• No results found

Effect van social mindfulness op coöperatie : hoe beïnvloeden jouw beslissingen een ander?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Effect van social mindfulness op coöperatie : hoe beïnvloeden jouw beslissingen een ander?"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Effect van social mindfulness

op coöperatie:

hoe beïnvloeden jouw beslissingen een ander?

Masterthese

Universiteit van Amsterdam Arbeids- & Organisatiepsychologie

Student: Teun ter Welle

Studentnummer: 5634237

1e Begeleider: mw. dr. Hillie Aaldering

2e Begeleider: mw. dr. Femke ten Velden

(2)

Abstract.

Dit onderzoek richt zich op het effect van social mindfulness op coöperatie. Social mindfulness is het denken aan de behoeftes en interesses van anderen, waarbij rekening gehouden wordt met het idee dat mensen graag zelf willen kiezen. Op basis van literatuur over de onderliggende constructen is de verwachting dat social mindfulness leidt tot meer coöperatie van zowel degene die social mindful is als degene die baat heeft bij het social mindful gedrag. Deze coöperatie is zowel interpersoonlijk als richting derden. Het experiment (N = 167) bevatte twee condities. In de computerconditie zagen de deelnemers een fictief persoon social mindful keuzes maken. In de interactieconditie maakte eerst een deelnemer een keuze (al dan niet social mindful) en vervolgens maakte een andere deelnemer een keuze. Coöperatie werd gemeten met een dictator game waarbij de deelnemers fiches konden geven aan hun interactiepartner en daarnaast met het invullen van extra vragenlijsten voor de proefleider. Bij daadwerkelijke interacties is social unmindful gedrag gerelateerd aan verminderde coöperatie en prosociaal gedrag. Als jij je social unmindful gedraagt dan coöpereer je minder. De ontvangers van social unmindful gedrag coöpereerden onverwacht

interpersoonlijk meer, maar volgens verwachting minder richting derden dan de ontvangers van social mindful gedrag. Bij virtuele interacties werden er nauwelijks effecten gevonden. Social unmindfulness heeft in sommige situaties invloed op coöperatie. Doordat de ontvanger van social unmindful gedrag interpersoonlijk meer en richting derden minder coöpereert, lijken er andere constructen, zoals

verwantschap of sociale status, ten grondslag te liggen aan coöperatie door ontvangers van social mindful gedrag.

(3)

Inhoudsopgave.

1. Inleiding. p. 4

1.1. Onderliggende constructen. p. 6

1.2. Voorspellers van coöperatie. p. 8

1.3. Wederkerigheid. p. 10

1.4. Onderzoeksoverzicht en hypothesen. p. 12

2. Methode. p. 14

2.1. Steekproefkarakteristieken. p. 14

2.2. Procedure. p. 14

2.3. Afhankelijke variabelen en taak. p. 16

3. Resultaten. p. 18 3.1. Beschrijvende statistieken. p. 18 3.2. Manipulatiecheck. p. 19 3.3. Hypothesen. p. 20 3.4. Exploratief onderzoek. p. 28 4. Discussie. p. 29 4.1. Beperkingen en aanbevelingen. p. 32 4.2. Implicaties en conclusies. p. 34 5. Literatuurlijst. p. 36

Appendix A: Autonomie vragenlijst. p. 40

Appendix B: Vragenlijst manipulatiecheck social mindfulness. p. 41

Appendix C: Scatterplots: social mindful keuzes op onafhankelijke variabelen. p. 42

Appendix D: Aantal ingevulde pagina’s in de computerconditie. p. 44

Appendix E: Scatterplot ervaren autonomie en gedeelde fiches. p. 45

(4)

1. Invloed van social mindful gedrag op coöperatie.

Stel je voor: je bent met een vriend in een restaurant. De biefstukken lopen zo goed, dat er nog maar één biefstuk blijkt te zijn. Zonder te overleggen bestelt je vriend die biefstuk. Jij moet hierdoor iets anders bestellen. Daarna vraagt je vriend of je hem het volgend weekend kan helpen met verhuizen. Ben je nu geneigd om je vriend te helpen? Zou je hem eerder helpen als hij niet die biefstuk had gekozen? Het maken van deze keuzes heeft met social mindfulness te maken. Social mindfulness is het beschermen van andermans controle over hun eigen gedragsopties in interafhankelijke situaties (Van Doesum, Van Lange, & Van Lange, 2013). In het voorbeeld gedraagt de vriend zich social mindful als hij niet de biefstuk bestelt. Hierdoor laat hij aan jou de keuze over om te kiezen tussen die biefstuk of iets anders. Dit lijkt zelfs van belang als jij niet de biefstuk wilde en zou van invloed kunnen zijn op jouw bereidheid om je vriend te helpen.

Social mindfulness is wat anders dan de, vooral in de klinische psychologie, bekende mindfulness. Mindfulness is het aandacht schenken op een bepaalde wijze: bewust, in het heden en zonder te oordelen (Baer, 2003). Mindfulness kijkt alleen niet naar het sociale aspect (Black, 2011). Social mindfulness vult dit gemis aan. Social mindfulness is het bewust zijn van het perspectief en de (mogelijke) wensen van de ander(en) in een gedeelde sociale situatie, waarna het belang van die ander(en) wordt meegewogen in de eigen beslissingen (Van Doesum et al., 2013).

Er zijn twee duidelijke componenten bij social mindfulness (Van Doesum et al., 2013). De eerste component is de vaardigheid om te zien dat er meerdere keuzes zijn en dat een ander de behoefte heeft om te kunnen kiezen. De tweede component is de wil om zich social mindful te gedragen tegenover een tweede persoon. Deze wensen of behoeften waarmee iemand rekening houdt, hoeven niet bewust te zijn. Het gaat dus niet alleen over de duidelijke voorkeuren die iemand heeft. Het maakt niet uit of de vriend wist of jij die biefstuk wilde en het maakt ook niet uit of jij de biefstuk wel wilde. Mensen willen zelf de mogelijkheid hebben om te kiezen en willen niet dat een ander voor hen kiest. Deze behoefte om zelf te kunnen kiezen komt voort uit de behoefte aan autonomie (Deci & Ryan, 1985).

Autonomie om te kiezen is een psychologische basisbehoefte (Ryan & Deci, 2000). De behoefte aan autonomie is iemands behoefte om keuze in initiatie, onderhoud en regulatie van gedrag te ervaren (Luyckx, Vansteenkiste, Goossens & Duriez, 2009). Het hebben van keuzemogelijkheden zorgt voor een

(5)

verhoogd gevoel van autonomie (Deci & Ryan, 1985). Als iemand zich social mindful gedraagt, dan zou diegene deze autonomie van een ander intact laten. Zodoende kan dit gezien worden als prosociaal gedrag.

Prosociaal gedrag is spontaan gedrag dat gunstig is voor een ander, zonder vooruitzicht op een extrinsieke beloning (Organ, Podsakoff, & MacKenzie, 2006). Een voorbeeld van prosociaal gedrag is je vriend helpen met verhuizen, maar ook handelingen als delen, doneren en coöpereren zijn prosociale gedragingen (Brief & Motowidlo, 1986). Coöpereren is het helpen van iemand anders en jezelf bij een interactie (Gray, 2007).

Mensen leven in maatschappijen waarin coöperatie onvermijdelijk is. Een voorbeeld hiervan is het eerder genoemde verzoek om iemand te helpen verhuizen. Het is vrijwel onmogelijk voor iemand om alleen een bank te tillen. Hier heeft diegene hulp bij nodig. Ditzelfde geldt ook in andere situaties. In de bouw, bijvoorbeeld, maar ook bij allerlei andere projecten, zoals op kantoor of tijdens studie, maken vele handen zwaar werk licht. Veel processen doen mensen samen, omdat ze dit simpelweg niet alleen kunnen. Bovendien zijn mensen sociale wezens. Ze werken in teams en zijn graag in hetgezelschap van anderen. Daarnaast is bekend dat mensen de neiging hebben om samen te werken met mensen die eerder iets voor hen hebben gedaan. Als een vriend jou helpt met verhuizen, ben jij geneigd om je vriend ook te helpen met verhuizen. Deze neiging om iets terug te doen is de norm van wederkerigheid (Dieckman, 2004).

Social mindfulness is het rekening houden met de wensen en behoeften van een ander (Van Doesum et al., 2013). Als je voelt dat je zelf controle hebt over je wensen en behoeften, dan ben je eerder geneigd tot prosociaal gedrag (Gagné & Deci, 2005). Het is zodoende aannemelijk dat social mindfulness ook invloed heeft op prosociaal gedrag. De huidige literatuur gaat er vanuit dat je iets kostbaars moet doen om andermans coöperatie te bevorderen (Van Lange & Van Doesum, 2015). Social mindful is daarentegen relatief goedkoop en makkelijk: je hoeft slechts een keuze aan een ander over te laten (Van Lange & Van Doesum, 2015). De huidige literatuur gaat ervan uit dat je vriend bijvoorbeeld de rekening in het

restaurant moet betalen om ervoor te zorgen dat je hem helpt met verhuizen. Dit onderzoek kijkt of alleen een biefstuk overlaten voldoende is. Ofwel, dat je baas je overwerk moet uitbetalen of dat het overlaten van een eenvoudige keuze uit een bittergarnituur tijdens een bedrijfsborrel voldoende kan zijn om te zorgen dat je overwerkt. Als blijkt dat social mindfulness werkt dan kan je op een relatief goedkope en

(6)

makkelijke wijze andermans coöperatie beïnvloeden. Binnen dit onderzoek zal daarom de volgende vraag centraal staan:

In welke mate heeft social mindfulness invloed op coöperatie?

