van affectregulatie en dus state oriented zouden kunnen zijn. Ook in de studie van Scholtz et al. (2009) werd er gekeken naar predictoren van rookgedrag. Er werd specifiek gekeken hoe rookgedrag veranderde in verhouding met verandering in de predictoren. Er werd gevonden dat wanneer mensen meer self-efficacy ervoeren, zij meer intenties kregen om te stoppen met roken, en wanneer zij meer intenties hadden zij minder rookten. Daarbovenop werd een directe link gevonden tussen verandering in self-efficacy en verandering in rookgedrag: meer

(15)

self-efficacy ging samen met minder rookgedrag. Self-efficacy lijkt dus zowel direct als via

intenties invloed te hebben op stoppen met roken.

Uit deze paragraaf kan geconcludeerd worden dat state oriented een gebrekkige

affectregulatie hebben. Hun affect wordt vooral door de omgeving gereguleerd. In veeleisende situaties kan dit problematisch zijn, omdat de negatieve emoties die deze situaties oproepen langer aanhouden. Verder kan er in deze situaties incongruentie ontstaan tussen de impliciete en expliciete doelen van state oriented, omdat hun zelfkennis onder stress minder toegankelijk is. Hierbij worden de expliciete doelen dus niet vanuit de eigen impliciete motieven opgesteld, maar meer door de omgeving opgelegd. Externe controle kan op de korte termijn tot betere zelfcontrole leiden, maar op de lange termijn heeft het waarschijnlijk een tegenovergesteld effect. Incongruentie van motieven leidt namelijk alleen maar tot meer stress, waardoor het extra moeilijk is voor state oriented om uit de cirkel van negatieve emoties te komen. Volgens het strength model of self-regulation leidt aanhoudende stress tot verminderde zelfcontrole en volgens de social cognitive theory leidt stress tot verminderde self-efficacy en leidt dit

vervolgens ook tot lagere zelfcontrole. De verbanden tussen stress, self-efficacy en zelfcontrole werden in deze paragraaf ook gevonden voor rokers. Verder bleek dat het verband tussen stress en zelfcontrole vooral gevonden werd bij rokers met slechte

copingsvaardigheden. Dit bevestigt de link tussen roken, een state orientation en veeleisende situaties (zie ook Conclusies en discussie). De gevonden verbanden zijn zoals voorspeld in Schema 1. Aangezien state oriented extra veel profijt kunnen hebben van sociale steun, wordt in de volgende paragraaf gekeken welke rol sociale steun speelt bij stoppen met roken.

(16)

Deelvraag 2: De rol van sociale steun bij stoppen met roken

In de eerste paragraaf werd een state orientation in verband gebracht met zelfcontrole bij stoppen met roken. Verder werd het proces dat hier achter lijkt te liggen beschreven aan de hand van studies en het strength model of self-regulation en de social cognitive theory. Incongruentie van motieven, stress en self-efficacy bleken een belangrijke rol te spelen bij de relatie tussen een state orientation en gebrekkige zelfcontrole bij stoppen met roken. Stoppen met roken vraagt veel van de roker, maar state oriented kunnen zichzelf juist beter reguleren onder steunende omstandigheden; ze hebben dan ook extra baat bij sociale steun (Nolen-Hoeksema & Davis, 1999). In deze paragraaf wordt onderzocht op welke manier sociale steun zelfregulatie bij stoppen met roken bij state oriented kan verbeteren. Hierbij wordt gekeken naar de belangrijkste variabelen die een rol bleken te spelen bij het proces achter state

orientation en zelfregulatie: stress en self-efficacy (zie Schema 1). Aangezien de manier van

affectregulatie redelijk stabiel lijkt te zijn (iemand beschikt wel of niet over een intuïtieve affectregulatie (Koole en Jostmann, 2004)), is het onwaarschijnlijk dat dit beïnvloed wordt door sociale steun. Wel is het denkbaar dat sociale steun de stress in veeleisende situaties kan verlichten, omdat je er dan niet meer alleen voor staat. De sociale omgeving kan dan dus op een positieve manier de emoties van een state oriented roker reguleren. Verminderde stress hierdoor zou vervolgens tot betere zelfcontrole leiden (strength model of self-regulation). Op basis van de social cognitive theory wordt bovendien verwacht dat sociale steun via

verhoogde self-efficacy een positieve invloed heeft op zelfcontrole bij rokers. Door de roker ervan te overtuigen dat hij in staat is om te stoppen of door hem positieve feedback te geven bij vooruitgang kan zijn gevoel van self-efficacy volgens deze theorie namelijk omhoog gaan. Daarnaast heeft verminderde stress ook een positieve invloed op self-efficacy en zou ook op deze manier self-efficacy indirect verhoogd kunnen worden door sociale steun.

