• No results found

Social mindfulness zou op een relatief goedkope wijze andermans coöperatie kunnen beïnvloeden (Van Lange & Van Doesum, 2015). Dit is het eerste onderzoek naar het effect van social mindfulness op coöperatie. Dit onderzoek richtte zich zowel op degene die zich social mindful gedraagt als de ontvanger van dit gedrag. Hierdoor maakten de deelnemers in de computerconditie eerst zelf hun keuze en

vervolgens zagen ze wat de keuze van de ander is. Waarschijnlijk zal de manipulatie van het ontvangen van social mindful gedrag sterker zijn als de deelnemers een keuze maken nadat de ander een keuze maakte. Het is aannemelijk dat de deelnemer hierdoor duidelijker het effect van de beslissing van de ander ervaart.

In dit onderzoek is gekozen om de deelnemer als eerste kiezer wel mee te nemen. Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op coöperatie door de ontvanger van social mindful gedrag. In dat vervolgonderzoek zou bij een virtuele interactie de deelnemer het beste kunnen kiezen ná de gemanipuleerde keuze.

Daarnaast lijkt het er niet op dat de deelnemers zich bewust social mindful of social unmindful gedroegen. De onderliggende constructen van social mindfulness, de wil en vaardigheid om je social mindful te gedragen, hebben een overeenkomst met empathische bezorgdheid en perspectief nemen (Van Doesum et al., 2013). De constructen empathische bezorgdheid en perspectief nemen hebben in dit onderzoek alleen geen relatie met social mindful gedrag. Zodoende lijkt het erop dat mensen het niet door hebben dat ze zich social mindful of social unmindful gedragen. Toekomstig onderzoek kan hier meer nadruk op leggen. Mogelijk heeft bewust social mindful of social unmindful gedrag wél een effect heeft op perspectief nemen en empathische bezorgdheid.

Bovendien is het de vraag in hoeverre mensen in het dagelijks leven zich bewust social mindful of social unmindful gedragen. Veldonderzoek zou kunnen onderzoeken in welke mate mensen in het gewone leven zich bewust social mindful of social unmindful gedragen en in welke mate ze last hebben van dergelijk gedrag. Hierdoor krijgt men een verbeterd inzicht in welke mate social mindfulness al voorkomt in het dagelijks leven of dat het iets is wat iemand zich moet aanleren.

Het is ook mogelijk dat andere factoren, zoals verwantschap (Levine et al., 2005) en sociale status (Levy et al., 2001), de resultaten beïnvloeden. Toekomstig onderzoek zou zich hierop kunnen richten. Om verwantschap tegen te gaan en alleen naar social mindfulness te kijken, kan degene die zich social mindful gedraagt aangeven dat hij of zij de ene kleur prefereert, maar om sociaal te zijn toch de andere kiest. Daarnaast kan een toekomstig onderzoek met een controle variabele waargenomen verwantschap en sociale status meten.

In dit onderzoek is autonomie alleen gemeten in de computerconditie. In de computerconditie bleek geen significant effect te zijn van social mindful gedrag op coöperatie door de ontvanger van de keuze. Mogelijk is dit de reden dat er ook geen mediërend effect van autonomie is gemeten. In de interactieconditie bleek wel een effect van social mindful gedrag op coöperatie door de ontvanger van de keuze. Daar is de autonomie niet gemeten, maar mogelijk blijkt hier wel een mediërend effect van

autonomie op het effect tussen social mindful gedrag op coöperatie door ontvanger van dit gedrag. Voor toekomstig onderzoek naar social mindfulness is het daarom verstandig om autonomie wel te

onderzoeken, bijvoorbeeld met een vragenlijst zoals in dit onderzoek. Social mindful gedrag beïnvloedt namelijk wel in welke mate de ontvanger van social mindful gedrag autonomie ervaart.

Verder was er bij het meten van prosociaal gedrag richting derden mogelijk sprake van experimenter bias, waarbij de proefleider subtiel of onbewust zijn of haar verwachtingen overbrengt op de deelnemers (Rosenthal, 1963). In dit onderzoek was de proefleider op de hoogte van de verwachtingen. Bij het vragen aan de deelnemers of ze een vragenlijst wilden invullen gebruikte de proefleider steeds dezelfde

bewoordingen. Hierdoor is experimenter bias waarschijnlijk minimaal of zelfs afwezig. Dit is alleen niet met zekerheid vast te stellen. Het zou bij toekomstig onderzoek goed zijn als de proefleider niet weet wat de verwachtingen van het onderzoek zijn of niet weet in welke conditie de deelnemers zitten. Helaas is dit laatste bij de interactieconditie vrijwel onmogelijk. Om dit effect tegen te gaan zal dan een andere operationalisatie nodig zijn, bijvoorbeeld met donaties. Dan zou er een collectebus bij de uitgang kunnen staan waarin de deelnemers geld kunnen doneren voor een goed doel. Hierdoor is de vraag voor

prosociaal gedrag richting derden in alle condities exact hetzelfde.

Vervolg op dit onderzoek zal zich met name moeten richten op de mate waarin bewust social mindful of social unmindful gedrag een effect heeft op coöperatie, zowel door degene die zich social mindful of social unmindful gedraagt als door de ontvanger van dit gedrag. Daarnaast kan in kaart worden gebracht in welke mate mensen zich al bewust social mindful of social unmindful gedragen in het dagelijks leven. Tot slot wordt aanbevolen om andere constructen zoals verwantschap en sociale status mee te nemen in vervolgonderzoeken.