Om deze vraag te beantwoorden komen in de volgende twee paragrafen de onderliggende constructen en de verbanden van social mindfulness en hun relatie met coöperatie aan bod. Daarna geeft de vierde paragraaf de norm van wederkerigheid en directe coöperatie weer. Hierna beschrijft de vijfde paragraaf de operationalisatie van de begrippen en de verschillende hypothesen.

1.1 Onderliggende constructen en mechanismen.

Social mindfulness bestaat uit twee componenten. De eerste component van social mindfulness, de vaardigheid om de wensen en behoeften van een ander te zien, komt gedeeltelijk overeen met perspectief nemen (Van Doesum et al., 2013). Perspectief nemen is het actief verplaatsen van jezelf in andermans schoenen in een bepaalde situatie (Batson & Shaw, 1991). Voor zowel perspectief nemen als social mindful gedrag moet je jezelf verplaatsen in de ander. Maar voor social mindful gedrag hoef je alleen te weten dat de ander een wens om vrij te kunnen kiezen. Bij perspectief nemen moet je ook weten welke keuze hij of zij wilt maken. Perspectief nemen blijkt invloed te hebben op coöperatie. Als je andermans perspectief neemt dan vind je diegene aardiger, heb je meer compassie voor hem of haar en bied je hem of haar meer hulp aan dan wanneer je niet zijn of haar perspectief neemt (Vorauer & Sucharyna, 2013).

Als je andermans perspectief neemt, dan heeft dit ook een effect op degene wiens perspectief je neemt. Zo vindt degene wiens perspectief je neemt jou ook aardiger, is hij of zij sneller geneigd met jou te coöpereren en gedraagt hij of zij zich prosocialer dan wanneer je niet zijn of haar perspectief neemt (Goldstein, Vezich, & Shapiro, 2014). Het blijkt dus dat als persoon A het perspectief neemt van persoon B beide personen elkaar aardiger vinden en coöperatiever naar elkaar zijn. Door de gelijkenis tussen perspectief nemen en social mindfulness lijkt het aannemelijk dat hetzelfde effect optreedt bij social mindful gedrag. Dus als persoon A zich social mindful gedraagt naar persoon B dan zullen beide personen elkaar aardiger vinden en coöperatiever zijn naar elkaar dan wanneer persoon A zich niet social mindful gedraagt. Onderzoek ondersteunt dat mensen de personen die zich social mindful gedragen aardiger

(7)

vinden dan personen die zich niet social mindful gedragen (Van Doesum et al., 2013). Of social mindful gedrag van persoon A naar persoon B ook tot meer coöperatie van persoon B naar persoon A leidt, zal in dit onderzoek aan bod komen.

Naast de vaardigheid om de wensen en behoeften van anderen te zien heeft social mindfulness een tweede component. Deze component, de wil om je social mindful te gedragen tegenover een tweede persoon, komt voor een deel overeen met het begrip empathische bezorgdheid (Van Doesum et al., 2013). Empathische bezorgdheid is de neiging om gevoelens van sympathie en compassie voor anderen in nood te ervaren, waardoor je iemand anders wilt helpen (Einolf, 2008). Voor zowel social mindfulness als empathische bezorgdheid heb je de wil nodig om iemand anders te helpen. Bij empathische bezorgdheid is degene die je wilt helpen in nood, maar dit is bij social mindfulness niet nodig. Daar kan het voortkomen uit bijvoorbeeld respect of fatsoen. Empathische bezorgdheid voorspelt prosociaal gedrag: hoe

empathisch bezorgder je bent, hoe meer geld je doneert (Davis, 1983) en hoe sneller je vrijwilligerswerk zal doen (Davis et al., 1999). Het is nog niet bekend of iemand meer coöpereert met empathisch bezorgde mensen dan met niet empathisch bezorgde mensen. De effecten die empathische bezorgdheid heeft, lijken eveneens van toepassing op social mindfulness. Voor zowel social mindfulness als empathische

bezorgdheid heb je namelijk de wil nodig om een ander te helpen. Dus iemand die zich social mindful gedraagt coöpereert waarschijnlijk sneller dan iemand die zich niet social mindful gedraagt.

Tot slot heeft social mindfulness mogelijk een effect op coöperatie door de psychologische behoefte aan autonomie. Als iemand zich social mindful gedraagt, dan zal hij andermans gevoel van autonomie behouden. Indien persoon A social mindful kiest, laat hij voor persoon B een daadwerkelijke optie om te kiezen over. Hierdoor behoudt persoon B zijn gevoel van autonomie; persoon B kan nu immers kiezen. Er zijn verschillende effecten van behoud van autonomie gevonden die mogelijk invloed hebben op coöperatie. Zo blijkt dat waargenomen steun voor autonomie gerelateerd is aan prosociaal gedrag (Gagné, 2003). Bovendien zijn mensen geneigd anderen te vertrouwen die hen steunen in hun autonomie (Ryan & Deci, 2006). Als iemand een keuze aan jou overlaat, ben jij meer geneigd om diegene te vertrouwen. Meer vertrouwen leidt vervolgens tot meer coöperatie (De Dreu, Beersma, Stroebe, & Euwema, 2006). Tot slot blijkt dat mensen zich het meest verwant voelen met diegenen die hen steunen in hun autonomie (Ryan & Deci, 2006). Hoe meer verwant iemand zich voelt hoe meer geneigd iemand is

(8)

om zich prosociaal te gedragen (Korchmaros & Kenny, 2001). Social mindfulness behoudt andermans keuzevrijheid en zodoende andermans autonomie. Dit zou betekenen dat als persoon A zich social mindful gedraagt, persoon B meer autonomie voelt dan wanneer persoon A zich niet social mindful gedraagt. Doordat persoon B meer autonomie voelt, zal hij of zij zich vervolgens coöperatiever gedragen tegenover persoon A.

Perspectief nemen en empathische bezorgdheid hebben overeenkomsten met componenten van social mindfulness en invloed op coöperatie (Van Doesum et al., 2013). Daarnaast kan behoud van autonomie zorgen voor coöperatie (Gagné, 2003). In Figuur 1 staat de wijze waarop deze constructen invloed hebben op coöperatie en prosociaal gedrag. Niet alleen de componenten en het mechanisme van social mindfulness hebben mogelijkerwijs invloed op coöperatie. Social mindfulness heeft ook verbanden met constructen die invloed hebben op coöperatie. Deze constructen hebben geen overeenkomst met social mindfulness, maar geven wel aan dat er reden is om social mindfulness aan coöperatie te verbinden. In de volgende paragraaf staat welke verbanden van social mindfulness invloed hebben op coöperatie en op welke wijze ze invloed hebben.

Figuur 1. Effecten van onderliggende constructen en mechanismen van social mindfulness op personen A en B.

1.2 Voorspellers van coöperatie.

Het is aannemelijk dat de componenten en het mechanisme van social mindfulness invloed hebben op coöperatie. Social mindfulness heeft ook een relatie met andere begrippen in de psychologie die invloed hebben op coöperatie. Zo hebben sociale waardeoriëntatie, integriteit en verdraagzaamheid een relatie met social mindfulness (Van Doesum et al., 2013) en met coöperatie (Balliet, Parks & Joreman, 2009;

Empathische bezorgdheid door persoon A Perspectief nemen door persoon A Autonomie behoud van persoon B Coöperatie en prosociaal gedrag door persoon A

Coöperatie en prosociaal gedrag door persoon B

(9)

Hilbig, Zettler, Leist & Heydasch, 2013). Deze begrippen en hun verbanden met social mindfulness en coöperatie komen in deze paragraaf aan bod.

Sociale waardeoriëntatie is de voorkeur van iemand op welke wijze hij of zij bronnen verdeelt tussen zichzelf en een ander (Van Lange 1999). Als je een prosociale waardeoriëntatie hebt dan zal je de bronnen zo verdelen dat er de grootst mogelijke gezamenlijke uitkomsten en de kleinst mogelijke onderlinge verschillen zijn. Mensen met een prozelf waardeoriëntatie kijken naar het grootst mogelijke relatieve voordeel ten opzichte van andermans uitkomsten en naar de maximale uitkomst voor henzelf (Van Lange, 1999). Het blijkt dat mensen met een prosociale waardeoriëntatie meer coöpereren (Balliet et al., 2009) en zich sneller social mindful gedragen (Van Doesum et al., 2013) dan mensen met een prozelf

waardeoriëntatie. Op basis van deze verbanden is het aannemelijk dat iemand die zich social mindful gedraagt, ook sneller coöpereert dan iemand die zich niet social mindful gedraagt.

Naast sociale waardeoriëntatie heeft ook de persoonlijkheidsfactor integriteit een positieve relatie met social mindfulness (Van Doesum et al., 2013). Integriteit is de neiging om eerlijk en oprecht te zijn in de omgang met anderen, zelfs wanneer iemand kan verwachten dat anderen hem of haar uit zullen buiten (Ashton & Lee, 2007). Integriteit heeft invloed op coöperatie in een dictator game en in een ultimatum game (Hilbig & Zettler, 2009). Zowel bij een dictator game als bij een ultimatum game mag een persoon waardevolle fiches of geld verdelen over zichzelf en een tweede persoon. Bij een dictator game heeft de tweede persoon geen invloed op deze verdeling. De onderzoeker meet dan direct coöperatie: hoeveel fiches men aan de tweede persoon geeft. Bij een ultimatum game heeft de tweede persoon de keuze om het aangeboden aantal fiches of geld wel of niet te accepteren. Als de tweede persoon het niet accepteert krijgen beide personen niks. Het bleek dat hoe meer integer iemand is, hoe coöperatiever hij of zij is in zowel de dictator game als de ultimatum game (Hilbig & Zettler, 2009). Eenzelfde effect is er ook bij mensen met een prosociale waardeoriëntatie. Mensen met een prosociale waardeoriëntatie coöpereren meer dan mensen met een prozelf waardeoriëntatie in ultimatum games (Van Dijk, De Cremer, & Handgraaf, 2004) en dictator games (Cornelissen, Dewitte, & Warlop, 2011). Omdat social mindfulness gerelateerd is aan zowel sociale waardeoriëntatie als integriteit is het aannemelijk dat iemand die zich social mindful gedraagt ook coöperatiever zal zijn dan iemand die zich niet social mindful gedraagt.