(17)

Alvorens het mechanisme achter sociale steun besproken wordt, wordt eerst gekeken naar het verband tussen sociale steun en stoppen met roken. Mermelstein et al. (1986)

onderzochten drie vormen van sociale steun bij het stoppen met roken: steun van een partner specifiek gericht op stoppen met roken, percepties van de mate waarin algemene steun beschikbaar is, en de aanwezigheid van rokers in de sociale kring. Zij vonden dat hoge steun van een partner en hoge waargenomen beschikbaarheid van algemene steun geassocieerd waren met succesvol stoppen met roken en het volhouden hiervan op korte termijn. De aanwezigheid van rokers in de sociale kring was echter vooral geassocieerd met het volhouden om niet te roken op lange termijn. Wanneer er veel rokers in de sociale kring waren hielden gestopte rokers hun poging minder lang vol en hadden zij vaker terugvallen. Er is dus een positieve invloed van sociale steun op stoppen met roken, maar vooral op de korte termijn. Mogelijk komt dit doordat de sociale steun afneemt wanneer de roker succesvol gestopt is, omdat de sociale omgeving denkt dat het al gelukt is en de roker geen steun meer nodig heeft. In de volgende studies wordt gekeken hoe sociale steun (op de korte termijn) van invloed is op stoppen met roken. Eerst wordt gekeken naar de rol van stressvermindering en vervolgens naar de rol van self-efficacy hierbij.

Flannery Jr. en Wieman (1989) onderzochten de samenhang tussen sociale steun en stress. Sociale steun werd onderverdeeld in emotionele steun, het gevoel ergens bij te horen en instrumentele steun. Dit werd gemeten door middel van zelfrapportage, evenals

stressgerelateerde klachten. Verder werd gevraagd naar de mate waarin iemand de laatste tijd stressvolle gebeurtenissen meegemaakt had. Uit de resultaten kwam dat stressvolle

gebeurtenissen tot minder stressgerelateerde klachten leiden als men sociale steun ervaart, maar sociale steun geen relatie had met stressgerelateerde klachten bij weinig stressvolle gebeurtenissen. Dezelfde stressvolle situaties kunnen dus tot meer of minder

stressgerelateerde klachten leiden afhankelijk van de mate van sociale steun. Deze psychische 17

(18)

klachten zijn gerelateerd aan verschillende verslavingen waaronder ook roken (Kalman, Baker Morissette, & George, 2005). In de volgende studie wordt dus gekeken of sociale steun

inderdaad verband houdt met minder rookgedrag via stressvermindering. Sun et al. (2011) keken onder andere naar de relaties tussen stress, rookgedrag, sociale steun en

copingvaardigheden. Deze werden gemeten aan de hand van zelfrapportage en verschillende vragenlijsten. Uit de studie kwam dat hoe meer stressvolle gebeurtenissen de respondenten rapporteerden, hoe vaker zij rookten. Copingvaardigheden en sociale steun modereerden deze relaties. De relatie tussen stress en rookgedrag was toen niet langer significant. Dus stress ging alleen samen met rookgedrag wanneer iemand slechte copingvaardigheden bezat en weinig sociale steun had of zocht. Sociale steun lijkt dus een beschermende werking tegen stress te hebben en op die manier de zelfcontrole in stressvolle situaties te vergroten, zodat de kans op roken kleiner is. Stress heeft dus een minder grote invloed bij veel sociale steun.

Sociale steun is dus in verschillende studies geassocieerd met rookgedrag: wanneer mensen veel sociale steun krijgen grijpen zij minder snel naar een sigaret. De zojuist

besproken studies wijzen dus op een verband tussen sociale steun en het volhouden van een poging om te stoppen met roken. Onder stressvolle omstandigheden lijkt sociale steun ervoor te zorgen dat de invloed van stress kleiner is en mensen dus minder roken. Stress neemt dus niet per se af door sociale steun zoals verwacht, maar heeft minder invloed. In het volgende deel van deze paragraaf wordt gekeken of sociale steun ook via self-efficacy invloed heeft op stoppen met roken.

Ochsner en collega's (Ochsner, Luszczynska, Stadler, Knoll, Hornung, & Scholz, 2014) deden onderzoek naar de relatie tussen self-efficacy, sociale steun en stoppen met roken.

Self-efficacy werd gemeten aan de hand van zelfrapportage. Sociale steun werd gedefinieerd als

eerder ontvangen steun van de niet-rokende partner. Of de deelnemer wel of niet gerookt had, werd bepaald aan de hand van zelfrapportage en een objectieve fysiologische meting waaruit

(19)

bleek of de deelnemer in de afgelopen 24 uur gerookt had. Er werd gevonden dat wanneer iemand veel sociale steun kreeg en een hoge self-efficacy had, er een grotere kans op

onthouding van roken was. Hierbij modereerde sociale steun de relatie tussen self-efficacy en stoppen met roken: hoge self-efficacy ging alleen samen met stoppen met roken wanneer er veel sociale steun was. Wanneer een van beide laag was, kon dit niet gecompenseerd worden door middel van een hoge waarde op de andere variabele. Uit deze studie blijkt dat sociale steun en self-efficacy samenwerken bij succesvol stoppen met roken, maar het is nog niet duidelijk of sociale steun self-efficacy verhoogt.

