• No results found

Een belegerde vesting in hetstadsmuseum. Een casusonderzoek naar de toepassing van sense of place en de geleefde ruimte voorhistorische empathie in museumeducatie van stadsmusea

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een belegerde vesting in hetstadsmuseum. Een casusonderzoek naar de toepassing van sense of place en de geleefde ruimte voorhistorische empathie in museumeducatie van stadsmusea"

Copied!
166
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

[

Een belegerde vesting in het

stadsmuseum

]

Een casusonderzoek naar de toepassing van sense of place en de geleefde ruimte voor

historische empathie in museumeducatie van stadsmusea

A.W. Honkoop Universiteit van Amsterdam

Studentnummer: 12260827 Eerste begeleider: Carla van Boxtel Masterscriptie Geschiedenis Educatie en communicatie Tweede begeleider: Paul Knevel 3 augustus 2020

(2)

2

Een belegerde vesting in het stadsmuseum

Een casusonderzoek naar de toepassing van sense of place en de geleefde ruimte voor

historische empathie in museumeducatie van stadsmusea

A.W. Honkoop Studentnummer: 12260827 MA Geschiedenis Educatie en communicatie Universiteit van Amsterdam Eerste begeleider: Carla van Boxtel

Tweede begeleider: Paul Knevel Aantal woorden: 23.407 3 augustus 2020 Tot stand gekomen in samenwerking met het Nederlands Vestingmuseum Naarden

(3)

3

Abstract - A besieged Fortress in a City Museum

Small city museums in the Netherlands often struggle to use their urban history in a relevant way for students without focusing too much on the national history, or losing sight of the curriculum. This thesis centers around two conceptual terms that are frequently used by urban historians: sense of place and lived spaces. The study is an initial attempt to investigate the application and use of the two concepts in museum education of city museums. The aim of this thesis was to analyze if city museums could use their local urban history for better if they examined their urban history through the above named concepts and applied this to tasks that encourage students to empathize with history.

Through a case study at the Nederlands Vestingmuseum Naarden this thesis examined whether the use of local history of a siege in 1813-1814 could arise historical empathy for children aged 10-18 through sense of place and lived space. The aim was to give the students insights in positionality (standplaatsgebondenheid) and in how people lived during the siege and the Napoleonic era. The first part of the thesis focused on a historic study of the sense of place and lived space during the siege by analyzing literature and primary sources. This research made clear that different groups in and around the fortress Naarden struggled with space during the siege. A second part of the study was an examination of the different possibilities that city museums have to let students empathize with history. This was researched by visiting, interviewing and analyzing the education programs of four Dutch city museums.

The historical information and museum insights formed the basis of an education program with empathy tasks for different people that lived during the siege. The program was tested through two rounds of feedback of a diverse expert panel. Both rounds of expert

feedback, as well as a student test, showed two things. Firstly, the spatial information about the siege helped students to engage in the history of the Napoleonic era, and secondly, they

understood the different feelings of different people to a certain level. Although there are various difficulties to overcome, sense of place and lived space give new opportunities to city museums to engage students in the urban and national history in a relevant way. Aside from that, this thesis is a strong recommendation for urban historians, museums and educators to work together more often. Urban history research is not only relevant to scientists, but provides rich resources for both museums and educators. Museums and educators, on their part, can make more thorough use of existing urban history resources.

(4)

4

Inhoud

Abstract - A besieged Fortress in a City Museum ... 3

Inleiding ... 6

1 Theoretisch kader ... 12

2 Blikken op een belegerde vesting ... 18

2.1 Een beleg in de tijd van Napoleon ... 19

2.1.1 Een onrustige tijd ... 19

2.1.2 De belegering ... 20

2.2 De vesting in vredestijd ... 22

2.2.1 Binnen de vesting ... 23

2.2.2 Buiten de vesting ... 25

2.3 De vesting in belegerde staat ... 25

2.3.1 Binnen de vesting ... 26

2.3.2 Buiten de vesting ... 34

2.4 Deelconclusie ... 39

3 Museumeducatie in een stadsmuseum ... 42

3.1 Sense of place en production of space ... 44

3.1.1 Het gebruik in tentoonstellingen ... 44

3.1.2 Museumeducatie en beperkingen ... 44

3.1.3 Educatieve voorbeelden ... 45

3.2 Historische empathie ... 47

3.2.1 Museaal onderzoek ... 47

3.2.2 Voorbeelden van de vier stadsmusea ... 48

3.3 Deelconclusie ... 50

4 Het ontwerp... 51

4.1 Het vraagstuk ... 51

4.2 Theoretische en empirische verkenning ... 52

4.2.1 Drie centrale concepten ... 52

4.2.2 Leerstofanalyse ... 52 4.2.3 Beginsituatie ... 54 4.3 Oplossingen ... 55 4.4 Ontwerphypothese en Ontwerpregels ... 58 4.5 Valideringsonderzoek. ... 62 4.5.1 Opzet valideringsonderzoek ... 62

(5)

5

4.5.2 Resultaten eerste validering ... 62

4.5.3 Prototype ... 63

4.6 Resultaten tweede validering ... 68

4.6.1 Expertpanel ... 68

4.6.2 Leerlingen ... 69

4.7 Deelconclusie ... 72

5 Conclusie ... 75

5.1 Discussie en verder onderzoek ... 76

5.2 Aanbevelingen ... 78

(6)

6

Inleiding

De interesse in musea neemt toe. Tenminste, dat is wat het totale bezoekersaantal van musea de laatste jaren laat zien. In werkelijkheid groeien alleen de grote randstedelijke musea, terwijl kleine historische musea zich maar met moeite kunnen financieren.1 Het Nederlands

Vestingmuseum Naarden is hiervan een voorbeeld. Het museumbezoek van dit kleine stadsmuseum daalde in het jaar 2018 met 6,8% naar 20.524 bezoekers, terwijl de locatie- en personeelskosten jaarlijks stijgen.2 Het Vestingsmuseum representeert hiermee een groep van stadsmusea, die allemaal gedwongen naar hun relevantie en bestaansrecht zoeken.3 Wat is de waarde van deze musea voor de stad en wat dragen ze bij voor hun bezoekers?

De educatieve component is mede door deze zoektocht naar relevantie de laatste

decennia steeds belangrijker geworden voor stadsmusea. Het aantal schoolbezoeken aan musea steeg namelijk sinds 2013 jaarlijks met 6,8% en stadsmusea anticiperen hierop door

educatieprogramma’s te ontwikkelen.4 Sommige stadsmusea richten zich op een specifieke episode in de lokale geschiedenis, waarbij ze leerlingen vooral willen interesseren voor de lokale geschiedenis en musea.5 Daarnaast sluiten stadsmusea steeds vaker aan bij het

schoolcurriculum door kenmerkende aspecten of canonvensters in hun educatieprogramma te behandelen.6 Hierdoor wordt het museumbezoek voor scholen aantrekkelijker, omdat ze na hun bezoek leerdoelen kunnen afstrepen. Een risico hierbij is echter dat het museum teveel focust op een nationaal verhaal en de unieke loop van de stadsgeschiedenis en de historische

vaardigheden die hiermee kunnen worden aangeleerd, kunnen uit het oog worden verloren. Het is dus een uitdaging voor stadsmusea om met hun educatiemateriaal de stadsgeschiedenis op relevante wijze vorm te geven met verbindingen naar het curriculum.7

Vakdidactici hebben meermaals betoogd dat lokale geschiedenis waardevol is voor geschiedenisonderwijs. Zo benadrukt geschieddidactisch onderzoeker Carla van Boxtel dat lokale geschiedenis ingezet kan worden als ‘aansprekend voorbeeld’ en als middel om ‘abstracte

Annotatie voorblad:

Rijksmuseum, Amsterdam, inventarisnummer SK-A-1098, P.G. van Os, ‘Het doorijzen van de Karnemelksloot bij Naarden, januari 1814’, Schilderij, 1814. http://hdl.handle.net/10934/RM0001.COLLECT.7150 (22 juli 2020);

1 Boekmanstichting, ‘Aantal bezoeken musea’, website Boekmanstichting.

https://www.boekman.nl/cultuurindex/participatie/bezoek/aantal-bezoeken-musea/ (4 februari 2019).

2 Stichting Het Nederlands Vestingmuseum, Jaarverslag 2018 (Naarden 2019) 12;

Museumvereniging, ‘Museumkaart’, website Museumvereniging. https://www.museumvereniging.nl/museumkaart

(4 februari 2019).

3 K. van Noppen (red.), Museumcijfers 2017 (Amsterdam 2017). 4 Museumvereniging, Museumcijfers 2018 (Amsterdam 2019) 22-23.

5 Gebaseerd op interviews met A. van Hout, (10 april 2020) M. Luisman,(21 april 2020) en O. Hefting (6 mei 2020) Zie

bijlage: 2.1, 2.2 en 2.3, bladzijde 92-108.

6 ‘Canonmusea’, website Canon van Nederland. https://www.canonvannederland.nl/canonmusea (16 januari 2020). 7 Interview M. Luisman, Zie bijlage 2.2, bladzijde 100-106.