(10)

Verder heeft ook de persoonlijkheidsfactor verdraagzaamheid een verband met social mindfulness (Van Doesum et al, 2013). Verdraagzaamheid is de neiging tot vergevingsgezindheid en tolerantie voor anderen (Ashton & Lee, 2007). Waar integriteit meer gericht is op de verwachting hoe de ander het gaat doen, is verdraagzaamheid gericht op hoe de ander het in het verleden deed. Verdraagzaamheid heeft ook invloed op coöperatie. Hoe verdraagzamer mensen zijn, hoe coöperatiever ze zijn (Koole, Jager, Van den Berg, Vlek & Hofstee, 2001). Bij dictator games zijn verdraagzame mensen ook coöperatiever dan minder verdraagzame mensen (Ashton & Lee, 2007). Bovendien coöpereren verdraagzame mensen meer met iemand die hen al eerder benadeelde dan onverdraagzame mensen. Zo accepteren verdraagzame mensen een lager bod dan onverdraagzame mensen bij een ultimatum game (Hilbig et al., 2013).

Uit bovenstaande blijkt dat factoren die geassocieerd zijn met social mindful gedrag zorgen voor verhoogde coöperatie, zie Figuur 2. Als persoon A deze eigenschappen bezit zal hij of zij sneller

coöpereren met persoon B. In de volgende paragraaf komt naar voren of persoon B dan ook sneller zal coöpereren met persoon A.

Figuur 2. Eigenschappen die iemand kan hebben en hun effect op coöperatie en social mindfulness.

1.3 Wederkerigheid.

Eerdere bevindingen van perspectief nemen en autonomie en de relatie die ze hebben met social mindfulness suggereren dat ontvangers van social mindful gedrag geneigd zullen zijn om te coöpereren (Goldstein et al.,. 2014; Gagné, 2003; Van Doesum et al., 2013). Deze paragraaf diept het mogelijke effect van social mindfulness op coöperatie door de ontvangers van social mindful gedrag uit aan de hand van de concepten wederkerigheid en directe coöperatie. Tot slot komt aan bod of de invloed op coöperatie niet alleen interpersoonlijk is, maar ook gericht is op derden. Dus indien het gedrag van persoon A ervoor

Eigenschappen van persoon A

• Prosociale waardeoriëntatie • Integriteit

• Verdraagzaamheid

Coöperatie en prosociaal gedrag door persoon A

Social mindful gedrag door persoon A

(11)

zorgt dat persoon B coöperatiever wordt, is persoon B alleen coöperatiever naar persoon A of ook naar persoon C?

Mensen zijn bereid om fooi te geven als de service van een restaurant goed is. Dit doen ze zelfs als ze weten dat ze nooit meer in het restaurant komen. Dit effect treedt op omdat als iemand een gunst ontvangt, diegene dan de neiging heeft om een gunst terug te doen (Regan, 1971). Mensen willen niet bij iemand anders in het krijt staan en hebben de neiging tot wederkerigheid. Indien iemand iets krijgt van de ander, dan wil men iets terug doen. Wanneer mensen oneerlijk veel krijgen, voelen ze zich ook

genoodzaakt om iets terug te doen (Dieckman, 2004). Deze neiging tot wederkerigheid blijkt zelfs te werken voor kleine gunsten als frisdrank (Regan, 1971) en snoep (Baron, 1984). Zodoende zou het ook mogelijk zijn dat dit werkt voor een gunst als social mindfulness. Hierdoor lijkt het aannemelijk dat als mensen zich social mindful gedragen en dus de autonomie intact houden, anderen geneigd zijn om iets voor hen terug te doen. Deze neiging tot wederkerigheid hoeft zich niet te beperken tot social mindful gedrag, maar zou ook coöperatie als gevolg kunnen hebben. Als je vriend de biefstuk overlaat, dan zal jij hem helpen met verhuizen.

De mate waarin een persoon coöpereert, kan dus andermans coöperatie in een sociale interactie beïnvloeden. Wanneer je ziet dat een ander bereid is om te coöpereren dan zul je geneigd zijn om dit zelf ook te doen (Harrington, 1989; Brosig, 2002). Het is zelfs mogelijk dat je de coöperatie van een ander niet direct beantwoordt, maar dat deze bereidheid tot coöperatie overslaat naar een derde persoon die niet betrokken is bij de sociale interactie (Nowak & Sigmund, 2005). Zo bleek bijvoorbeeld in onderzoek naar nabootsing van houdingen dat effecten die invloed hebben op interpersoonlijke coöperatie ook aanwezig zijn richting anderen. Als je de houding van iemand nabootst dan zal diegene niet alleen met jou meer coöpereren, maar ook met anderen (Van Baaren, Holland, Kawagami, & Van Knippenberg, 2004).

Het blijkt dus dat mensen graag iets terug doen voor mensen die iets gunstigs voor hen doen (Dieckman, 2004). Dit kan zowel door de norm van wederkerigheid als door directe coöperatie komen. Social mindfulness kan je als een gunst zien, omdat het onder andere de autonomie intact houdt. Het lijkt dan aannemelijk dat als persoon A zich social mindful gedraagt richting persoon B dat persoon B meer zal coöpereren met persoon A. Bovendien lijkt dat iemand dan niet alleen meer zal coöpereren met degene die hem of haar helpt, maar ook richting anderen meer zal coöpereren. Dus als persoon B meer

(12)

coöpereert door social mindful gedrag van persoon A dan zal dat de coöperatie misschien niet alleen richting persoon A zijn, maar ook richting persoon C, zie Figuur 3.

Figuur 3. Invloed van social mindful gedrag op andermans coöperatie, zowel interpersoonlijk als richting derden.

1.4 Onderzoeksoverzicht en hypothesen.

Mensen hebben een sterke behoefte aan autonomie, een sterke behoefte om hun eigen keuzes te kunnen maken. Maar soms hebben anderen invloed op het maken van deze keuzes. Het is zelfs mogelijk dat anderen de keuze voor iemand maken. Social mindfulness is het denken aan de behoeftes en interesses van anderen, waarbij iemand rekening houdt met het idee dat een ander graag zelf wilt kiezen (Van Lange & Van Doesum, 2015). Het zorgt ervoor dat andermans controle over hun eigen uitkomsten en dus hun autonomie behouden blijft. Social mindfulness heeft verbanden met prosociale waardeoriëntatie, met empathie en met de persoonlijkheidsfactoren integriteit en verdraagzaamheid (Van Doesum et al., 2013). Deze verbanden hebben op hun beurt direct of indirect invloed op coöperatie, zie Figuur 4.

Figuur 4. Verbanden met social mindfulness en hun invloed op persoon A en persoon B.

Social mindful gedrag door persoon A Coöperatie door persoon B richting persoon A Prosociaal gedrag door persoon B richting persoon C Eigenschappen persoon A • Prosociale waardeoriëntatie • Integriteit • Verdraagzaamheid

Coöperatie en prosociaal gedrag door persoon A Social mindful gedrag door persoon A Gevoel van autonomie van persoon B Coöperatie en prosociaal gedrag door persoon B 12

(13)

Dit onderzoek gaat ervan uit dat social mindfulness dezelfde invloed op coöperatie heeft als de verbanden van social mindfulness:

H1) Degene die zich social mindful gedraagt, coöpereert meer dan degene die zich social unmindful gedraagt.

Naast het effect op degene die zich social mindful gedraagt kan social mindful gedrag ook effect hebben op de ontvanger van social mindful gedrag. Door de norm van wederkerigheid en directe coöperatie zal de ontvanger geneigd zijn om iets terug te willen doen. Zodoende luidt de tweede hypothese:

H2) De ontvanger van social mindful gedrag coöpereert meer met zijn of haar interactiepartner dan de

ontvanger van social unmindful gedrag.

Er zijn situaties waarin coöperatie niet alleen interpersoonlijk verhoogd wordt, maar ook richting anderen (Nowak & Sigmund, 2005; Van Baaren et al., 2004). De verwachting is dat hetzelfde effect ook in dit onderzoek optreedt en dit leidt tot de volgende hypothese:

H3) De ontvanger van social mindful gedrag coöpereert meer met anderen dan de ontvanger van een social

unmindful gedrag.

Social mindfulness zorgt ervoor dat andermans autonomie intact blijft (Van Doesum et al., 2013). Behoud van autonomie zorgt vervolgens voor meer coöperatie (Gagné, 2003). Dit effect treedt mogelijk hier ook op. Persoon A gedraagt zich social mindful en daardoor blijft de autonomie van persoon B behouden. Vervolgens gedraagt persoon B zich hierdoor coöperatief. Dit leidt tot de volgende hypothese:

H4) Er is een mediërend effect van autonomie op de relatie tussen social mindful gedrag en de coöperatie door

de ontvanger van dit gedrag.

(14)

2. Methode.

2.1 Steekproefkarakteristieken.

In totaal namen 168 mensen deel aan dit onderzoek. Hiervan is er één persoon als outlier uit de data gefilterd. Ze had op één van de afhankelijke variabelen een z-waarde die groter was dan z = 3. Vervolgens is er besloten om haar ook niet mee te nemen in de overige analyses. De totale steekproef bevatte 38 mannen en 129 vrouwen (N = 167, Mage = 22.14, SD = 4.71). De deelnemers kwamen in één

van de 9 condities terecht, zie Tabel 1. Deelnemers kregen voor hun vrijwillige deelname aan dit experiment in combinatie met een ongerelateerd experiment €5,00 of ½ proefpersoonpunt.