Om meer duidelijkheid te krijgen over de relatie tussen sociale steun en self-efficacy wordt vervolgens een experimentele studie besproken naar de invloed van sociale steun op stoppen met roken en de rol van self-efficacy hierbij. Digiusto en Bird (1995) vergeleken twee behandelingen voor rokers; een behandeling die gebaseerd is op sociale steun en een behandeling die gebaseerd is op zelfcontrole. In de sociale-steun-behandeling werden deelnemers gestimuleerd om sociale steun te zoeken en volgden zij ook verschillende groepssessies. In de zelfcontrole-behandeling werden deelnemers juist gestimuleerd om op eigen kracht te stoppen met roken en werd er geoefend met zelfcontrolestrategieën.

Effectiviteit van de behandelingen werd gemeten na 1 week en 6 maanden aan de hand van zelfgerapporteerde onthouding. De sociale-steun-behandeling bleek effectiever te zijn dan de zelfcontrole-behandeling voor deelnemers die voor aanvang van de behandeling al hoog scoorden op self-control orientation en self-efficacy. Hieruit kan geconcludeerd worden dat een hoge self-efficacy een vereiste is voor de positieve invloed van sociale steun bij stoppen met roken. Dit is tegenstrijdig met het idee dat sociale steun tot een hoge self-efficacy leidt. Er is dus geen bewijs voor een positieve invloed van sociale steun op self-efficacy bij het

stoppen met roken.

(20)

Uit deze paragraaf kan geconcludeerd worden dat sociale steun een positieve invloed heeft op stoppen met roken en dat dit waarschijnlijk via vermindering van de invloed van stress gaat. Deze effecten lijken vooral op de korte termijn op te treden, mogelijk doordat na sociale steun minder wordt als de roker eenmaal gestopt is. De kans op terugval wordt dan toch weer groter, helemaal als er veel andere rokers in de sociale kring van de ex-roker zijn. Er is geen invloed van sociale steun op self-efficacy gevonden in de besproken studies.

Conclusies en discussie

In dit literatuuroverzicht werd de rol van een action versus state orientation bij het stoppen met roken en het mogelijke effect van sociale steun hierbij onderzocht. In de inleiding werd roken indirect in verband gebracht met een state orientation, aangezien er onder rokers meer mensen met een ineffectieve affectregulatie zijn (Keenan, 2013), wat een belangrijk kenmerk is van een state orientation. State oriented reguleren zichzelf namelijk meer vanuit de

omgeving in tegenstelling tot action oriented, die over betere interne zelfregulatie beschikken. Zij zijn dan ook minder goed in zelfcontrole in veeleisende situaties, omdat zij meer bezig zijn met de negatieve emoties die deze situaties oproepen. Een state orientation waar mogelijk veel rokers in zitten maakt het dus extra moeilijk voor hen om de veeleisende situatie van het stoppen met roken vol te houden.

In de eerste paragraaf werd het verband tussen een action versus state orientation en veeleisende situaties verder onderzocht, waarbij specifiek gekeken werd naar de situatie van stoppen met roken. Gezien de ondermijnende werking van stress en het belang van

self-efficacy bij zelfcontrole werd daarnaast gekeken welke rol deze variabelen spelen bij het

onderzochte verband. Er werd gevonden dat action oriented over een intuïtieve affectregulatie beschikken die actief wordt in veeleisende situaties. Hierdoor kunnen ze goed affect reguleren 20

(21)

onder stress en blijven ze hierbij bij hun impliciete motieven. State oriented bleken niet over deze intuïtieve affectregulatie te beschikken en verloren onder veeleisende omstandigheden dan ook oog voor hun eigen preferenties, wat tot incongruentie van motieven leidde. Dit leek verminderd welzijn en nog meer stress tot gevolg te hebben, waardoor state oriented in de negatieve emoties en stress lijken te blijven hangen. Ook werd beargumenteerd dat de

gebrekkige affectregulatie bij state oriented op zichzelf al tot blijvend negatief affect en stress leidt zolang de situatie veeleisend blijft, aangezien de omgeving het affect van state oriented reguleert. Verhoogde stress bleek vervolgens in verband te staan met rookgedrag en

terugvallen na een poging tot stoppen, zoals voorspeld door het strength model of

self-regulation. Ook self-efficacy leek zowel een direct als indirecte (via intenties) invloed op

rookgedrag te hebben, zoals voorspeld door de social cognitive theory.