(7)

7

historische processen’ te begrijpen en ook docenten erkennen deze toepassingen.8 Buiten de vakdidactiek, bijvoorbeeld door socioloog Charles Tilly, wordt de stad gezien als venster op grotere historische processen.9 Naast concretisering kan lokale geschiedenis ook inleving creëren bij een curriculair thema. Vooral in een museum kan de lokale geschiedenis dichtbij komen door verhalen en tastbare objecten.10 Inleving, ook historische empathie genoemd, is volgens vakdidactica Tessa de Leur een belangrijke vaardigheid om goed historisch te kunnen redeneren. Doordat leerlingen over de context van een tijd leren en beredeneren wat mensen dachten en deden, kunnen ze zich het verleden voorstellen om vervolgens het verleden te kunnen beoordelen.11

Stadsgeschiedenis zou dus in stadsmusea waardevolle leeropbrengsten kunnen opleveren, maar deze inzichten worden weinig toegepast. Dit kan wijzen op een gebrek aan vakdidactische expertise. Daarnaast zijn veel stadsmusea op een ouderwetse manier ingericht. Het verhaal van de stad wordt niet op een levendige manier verhaald, maar wordt verteld via een simpele chronologische ontwikkeling waarin gebeurtenissen worden opgesomd, in

overeenstemming met de belangrijke jaartallen die in het nationale curriculum worden geleerd. Met uitzondering van enkele belangrijke figuren, komen er weinig historische personen naar voren in het museumverhaal. Dit komt volgens Carson omdat veel stadsmusea nog in de positivistische stadsgeschiedenis van tot de jaren zestig zijn blijven hangen en nieuwe stadshistorische inzichten niet hebben verwerkt.12 Hoewel verschillende stadsmusea sinds Carsons visie in 1992 al zijn veranderd en buiten hun muren proberen te treden, zijn er nog altijd kleine stadsmusea die hun geschiedenis lineair presenteren.13 Het is waardevol om met het oog op deze beperkingen, die door financiële beperkingen in stand worden gehouden, te

analyseren welke educatieve mogelijkheden stadsmusea toch hebben om inleving door stadsgeschiedenis te creëren. Stadshistorische inzichten kunnen hierbij helpen.

De stadshistorische discipline ziet de stad niet als een decor van gebeurtenissen, maar kijkt sinds de jaren zeventig steeds meer naar de stedelijke ruimte als geconstrueerde en beleefde omgeving. Hiervoor worden de multidisciplinaire concepten sense of place en

8 C. van Boxtel, Geschiedenis, erfgoed en didactiek (Amsterdam 2009) Rede aanvaarding hoogleraar Historische cultuur

en educatie Erasmus Universiteit Rotterdam, 13 en 14;

F. Haanstra en W. Oud, Cultureel erfgoed in het onderwijs. Een onderzoek naar wensen en meningen van

onderwijsgevenden en onderwijsbegeleiders (Amsterdam 2000) 22.

9 C. Tilly, ‘What is Good Urban History?’, Journal of Urban History 22.6 (1996) 702-719;

S. Ewen, What is Urban History (Cambridge 2016) 7-9.

10 M. Schep, Guidance for Guiding. Professionalization of Guides in Museums of Art and History (Amsterdam 2019) 39 en

160.

11 T. de Leur, C. van Boxtel & A. Wilschut, 'Just Imagine...': students' perspectives on empathy tasks in secondary

history education’, International journal of historical learning, teaching and research 13.1 (2015) 69-84, aldaar 70; Van Boxtel, Geschiedenis, erfgoed en didactiek, 5 en 14.

12 C. Carson, ‘City Museums as Historians’, Journal of Urban History 18.2 (1992) 183-191, aldaar 187-188. 13E. Taverne, P. Knevel en S. Dembski, ‘Musea buiten de muren. Interview met Paul Spies, directeur Amsterdam

Museum, en Paul van de Laar, directeur collecties en wetenschappelijk onderzoek Museum Rotterdam ‘,

(8)

8

production of space gebruikt. Sense of place omschrijft volgens geograaf Shamai of en in welke mate mensen zich gehecht voelen aan een plaats.14 Het Amsterdam Museum gebruikt dit concept

al op een sociologische wijze door tentoonstellingen te ontwikkelen waarin de hedendaagse multiculturele bevolking van Amsterdam kan laten weten hoe zij zich verbonden voelen met Amsterdam. Zo kan een diverse bevolking zich identificeren met Amsterdam en de

stadsgeschiedenis.15 De historische variant van het concept sense of place onderzoekt hoe mensen zich in het verleden aan een plek hechtten. Dit zouden stadsmusea goed kunnen toepassen door te presenteren hoe mensen zich in een bepaalde periode aan de desbetreffende stad verbonden voelden. Hierbij kan aan leerlingen worden gevraagd of zij zich in deze

verbinding herkennen en wat verschillen of overeenkomsten in de ruimtebeleving zijn. Deze aanpak kan leerlingen helpen zich meer te verplaatsen in de stadsbewoners in het verleden.

Daarnaast is het concept production of space relevant. Henri Lefebvre maakte met dit concept duidelijk dat ruimte niet objectief is, maar gepland en geconstrueerd.16 Ruimte wordt van hogerhand gepland, maar bewoners gaan hier op hun eigen manier mee om en beleven hun omgeving verschillend. Dit noemt Lefebvre de geleefde ruimte. Deze geleefde ruimte kan in stadshistorische bronnen worden geanalyseerd en kan duidelijk maken hoe mensen in het verleden de ruimte beleefden en zich eigen maakten. Leerlingen kunnen zich met deze informatie een beter beeld vormen van hoe het stadsleven was.

De twee concepten kunnen dus stadsgeschiedenis verlevendigen en mogelijk inleving oproepen. Het huidige onderzoek verkent daarom de waarde van de geleefde ruimte en sense of place voor educatieprogramma’s in stadsmusea aan de hand van een casus bij het Nederlands Vestingmuseum Naarden. Het Vestingmuseum was op zoek naar een educatieprogramma bij het canonvenster Napoleon. Daarom wordt in opdracht van het museum een educatieprogramma ontwikkeld op basis van de twee centrale concepten. In dit casusonderzoek wordt de belegering van Naarden aan het einde van de Napoleontische tijd (1813-1814) als basis genomen voor het conceptueel onderzoek en het educatieprogramma. De onderzoeksvraag luidt als volgt: ‘Kunnen leerlingen (10-18) zich in een educatieprogramma (in het Nederlands Vestingmuseum Naarden) gebaseerd op de concepten production of space en sense of place, inleven in het beleg van

Naarden (1813-1814) en de Napoleontische tijd?’17 Wanneer deze vraag positief kan worden

14 S. Shamai, ‘Sense of Place: an Empirical Measurement’, Geoforum 22.3 (1991) 347-358;

A. A. Johnson, A History of Fort Meigs: The Fort‘s Reconstruction as Reflection of Sense of Place to Northwest Ohio (Toledo 2011, Masterscriptie) 10.

15 Taverne, e.a., ‘Musea buiten de muren’, 203;

Amsterdam Museum, ‘Open Call - Refresh Amsterdam: ‘Sense of Place’, Applications open until March 13, 2020’, website Amsterdam Museum. https://www.amsterdammuseum.nl/en/exhibitions/open-call-refresh-amsterdam-%E2%80%98sense-place%E2%80%99 (9 april 2020).

16 H. Lefebvre, The Production of Space (Cambridge 1991) vertaald door Donald Nicholson-Smith, 26-30.

17 In overeenstemming met het Vestingsmuseum is gekozen voor de leeftijdscategorie 10 tot 18 jaar, verdeeld over

twee programma’s: een onderbouwvariant voor groep zeven tot en met de tweede klas en een bovenbouwvariant voor vijftien tot achttienjarigen.

(9)

9

beantwoord na dit onderzoek, kan dit stadsmusea handvatten leveren over hoe ze stadsgeschiedenis in kunnen zetten om historische empathie bij leerlingen te stimuleren.

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zijn verschillende deelonderzoeken nodig. Na een verkenning van de kernconcepten in het theoretisch kader, volgt allereerst een

stadshistorisch onderzoek naar de omgang met de stedelijke ruimte in en rondom de vesting Naarden tijdens het beleg (1813-1814). Het beleg biedt een interessante lokale ingang om het einde van de Napoleontische tijd in Nederland te illustreren voor leerlingen. Verschillende dagboekfragmenten en schaderekeningen van het beleg nodigen ook uit tot het analyseren van sense of place en de geleefde ruimte tijdens het beleg. In de primaire bronnen komt naar voren hoe verschillende groepen die bij het beleg waren betrokken (Napoleontische militairen, vestingbewoners, Nederlands militairen en dorpelingen), de ruimte gebruikten, beleefden, en manipuleerden tijdens het beleg. De methode is geïnspireerd door een onderzoek van historica Catherine Clarke naar getuigenbeschrijvingen over de martelaar William Cragh.18 Zij merkte op dat mensen onbewust, door ruimtelijke elementen te noemen, hun ruimtelijke beleving

beschrijven. Op deze wijze kan ook het Naardense beleg worden geanalyseerd en dit kan nieuwe stadshistorische inzichten en bronnenmateriaal voor het educatieprogramma opleveren.

De volgende deelstudie bestudeert aan de hand van vier Nederlandse stadsmusea welke unieke mogelijkheden en beperkingen stadsmusea hebben om stadshistorische concepten en inleving in educatieprogramma’s te verwerken. Voor een analyse van vier stadsmusea, twee grote en twee kleine, is gekozen omdat er geen vakdidactische literatuur bestaat over educatie in Nederlandse stadsmusea. Allereerst is er de keuze gemaakt voor twee grote toonaangevende stadsmusea, het Rotterdam Museum en Amsterdam Museum, omdat deze voorlopen op

stadshistorisch gebied. Daarnaast zijn twee kleine stadsmusea gekozen, omdat zij kunnen tonen welke creatieve oplossingen voor inleving en stadshistorische educatie er zijn wanneer een museum, zoals het Vestingmuseum, beperkte middelen heeft. Om deze informatie te verkrijgen zijn medewerkers van Museum Elburg en Museum Coevorden geïnterviewd.19

Als volgende stap in deze studie wordt onderzocht hoe op basis van de eerdere historische en museale deelonderzoeken, een educatieprogramma kan worden gemaakt. Het programma moet rekening houden met de randvoorwaarden van het museum en de

vakdidactische voorwaarden om historische empathie bij leerlingen te stimuleren. Middels een ontwerponderzoek wordt geanalyseerd hoe een stadshistorisch en vakdidactisch verantwoord prototype kan worden ontworpen. Vanwege de overheidsmaatregelen omtrent het coronavirus

18 C. A.M. Clarke, ‘Place, Identity and Performance: Spatial Practices and social proxies in Medieval Swansea’, Journal of

Medieval History 41.3 (2015) 256-272.