Tabel 1. Aantal deelnemers in elke conditie.

Social Mindful Social Unmindful Controle

Computerconditie 19 20 21 Eerste kiezer interactieconditie 26 13 15 Tweede kiezer interactieconditie 25 * 13 15

Noot. *Exclusief de uit de data gefilterde deelnemer.

2.2 Procedure.

Bij hun aankomst groette en gidste de proefleider de 60 deelnemers uit de computerconditie direct naar hun afzonderlijke ruimtes. Nadat de deelnemers een informed consent tekenden, startte de proefleider bij hen het computerprogramma en verliet de ruimte. Alle verdere instructies stonden op het

computerscherm. De deelnemers begonnen met het Social Mindfulness Paradigma (SoMi Paradigma). Hierbij kregen de deelnemers 24 keuzes tussen drie of vier objecten. Van deze objecten verschilde er bij de eerste 14 keuzes één object van de andere twee of drie objecten, bij de laatste 10 keuzes verschilden er twee objecten van de andere twee objecten of waren alle objecten hetzelfde. Deze objecten waren bijvoorbeeld verschillend gekleurde petjes en verschillende chocoladeblokjes, zie Figuur 5. Kiezen voor het unieke object bij een van de eerste 14 keuzes is social unmindful en kiezen voor een niet-uniek object is social mindful. De laatste 10 keuzes zijn controlekeuzes.

(15)

Figuur 5. Screenshots van het SoMi Paradigma.

Hierna kreeg de deelnemer gemanipuleerde feedback over zeven keuzes die de andere persoon zou hebben gemaakt. Deze feedback was afhankelijk van de conditie waarin de deelnemer zit. In de social mindful conditie zag de deelnemer dat de ander 5 social mindful keuzes, 1 social unmindful keuze en 1 controlekeuze maakte. In de social unmindful conditie zag de deelnemer dat de ander 1 social mindful keuze, 5 unmindful keuzes en 1 controlekeuze maakte. In de controleconditie zag de deelnemer dat de ander 1 social mindful keuze, 1 social unmindful keuze en 5 controlekeuzes maakte. Vervolgens begon de deelnemer aan een dictator game (Zie onder ‘afhankelijke variabele en taak’), waarbij de deelnemer de verdeler van de fiches was. De deelnemer dacht dat hij of zij het geld verdeelde tussen zichzelf en degene met wie ze het SoMi Paradigma deden, die in werkelijkheid fictief was. Hierna maakte de deelnemer de autonomievragenlijst, de integriteitschaal en verdraagzaamheidschaal van de HEXACO inventaris, de SVO Slider, de vertrouwenvragenlijst en de schalen empathische bezorgdheid en perspectief nemen van

(16)

de Interpersonal Reactivity Index (Zie onder ‘afhankelijke variabelen en taak’). Bovendien vulde hij of zij nog de vragenlijsten in voor de social mindfulness manipulatiecheck. Hierna kwam de proefleider binnen. Hij gaf aan dat de deelnemer klaar was. Vervolgens vroeg hij of de deelnemer hem nog kon helpen met het invullen van vragenlijsten en dat dit geheel vrijwillig was, er geen beloning aan verbonden zat en dat het niet met het experiment te maken had. Hij gaf ook aan dat het uiteraard goed was als ze tussentijds stopten met het invullen van de vragenlijst. Hierna kon de deelnemer gaan.

De 108 deelnemers van de interactieconditie kwamen in tweetallen aan. De proefleider wees na begroeting en het invullen van de informed consent willekeurig een van de twee deelnemers aan als eerste kiezer. Deze deelnemer koos vervolgens als eerste tussen drie of vier memoblokjes. Bij de 15 dyades in de controleconditie kon de eerste deelnemer kiezen tussen twee gele blokjes en twee blokjes met dezelfde, niet-gele kleur (roze, blauw of groen). Bij de andere 39 dyades kon de eerste deelnemer kiezen tussen één geel blokje en twee blokjes met dezelfde niet-gele kleur. De proefleider vermeldde hierbij dat de blokjes later nodig zou zijn en dat de deelnemers de memoblokjes mochten houden. Vervolgens mocht de tweede deelnemer kiezen uit de overgebleven memoblokjes. De proefleider noteerde buiten het zicht van de deelnemers de keuzes van de deelnemers. Afhankelijk van de keuze van de eerste deelnemer kwamen de deelnemers in de social mindful of social unmindful conditie terecht. Hierna verliep het experiment voor de deelnemers hetzelfde als voor de deelnemers in de computerconditie. Ze speelden de dictator game als verdeler en vulden daarna dezelfde vragenlijsten in als in de computerconditie met uitzondering van de social mindfulness manipulatiecheck en de autonomievragenlijst. Vervolgens kwam de proefleider binnen en vertelde aan de deelnemer dat het onderzoek erop zit. De proefleider vroeg ook hier of de deelnemer hem nog zou kunnen helpen met het, geheel vrijwillig, invullen van een paar vragenlijsten, er geen beloning aan vastzat en niet met het experiment te maken had. Wederom gaf de proefleider aan dat het uiteraard goed was als ze tussentijds zouden stoppen met het invullen van de vragenlijst. Hierna kon de deelnemer gaan.

2.3 Afhankelijke variabelen en taak.

Coöperatie is onderzocht met de dictator game. Hierbij verdeelt één persoon 30 fiches over zichzelf en een ander. De tweede persoon heeft geen invloed op de verdeling. In dit onderzoek was de

(17)

deelnemer altijd de verdeler van de fiches en was de tweede persoon fictief. De fiches waren €0,20 waard en zou bij eenvijfde van de deelnemers uitbetaald worden. Het aantal gedeelde fiches geeft aan in welke mate de deelnemer coöpereert. Voor het meten van de coöperatie van de deelnemer zijn de

interactieconditie en computerconditie samengevoegd.

Na afloop van het onderzoek vroeg de proefleider aan de deelnemer of de deelnemer nog een aantal vragenlijsten wilde invullen. Deze vragenlijsten waren verschillende persoonlijkheidsvragenlijsten. Het aantal, van de maximaal 28, ingevulde pagina’s van de vragenlijst bepaalde in welke mate de

deelnemer prosociaal gedrag vertoonde. Om prosociaal gedrag gericht op anderen te meten zijn wederom de interactieconditie en computerconditie samengevoegd.

Autonomie is alleen gemeten in de computerconditie. Om autonomie te meten vulden de

deelnemers een uit drie items bestaande vragenlijst in. Hierbij gaf de deelnemer aan in welke mate hij of zij het eens was met de stelling (bijvoorbeeld “ik had controle tijdens het kiezen tussen de producten”; zie Appendix A, p. 40; α = .78).

Daarnaast is er, alleen in de computerconditie, een manipulatiecheck van Social Mindfulness gedaan. Deze manipulatiecheck bestond uit twee vragen, waarbij de deelnemer aangaf in welke mate hij of zij het eens was met de stelling (bijvoorbeeld “de andere persoon heeft rekening gehouden met mij tijdens het kiezen”; zie Appendix B, p. 41; α = .79).

Bovendien vulden de deelnemers de vragenlijsten in van de variabelen waarmee social mindfulness te maken heeft. Dit diende ter controle. De variabelen zijn sociale waardeoriëntatie, vertrouwen, empathische bezorgdheid, perspectief nemen en de persoonlijkheidsfactoren

verdraagzaamheid en integriteit van de HEXACO. Om de sociale waardeoriëntatie te meten vulden de deelnemers de SVO Slider in (Murphy, Ackermann & Handgraaf, 2011). Deze test heeft vijftien items. Alle items hebben dezelfde algemene vorm. Elk item is een bronverdelingskeuze over een goed gedefinieerde continue lijn van gemeenschappelijke uitkomsten. De deelnemer mag waarde x kiezen tussen bijvoorbeeld 50 en 100 fiches. De uitkomst van de medespeler zal 150 – x zijn. In een volgende item kan de deelnemer kiezen waarbij de deelnemer zelf altijd 85 fiches krijgt en de medespeler tussen de 50 en 100 fiches. Zo zijn er nog dertien verschillende varianten. Deze test kan een duidelijk onderscheid maken tussen verschillende waardeoriëntaties (Murphy et al., 2011).

(18)

Om vertrouwen te meten gaven de deelnemers bij zes items op een zevenpuntsschaal aan in hoeverre hij of zij het eens was met die uitspraak. Hierbij gaven de deelnemers zowel hun eigen

vertrouwen in anderen (bijvoorbeeld “ik vertrouw de meeste anderen volledig”; α = .75) als hun idee van andermans vertrouwen in henzelf (bijvoorbeeld “ik denk dat de meeste anderen mij volledig vertrouwen”; α =.80) aan.

Om empathische bezorgdheid en perspectief nemen te meten vulden de deelnemers de schalen Empathische Bezorgdheid (zeven items, bijvoorbeeld “ik heb vaak tedere, bezorgde gevoelens voor mensen die minder gelukkig zijn dan ik”, α = .82) en Perspectief Nemen (zeven items, bijvoorbeeld “Ik probeer mijn vrienden soms beter te begrijpen door me in te beelden hoe de dingen eruit zien vanuit hun perspectief”, α = .76) van de Nederlandse vertaling van de Interpersonal Reactivity Index in (De Corte et al., 2007).