In de tweede paragraaf werd de rol van sociale steun bij stoppen met roken onderzocht. Aangezien state oriented gebaat zijn bij een steunende omgeving werd verwacht dat sociale steun een positieve invloed zou hebben op stoppen met roken. Naar aanleiding van het

stress-buffering model en de social cognitive theory werd verwacht dat dit effect via

stressvermindering en verhoogde self-efficacy zou werken. Er werd inderdaad een link gevonden tussen sociale steun en stoppen met roken, al was dit alleen op de korte termijn. Vervolgens werd gekeken hoe stress en self-efficacy hier een rol bij spelen, en bleek dat sociale steun als een buffer werkt tegen stress waardoor dezelfde mate van stress minder effect had op mensen en dus minder verband had met rookgedrag. Er werd echter niet

gevonden dat sociale steun self-efficacy bij het stoppen met roken verhoogt. Mogelijk voldoet de sociale steun die in deze studies is onderzocht niet aan de voorwaarden die nodig zijn om de self-efficacy te verhogen. Volgens de social cognitive theory zou dit gebeuren wanneer de sociale omgeving de roker ervan overtuigt dat hij in staat is om te stoppen en hem positieve feedback geeft wanneer hij vooruitgang boekt. Dit is een vorm van sociale steun maar er zijn

(22)

nog vele andere vormen mogelijk, zoals in de inleiding besproken. Een andere mogelijke verklaring is dat gezien de moeilijkheid van stoppen met roken, sociale steun niet voldoende is om self-efficacy op dit gebied te verhogen. Uit de besproken studies kwam namelijk dat zowel self-efficacy als sociale steun al hoog moeten zijn om minder rookgedrag vast te stellen. Experimenteel vervolgonderzoek over de invloed van sociale steun op self-efficacy bij

stoppen met roken zou hier een antwoord op kunnen geven.

Om de hoofdvraag van dit literatuuroverzicht te beantwoorden worden de uitkomsten uit de eerste en de tweede paragraaf geïntegreerd. In de eerste paragraaf werden action en state

oriented vergeleken op affectregulatie en werd vervolgens de link met stress, self-efficacy en

rookgedrag besproken. Bij deze tweede stap werden action en state oriented echter niet met elkaar vergeleken, maar werd eerst gevonden dat de gebrekkige affectregulatie van state

oriented tot stress leidde, en vervolgens dat stress direct en via self-efficacy invloed had op

rookgedrag. Hoewel action en state oriented dus niet daadwerkelijk zijn vergeleken op de variabelen ervaren stress en self-efficacy, is op deze manier beredeneerd dat state oriented over het algemeen meer stress en minder self-efficacy zullen ervaren, waardoor het voor hen moeilijker is om te stoppen met roken. In de studies van Sinha (2001) en Sun et al. (2011) is echter wel gevonden dat de relatie tussen stress en rookgedrag vooral opging voor mensen met slechte copingvaardigheden. Coping staat voor de manier waarop mensen omgaan met problemen en stress: actief of passief (Medicinfo, z.j.). Dit vertoont dus overeenkomsten met respectievelijk een action versus state orientation. Net als een state orientation wordt

passieve coping geassocieerd met rookverslaving, wanneer het niet lukt om het probleem te vermijden. Er kan dus geconcludeerd worden dat de gevonden relatie tussen stress en rookgedrag vooral opgaat voor state oriented. Samen met de gevonden ineffectieve affectregulatie bij state oriented en de stress waartoe dit leidt, kan gesteld worden dat een

state orientation een belangrijke rol speelt bij de veeleisende situatie van stoppen met roken.

(23)

In Schema 1 is het proces dat hier mogelijk achter ligt voorgesteld. Aangezien state

oriented bij zelfcontrole kunnen profiteren van een steunende omgeving, is vervolgens in de

tweede paragraaf onderzocht hoe sociale steun zou kunnen ingrijpen in dit proces. Sociale steun bleek via verminderde invloed van stress geassocieerd te zijn met stoppen met roken. Sociale steun was hierbij een moderator tussen stress en rookgedrag: bij dezelfde stressoren ervoeren mensen minder stress als zij sociale steun hadden en rookten zij minder. De beschermende werking van sociale steun tegen stress is goed te begrijpen vanuit een state

orientation waarbij het affect vooral door de omgeving wordt gereguleerd. Stoppen met roken

is een veeleisende situatie die veel stress en negatieve emoties teweegbrengt, maar sociale steun roept juist positieve emoties op (Oh, Ozkaya, & LaRose, 2014). Sociale maakt de algehele situatie voor iemand die probeert te stoppen met roken dus wat minder negatief. Doordat de roker zich minder bezig houdt met negatieve emoties, kan hij meer zelfcontrole uitoefenen bij het stoppen met roken en is de kans op succes groter. De rol van sociale steun bij het verband tussen een state orientation en stoppen met roken zoals zojuist voorgesteld is weergegeven in Schema 2.