19 R. Tisdale, ‘City Museums and Urban Learning’, Journal of Museum Education 38.1 ( 2013) 3-8, aldaar 3;

P. Th, van de Laar, ‘The Contemporary City as Backbone: Museum Rotterdam Meets the Challenge’, Journal of Museum

Education 38.1 (2013) 39–49;

(10)

10

die tijdens het uitvoeren van het onderzoek van kracht waren, was het niet mogelijk om het educatieprogramma in het museum te testen met leerlingen. Daarom is gekozen het prototype te testen via een expertpanel en online leerlingenfeedback. Tijdens de ontwerpfase van het

educatieprogramma wordt het educatieprogramma tweemaal voorgelegd aan experts om hen te laten reflecteren op de ontwerpregels en het educatiemateriaal. Zo wordt het ontwerp verbeterd naar vakdidactische en museale inzichten. Naast een expertpanel geven leerlingen feedback. Het educatieprogramma zal uiteindelijk worden gemaakt voor twee leeftijdsgroepen (10-14 en 15-18), maar omdat het qua tijdsmanagement niet mogelijk is binnen dit onderzoek beide varianten goed te testen, wordt alleen de onderbouwvariant getest. Het educatiemateriaal wordt

voorgelegd aan een 1 mavoklas (12-14 jarige leerlingen) die qua niveau een groot gedeelte van de jongere groep representeert.

Er zijn verschillende redenen te noemen voor het belang van dit onderzoek. Het

onderzoek is allereerst praktisch nodig, omdat het Vestingmuseum zocht naar een programma dat, naast het bestaande educatieprogramma over Napoleon, om minder menskracht en vrijwilligers zou vragen. Ook krijgen leerlingen in het bestaande programma weinig ruimte om zelf te ontdekken, omdat alle onderdelen worden geleid en gestuurd door vrijwilligers. Verder worden ze tijdens de rondleiding geconfronteerd met de ruimtelijke aspecten zoals de

vestingvorm, maar leerlingen vinden het moeilijk zich voor te stellen hoe het was om in de stad te leven. ‘Ik snap het niet’ en ‘moeilijk’ waren veel voorkomende antwoorden. Het huidige onderzoek is dus een relevante aanvulling op het educatieaanbod van het Vestingmuseum, omdat het gaat om een zelfstandig programma dat de ruimte en beleving van het verleden dichterbij brengt.

Daarnaast is het onderzoek stadshistorisch relevant, omdat er nog nooit onderzoek is gedaan naar de production of space en ruimtelijke beleving in Naarden.20 De beleving van vestingsteden is überhaupt niet onderzocht, terwijl die een unieke ruimtelijke ordening kennen die van invloed is op hoe mensen leven. Dit onderzoek vormt voor stadshistorici dus een eerste verkenning naar de ruimtelijke beleving van een belegerde vesting. Daarnaast is het waardevol voor stadshistorici om te analyseren wat hun bijdrage kan zijn voor stadsmusea en educatie. Hoewel vakdidactici lokale stadsgeschiedenis wel gebruiken en onderzoeken, zijn stadshistorici zelden betrokken bij educatie en wordt museumeducatie ook nauwelijks vanuit stadshistorische concepten ingevuld.21 Dit onderzoek analyseert dus ook hoe stadshistorici en educatoren elkaar in het museum kunnen ontmoeten.22

20 C.A. de Bruijn & W. H. Schukking, Naarden 1350-1950, de geschiedenis van een Nederlandse Vesting (Leiden 1950);

F.W. Drijver, Naarden (Amsterdam 1912); A. C.J. de Vrankrijker, De Historie van de vesting Naarden (Haarlem 1978).

21 Van Boxtel, Geschiedenis, erfgoed en didactiek, 5 en 14. 22 Carson, ‘City Museums as Historians’, 187.

(11)

11

Op vakdidactisch gebied is dit onderzoek waardevol, omdat er nog weinig is geschreven over het ontwerpen van inlevingsopdrachten in musea. Historische empathie is vooral als term bediscussieerd, maar er is volgens Tessa de Leur weinig aandacht besteed aan hoe

inlevingsopdrachten kunnen worden ontworpen.23 In museaal onderzoek wordt inleving als mogelijke leeropbrengst opgemerkt door bijvoorbeeld Mark Schep, maar het praktisch ontwerpen van dergelijke opdrachten ontbreekt in die onderzoeken. Dit onderzoek biedt dus een belangrijke verkenning die vakdidactici en museumeducatoren kan helpen om materiaal te ontwerpen dat historische empathie kan ontwikkelen.24

Uiteindelijk is dit onderzoek vooral belangrijk omdat educatieprogramma’s bij kleine stadsmusea vaak zonder historische en didactische onderbouwing worden ontworpen, omdat daar gewoonweg de menskracht en kennis voor ontbreken. Het in dit onderzoek ontworpen format kan een verkenning en advies zijn voor kleine musea om met weinig middelen toch een degelijk educatief en historisch verantwoord educatieprogramma te ontwikkelen. In dit ontwerp wordt rekening gehouden met de mogelijkheden en beperkingen van kleine musea. Zo kan uiteindelijk worden beredeneerd of stadsmusea met hun educatieprogramma’s relevante vaardigheden kunnen ontwikkelen door hun eigen stadsgeschiedenis.

23 De Leur e.a., ‘Just Imagine...,’ 70. 24 Schep, Guidance for Guiding, 39 en 160.

(12)

12

1 Theoretisch kader

‘Het is een plaats van mondiale betekenis, maar ook een waar de sense of place (…) op elke vierkante meter voelbaar is.’1

Op deze manier omschrijven ‘experience experts’ de stad Naarden in het masterplan van het Vestingmuseum. Met sense of place doelen de experts erop dat de historische gebeurtenissen die in de vesting plaatsvonden, als dichtbij voelen. In deze scriptie wordt sense of place met een hele andere betekenis toegepast en het is dus goed om dit diffuse begrip, evenals het andere

kernconcept, de geleefde ruimte, in het theoretisch kader te definiëren.2 Deze concepten vormen de basis voor een nieuwe stadshistorische analyse van het beleg, waarmee daarna een

educatieprogramma wordt ontwikkeld dat hopelijk historische empathie stimuleert. Maar wat houdt dit derde kernconcept van het onderzoek, historische empathie, precies in?

Historische empathie is een vaardigheid die verwant is aan het meer alledaagse woord inleving, dat betekent dat iemand zich verplaatst in iemand anders.3 Hoewel dit suggereert dat historische empathie een eenvoudig concept is, hebben vakdidactici veel over de definitie gediscussieerd.4 Dit theoretisch kader heeft niet als doel deze discussie volledig in kaart te brengen, maar er wordt wel uiteengezet welke definitie in dit onderzoek wordt gehanteerd. Historische empathie zou kunnen worden omschreven als een historisch verantwoorde en genuanceerde manier om je in het verleden in te leven. Historisch houdt in dat leerlingen bij dit concept net als historici door bronnenonderzoek de context van de tijd leren begrijpen en zien hoe mensen dachten in een bepaalde periode. Empathie betekent dat leerlingen normen en waarden uit andere tijden leren kennen en hierdoor de keuzes van mensen begrijpen.5 Over dit aspect is veel gediscussieerd.

Cunningham beschrijft dat critici in de jaren tachtig en negentig vonden dat leerlingen met historische empathie vooral sympathie kregen aangeleerd.6 Leerlingen zouden leren om alle keuzes van mensen, vanuit de cultuur en normen en waarden van een bepaalde tijd, goed te praten.7 Vooral in het Engelse onderwijs werden volgens Keith Barton en Linda Levstik daarom alternatieve begrippen zoals perspective taking gebruikt. Het emotionele aspect werd hierbij

1 P. van der Heijden, J. Vriezen, L. Pasteuning en J. Huters, Nederlands Vestingmuseum Masterplan (XPEX 2019) 4. 2 Lefebvre, The Production of Space, 26-31.

3 De Leur, ‘Just Imagine….’, 71;

A. Wilschut, D. van Straaten en M. van Riessen, Geschiedenisdidactiek. Handboek voor de vakdocent (Bussum 2016) 78.

4 De Leur, ‘Just Imagine….’, 69-71.

5 K.C. Barton en L. S. Levstik, Teaching History for the Common Good (Mahwah 2004) 206. 6 D. L. Cunningham, ‘Empathy without illusions’, Teaching History 114 (2004) 24-29. 7 Barton en Levstik, Teaching History for the Common Good, 207.

(13)

13

weggelaten en leerlingen mochten alleen door bronnenonderzoek vaststellen hoe mensen in het

verleden dachten.8 Deze rationele aanpak, is sindsdien al weer door veel vakdidactici bekritiseerd. Er is namelijk vastgesteld dat affectie belangrijk is voor leerlingen om zich te kunnen inleven.