Om de persoonlijkheidsfactoren verdraagzaamheid en integriteit te meten vulden de deelnemers de schalen verdraagzaamheid (10 items, bijvoorbeeld “ik heb de neiging andere mensen mild te

boordelen”; α = .76) en integriteit (10 items, bijvoorbeeld “ik wil dat mensen weten hoe belangrijk ik ben”; α = .72) van de Nederlandse vertaling van de verkorte versie van de persoonlijkheidsvragenlijst HEXACO in (HEXACO-60; De Vries, Ashton & Lee, 2009).

3. Resultaten.

3.1 Beschrijvende statistieken.

Als eerste is er gekeken naar de correlaties tussen de aan social mindfulness onderliggende constructen, afhankelijke variabelen en proportie social mindful keuzes. De constructen hebben, zoals verwacht, zowel onderling als met het aantal gedeelde fiches een relatie. Vrijwel alle constructen bleken een relatie te hebben met het aantal fiches dat de deelnemer verdeelde in de dictator game, zie Tabel 2. Alleen vertrouwen dat anderen in jou hebben en perspectief nemen bleken geen relatie te hebben met het aantal fiches dat de deelnemer verdeelde: deelnemers gaven meer fiches naarmate ze meer integer waren, verdraagzamer waren, anderen meer vertrouwden en empathisch bezorgder waren. Daarnaast gaven prosociale deelnemers meer fiches dan prozelf deelnemers.

(19)

De andere afhankelijke variabele, het aantal ingevulde pagina’s, bleek niet met de achterliggende constructen samen te hangen. Bovendien was er geen relatie tussen de proportie social mindful keuzes met de andere constructen en afhankelijke variabelen.

Tabel 2. Weergave van de relatiecoëfficiënten tussen de verschillende constructen.

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1. SVO X 2. Integriteit .25** X 3. Verdraagzaam .20** .16* X 4. Vertrouwen .23** .30** .26** X 5. Vertrouwen Ander .20** .26** .25** .44** X 6. Empathische Bezorgdheid .24 ** .36** .23** .27** .30** X 7. Perspectief Nemen .18* .32** .37** .21** .30** .53** X 8. Aantal ingevulde pagina’s .06 .10 -.02 -.05 -.05 .12 .02 X 9. Aantal gedeelde fiches .56 ** .29** .19* .19* .10 .21** .12 .12 X 10. Proportie social mindful keuzes .08 -.19 .09 .13 .08 .06 -.01 ,12 -.01 X Noot. *p ≤ .05. **p ≤ .01. 3.2 Manipulatiecheck.

Bij de computerconditie was er met behulp van t-testen een manipulatiecheck gedaan over de mate waarin de deelnemers ervoeren dat de ander social mindful was. In figuur 6 staat een grafische representatie van de mate waarin de deelnemers uit de verschillende condities social mindful gedrag ervoeren.

(20)

Figuur 6. Mate van social mindful gedrag dat de deelnemers in de verschillende condities ervoeren.

Deelnemers in de social mindful conditie (M = 9.79, SD = 1.90) ervoeren significant meer social mindful gedrag dan de deelnemers in de social unmindful conditie (M = 7.05, SD = 2.80), t(38) = 3.58, p < .001. Dit effect is groot, r = .50. Deelnemers in de social mindful conditie ervoeren niet significant meer social mindful gedrag van de ander dan deelnemers in de controleconditie (M = 8.90, SD = 2.57), t(37) = 1.20, p = .11, r = .19. Deelnemers in de controleconditie ervoeren significant meer social mindful gedrag van de ander dan deelnemers in de unmindful conditie, t(39) = 2.20, p = .02. Dit heeft een gemiddeld effect, r = .33.

3.3 Hypothesen.

Voor de eerste drie hypothesen geldt dat er steeds eerst naar het effect in een gecombineerde conditie gekeken wordt, vervolgens worden de effecten in de computerconditie en interactieconditie behandeld. Voor de gecombineerde conditie zijn de resultaten uit de interactieconditie en de

computerconditie bij elkaar gevoegd in een variabele.

De eerste hypothese luidt dat degene die zich social mindful gedraagt meer coöpereert dan degene die zich social unmindful gedraagt. Uit een regressieanalyse blijkt dat er in de gecombineerde conditie geen significant verband is tussen proportie social mindful keuzes en het aantal gedeelde fiches (β = -.01, t(97) = 0.18, p =.92) en tussen proportie social mindful keuzes en het aantal pagina’s dat de deelnemer invult (β = .12, t(96) = 1.14, p = .13; Zie Appendix C voor scatterplots, p. 42).

Bij de computerconditie bleek uit een regressieanalyse ook geen significante relatie tussen de proportie social mindful keuzes en het aantal gedeelde fiches (β = -0.07, t(59) = -0.52, p = .61) en tussen

0 2 4 6 8 10 12 14

Social Mindful Social Unmindful Controle

(21)

proportie social mindful keuzes en het aantal gedeelde pagina’s (β = 0.06, t(59) = 0.47, p = .32; Zie Appendix C voor scatterplots, p. 43).

In de interactieconditie waren verschillen in gemiddelden tussen de keuze die iemand maakt en in welke mate diegene coöperatie en prosociaal gedrag vertoont. In Figuur 7 staat een grafische representatie van de gemiddelden en standaarddeviaties van het aantal gedeelde fiches van de social mindful kiezers, social unmindful kiezers en de eerste kiezers in de controleconditie.

Figuur 7. Gemiddeld aantal gedeelde fiches (en standaarddeviaties) van de verschillende typen eerste kiezers in de interactieconditie.

In de interactieconditie deelden social mindful kiezers (M = 11.77, SD = 5.11) niet significant meer fiches aan de ander dan social unmindful kiezers (M = 10.85, SD = 6.27), t(37) = 0.50, p = .31. Social mindful kiezers deelden niet significant minder fiches met de ander dan de eerste kiezers in de controleconditie (M = 13.93, SD = 3.79), t(39) = 1.44, p = .16, r = .22. Social mindful kiezers deelden wel marginaal significant minder fiches met de andere persoon dan de eerste kiezers in de controleconditie, t(19.15) = 1.55, p =.07. Dit effect is gemiddeld, r = .33.

Naast de relatie tussen social mindful kiezen en interpersoonlijke coöperatie is in dit onderzoek ook de relatie tussen social mindful kiezen en prosociaal gedrag richting derden gemeten. In Figuur 8 staat de grafische representatie van het gemiddeld aantal ingevulde pagina’s en de standaarddeviaties van de social mindful kiezers, social unmindful kiezers en de eerste kiezers in de interactieconditie.

0 5 10 15 20

Social Mindful Social Unmindful Controle

(22)

Figuur 8. Gemiddeld aantal ingevulde pagina’s (en standaarddeviaties) van de verschillende typen eerste kiezers in de interactieconditie.

In de interactieconditie vulden social mindful kiezers (M = 14.96, SD = 12.73) marginaal significant meer pagina’s van de vragenlijst in dan social unmindful kiezers (M = 9.46, SD = 10.31), t(28.99) = 1.37, p = .09. Dit effect is klein, r = .25. Social mindful kiezers vulden niet significant minder pagina’s in dan de eerste kiezers in de controleconditie (M = 16.30, SD = 12.19), t(38) = 0.40, p = .69. Social unmindful kiezers vulden marginaal significant minder pagina’s van de vragenlijst in dan de eerste kiezers in de controleconditie, t(26) = 1.59, p = .06. Dit effect is gemiddeld, r = .30.

Er zijn zodoende geen significante effecten gevonden, maar er zijn wel marginaal significante effecten in de interactieconditie dat social unmindful kiezers minder prosociaal gedrag vertoonden. Zo vulden social unmindful kiezers marginaal significant minder pagina’s in dan de kiezers in de

controleconditie en de mindful kiezers. Bovendien gaven social unmindful kiezers marginaal significant minder fiches aan hun interactiepartner dan deelnemers in de controleconditie.

De tweede hypothese luidt dat de ontvanger van social mindful gedrag meer coöpereert met zijn of haar interactiepartner dan de ontvanger van social unmindful gedrag. In Figuur 9 staat de grafische representatie van het gemiddeld aantal gedeelde fiches en de standaarddeviaties van de ontvangers van social mindful, social unmindful en controlekeuzes binnen de gecombineerde conditie.

-5 0 5 10 15 20 25 30

Social Mindful Social Unmindful Controle

(23)

Figuur 9. Gemiddeld aantal fiches (en standaarddeviaties) in de verschillende condities binnen de gecombineerde conditie.

Ontvangers van de social mindful keuze (M = 12.30, SD = 4.42) deelden niet significant minder fiches dan de ontvangers van de social unmindful keuze (M = 13.71, SD = 4.18), t(76) = 1,43, p = .16, r = .16. Ontvangers van de social mindful keuze en de controlekeuze (M = 11.40, SD = 5.33) verschilden niet significant in het delen van de fiches, t(77) = 0.82, p = .21. Ontvangers van de social unmindful keuze deelden wel significant meer fiches dan de ontvangers van de controle keuze, t(64.18) = 2.00, p = .05. Dit effect is klein (r = .24).

Om verder te kijken of dit effect vooral uit de interactie of computerconditie komt, worden ook de verschillen binnen deze condities behandeld. Als eerste komt de computerconditie aan bod. In Figuur 10 staat de grafische representatie van het gemiddeld aantal gedeelde fiches en de standaarddeviaties van de verschillende condities binnen de computerconditie.

Figuur 10. Gemiddeld aantal fiches (en standaarddeviaties) in de verschillende condities binnen de computerconditie.