De verbanden zoals weergegeven in Schema 2 zijn niet sluitend, aangezien in veel studies gebruik gemaakt is van correlationeel onderzoek. In vervolgonderzoek zou daarom

experimenteel onderzoek gedaan moeten worden naar de causale verbanden tussen deze variabelen. Gezien de centrale rol van stress in het voorgestelde proces in Schema 2 is het belangrijk om de invloed van stress op stoppen met roken te onderzoeken en het verschil hierin tussen action en state oriented. Verder is het belangrijk om voor action en state

oriented de invloed van sociale steun op stress en stoppen met roken experimenteel te

onderzoeken, aangezien dit het middel lijkt om state oriented rokers te helpen om te stoppen. Wanneer er meer direct bewijs is dat een state orientation een rol speelt bij stoppen met roken zouden er op basis van de kennis die er is over state oriented interventies ontwikkeld kunnen

(24)

worden om mensen effectiever van roken af te helpen. De sociale omgeving kan hier mogelijk een belangrijke steunende rol bij spelen. Aangezien roken slecht is voor de roker zelf maar ook de sociale omgeving er veel last van kan ondervinden, zou het een uitkomst zijn als zij ook actief bij kan dragen aan het succesvol stoppen met roken. Stoppen met roken zal nog steeds niet makkelijk zijn, maar wordt mogelijk minder veeleisend wanneer de roker er niet alleen voor staat.

Schema 2. De rol van sociale steun bij het zelfcontroleproces bij state oriented in veeleisende situaties.

sociale steun

gebrekkige negatieve emoties / - zelfcontrolesucces bij

affectregulatie + stress - stoppen met roken

- +

self-efficacy

+ staat voor een positieve invloed en - voor een negatieve invloed

Literatuurlijst

Baumeister, R.F. (2012). Yielding to temptation: Self-control failure, impulsive purchasing, and consumer behavior. Journal of Consumer Research, 28, 670-676. DOI:

10.1086/338209

Baumann, N., Kaschel, R., & Kuhl, J. (2005). Striving for unwanted goals: stress-dependent discrepancies between explicit and implicit achievement motives reduce subjective

(25)

well-being and increase psychosomatic symptoms. Journal of Personality and Social

Psychology, 89(5), 781-799.

Baumann, N., & Kuhl, J. (2005). How to resist temptation: The effects of external control versus autonomy support on self-regulatory dynamics. Journal of Personality, 73(2), 443-470.

Baumeister, R. F., Vohs, K. D., & Tice, D. M. (2007). The strength model of self-control.

Current Directions in Psychological Science, 16(6), 351-355.

Centraal Bureau voor de Statistiek (2014). StatLine: Leefstijl, preventief onderzoek; persoonskenmerken. Opgehaald op 29 april 2014 van

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=81177NED&D1

=0-1,4-5,8-12&D2=0-2,4-12,33-38&D3=0&D4=l&HD=130129-1609&HDR=G3,G2,T&STB=G1

Digiusto, E., & Bird, K. D. (1995). Matching smokers to treatment: Self-control versus social support. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 63(2), 290-295.

Fitzsimons, G. M., & Finkel, E. J. (2010). Interpersonal influences on self-regulation. Current

Directions in Psychological Science, 19(2), 101-105.

Flannery Jr., R. B., & Wieman, D. (1989). Social support, life stress, and psychological distress: an empirical assessment. Journal of Clinical Psychology, 45(6), 867-872.

Groepel, P., Baumeister, R. F., & Beckmann, J. (2014). Action versus state orientation and self-control performance after depletion. Personality and Social Psychology Bulletin,

40(4), 476-487.

(26)

Hofmann, W., Baumeister, R. F., Förster, G., & Vohs, K. D. (2012). Everyday temptations: An experience sampling study of desire, conflict, and self-control. Journal of

Personality and Social Psychology, 102, 1318-1335. DOI: 10.1037/a0026545

Kalman, D., Baker Morissette, S., & George, T.P. (2005). Co-morbidity of smoking in patients with psychiatric and substance use disorders. The American Journal of

Addictions, 14(2), 106-123.

Keenan, N. K. (2013). Emotion regulation and health behavior: Effects of negative affect and emotion regulation strategies on eating and smoking. Opgehaald op 24 mei 2014 van http://conservancy.umn.edu/bitstream/146793/1/Keenan_umn_0130E_13467.pdf

Koole, S. L., & Fockenberg, D. A. (2011). Implicit emotion regulation under demanding conditions: The moderating role of action versus state orientation. Cognition &

Emotion, 25(3) 440-452.

Koole, S. L., & Jostmann, N. B. (2004). Getting a grip on your feelings: Effects of action orientation and external demands on intuitive affect regulation. Journal of Personality

and Social Psychology, 87(6), 974-990.

Koole, S. L., Jostmann, N. B., & Baumann, N. (2012). Do demanding conditions help or hurt self-regulation? Social and Personality Psychology Compass, 6(4), 328-346.