In een schoolklasonderzoek door Jason Endacott kwam naar voren dat leerlingen zich het verleden meer kunnen voorstellen als zij zich affectief kunnen verbinden met personen in wie zij zich herkennen.9 De Leur zag daarnaast dat leerlingen in inlevingsopdrachten naast affectie ook cognitie gebruiken. Emotie roept dus niet alleen sympathie op, maar door de affectie gaan leerlingen ook voorkennis en contextinformatie gebruiken.10 Affectie roept overigens niet altijd cognitie op, want een museumobservatie van Geerte Savenije illustreerde dat te veel nadruk op emotie leerlingen kan hinderen om te contextualiseren.11 Leerlingen moeten dan ook niet alleen emotie en nabijheid voelen, maar volgens Endacott ook zien dat het verleden

verschillen heeft met het heden.12 Zowel cognitie als affectie zijn dus onderdeel van historische empathie en het is belangrijk dat deze facetten in balans zijn.

Bij historische empathie hoort volgens Lee en Ashby het besef dat mensen vanuit diverse achtergronden, plaatsen en culturen verschillend handelden in een bepaalde tijd. Dit

concludeerden zij vanuit het jarenlange onderzoeksproject CHATA (Concepts of History and Teaching Approaches). Dit project onderzocht de historische denkvaardigheden van leerlingen tussen de zeven en veertien jaar.13 Lee en Ashby vonden vijf verschillende inlevingsniveaus bij leerlingen. Leerlingen die zich op het hoogste niveau inleefden, hadden een gecontextualiseerd beeld van het verleden waarbij ze de standplaatsgebondenheid van mensen herkenden.14 Dit staat tegenover leerlingen die het verleden niet begrepen en als dom omschreven. Historische empathie is dus een vaardigheid met een schaal van verschillende niveaus waarin leerlingen kunnen groeien.

Historische empathie is een belangrijke vaardigheid, omdat inleven volgens De Leur noodzakelijk is voor leerlingen om ook andere tijden te kunnen voorstellen en genuanceerd te beoordelen.15 Leerlingen vormen van nature al beelden van andere tijden, maar door

contextinformatie en oefenen met inleven, kunnen ze leren om meer gecontextualiseerd het

8 Barton en Levstik, Teaching History for the Common Good, 228.

9 J.L. Endacott, ‘Reconsidering Affective Engagement in Historical Empathy’, Theory and

Research in Social Education 38.1 (2010) 6-49, aldaar 9-12 en 33.

10 T. de Leur,"Just Imagine...'': Exploring externalized learner-generated images of the past in secondary history

education (Universiteit van Amsterdam 2019, Promotieonderzoek) 109.

11 De Leur, ‘Just Imagine…’, 71;

G. M. Savenije en P. de Bruijn, ‘Historical empathy in a museum: uniting contextualisation and emotional engagement,

International Journal of Heritage Studies 23.9 (2017) 832-845, aldaar 832-834.

12 Endacott, ‘Reconsidering Affective Engagement in Historical Empathy’, 9-12.

13 P. Lee, ‘Progression in Children's Ideas about History. Project CHATA (Concepts of History and Teaching

Approaches; 7 to 14)’ , Artikel voor de vergadering van de British Educational Research Association (1993) 1-26.

14Wilschut e.a., Geschiedenisdidactiek, 109. 15 De Leur, ‘Just Imagine…’, 69.

(14)

14

verleden te begrijpen. Barton en Levstik spreken de verwachting uit dat historische empathie

leerlingen ook kan helpen om de achtergrond van keuzes van andere groepen in de huidige multiculturele samenleving te begrijpen.16 Historische empathie is dus om verscheidene redenen waardevol om aan te leren via de stadsgeschiedenis in het stadsmuseum.

Om de lokale stadsgeschiedenis van het Vestingmuseum te kunnen inzetten voor historische empathie, is eerst historische informatie nodig die inleving mogelijk maakt. In dit casusonderzoek staat het beleg van Naarden centraal en dat is waar het concept the production of space om de hoek komt kijken. Verplaatsing in het beleg van Naarden vraagt van leerlingen kennis van de ruimtelijke omstandigheden tijdens een beleg, om beter te bevatten hoe het beleg door tijdgenoten werd ervaren. Ruimte is geen gegeven decor waartegen gebeurtenissen zich afspelen, maar ruimte vormt het handelen van mensen. Dit inzicht is sinds de spatial turn aan het einde van de twintigste eeuw tot historici doorgedrongen.

Toen in de jaren tachtig het postmodernisme steeds meer terrein won in de wetenschap, werd het minder vanzelfsprekend dat sociologen en geesteswetenschappers geloofden in een grote motor die de geschiedenis in een positivistische trend liet ontwikkelen. Gebeurtenissen waren door een gefragmenteerd aantal factoren te verklaren en ruimte was misschien een even belangrijke factor als tijd.17 Tot deze tijd was ruimte nauwelijks als factor in historische

onderzoeken meegenomen, omdat veel onderzoekers sinds de opkomst van de natiestaat in de negentiende eeuw van mening waren dat lokale ruimtes van ondergeschikt belang waren geworden. Volgens Tönnies leefden mensen niet meer in gemeenschappen, maar in een grote samenleving.18

Ruimte kwam weer enigszins in beeld toen de wetenschappers van de Chicago School in de jaren twintig de ruimtelijke veranderingen in steden onderzochten.19 Het duurde echter tot de jaren zeventig voordat dat ruimtelijke beleving, ook werd onderzocht. Hiervan was het sociologische werk The Production of Space van Henri Lefebvre het meest invloedrijk. Deze marxist, die leefde van 1901 tot 1991, beweerde dat ruimte een sociaal product is.20 Elke samenleving produceert volgens Lefebvre op haar eigen manier ruimte en tegelijkertijd ‘motivated, legitimated, directed and constrained [space] action.’21 De ruimte bepaalt hoe

mensen werken, relaties met elkaar aangaan en zich tot elkaar verhouden. Lefebvre verklaart dit aan de hand van drie niveaus.

16 Barton en Levstik, Teaching History for the Common Good, 208. 17 Ewen, What is Urban History, 25;

J. Agnew and D. Livingstone (red.), Handbook of Geographical Knowledge (Londen 2011) 13; B. Warf (red.), Encyclopedia of Geography, deel 5 (Singapore 2010) 2669.

18 P. Arnade e.a., ‘Fertile Spaces: The Productivity of Urban Space in Northern Europe’, The Journal of Interdisciplinary

History 32.4 (2002) 515-548, aldaar 518;

Agnew en Livingstone, Handbook, 5.

19 Ewen, What is Urban History, 17. 20 Lefebvre, The Production of space, 31. 21 Arnade, ‘Fertile spaces,’ 517.

(15)

15

Allereerst kent elke samenleving social practices: de fysieke indeling van de ruimte

bestaande uit gebouwen en straten.22 Tegelijkertijd bestaan er allerlei heersende theorieën en inzichten over de ruimte, de representations of space. Deze conceptuele visies bepalen hoe machthebbers en architecten de ruimte plannen en opleggen. Zo ontstonden er in de twintigste eeuw bijvoorbeeld ontwerpplannen voor grote flats met veel groen eromheen.23 De conceptuele geplande visie botst vaak met de fysieke werkelijkheid. Volgens Lefebvre voelen bewoners zich hierdoor onaangenaam in hun omgeving, en is de ruimte aan hen opgelegd.24

Daar bedacht Lefebvre de derde dimensie voor: representational space of geleefde ruimte. Deze dimensie toont hoe mensen op hun omgeving reageren, door zich de ruimte toe te eigenen op basis van hun eigen symbolen en tradities.25 Zo bestaan er in sommige samenlevingen ideeën over plaatsen waar hooggeplaatsten wel mogen komen en armen niet. Catherine Clarke

beschrijft dit in haar onderzoek naar middeleeuws Swansea als volgt: ‘Not only did people create uses for space, but having done so, that space could influence the behavior of those who

occupied it’.26 Bewoners gaan zich dus naar de ruimte gedragen, gebaseerd op ideeën van de samenleving rond macht, rijkdom, gender en herkomst. Tegelijk kan de praktijk lokaal variëren en handelen mensen niet altijd naar deze ruimtelijke tradities.

Deze koppeling van identiteit en ruimte komt ook naar voren in het onderzoek naar sense of place. Het begrip sense of place is bijna een wetenschappelijk modewoord dat overal te pas en te onpas wordt gebruikt, zoals uit de inleiding naar voren kwam.27 Shmuel Shamai ziet het als een parapluconcept dat veel onderzoekers niet eens definiëren.28 Met het sociologische en geografische concept sense of place wordt de verbinding van een persoon met een plaats bedoeld.29 Hoewel sommige wetenschappers beweren dat de hele wereld in de globaliserende samenleving een thuis is geworden, hebben veel mensen volgens geograaf Yi Fu Tuan nog steeds intieme plaatsen nodig om zich verbonden mee te voelen.30 Dit besef werd eind vorige eeuw sterker. Volgens Shamai is sense of place in eerste instantie een persoonlijk gevoel waarom mensen zich ergens, ‘thuis voelen’. David Glassberg meent dat dit gevoel bijvoorbeeld ontstaat vanuit jeugdherinneringen aan een plek.31 Naast een individueel gevoel, kan sense of place ook een collectief gevoel zijn. Mensen kunnen zich samen aan een plaats verbinden door

22 Lefebvre, The Production of Space, 40. 23 Ibidem, 39-40.

24 V. A. Conley, Spatial Ecologies. Urban Sites, State and World-Space in French Cultural Theory (Liverpool 2012) 12. 25 Z. Zhang, ‘What is Lived Space?’ Ephemera 6.2 (2006) 219-223, aldaar 221.