0 5 10 15 20

Social Mindful Social Unmindful Controle

0 5 10 15 20

Social Mindful Social Unmindful Controle

(24)

In de computerconditie deelden de ontvangers in de social mindful conditie (M = 12.74, SD = 4.48) niet significant minder fiches dan de ontvangers in de social unmindful conditie (M = 13.19, SD = 5.23), t(38) = 0.29, p = .77. De ontvangers in de social mindful conditie deelden wel marginaal significant meer fiches dan de ontvangers in de controleconditie (M = 10.70, SD = 5.13), t(37) = 1.32, p = .10. Dit effect is klein, r = .21. Tot slot deelden de ontvangers van de social unmindful keuzes niet significant meer fiches dan de ontvangers van de controlekeuze, t(39) = 1.54, p = .13, r = .24.

In de interactieconditie waren er ook verschillen tussen de verschillende condities. Figuur 11 toont een grafische representatie van het gemiddeld aantal gedeelde fiches en de standaarddeviaties van de verschillende condities binnen de interactieconditie.

Figuur 11. Gemiddeld aantal fiches (en standaarddeviatie) in de verschillende condities binnen de interactieconditie.

De ontvangers van de social mindful keuze (M = 11.96, SD = 4.44) deelden significant minder fiches dan de ontvangers van de social unmindful keuze (M = 14.54, SD = 1.13), t(29.41) = 2.74, p = .01. Dit heeft een gemiddeld effect, r = .45. De ontvangers van de social mindful keuze en de controlekeuze

(M = 12.33, SD = 5.63) verschilden niet significant in het delen van het aantal fiches, t(38) = .23, p = .82.

De ontvangers van de social unmindful keuze deelden niet significant meer fiches dan de ontvangers van de controlekeuze, t(15.29) = 1.48, p = .16, r = .35.

Er zijn wisselende resultaten gevonden. In de gecombineerde conditie blijkt dat de ontvangers van de social unmindful keuzes meer fiches geven dan de ontvangers van de controle keuze. In de

0 5 10 15 20

Social Mindful Social Unmindful Controle

(25)

computerconditie is er een klein effect gevonden dat de ontvangers van de social mindful keuze meer delen dan de ontvangers van de controleconditie. In de interactieconditie blijkt dat ontvangers van de social unmindful keuze meer fiches delen dan de ontvangers van de social mindful keuze. Dit is tegen de verwachting in. Het volgende stuk kijkt of dit effect van social unmindfulness op coöperatie door de ontvanger van de keuze ook doorzet naar prosociaal gedrag richting derden.

De derde hypothese luidt dat de ontvanger van social mindful gedrag meer coöpereert met anderen dan de ontvanger van social unmindful gedrag. Wederom komt eerst de gecombineerde conditie aan bod, vervolgens de computerconditie en tot slot de interactieconditie. In Figuur 12 staat de grafische representatie van het gemiddeld aantal ingevulde pagina’s en de standaarddeviaties van de verschillende condities binnen de gecombineerde conditie

Figuur 12. Gemiddeld aantal ingevulde pagina’s van de vragenlijsten (en standaarddeviaties) in de verschillende condities binnen de gecombineerde conditie.

De ontvangers van de social mindful keuzes (M = 15.05, SD = 11.80) verschilden niet significant van de ontvangers van de social unmindful keuzes (M = 11.68, SD = 11.38) in het aantal ingevulde pagina’s van de vragenlijst, t(75) = 1.26, p = .11, r = .14. Bovendien verschilden de ontvangers van de social mindful keuzes niet significant van de ontvangers van de controlekeuzes (M = 15.20, SD = 11.33) in het aantal ingevulde pagina’s van de vragenlijst, t (76) = 0.06, p = .95. De ontvangers van de social

0 5 10 15 20 25 30

Social Mindful Social Unmindful Controle

(26)

unmindful keuzes vulden marginaal significant minder pagina’s van de vragenlijst in dan de ontvangers van de controleconditie, t (67) = 1.29, p = .10. Dit heeft een klein effect, r = .16.

Er is gekeken of deze effecten vooral ontstaan uit de computerconditie of interactieconditie of dat ze in beiden condities aanwezig zijn. In de computerconditie zijn er geen significante effecten gevonden social mindfulness op prosociaal gedrag van de ontvangers. Zo verschilden de ontvangers in de social mindful conditie (M = 13.95, SD = 11.79) niet significant van de ontvangers in de social unmindful conditie (M = 14.38, SD = 11.48) in het aantal ingevulde pagina’s van de vragenlijst, t(38) = 0.12, p = .45. De ontvangers in de social mindful conditie verschilden ook niet significant van de ontvangers in de controleconditie (M = 14.05, SD = 11.41) in het aantal ingevulde pagina’s van de vragenlijst, t(37) = 0.03, p = .49. De ontvangers in de social unmindful conditie en de ontvangers in de controleconditie

verschilden ook niet significant in het aantal ingevulde pagina’s van de vragenlijst, t(39) = 0.09, p = .46 (Zie Appendix D, p. 44, voor een grafische representatie van het gemiddeld aantal ingevulde pagina’s van de verschillende condities binnen de computerconditie).

In de interactieconditie zijn er wél significante verschillen gevonden. Figuur 13 toont de grafische representatie van het gemiddeld aantal ingevulde pagina’s en de standaarddeviaties van de verschillende condities binnen de interactieconditie.

Figuur 13. Gemiddeld aantal ingevulde pagina’s (en de standaarddeviaties) in de verschillende condities binnen de interactieconditie. -5 0 5 10 15 20 25 30

Social Mindful Social Unmindful Controle

(27)

De ontvangers van de social mindful keuze (M = 15.92, SD = 11.99) vulden significant meer pagina’s in dan de ontvangers van de social unmindful keuze (M = 7.32, SD = 10.14) in de

interactieconditie, t(35) = 2.19, p = .02. Dit effect is gemiddeld, r = .35. De ontvangers van de social mindful keuze en de controlekeuze (M = 16.73, SD = 11.43) vulden niet significant verschillend het aantal pagina’s van de vragenlijst in, t(37) = 0.21, p = .83. De ontvangers van de social unmindful keuze vulden significant minder pagina’s van de vragenlijst in dan de ontvangers van de controlekeuze, t(26) = 2.29, p = .02. Dit effect is gemiddeld, r = .41.

Met name in de interactieconditie zijn er effecten gevonden van de conditie van de deelnemer op prosociaal gedrag richting anderen. Daar bleek dat de ontvangers van social unmindful keuzes minder pagina’s van de vragenlijsten invulden dan de andere deelnemers. Dit komt overeen met de

verwachtingen, maar is tegenovergesteld aan de gevonden effecten van interpersoonlijke coöperatie door de ontvanger van social unmindful gedrag.

De vierde hypothese luidt dat er een mediërend effect van autonomie is op de relatie tussen social mindful gedrag op de coöperatie door de ontvanger van dat gedrag. Autonomie is alleen gemeten in de computerconditie, dus alleen de deelnemers uit de computerconditie worden meegenomen in de mediatieanalyse. Uit de

mediatieanalyse (Preacher & Hayes, 2008) blijkt dat er geen mediërend effect is van autonomie op de relatie tussen de conditie waarin de deelnemer zat en het aantal gedeelde fiches (R2 = .05, F(2, 57) = 1.55, p = .22). De deelnemers van de verschillende condities verschilden wel in de mate waarin ze autonomie ervoeren, zie Figuur 15. De ontvangers in de social mindful conditie (M = 16.95, SD = 3.37) en in de controleconditie (M = 17.05, SD = 3.53) ervoeren wel significant meer autonomie dan ontvangers in de social unmindful conditie (M = 13.67, SD = 4.07), respectievelijk t(38) = 2.51, p = .01, en t(39) = 2.59, p = .01. De effecten zijn hetzelfde en gemiddeld, r = .38. Er was geen significant verschil van autonomie tussen de deelnemers in de social mindful conditie en de controleconditie, t(37) = 0.09, p = .46. Uit een regressieanalyse bleek er geen significant verband tussen het ervaren van autonomie en het geven van fiches aan een andere persoon, β = .15, t(59) = 1.16, p = .25 (Zie Appendix E voor scatterplot, p. 45).

(28)

Figuur 15. Gemiddeld aantal ervaren autonomie (en standaarddeviaties) in de verschillende computercondities.

Uit de resultaten van de computerconditie blijkt dat de ontvangers in de social unmindful conditie minder autonomie ervoeren dan de ontvangers in de social mindful conditie en in de controleconditie. Meer autonomie ervaren zorgde alleen niet voor meer coöperatie. Zodoende is er ook geen mediatie gevonden van autonomie op het effect van social mindfulness op coöperatie.

3.4 Exploratief onderzoek.

Uit Tabel 2 blijkt dat meerdere constructen een correlatie hebben met het aantal gedeelde fiches. De meeste effecten van social mindfulness op coöperatie waren in de interactieconditie. Er is verder gekeken of de effecten social mindfulness in de interactieconditie nog stand houden wanneer de constructen sociale waardeoriëntatie, integriteit, verdraagzaamheid, perspectief nemen, empathische bezorgdheid en vertrouwen meegenomen worden in een Analysis of Covariance.

In de Analysis of Covariance met de bovenstaande constructen als covariaten van het effect van de conditie waarin de tweede deelnemer zit op het aantal fiches dat de deelnemer verdeelt blijken er drie covariaten effect te hebben. De covariaten sociale waardeoriëntatie (F(1, 47) = 24.99, p < .001), integriteit

( F(1, 47) = 5.73, p = .02) en perspectief nemen (F(1, 47) = 4.60, p = .04) hadden allen een significant,

positief effect op het aantal fiches dat een deelnemer verdeelde. Met een controle op de covariaten sociale waardeoriëntatie, integriteit en perspectief nemen had de conditie waarin de deelnemers zitten geen significante invloed meer op het aantal fiches dat deze deelnemers verdeelden, F(2, 47) = 0.73, p = .49.