Medicinfo (2013). Coping en copingstijlen. Opgehaald op 2 juni 2014 van

http://www.medicinfo.nl/%7B33aa2529-19cd-4695-9131-95019894807d%7D Mermelstein, R., Cohen, S., Lichtenstein, E., Baer, J. S., Kamarck, T. (1986). Social support

and smoking cessation and maintenance. Journal of Consulting and Clinical

Psychology, 54(4), 447-453.

Nolen-Hoeksema, S., & Davis, C. G. (1999). “Thanks for sharing that”: Ruminators and their social support networks. Journal of Personality and Social Psychology, 77, 801-814.

(27)

Ochsner, S., Luszczynska, A., Stadler, G., Knoll, N., Hornung, R., & Scholz, U. (2014). The interplay of received social support and self-regulatory factors in smoking cessation.

Psychology & Health, 29(1), 16-31.

Oh, H. J., Ozkaya, E., & LaRose, R. (2014). How does online social networking enhance life satisfaction? The relationships among online supportive interaction, affect, perceived social support, sense of community, and life satisfaction. Computers in Human

Behavior, 30, 69-78.

Pligt, J. van der, & Vliek, M. (2014). Overreden en verleiden: de psychologie van

beïnvloeding. Amsterdam: Pearson Benelux.

Scholz, U., Nagyb, G., Göhnerc, W., Luszczynskad, A., & Kliegele, M. (2009). Changes in self-regulatory cognitions as predictors of changes in smoking and nutrition behaviour.

Psychology & Health, 24(5), 545-561.

Sinha (2001). How does stress increase risk of drug abuse and relapse? Psychofarmacology,

158, 343-359.

Sun, J., Buys, N., Stewart, D., & Shum, D. (2011). Mediating effects of coping, personal belief, and social support on the relationship among stress, depression, and smoking behaviour in university students. Health Education, 111(2), 133-146.

TNS NIPO (2008). Meting stoppers-met-roken juli 2008. Opgehaald op 11 juni 2014 van http://www.tns-nipo.com/pages/persvannipo/pdf/stivoro_rapport_stoppen_met_roken0 8-2.pdf

Trimbos Instituut (z.j. a). Ziekte en sterfte. Opgehaald op 25 mei van

http://www.rokeninfo.nl/professionals/feiten-en-cijfers/ziekte-en-sterfte

(28)

Trimbos Instituut (z.j. b). Werkingen. Opgehaald op 25 mei 2014 van http://www.rokeninfo.nl/professionals/werking-en-risicos/werkingen

Trimbos Instituut (z.j. c). Verslaving. Opgehaald op 25 mei 2014 van

http://www.rokeninfo.nl/professionals/werking-en-risicos/verslavingen

Westmaas, J. L., Bontemps-Jones, J., & Bauer, J. E. (2010). Social support in smoking cessation: reconciling theory and evidence. Nicotine and Tobacco Research, 12(7), 695-707.

(29)

Onderzoeksvoorstel

Vraagstelling

In het literatuuroverzicht werd beargumenteerd dat niet kunnen stoppen met roken vooral een probleem is bij state oriented, aangezien het waarschijnlijker is dat zij roken en hun

zelfcontrole vaak tekortschiet in veeleisende situaties zoals stoppen met roken. Er werd gevonden dat state oriented in veeleisende situaties langer gestrest blijven dan action oriented en hun zelfcontrole hierdoor vermindert en ze dus minder succesvol zijn in stoppen met roken. Verder werd gevonden dat sociale steun de relatie tussen stress en rookgedrag

modereert: bij dezelfde stressoren ervoeren mensen minder stress en rookten zij minder als zij sociale steun hadden. De gevonden verbanden zijn echter correlationeel, dus om meer inzicht te krijgen in het proces achter een state orientation en stoppen met roken en de invloed van sociale steun hierbij, wordt experimenteel gekeken naar de invloed van sociale steun op stress en stoppen met roken bij action en state oriented.

Hypothesen

Hypothese 1: Sociale steun heeft een negatieve invloed op stress: bij hoge sociale steun is de ervaren stress laag. Deze invloed is groter bij state oriented, aangezien hun emoties meer door de omgeving gereguleerd worden en die van action oriented meer intern.

Hypothese 2: Er is een negatief verband tussen ervaren stress en stoppen met roken. Bij weinig stress is de kans op stoppen met roken groter.

Hypothese 3: Sociale steun heeft een positieve invloed op stoppen met roken: bij hoge sociale steun is de kans op stoppen met roken groter. Deze invloed is groter bij state oriented,

(30)

aangezien bij hen een groter effect van sociale steun op stress wordt verondersteld en stress en stoppen met roken verondersteld worden samen te hangen.

Hypothese 4: Action oriented ervaren meer stress dan state oriented bij lage sociale steun.