26 Clarke, ‘Place, Identity and Performance’, 260; C. W. J., Whithers, ‘Place and the "Spatial Turn" in Geography and in

History’, Journal of the History of Ideas 70. 4 (2009) 637-658, aldaar 641-642.

27 E. Utt en S. L. Olsen, ‘A Sense of Place in Museum Public Programming’, Journal of Museum Education 32.3 (2007)

293-300.

28 Shamai, ‘Sense of Place’, 347.

29 Warf, Encyclopedia of Geography, 2532.

30 Y. Tuan, ‘Sense of Place: What does it mean to be human?’, American Journal of Theology & Philosophy

18.1 (1997) 47-58, aldaar 47-48.

(16)

16

bijvoorbeeld gezamenlijke herinneringen. Deze hechting kan zo sterk zijn dat mensen zich via

organisaties inzetten voor hun buurt.32 Het tegenovergestelde kan echter ook gebeuren volgens Shamai, namelijk dat een plaats voor mensen geen verbinding oplevert.

Net als Lefebvres production of space is sense of place ‘part of the social and political reproduction processes of each society’. 33 De verbondenheid van mensen met hun omgeving wordt beïnvloed door heersende culturele opvattingen over het belang van een buurt of een huis. Daarbij zijn volgens Glassberg andere factoren van invloed, zoals hoe een plaats wordt gepresenteerd in de media, bijvoorbeeld als historisch of aantrekkelijk.34 Verbindingen aan plaatsen bestaan ook binnen kleinere groepen in een buurt. Zo beschrijft Glassberg dat op verjaardagen bijvoorbeeld over de lokale omgeving wordt gepraat, waardoor families en vrienden samen herinneringen vormen.35 Voorstelbaar is dat de hechting dus ook afhankelijk is van iemands afkomst. Families die al eeuwenlang in de omgeving wonen, onder wie bijvoorbeeld lokale boeren, hechten zich waarschijnlijk meer aan de omgeving dan rijkere burgers die vaak verhuizen.

Sense of place en de geleefde ruimte zijn dus bruikbare concepten om te onderzoeken hoe mensen vanuit verschillende identiteiten omgaan met hun omgeving. Met behulp van deze concepten kunnen nieuwe vragen aan bronnen worden gesteld. Zo onderzocht Catherine Clarke aan de hand van getuigenissen in een heiligverklaring de omgang met de ruimte in middeleeuws Swansea door de bewoners.36 De getuigen vertelden waar ze op het moment van het wonder waren en hoewel die verklaringen niet helemaal betrouwbaar zijn, vertellen ze volgens Clarke veel over de gewenste positie van verschillende groepen in de ruimte. Op eenzelfde manier kunnen ook primaire bronnen van het beleg van Naarden (1813-1814) worden geanalyseerd. Deze bronnen brengen in beeld hoe tijdgenoten in en om Naarden op basis van herkomst, locatie en loyaliteit de vesting Naarden ervoeren en zich toe-eigenden.

Musea gebruiken het begrip sense of place, zoals we in de inleiding zagen, steeds vaker om nieuwkomers zich te laten identificeren met de stadsgeschiedenis.37 Maar in dit onderzoek wordt het anders ingezet: om historische empathie bij leerlingen te ontwikkelen. Dit is mogelijk omdat leerlingen zich, juist door inzicht in de sense of place van het beleg, kunnen verplaatsen in de bewoners, hoe die zich tijdens het beleg voelden en hoe verschillende groepen zich met Naarden verbonden voelden. Sense of Place en de geleefde ruimte geven dus veel mogelijkheden tot contextrijke inleving. Hierdoor kunnen leerlingen ontdekken hoe het leven in de

32 Warf, Encyclopedia of Geography, 2533;

Shamai, ‘Sense of Place’, 348.

33 Shamai, ‘Sense of Place’, 355. 34 Glassberg, Sense of History, 134-137. 35 Ibidem, 19-20.

36 Clarke, ‘ Place, Identity and Performance’.

(17)

17

Napoleontische tijd eruit zag en leren zij beredeneerd oordelen over de betekenis van het beleg

(18)

18

2 Blikken op een belegerde vesting

Door Naarders is veel geschreven over hun stadsgeschiedenis, maar het beleg van Naarden, van november 1813 tot mei 1814, komt in de stadsbiografieën maar beperkt naar voren.38 Dit komt overeen met de nationale geschiedschrijving. Volgens Matthijs Lok is er tot de

tweehonderdjarige herdenking in 2013 nauwelijks aandacht besteed aan de Napoleontische tijd.39 Historici analyseerden wel de patriotse opstand, of het centrale bestuur onder Willem I vanaf 1815, maar de tussenliggende jaren werden nauwelijks onderzocht. Deze tussenperiode werd al vanaf 1815 in de nationalistische beeldvorming weggezet als de ‘Franse tijd’,

omschreven als een soort Babylonische ballingschap, waarna Nederland in 1815 echt zou ontstaan.40 Binnen dit beeld was ook weinig ruimte voor onderzoek naar de chaotische periode waarin het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden werd opgericht tussen 1813 en 1815. Als de periode al werd beschreven, was dat vanuit een nationaal perspectief en lokale onderzoeken ontbraken.41 Verschillende onderzoekers, onder wie Boender en Lok zijn de afgelopen jaren begonnen om de chaos tussen 1813 en 1815 in kaart te brengen, ook vanuit lokaal perspectief.

Het huidige deelonderzoek naar het Naardens beleg vult dit lokale onderzoek aan. Daarbij heeft het onderzoek nog een extra waarde voor stadshistorici. De overgeleverde bronnen van het beleg, waaronder dagboekfragmenten en schadebriefjes, geven nieuwe mogelijkheden om zicht te krijgen op de complexe ruimtelijke beleving van de vesting. Hoewel er lokaal gepubliceerde artikelen over het beleg zijn verschenen, worden hierin vooral feiten opgesomd en komt ruimtelijke beleving niet naar voren.42 De bronnen die in het huidige

onderzoek worden gebruikt, verhelderen ondanks dat ze veelal door nationalistische visies zijn gekleurd, hoe verschillende groepen (militairen, vestingbewoners, dorpelingen) de vesting en het schootsveld eromheen beleefden, gebruikten, organiseerden en zich toe-eigenden. Zo onthullen ze iets van de geleefde ruimte en de sense of place in en rondom Naarden. Nederlandse stadshistorici doen volgens Ed Taverne nog te weinig onderzoek naar steden vanuit deze concepten en onderzoek naar vestingsteden ontbreekt al helemaal.43 Het huidige onderzoek dient hiervoor als verkenning. Dit deelonderzoek is opgebouwd rond de vraag hoe de

38 Drijver, Naarden; De Vrankrijker, De Historie van de vesting Naarden;

G. Pikkemaat, De Vesting Naarden (Zwolle 1996).

39M. Lok, ‘The Bicentennial of 1813-1815 and National History Writing: Remarks on a New Consensus’ BMGN- Low

Countries Historical Review 130.4 (2015) 111-120, aldaar 112-114.

40Lok,‘The Bicentennial of 1813-1815’, 112.

41C. Boender, ‘”Old Citizenry” in a New State: Civic Militias and Political Crises in Haarlem and Groningen in the First

Half of the Nineteenth Century’, BMGN - Low Countries Historical Review 133.3 (2018)24–47, aldaar 24-25.

42 Drijver, Naarden; De Vrankrijker, De Historie van de vesting Naarden; G. Pikkemaat, De Vesting Naarden (Zwolle

1996); H. Schaftenaar, ‘Het door-ijzen van de Karnemelksloot bij Naarden in januari 1814’, De Omroeper 14.4 (2001) 121-128.

43 E. Taverne, S. Dembski, L. de Klerk & B. Ramakers, ‘Greep op de stad. Nieuwe wendingen in het

stadsonderzoek’, in: Taverne, E., L. de Klerk, B. Ramakers & S. Dembski (red.), Nederland Stedenland.

Continuïteit en vernieuwing (Rotterdam 2012) 9-21, aldaar 10 en 13;

(19)

19

verschillende groepen tijdens het beleg van Naarden (1813-1814) de ruimte binnen en buiten de

vesting hebben gebruikt en beleefd.

Om deze vraag goed te beantwoorden, worden allereerst de tijdscontext en het verloop van het beleg geschetst. Daarbij worden de verschillende groepen in Naarden en daarbuiten beschreven, omdat de productie van ruimte en de hechting aan ruimte per groep kan verschillen. Vervolgens wordt eerst de omgang met Naarden in vredestijd beschreven, zodat daarna het contrast met de situatie tijdens de belegering duidelijker wordt. Zo probeert dit deelonderzoek een gelaagd beeld te schetsen van de ruimtelijke beleving tijdens het beleg en van de manier waarop verschillende groepen hierop anticipeerden.