0 5 10 15 20 25

Social Mindful Social Unmindful Controle

(29)

Als de covariaten sociale waardeoriëntatie, integriteit, verdraagzaamheid, perspectief nemen, empathische bezorgdheid en vertrouwen meegenomen worden bij het effect van de conditie waarin de tweede kiezers zitten op het aantal ingevulde pagina’s van de vragenlijst, dan zijn er geen significante effecten meer. Het effect van de conditie waarin de tweede kiezers zitten op het aantal pagina’s van de vragenlijst dat ze invulden is dan ook niet meer significant, F(2, 43) = 1.76, p = .19.

De covariaten hebben gedeeltelijk invloed op de eerdere effecten die zijn gevonden. Zo blijkt dat de constructen integriteit, perspectief nemen en sociale waardeoriëntatie het effect van social mindfulness op interpersoonlijke coöperatie wel beïnvloeden en misschien wel verklaren. Alle constructen hebben daarentegen geen invloed op het effect van social mindfulness op prosociaal gedrag richting anderen.

4. Discussie.

Social mindfulness is een relatief nieuw concept in de literatuur en staat voor het denken aan de behoeftes en interesses van anderen, waarbij iemand rekening houdt met het idee dat een ander graag zelf wilt kiezen (Van Lange & Van Doesum, 2015). Social mindfulness blijkt relaties te hebben met sociale waardeoriëntatie, integriteit, verdraagzaamheid, perspectief nemen en empathische bezorgdheid (Van Doesum et al., 2013). Er is onderzocht of social mindful gedrag gerelateerd is aan coöperatie en of social mindful gedrag coöperatie door de ontvanger van dit gedrag kan beïnvloeden. Niet social mindfulness, maar social unmindfulness blijkt in sommige gevallen invloed te hebben op coöperatie. In dit onderzoek was dit bijna uitsluitend wanneer er een daadwerkelijke interactie plaatsvond. Mensen die zich social mindful gedragen coöpereren niet meer, maar mensen die zich social unmindful gedragen blijken bij een daadwerkelijke interactie minder te coöpereren en gedragen zij zich minder prosociaal dan mensen die zich social mindful gedragen. Ondanks dat de verwachting was dat de ontvangers van social mindful gedrag meer zouden coöpereren met hun interactiepartner dan de ontvangers van social unmindful gedrag, bleek dit niet uit de resultaten. Integendeel, ontvangers van social unmindful gedrag coöpereerden onverwacht meer met hun interactiepartner. Daarentegen blijken ontvangers van social unmindful gedrag zich, volgens verwachting, weer minder prosociaal te gedragen richting derden dan ontvangers van social

(30)

mindful gedrag. Zowel de verwachte als de onverwachte effecten werden niet gevonden wanneer er geen daadwerkelijke, maar een virtuele interactie plaatsvond.

Hoewel een eerdere studie onder geneeskundestudenten aantoonden dat een daadwerkelijke interactie meer impact heeft dan een virtuele interactie (Raij et al., 2007), werden deze verschillen niet op deze wijze verwacht. Mogelijkerwijs voelde de virtuele interactie ook voor de deelnemers in dit onderzoek minder echt aan en was er twijfel of er een daadwerkelijke interactie was. Zodoende zou dit verklaren waarom er minder effecten zijn gevonden. Een andere verklaring voor de verschillen tussen de virtuele interactie en daadwerkelijke interactie is dat de manipulatie bij de virtuele interactie plaatsvond ná hun eigen keuze, terwijl dit bij de daadwerkelijke interactie plaatsvond vóór hun eigen keuze. Het is mogelijk dat de mensen bij de virtuele interactie minder goed door hadden welk effect de keuze van een ander op henzelf had, hoewel ze wel door hadden dat andermans keuzes invloed op hen hadden.

Uit dit onderzoek blijkt ook dat bij een daadwerkelijke interactie mensen die zich social unmindful gedragen zich minder prosociaal gedragen en minder coöpereren dan mensen die zich social mindful gedragen. Mensen die zich social unmindful gedragen hebben een prozelf waardeoriëntatie en zijn minder integer en verdraagzaam (Van Doesum et al., 2013). Zodoende zou dit verklaren waarom ze ook minder coöpereren en zich minder prosociaal gedragen dan degene die social mindful kiezen. Alleen blijkt er in dit onderzoek geen relatie tussen social mindful gedrag en prosociale waardeoriëntatie, integriteit en

verdraagzaamheid. De uit eerder onderzoek gevonden constructen die een verband hebben met social mindfulness blijken dus in dit onderzoek géén verband te hebben. Daarom lijkt er een ander effect te spelen. Mogelijk komt dit doordat men zich niet social mindful of social unmindful gedroeg, maar

onbewust of onverschillig (Van Lange & Van Doesum, 2015). In dit onderzoek blijken perspectief nemen en empathische bezorgdheid dan ook geen relatie te hebben met social mindful gedrag. Mogelijk zorgt social unmindful gedrag voor het voelen van hogere sociale status dan anderen. Het hebben van een hogere status zorgt ervoor dat je minder coöpereert en je minder prosociaal gedraagt (Bosco & Marcheselli, 2006).

Tegen de verwachting in zorgt social unmindfulness voor verhoogde coöperatie van degene die nadeel heeft van dit social unmindful gedrag bij een daadwerkelijke interactie. Social unmindful gedrag zou

(31)

autonomie moeten doen verminderen. Verminderde autonomie zou vervolgens tot verminderde coöperatie leiden (Gagné, 2003). In dit onderzoek blijkt dat social unmindful gedrag voor verminderde autonomie zorgt, maar dat verminderde autonomie niet tot verminderde coöperatie leidt. Het blijkt zelfs dat social unmindful gedrag soms leidt tot meer coöperatie van de ontvanger van dat gedrag dan van social mindful gedrag. Mogelijk ontstaat dit effect door een scheve verdeling van de deelnemers. De constructen sociale waardeoriëntatie, integriteit en perspectief nemen hebben een relatie met social mindfulness (Van Doesum et al., 2013) en een invloed op coöperatie (Balliet et al., 2009; Hilbig & Zettler, 2009; Goldstein et al., 2014). Met een controle op deze constructen is er géén verband meer van social unmindful gedrag op coöperatie door de ontvanger van social unmindful gedrag. Zodoende is het mogelijk dat de deelnemers niet evenredig verdeeld zijn en dat er veel prosociale, integere en perspectief nemende deelnemers in de social unmindful conditie zitten. Een tweede verklaring dat social

unmindfulness voor meer coöperatie zorgt dan social mindfulness, zou status verschillen kunnen zijn. Door je social unmindful te gedragen beperk je de tweede persoon en zou je daardoor een hogere status verwerven. Mensen met een lagere sociale status willen vervolgens meer coöpereren met een iemand met een hogere sociale status (Levy, Kaplan, & Patrick, 2004). Een derde verklaring voor het gevonden effect is verwantschap. De ontvangers van social unmindful gedrag zouden zich hetzelfde willen gedragen als degene die zich social unmindful gedraagt. Het willen maken van dezelfde keuze zou zorgen voor verwantschap. Deze verwantschap zorgt vervolgens weer voor meer coöperatie (Korchmaros & Kenny, 2001; Levine, Posser, Evans & Reicher, 2005). Zo blijken de ontvangers van social unmindful gedrag niet meer te coöpereren dan de ontvangers van social mindful gedrag die hetzelfde gedrag willen vertonen als degene die zich social mindful gedraagt. Daarnaast coöpereren ontvangers van social mindful gedrag meer met de degene die zich social mindful gedraagt als ze hetzelfde gedrag willen vertonen als degene die zich social mindful gedraagt dan als ze ander gedrag willen vertonen1.

Ontvangers van social mindful gedrag zijn met een daadwerkelijke interactie wél prosocialer richting derden dan ontvangers van social unmindful gedrag. Hierbij lijkt coöperatie niet gewoon door gegeven te worden. Immers, ontvangers van social mindful gedrag coöpereren minder met de ander dan

31

Noot. 1 Er is in de interactieconditie gekeken naar de keuze tussen de memoblokjes van de tweede kiezer in de interactieconditie en

of deze keuze dezelfde was als de eerste kiezer. Uit een t-toets (N = 28) bleek dat de deelnemers die een blokje met dezelfde kleur kozen (M = 13.60, SD = 2.13) niet significant verschillen met de deelnemers die een social unmindful keuze ontvingen (M = 14.54, SD = 1.13), t(21.83) = 1.48, p = .15. Uit een t-toets (N = 40) bleek dat de deelnemers die een blokje met dezelfde kleur kozen (M = 13.60, SD = 2.13) marginaal significant meer fiches deelden dan de deelnemers die een blokje met een andere kleur kozen (M = 11.20, SD = 5.77), t(33.20) = 1.88, p = .07, r = .31.

(32)

de ontvangers van social unmindful gedrag. Zodoende is het aannemelijk dat andere constructen ten grondslag liggen aan het effect van social mindfulness. Autonomie lijkt dat niet te zijn aangezien verminderde autonomie niet leidt tot verminderde coöperatie. Het is mogelijk dat mensen geen causaal verband zien tussen social unmindful gedrag en verminderde autonomie. Een andere verklaring is dat ze het als tweede kiezen verbinden aan verminderde autonomie, maar niet het social unmindful gedrag van hun interactiepartner. Hieruit volgt dat ze hun verminderde autonomie toewijzen aan de proefleider in plaats van aan de eerste kiezer. Aangezien de proefleider hen aanwijst als tweede kiezer, zou dit dan ook kunnen verklaren waarom ze hem minder helpen met het invullen van de vragenlijst.