Opzet

Er wordt gebruik gemaakt van een 2 (sociale steun conditie versus controleconditie) x 2 (action versus state orientation) x 2 (voor- en nameting) mixed factorial design. De

afhankelijke variabelen zijn ervaren stress en rookgedrag. Deelnemers zijn rokers die willen stoppen met roken. Ze worden geworven via advertenties . Ze mogen tijdens het onderzoek niet aan programma's meedoen die helpen bij het stoppen met roken. Er zijn minimaal 158 deelnemers nodig om vergelijkingen te kunnen maken tussen de twee condities, de action en

state oriented en de twee tijdstippen van de metingen (G-Power, ANOVA repeated measures:

between factors, effect size 0.25). Dit wordt apart gedaan voor stress en rookgedrag. Om de correlatie tussen stress en rookgedrag te toetsen zijn 111 deelnemers nodig (G-power, correlation: point biserial model). Als er 170 deelnemers meedoen aan het onderzoek is dit dus voldoende om de verwachte effecten te kunnen vinden en wordt er ook rekening

gehouden met eventuele uitval van deelnemers. De variabelen worden op de volgende manier gemeten:

- Ervaren stress wordt gemeten met behulp van the Perceived Stress Scale (Cohen, Kamarck, & Mermelstein, 1983). In deze vragenlijst wordt op verschillende manieren gevraagd hoe vaak iemand de afgelopen maand stress ervaren heeft op een schaal van 0 (nooit) tot 4 (heel vaak). Er zijn 10 vragen. De minimumscore is dus 0 en de maximumscore 40. Een

voorbeelditem uit de vragenlijst is: "In the last month, how often have you felt that things were going your way?"

(31)

- Rookgedrag wordt gemeten aan de hand van zelfrapportage. Er wordt gevraagd hoeveel sigaretten de deelnemer de afgelopen maand heeft gerookt. Uit de studie van Ochsner et al. (2014) blijkt namelijk dat zelfrapportage net zo goed meet of iemand wel of niet gerookt heeft als een objectieve fysiologische meting of zelfs beter. Aangezien een fysiologische meting ook slechts rookgedrag in de afgelopen 24 uur kan meten, is deze maat minder geschikt voor het meten van rookgedrag op een wat langere termijn.

- Action versus state orientation wordt gemeten met de demand-related subscale van de

Action Control Scale (ACS-90, Kuhl, 2010), aangezien het in deze studie specifiek om

veeleisende situaties (stoppen met roken) gaat. Deze vragenlijst bestaat uit 12 stellingen die op twee manieren kunnen worden ingevuld: optie A of B. Hierbij staat de ene optie voor

action orientation en de andere optie voor state orientation. Een voorbeelditem is: "When I

know I must finish something soon: A. I have to push myself to get started/ B. I find it easy to get it done and over with." In dit geval staat A voor een state orientation en B voor een action

orientation. Een antwoord dat een action orientation indiceert wordt gescoord met 1 punt en

een antwoord dat een state orientation indiceert wordt gescoord met 0 punten. In totaal kan iemand dus 12 punten scoren op action orientation. Een score van 6 of lager staat voor een

state orientation en een score van 7 of hoger staat voor een action orientation.

- Manipulatiecheck sociale steun: Tijdens de tweede meting wordt ook gecheckt of de experimentele conditie ook daadwerkelijk meer sociale steun heeft ervaren dan de

controleconditie. Sociale steun wordt gemeten met behulp van de Social Support Index (SSI; Wilcox & Bickel, 1983). In deze vragenlijst wordt in 30 items gevraagd naar de waargenomen sociale steun op het gebied van emoties, belonging, en instrumentele steun. Respondenten kunnen aangeven of een stelling wel of niet op hun van toepassing is. Als de stelling wel van toepassing is wordt er 1 punt gescoord, anders 0. De maximumscore is dus 30.

(32)

Procedure: Allereerst tekenen de deelnemers het informed consent. Er wordt verteld dat het doel van het onderzoek is om informatie te verzamelen over rokers die proberen te stoppen voor en tijdens hun poging om te stoppen. Vervolgens worden tijdens de voormeting de ACS-90, de Social Support Index en de Perceived Stress Scale afgenomen en wordt gevraagd naar het aantal gerookte sigaretten in de afgelopen maand. Deelnemers worden vervolgens

ingedeeld in de experimentele conditie of de controleconditie, zo dat er ongeveer evenveel

action en state oriented in beide condities zitten. Er wordt namelijk verwacht dat de er meer state oriented rokers zullen zijn en op deze manier wordt er verzekerd dat er in beide

condities toch action oriented zullen zitten, zodat het effect van sociale steun ook ben hen getoetst kan worden. De verdeling van action en state oriented over beide condities gebeurt random. In de experimentele conditie krijgen belangrijke personen voor de deelnemer (die hij zelf op mag geven) informatie over hoe zij de deelnemer op een emotionele, informationele en instrumentele manier kunnen steunen tijdens zijn poging tot stoppen met roken. In de controleconditie krijgen wordt er geen verdere informatie gegeven. De deelnemer beslist vervolgens zelf wanneer hij begint met zijn poging tot stoppen met roken. Hij wordt gevraagd een maand na deze datum weer de Perceived Stress Scale en de Social Support Index in te vullen en het aantal gerookte sigaretten aan te geven. Hierna vindt er een debriefing plaats over het doel van het onderzoek en krijgen ook de deelnemers in de controleconditie de mogelijkheid om belangrijke personen op te geven, zodat deze dezelfde informatie kunnen ontvangen die de contacten van de deelnemers in de experimentele conditie gekregen hebben over de manier waarop sociale steun de roker kan helpen om te stoppen. Alle correspondentie (vragenlijsten invullen en informatieoverdracht) gebeurt via e-mail.