2.1 Een beleg in de tijd van Napoleon

2.1.1 Een onrustige tijd

De macht van Napoleon in Europa nam in 1813 en 1814 zienerdogen af. Na de grote verliezen in Rusland in 1812 had Napoleon geprobeerd zijn leger te herstellen met nieuwe dienstplichtigen, maar deze waren slecht getraind en onervaren. Ook Napoleons bondgenoten werden minder betrouwbaar. In het voorjaar en de zomer van 1813 verklaarden steeds meer gebieden en landen de oorlog aan het keizerrijk.44 Al snel volgden kleine veldslagen in de Duitse landen, maar deze waren niet te vergelijken met de volkerenslag bij Leipzig die op 16 oktober 1813 begon. Een ongekend aantal soldaten uit verschillende Europese regio’s verenigde zich tegen Napoleon. Binnen vier dagen werden de Napoleontische legers verslagen en moesten ze zich

terugtrekken.45

De volkerenslag veranderde veel voor het Nederlandse grondgebied dat sinds 1810 was ingelijfd bij het Franse keizerrijk.46 Historicus Jan Joor beschrijft dat de inlijving niet zonder verzet was verlopen. Vooral de Franse administratie en dienstplicht leverden protesten op.47 Volgens Boender waren mensen gehecht aan hun lokale schutterijen en wilden ze niet in een nationaal leger dienen.48 Toch hadden veel mensen het bestuur geaccepteerd. Toen in oktober 1813 het nieuws zich echter verspreidde dat Napoleon bij Leipzig had verloren, wakkerden de

44 K. Hagemann, ‘Unimaginable Horror and Misery: The battle of Leipzig in October 1813 in Civilian Experience and

Perception’, in: A. Forest, K. Hagemann en J. Rendall (red.), Soldiers, Citizens and Civilians. Experiences and perceptions

of the Revolutionary and Napoleonic Wars, 1790-1820 (New York 2009) 157-178, aldaar 157.

45 J. Gabriëls, ‘Het begin van Napoleons einde. De volkerenslag bij Leipzig (16-19 oktober 1813)’, Geschiedenis

Magazine 48.6 (2013) 30-35, aldaar 31-32;

Hagemann, ‘Unimaginable Horror and Misery’, 157.

46 In dit onderzoek is ervoor gekozen om de woorden ‘Nederland’ en ‘Nederlander’ te hanteren, om te verwijzen naar

het grondgebied dat later onderdeel was van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en de bewoners van dit gebied. Voor 1813 zijn deze termen niet helemaal passend , omdat er nog geen sprake omdat Nederland nog geen officieel land was en ook niet altijd als zodanig werd ervaren. Toch is voor deze begrippen gekozen, omdat de termen voor de lezer wel duidelijk communiceren welk grondgebied en welke afkomst van een persoon wordt bedoeld; J. Joor, ‘A very Rebellious Disposition: Dutch Experience and Popular protest under the Napoleonic Regime (1806-1813)’, in: A. Forest, K. Hagemann en J. Rendall (red.), Soldiers, Citizens and Civilians. Experiences and perceptions of the

Revolutionary and Napoleonic Wars, 1790-1820 (New York 2009) 181-204, aldaar 183.

47 Joor, ‘A very Rebellious Disposition’, 185, 190. 48 Boender, ‘Old Citizenry’, 31-33.

(20)

20

protesten in verschillende steden aan. In de onrust vluchtte de stadhouder-prins Lebrun op 15

november uit Amsterdam en ook verschillende Napoleontische troepen trokken weg.49 Gijsbert Karel Van Hogendorp riep in deze chaos eind november 1813 een nieuw nationaal bewind uit onder leiding van drie mannen: het Algemeen Bestuur. In de dagen daarna kwam Willem Frederik vanuit Engeland naar Scheveningen en werd hij tot soeverein vorst van het ‘nieuwe Nederland’ uitgeroepen.50

Recente historische onderzoeken tonen aan dat hiermee niet direct ook rust en eenheid ontstond. De Napoleontische legers waren namelijk nog niet helemaal uit het land vertrokken. Er waren nog garnizoenen in steden zoals Coevorden, Naarden en Gorinchem. Pollmann en Te Velde menen dat ‘in the chaos of the moment, most ordinary citizens and local elites did not immediately imagine national unity as a solution.’51 Sommigen zagen Napoleon nog als

rechtmatig gezaghebber of vreesden dat de Napoleontische troepen zouden terugkeren naar hun woonplaats. Daarom namen veel lokale leiders volgens Matthijs Lok een neutrale positie in en accepteerden het Algemeen Bestuur nog niet.52 Verder waren er volgens Lok ook burgers die tegen Willem Frederik waren in 1813. Kleinschalig onderzoek lijkt uit te wijzen dat er mensen waren die opzagen tegen een antirevolutionair bestuur, terwijl zij zelf misschien revolutionaire of republikeinse idealen hadden.53 Daarbovenop ziet Carolien Boender als complicerende factor dat lokale steden hun macht niet wilden afstaan aan een nationaal orgaan, omdat ze gehecht waren aan hun lokale rechten.54

2.1.2 De belegering

In Naarden was onder deze wanordelijke omstandigheden, nog steeds een Napoleontisch garnizoen ingekwartierd, onder leiding van vestingcommandant Jacques Baron Quetard de La Porte.55 Een gedeelte van dit garnizoen was er al sinds 1811.Napoleon had Naarden toen als belangrijk verdedigingspunt ingesteld om daar vanuit protesten in het westen te

onderdrukken.56 Het garnizoen had veel impact op de bewoners, die het volgens historicus De Vrankrijker al jaren zwaar hadden.57 Vanaf de patriotse opstand in 1787 ging het slecht met de economie. Naarden werd toen door Pruisische troepen veroverd en in een paar maanden

49 Joor, ‘A very Rebellious Disposition’, 183.

50 L. Boon, “En nu die kale Fransen”, Woerden in de patriottentijd en de Bataafs-Franse Tijd’, Heemtijdinghen

3.1(1996) 50-58, aldaar 54-55.

51 J. Pollmann en H. te Velde, ‘New State, New Citizens? Political Change and Civic Continuities in the Low Countries,

1780-1830’, BMGN - Low Countries Historical Review 133.3 (2018) 4–23, aldaar 16.

52 M. Lok, Windvanen : Napoleontische bestuurders in de Nederlandse en Franse restauratie (1813-1820) (Amsterdam

2009, Promotieonderzoek) 51.

53 Lok, The Bicentennial of 1813-1815’, 120. 54 Boenders, ‘Old Citizenry’, 26-41.

55 L. Tempelman, ‘Het laatste beleg van de vesting Naarden 11/1813…. 05/1814’ Brochure (Naarden 2014) 4. 56 Joor, ‘A very Rebellious Disposition’, 185, 190; Tempelman, ‘Het laatste beleg van de vesting Naarden’, 4.

C. van der Spek, Sous les Armes, Het Hollandse Leger in de Franse tijd 1806-1814 (Amsterdam 2016) aldaar Hoofdstuk vier ‘De incorporatie van het Hollandse leger’. Online uitgave, ongepagineerd.

(21)

21

uitgewoond. Als gevolg had het stadsbestuur torenhoge schulden en had de bevolking weinig

werk. Tijdens de Napoleontische tijd ging de economie nog verder achteruit, omdat militairen niet betaalden voor hun verblijf.58 De bevolking verarmde en sommige bewoners moesten daarom uit de vesting vertrekken.59

Op 22 maart 1813 beval Napoleon Naarden in staat van belegering te brengen. Het garnizoen werd uitgebreid tot een leger van wel 2200 man, bestaande uit onder andere een Regiment Étrangers met gestrafte Pruisische soldaten, een Nationale Garde met veel

Nederlandse dienstplichtigen, Nederlandse Douaniers en groepen Franse militairen.60

Er werden noodvoorzieningen als kazematten en magazijnen gebouwd en proviand verzameld.61 Ook werden er militairen bij bewoners, voornamelijk welgestelde burgers, in huis geplaatst. Op 17 november zag de Franse commandant Quetard in dat de vestingverdediging moest worden aangescherpt. Geallieerde legers zouden anders de stad kunnen veroveren. Daarom riep Quetard zelf het beleg uit en sloot de poorten van Naarden.62 Alle families van soldaten en vreemdelingen werden weggestuurd en ook bewoners mochten vertrekken. Het garnizoen en een groep

Naarders bleven over.

Een aanval vanuit het nieuwe Nederlandse bestuur bleef lang uit, mede omdat er onvoldoende militaire capaciteit was. In de omgeving van de vesting woonden boeren en

dorpelingen. Zij hadden veel last van de uitvallen die Quetard en Falba, een andere commandant in Naarden, organiseerden. Tijdens de uitvallen werden huizen en boerderijen in brand gestoken en werden dieren en hooi gestolen. De dorpelingen verenigden zich in een Landstorm, om de aanvallen van het Napoleontische garnizoen zo goed en zo kwaad als het ging tegen te houden, maar hun wapens en strijdcapaciteiten waren beperkt.63

In de strenge winter die volgde, deserteerden vooral Nederlandse en Duitse soldaten, geholpen door het ijs in de gracht. De vestingbewoners hadden steeds minder te eten en brandstof ontbrak. Bovendien werden door Quetard steeds meer dingen verboden, zoals op de wallen wandelen of ’s avonds lichten aandoen.64 De generaal stuurde meermaals groepen

58 De Vrankrijker, De Historie van de vesting Naarden, 109. 59 Ibidem, 106-108;

L. van Wolzogen Kühr en R. Pas, ‘Het Spaanse huis. Een breed uitgemeten gebouw’, in: C. Scheltema (red.) Een halve

eeuw restaureren. De vesting Naarden (Utrecht 2014) 66-70, aldaar 69;

Gemeentearchief Gooise meren en Huizen, Naarden, inv. SSAN016 2.S1 1602, ‘Dagboekje met een beschrijving over de staat en het beleg van de stad Naarden, vermoedelijk opgesteld door baron Guitard de la Porte, commandant-generaal van Naarden’, aldaar 2.

60 Tempelman, ‘Het laatste beleg van de vesting Naarden’, 4.

61 H. Schaftenaar, ‘Aan de vooravond (1813) van het beleg van Naarden’, De Omroeper 26.2 (2013) 41-55, aldaar

45-50;

De Vrankrijker, De Historie van de vesting Naarden, 109.