Het is óók mogelijk dat social unmindfulness wél coöperatie en prosociaal gedrag van de ontvanger van social unmindful gedrag verlaagt, maar dat verwantschap of sociale status dit effect bij interpersoonlijke coöperatie compenseert. Dit zou verklaren waarom er een onverwacht effect gevonden is bij interpersoonlijke coöperatie, maar wel het verwachte effect gevonden is bij prosociaal gedrag richting derden.

Tot slot is er geen relatie gevonden tussen social mindful gedrag en de constructen empathische bezorgdheid, perspectief nemen, sociale waardeoriëntatie, integriteit en verdraagzaamheid. In dit onderzoek is er dus geen bevestiging van de gevonden resultaten van eerder onderzoek naar social mindfulness (Van Doesum et al., 2013). Het lijkt er dus dat er onbewust gekozen is, wat kan verklaren dat deze relaties niet gevonden zijn.

4.1 Beperkingen en aanbevelingen.

Social mindfulness zou op een relatief goedkope wijze andermans coöperatie kunnen beïnvloeden (Van Lange & Van Doesum, 2015). Dit is het eerste onderzoek naar het effect van social mindfulness op coöperatie. Dit onderzoek richtte zich zowel op degene die zich social mindful gedraagt als de ontvanger van dit gedrag. Hierdoor maakten de deelnemers in de computerconditie eerst zelf hun keuze en

vervolgens zagen ze wat de keuze van de ander is. Waarschijnlijk zal de manipulatie van het ontvangen van social mindful gedrag sterker zijn als de deelnemers een keuze maken nadat de ander een keuze maakte. Het is aannemelijk dat de deelnemer hierdoor duidelijker het effect van de beslissing van de ander ervaart.

(33)

In dit onderzoek is gekozen om de deelnemer als eerste kiezer wel mee te nemen. Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op coöperatie door de ontvanger van social mindful gedrag. In dat vervolgonderzoek zou bij een virtuele interactie de deelnemer het beste kunnen kiezen ná de gemanipuleerde keuze.

Daarnaast lijkt het er niet op dat de deelnemers zich bewust social mindful of social unmindful gedroegen. De onderliggende constructen van social mindfulness, de wil en vaardigheid om je social mindful te gedragen, hebben een overeenkomst met empathische bezorgdheid en perspectief nemen (Van Doesum et al., 2013). De constructen empathische bezorgdheid en perspectief nemen hebben in dit onderzoek alleen geen relatie met social mindful gedrag. Zodoende lijkt het erop dat mensen het niet door hebben dat ze zich social mindful of social unmindful gedragen. Toekomstig onderzoek kan hier meer nadruk op leggen. Mogelijk heeft bewust social mindful of social unmindful gedrag wél een effect heeft op perspectief nemen en empathische bezorgdheid.

Bovendien is het de vraag in hoeverre mensen in het dagelijks leven zich bewust social mindful of social unmindful gedragen. Veldonderzoek zou kunnen onderzoeken in welke mate mensen in het gewone leven zich bewust social mindful of social unmindful gedragen en in welke mate ze last hebben van dergelijk gedrag. Hierdoor krijgt men een verbeterd inzicht in welke mate social mindfulness al voorkomt in het dagelijks leven of dat het iets is wat iemand zich moet aanleren.

Het is ook mogelijk dat andere factoren, zoals verwantschap (Levine et al., 2005) en sociale status (Levy et al., 2001), de resultaten beïnvloeden. Toekomstig onderzoek zou zich hierop kunnen richten. Om verwantschap tegen te gaan en alleen naar social mindfulness te kijken, kan degene die zich social mindful gedraagt aangeven dat hij of zij de ene kleur prefereert, maar om sociaal te zijn toch de andere kiest. Daarnaast kan een toekomstig onderzoek met een controle variabele waargenomen verwantschap en sociale status meten.

In dit onderzoek is autonomie alleen gemeten in de computerconditie. In de computerconditie bleek geen significant effect te zijn van social mindful gedrag op coöperatie door de ontvanger van de keuze. Mogelijk is dit de reden dat er ook geen mediërend effect van autonomie is gemeten. In de interactieconditie bleek wel een effect van social mindful gedrag op coöperatie door de ontvanger van de keuze. Daar is de autonomie niet gemeten, maar mogelijk blijkt hier wel een mediërend effect van

(34)

autonomie op het effect tussen social mindful gedrag op coöperatie door ontvanger van dit gedrag. Voor toekomstig onderzoek naar social mindfulness is het daarom verstandig om autonomie wel te

onderzoeken, bijvoorbeeld met een vragenlijst zoals in dit onderzoek. Social mindful gedrag beïnvloedt namelijk wel in welke mate de ontvanger van social mindful gedrag autonomie ervaart.

Verder was er bij het meten van prosociaal gedrag richting derden mogelijk sprake van experimenter bias, waarbij de proefleider subtiel of onbewust zijn of haar verwachtingen overbrengt op de deelnemers (Rosenthal, 1963). In dit onderzoek was de proefleider op de hoogte van de verwachtingen. Bij het vragen aan de deelnemers of ze een vragenlijst wilden invullen gebruikte de proefleider steeds dezelfde

bewoordingen. Hierdoor is experimenter bias waarschijnlijk minimaal of zelfs afwezig. Dit is alleen niet met zekerheid vast te stellen. Het zou bij toekomstig onderzoek goed zijn als de proefleider niet weet wat de verwachtingen van het onderzoek zijn of niet weet in welke conditie de deelnemers zitten. Helaas is dit laatste bij de interactieconditie vrijwel onmogelijk. Om dit effect tegen te gaan zal dan een andere operationalisatie nodig zijn, bijvoorbeeld met donaties. Dan zou er een collectebus bij de uitgang kunnen staan waarin de deelnemers geld kunnen doneren voor een goed doel. Hierdoor is de vraag voor

prosociaal gedrag richting derden in alle condities exact hetzelfde.

Vervolg op dit onderzoek zal zich met name moeten richten op de mate waarin bewust social mindful of social unmindful gedrag een effect heeft op coöperatie, zowel door degene die zich social mindful of social unmindful gedraagt als door de ontvanger van dit gedrag. Daarnaast kan in kaart worden gebracht in welke mate mensen zich al bewust social mindful of social unmindful gedragen in het dagelijks leven. Tot slot wordt aanbevolen om andere constructen zoals verwantschap en sociale status mee te nemen in vervolgonderzoeken.

4.2 Implicaties en conclusies.

Dit is het eerste onderzoek naar het effect van social mindfulness op coöperatie. Social mindfulness is goedkoop en makkelijk en elke positief effect van social mindfulness op een ander is daardoor waardevol. Dit onderzoek zorgt voor enkele bevestigende en verrassende bevindingen. Als eerste blijkt dat met name social unmindful gedrag invloed heeft op coöperatie en niet social mindful

(35)

gedrag. Ten tweede blijkt dat social unmindful gedrag een relatie heeft met coöperatie en prosociaal gedrag, maar dat dit niet hoeft te komen door de verwachte onderliggende constructen sociale waardeoriëntatie, integriteit, verdraagzaamheid. Mensen lijken zich ook niet bewust social mindful of social unmindful te gedragen. Empathische bezorgdheid en perspectief nemen, waarmee de onderliggende constructen van social mindfulness een verband mee heeft, hebben namelijk geen verband met social mindful kiezen. Er zijn bovendien tegenstrijdigheden gevonden bij de ontvanger van social mindful gedrag. Hierdoor is het aannemelijk dat bij het ontvangen van social mindful gedrag andere constructen een rol spelen. Toekomstig onderzoek moet nagaan of deze constructen, zoals verwantschap en sociale status, er ook daadwerkelijk zijn bij social mindful gedrag. Zo kan er nagegaan worden of social mindfulness alsnog een positief effect heeft op de coöperatie door de ontvanger van social mindful gedrag.

Vooralsnog lijkt het erop dat als jij je social unmindful gedraagt dat je minder snel geneigd bent om te coöpereren en je prosociaal te gedragen dan als jij je social mindful gedraagt. Daarentegen zorgt dit er niet voor dat degene die nadeel heeft van jouw social unmindful gedrag minder coöpereert. Het lijkt erop dat dit zelfs zorgt dat diegene juist meer coöpereert. Dit onderzoek geeft dus aan dat juist voor jezelf kiezen de goedkope en makkelijke methode is om andermans coöperatie te beïnvloeden. Mogelijk zijn constructen zoals sociale status en verwantschap sterker dan social mindfulness.

Voorlopig heb jij nog wel pech: je vriend kan het beste de biefstuk bestellen om voor de grootste kans te zorgen dat jij meehelpt met verhuizen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

X Jeugdauteur Sylvia Vanden Heede schrijft vooral boeken voor beginnende lezers..

ÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊIf we want to answer the question of what the ÒsocialÓ in todayÕs Òsocial mediaÓ really means, a starting point could be the notion of the disappearance of the

A positive effect is found of constitutional commitment to social security on total social expenditure and on all four categories of social security spending: old age and

Toda persona tiene derecho a expresar libremente sus pensamientos, sus ideas u opiniones de viva voz, por escrito o mediante cualquier otra forma de expresión, y de hacer

However, we propose that social creativity can play three different roles in the dynamic relation between so- cial identity management strategies and sociostructural variables: (a)

Moreover, the study showed that altruism is positively related to the total revenue in a country created in social entrepreneurship and is positively related to the the

Indien na het overlijden van de rechthebbende het schríftelijk verzoek tot overschrijving van het college niet wordt gedaan binnen de termijn genoemd in het tweede lid, is het college

This study looked at the effect of different SNSs (Facebook, LinkedIn and Twitter) and different SNS-connections as sources (19 different role relationships, examples of