(33)

Toetsing

De invloed van sociale steun op stress voor action en state oriented wordt getest met een three-way mixed design ANOVA. Dezelfde toets wordt gebruikt om de invloed van sociale steun op rookgedrag voor action en state oriënted te testen. Om de relatie tussen stress en rookgedrag te toetsen wordt een Pearson correlatie-analyse uitgevoerd. Als laatste wordt getoetst of de deelnemers in de experimentele conditie inderdaad hoger scoren op de SSI op de nameting dan op de voormeting, en of dit verschil groter is dan bij de deelnemers in de controleconditie. Dit wordt gedaan met een t-toets.

Verwachtingen

Verwacht wordt dat de score op de Perceived Stress Scale (PSS) voor deelnemers in de experimentele conditie bij de nameting lager is dan bij de voormeting. Verder wordt verwacht dat dit verschil groter is voor state oriented dan voor action oriented. Voor deelnemers in de controleconditie wordt geen verschil verwacht in de score op de PSS tussen de voor- en nameting. Verder wordt verwacht dat in de controleconditie state oriented hoger scoren op de PSS dan action oriented.

Verwacht wordt dat het aantal gerookte sigaretten voor deelnemers in de experimentele conditie bij de nameting lager is dan bij de voormeting. Verder wordt verwacht dat dit verschil groter is voor state oriented dan voor action oriented. Voor deelnemers in de controleconditie wordt een kleiner verschil verwacht tussen de voor- en nameting.

Als laatste wordt verwacht dat er een positieve correlatie is tussen de score op de PSS en het aantal gerookte sigaretten en dat deze hoger is voor state oriented.

(34)

Deze verwachte resultaten zouden het voorgestelde model over de relaties tussen sociale steun, stress en stoppen met roken bevestigen. Wel zou er nog verder experimenteel

onderzoek naar de invloed van stress op rookgedrag bij action en state oriented moeten worden gedaan, aangezien hier nu alleen correlationeel onderzoek naar wordt gedaan.

Referenties

Cohen, S., Kamarck, T., and Mermelstein, R. (1983). A global measure of perceived stress.

Journal of Health and Social Behavior, 24, 386-396.

Kuhl, J. (2010). Action Control Scale (ACS-90). Opgehaald op 26 mei 2014 van

http://webcache.googleusercontent.com/search?q=cache:wjrSjb69aMsJ:www.sjdm.org /dmidi/files/Action_Control_Scale_(ACS-90).doc+&cd=1&hl=nl&ct=clnk&gl=nl

Wilcox, B. L., & Bickel, R. C. (1983). Social networks and the help-seeking process: A

structural perspective. In A. Nadler, J. D. Fisher, & B. M. DePaulo (Eds.), New

Directions in Helping, Applied perspectives in helping-seeking and -receiving, pp. 235-253. New York: Academic Press.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Of deelname aan het stoppen met rokenprogramma van Tergooi of de telefonische coaching (deels) wordt vergoed, is afhankelijk van uw zorgverzekeraar. Een volledig overzicht van

Maar dan nog heeft een poging tot stoppen geen zin als u niet gemotiveerd bent.. Bij het stoppen met roken, is het belangrijk dat u voortdurend uw beweegreden voor

De gewichtstoename wordt merendeels niet veroorzaakt door het stoppen met roken zelf en de daarmee gepaard gaande verandering in de spijsvertering.. De belangrijkste oorzaak is

U geeft een goed voorbeeld door te stoppen met roken en tot slot: het bespaart u veel geld.. Waarom mislukken

 Huisarts en praktijkassistente verwijzen in overleg met de patiënt naar de pvk/poh voor het inventariseren van de motivatie en het voorbereiden van stoppen met roken..

Misschien nu met een goede motivatie, professionele hulp en eventueel een hulpmiddel kunnen u helpen voor te stoppen met roken.. Met een goede motivatie, professionele

Hoe kunt u succesvol stoppen met roken (Stivoro) 0 Kies voor uw hart: Stop met roken. 0 Werkboek: kies voor uw hart, stop met roken 0

Vertel de mensen om u heen dat u gaat stoppen en ook waarom, zij zullen dan meer begrip hebben als u het moeilijk heeft of eens wat sneller boos bent. Vraag hen om hulp