62 Schaftenaar, ‘Aan de vooravond’, 52-54.

63 P.G. van Os, Schetzen betrekking hebbende tot het bloccus, naderhand beleg rechter vleugel van Naarden (Hilversum

1937) Samengebracht door H.C. Hazewinkel, 9.

64 C. J. A., Kruijt, ‘Naarden’, in: G.J.W. Koolemans Beijnen, Historisch Gedenkboek der Herstelling van Nederlands

(22)

22

bewoners en militairen die hij onbetrouwbaar vond of die teveel eten kostten uit de vesting.65

Half februari verschenen er steeds meer Nederlandse militairen rondom de vesting en begon het Nederlandse leger zich offensiever te organiseren. Naarden werd gebombardeerd en bewoners moesten zich terugtrekken in kelders en kazematten.66

Hoewel de belegeringstroepen groeiden tot 4300 man, gaf Quetard niet op.67 Vanaf maart kwam de organisatie van het Nederlandse leger in handen van generaal Kraijenhoff, die de vesting tussen 4 en 7 april hevig bombardeerde. Quetard weigerde echter zich over te geven en stuurde nogmaals Naarders de stad uit. Zelfs het aftreden van Napoleon op 6 april kon Quetard aanvankelijk niet overtuigen, totdat commandant Falba had geverifieerd dat de Napoleontische soldaten werkelijk uit andere vestingsteden vertrokken.68 Op 7 mei werd de

witte vlag uitgestoken en na nog enkele

onderhandelingen vertrokken de bezetters op 12 mei op eervolle wijze uit Naarden, met slaande trom.69

2.2 De vesting in vredestijd

Vestingsteden hebben een uniek ruimtelijk karakter. Hoewel steden gewoonlijk krimpen of groeien qua oppervlakte naargelang het aantal bewoners, behoudt een vesting meestal dezelfde kleine oppervlakte. Dat komt omdat een vesting haar omgeving moet

verdedigen en daarvoor vestingwerken moet

onderhouden. Dit kostbare onderhoud is onbetaalbaar op grote schaal. 70 Daarom is Naarden ook nauwelijks veranderd qua grootte en stratenplan sinds graaf Willem V in 1350 opdracht gaf om de vesting op een zandrug in het Gooi te ontwerpen.71

Hoewel de straten binnen de vesting nauwelijks veranderden, werden de wallen en de vestingwerken geregeld aangepast aan nieuwe militaire ontwikkelingen.72 Zo kreeg Naarden aan

65 De Vrankrijker, De Historie van de vesting Naarden, 110. 66 Kruijt, ‘Naarden’, 472.

67 De Bruin en Schukking, Naarden 1350-1950, 75. 68 De Vrankrijker, De Historie van de vesting Naarden, 113. 69 Kruijt, ‘Naarden’, 473;

L. Tempelman, ‘Het laatste beleg van de vesting Naarden’, 12; De Vrankrijker, De Historie van de vesting Naarden, 115.

70 Gemeentearchief Gooise meren en Huizen, Naarden, inv. SSAN093N.202., A. van Oosterhout, ‘Kaart van de gemeente

Naarden naar de kadastrale opmeting van 1825’ Kaart (Den Haag 1825) met huisnummers 1806 door Jan Boer Rookhuijzen.

71 J. P. C. M., van Hoof, Langs wal en Bastion: Hoogtepunten uit de Nederlandse vestingbouw (Utrecht 1991)11 en 65.

De Vrankrijker, De Historie van de vesting Naarden, 18.

72 C., Scheltema, ‘Beknopte ontstaansgeschiedenis van de vesting Naarden’, in: C. Scheltema (red.) Een halve eeuw

restaureren. De vesting Naarden (Utrecht 2014) 10-19, aldaar 11;

De Vrankrijker, De Historie van de vesting Naarden, 20-21;

Fig. 1 Vesting Naarden met stratenpatroon. kaart van Gerhardus Cornelis Fabius uit 1877, nagetekend van een kaart uit 1725.

(23)

23

het einde van de middeleeuwen aarden wallen en stenen muren, toen de Nederlandse bodem

vrij weinig natuurlijke barrières overhad na alle ontginningen. Eind zestiende eeuw vond de militaire revolutie plaats en werden de rechte muren en hoeken door bastions vervangen. Zo kon de vesting weerstand bieden aan de toegenomen vuurkracht van moderne kanonnen.73 Zo werden de Naardense vestingwerken telkens van hogerhand aangepast als de defensieve functie te zwak bleek.74 In 1685 kreeg de vesting haar definitieve stervormige plan, met schuine flanken. Ook had de vesting sindsdien maar twee poorten, waardoor de verbinding met het platteland werd beperkt.75

De planning en constructie van vestingsteden was in handen van ingenieurs en hun ruimtelijke oplossingen hadden veel invloed op de vestingbewoners. Zij ervoeren de vestingwerken als ambivalent, omdat ze: ‘belegeraars beletten de stad in te nemen en

tegelijkertijd hielden ze de Naarders ‘gevangen’ binnen een middeleeuws stratenpatroon.’76 Het beperkte aantal vierkante meters had zijn weerslag op het leven in en om de vesting. In

vredestijd gingen verschillende groepen hier op hun eigen manier mee om.

2.2.1 Binnen de vesting

De belangrijkste groepen in Naarden waren zowel in vredestijd als oorlogstijd bewoners en militairen. Het archief beschikt helaas niet over bronnen die hun omgang met elkaar beschrijven, maar civiele en militaire bronnen komen apart voor. In deze analyse worden militairen en bewoners ook apart beschreven, omdat zij de vesting verschillend beleefden en gebruikten. Er is gekozen om de niet-militairen te omschrijven als bewoners. De definitie van het woord ‘burger’ is namelijk door de tijd veranderd.

Het waren de Naardense bewoners die zich in vredestijd stedelijke ruimte toe-eigenden ten koste van de militaire verdediging van de vesting. Officieel gezien moesten de Naarders bijvoorbeeld het land om de vesting afgraven, zodat het onder water gezet kon worden als er een aanval dreigde. De Naarders liepen echter achter met dit werk, omdat ze niet wilden dat het land onbruikbaar werd voor landbouw.77 De vestingbewoners hadden veel landbouwgrond nodig, omdat daar in de vesting geen ruimte voor was. Om de vesting toch van landbouwgrond te voorzien, gebruikten Naarders omliggend land en werden de vestingwallen als tuintjes

Cornelis Fabius, ‘Kaart Cornelis Fabius 1877, gebaseerd op kaart 1726’, website Stichting Vijverberg.

http://www.stichtingvijverberg.nl/ (1 mei 2020);

73 Van Hoof, Langs Wal en bastion, 14, 34-37 en 66-67;

N. De Roy van Zuydewijn, Neerlands veste. Langs vestingsteden, forten, linies en stellingen (Den Haag 1988) 37-38; G. Parker, The military revolution : military innovation and the rise of the West, 1500-1800 (Cambridge 1988) 4; C. M. J. M. van den Heuvel, 'Papiere bolwercken'. De introductie van de Italiaanse stede- en vestingbouw in de

Nederlanden (1540-1609) en het gebruik van tekeningen (Groningen 1991) 25.

74 Van den Heuvel, 'Papiere bolwercken', 25. 75 Van Hoof, Langs Wal en bastion, 68 en 69.

76 J. Lamers, ‘Gevangen in verboden kringen’, in: C. Scheltema (red.) Een halve eeuw restaureren. De vesting Naarden

(Utrecht 2014) 20-31, aldaar 20.

77 H. Schaftenaar, ‘Waterperikelen rondom Naarden. De inundatieproef van 1748’, De Omroeper 16.3 (2003) 106-118,

(24)

24

gebruikt. 78 Eigenlijk moesten de wallen met speciale grassoorten worden beplant, omdat de

militairen de vesting moesten verdedigen, maar de Naarders demilitariseerden de wallen in vredestijd. 79 Het ruimtegebruik werd in vredestijd officieel bepaald door de burgemeester die wetten uitvaardigde. Te zien aan de praktijk van de bewoners, stond de burgemeester toe dat vestingbewoners militaire plekken civiliseerden.

De vestingbewoners werden beperkt door het kleine aantal vierkante meter binnen de vesting. Zo was het bijvoorbeeld lastig om voldoende economische activiteiten te organiseren. Terwijl in andere steden fabrieken opkwamen, was hier geen ruimte voor in Naarden. Met de afname van kleinschalige ambacht verloren Naarders werk. Daarbij waren de onderhoudskosten van de vesting, waaraan de stadsbewoners moesten bijdragen, hoog.80 Er is niet bekend hoe de Naarders hierdoor de vesting beleefden, maar een aantal verlieten de vesting wel in de jaren voor het beleg. Waarschijnlijk hadden zij te weinig financiële middelen om te blijven.

De tweede groep in de vesting, die de ruimte wellicht heel anders ervoeren, waren de militairen. In vredestijd waren er hooguit honderd militairen in de vesting. 81 Dat was eigenlijk een geluk, want ingenieur Dortsman was in zijn plannen uit 1685 uitgegaan van niet al teveel militairen. Er was nauwelijks opslagruimte voor artillerie, en militaire voorzieningen zoals keukens en een ziekenhuis ontbraken.82 In vredestijd was Naarden voor militairen vooral een wachtpost. Sommige beroepsmilitairen woonden er ook met hun families. Omdat er sinds 1811 een Napoleontisch garnizoen in Naarden was, waren er toen al veel meer soldaten dan in vredestijd.83 Zij werden gehuisvest in huizen van vestingbewoners en het is te beredeneren dat de militairen opgingen in de vestingsamenleving. Na hun werk in de bastions en op de wallen, leefden ze samen met de vestingbewoners en kwamen waarschijnlijk ook in de cafés en

herbergen. Hoe de militairen Naarden beleefden is niet te achterhalen. Maar waarschijnlijk week hun beleving wel af van de vestingbewoners. Militairen waren vaak tijdelijk in de Naarden gestationeerd en daarom misschien minder gehecht aan de vesting dan sommige Naardense families die een eeuwenlange geschiedenis in de stad kennen.

78 Lamers, ‘Gevangen in verboden kringen’, 21; De Roy van Zuydewijn, Neerlands veste, 9;

De Vrankrijker, De Historie van de vesting Naarden, 88.

79 De Roy van Zuydewijn, Neerlands veste, 9. 80 Ibidem, 9.

81 D. Kips, ‘Een kort overzicht van de geschiedenis van de militaire vesting Naarden’, De Omroeper 6.3 (1993) 81-94,

aldaar 83- 85.

82 Kips, ‘Een kort overzicht’, 83-85.

(25)

25

2.2.2 Buiten de vesting

In de directe omgeving woonden in vredestijd alleen bewoners.84 Toch was er wel militaire ruimte, zoals het schootsveld en het land dat geïnundeerd moest kunnen worden. Al sinds 1442 was het verboden om binnen ‘500 roeden’ buiten Naarden te bouwen.85 Volgens De Roy van Zuydewijn: ‘trad [men] de verbodsbepalingen letterlijk met voeten door […] vlak daarbuiten huizen te bouwen.’86 Boeren in de directe omgeving bouwden bijvoorbeeld boerderijen en er was ook een logement Sandbergen binnen de 500 roeden gebouwd.87 Zo demilitariseerden omwonenden de ruimte.

Hoe het schootsveld en de vesting door omwonenden werd beleefd, is niet eenvoudig te beoordelen, vanwege het beperkte aantal bronnen. Er valt echter te onderbouwen dat

omwonenden en dorpelingen van dichtbijgelegen dorpjes als Bussum en Ankeveen, een dubbel gevoel hadden ten opzichte van de vesting. Enerzijds konden zij zich aan de vesting ergeren, omdat ze soms plotseling hun gebouwen moesten verwijderen in het schootsveld of alleen met hout mochten bouwen. Daarnaast zorgde de vesting bij hen ook voor een contante dreiging van een mogelijk beleg en militair geweld.88 Aan de andere kant was Naarden een fijne

inkomstenbron. Doordat er niet genoeg eten en hooi in de vesting zelf kon worden geproduceerd, konden boeren uit de dorpen dit aanleveren.

2.3 De vesting in belegerde staat

Tijdens het beleg van 1813-1814 veranderden het ruimtegebruik en -beleving in en om de vesting. Dit wordt duidelijk uit verschillende primaire bronnen die zijn overgeleverd uit deze tijd. Voor dit onderzoek zijn bronnen geselecteerd die de militairen, dorpelingen en

vestingbewoners aan het woord laten en met de beperking dat deze geraadpleegd konden worden tijdens de coronamaatregelen. Daarmee heeft dit onderzoek niet de intentie een

compleet overzicht te geven, maar de dagboekfragmenten en schadelijsten geven wel een beeld van het beleg. Het onderzoek is aangevuld met secundaire literatuur.

84 J. Kuyper, ‘Gemeente Naarden’, kaart in: J. Kuyper, Gemeente-atlas van Nederland (Groningen 1868, tekening uit

1865) bladzijde onbekend.

85 Lamers, ‘Gevangen in verboden kringen’, 20. 86 Ibidem, 21;

De Roy van Zuydewijn, Neerlands veste, 9.

87 De Vrankrijker, De Historie van de vesting Naarden. 106-108.

88K. Aaslestad, ‘Cities and War: Modern Military Urbanism in Hamburg and Leipzig during the Napoleonic Era’,

German History 35.3 (2017) 381-402, aldaar 381.

(26)

26

2.3.1 Binnen de vesting

Bewoners

Toen op 17 november 1813 het beleg werd uitgeroepen veranderde er veel voor de bewoners. Ze mochten de vesting niet meer uit, behalve op het bevel van de generaal om te vertrekken en mochten niet meer met de buitenwereld communiceren. Al voor het beleg waren er veel

militairen in Naarden verschenen, maar in de laatste weken voor het beleg nam dit sterk toe. De wallen en gebouwen die bewoners eerst hadden gebruikt, werden overgenomen door militairen. De militairen veranderden panden in kazernes en opslagruimtes.89 Ook werden soldaten bij bewoners ingekwartierd.

In november en december 1813, was de impact van het beleg voor bewoners vooral te merken aan de regels van de vestingcommandant. Het wandelen op de wallen werd verboden, ze mochten ’s avonds niet de straat op en cafés en herbergen werden gesloten.90 De maire was

officieel gezien nog het hoofd van de stad, maar Quetard bepaalde steeds meer hoe de vesting werd georganiseerd. De overgeleverde bronnen gaan vooral over de latere periode van het beleg en dus is minder bekend hoe bewoners deze periode ervoeren. Wel is het voorstelbaar dat de vesting benauwd aanvoelde, door de beperkende regels en de aanwezigheid van 2200 soldaten.

Doordat er steeds meer soldaten uit verschillende gebieden zoals Pruisen en Frankrijk waren verschenen, vervreemdden bewoners misschien van hun omgeving. De militairen waren zo hun straten en huizen binnen gewandeld. Ook waren symbolische panden als de kerk en het stadhuis veranderd in militaire locaties.91 De kerk werd een uitkijk- en seinpost en magazijn. Het stadhuis werd een politiekantoor.92 De overgeleverde schadebriefjes en schadelijsten uit het Naardens archief, illustreren dat de militaire aanwezigheid veel impact had op de bewoners. Van de 498 panden in Naarden, zijn 249 schades bekend.93 De schademeldingen geven een

interpretatie van de geleden schade zoals die door pandeigenaren werd gemeld. Het beeld kan iets vertekend zijn, omdat het niet weergeeft hoeveel schade de bewoners zelf ervoeren en omdat mogelijk sommige schades niet zijn ingediend. Toch geeft het grote aantal schadebriefjes wel een goede indicatie.

89 Schaftenaar, ‘Aan de vooravond’, 45-50;

De Vrankrijker, De Historie van de vesting Naarden, 109.

90 M. Geerdink- Schaftenaar, ‘Het Beleg van Naarden’, uitgave van 2e Bataljon Grenadier Compagnie (2019) 1-24,

aldaar 4.

91 Geerdink- Schaftenaar, ‘Het Beleg van Naarden’, 4.

92 ‘Dagboekje met een beschrijving over de staat en het beleg van de stad Naarden’, 2.

93 Gemeentearchief Gooise meren en Huizen, Naarden, inv. SSAN016.1285. ‘Stukken houdende opgave door de

ingezetenen van Naarden en Bussum van schade en de levering van goederen vanwege het beleg en het bombardement, 1814-1815’, aldaar nummer 1 en 2.

(27)

27

Van 49 panden is bekend dat militairen ze gebruikten tijdens het beleg. Dit gaat om

kazernes, maar ook om huizen waar militairen inkwartierden. 94

De schades die zijn gemeld bij de panden waar militairen gebruik van maakten, behoren tot de allerhoogste schadebedragen (Fig. 3). De schade van het beleg werd dus niet alleen door bombardementen veroorzaakt, maar ook door militairen die de panden verbouwden en uitwoonden.95

De aanwezigheid van militairen in de vesting, was niet het enige wat impact had op de bewoners. Quetard stuurde namelijk herhaaldelijk vestingbewoners die te weinig

voedselvoorraden hadden de vesting uit.96 Naarders verloren zo hun buren en bekenden. Ook hierdoor konden bewoners van hun omgeving vervreemden. Toch waren er Naarders die ondanks alle beperkingen niet wilden vertrekken. Verschillende factoren kunnen hieraan hebben bijgedragen. Misschien voelden zij zich verbonden met de vesting, aan de zekerheid van hun eigen woning of hadden ze geen middelen of connecties om buiten Naarden een nieuw bestaan op te bouwen. Er was nog veel onzeker eind 1813 en vestingbewoners konden nog niet rekenen op een nationale steun wanneer ze vertrokken. Het kan ook dat de vestingbewoners geen voorstander waren van het Algemeen bestuur, maar Napoleons ideeën steunden. In ieder

94 Gemeentearchief Gooise meren en Huizen, ‘Stukken houdende opgave door de ingezetenen van Naarden en Bussum

van schade en de levering van goederen vanwege het beleg en het bombardement, 1814-1815’, aldaar nummer 59 en 60.

95 Schaftenaar, ‘Aan de vooravond’, 52. 96 Kruijt, ‘Naarden’, 456. 0 50 100 150 200 250 300 0 12 15 20 30 35 50 60 75 85 100 125 160 200 215 250 300 375 450 550 600 700 12… 15… 34… ja (leeg)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Brug van de Naardertrekvaart naar de aan te leggen passantenhaven bij Naarden-Vesting... Brug over de Naardertrekvaart bij de Meerstraat

Door de wijzigingen aan de Zuidzijde van Muiden met het verdwijnen van het huidige tracé van de snelweg A1 is ook aan deze zijde herstel van vestinggracht en wallen mogelijk

speelruimte voor jeugd bij Bastion IX behouden inrichting veld voor gebouw F vrij houden als groene (speel)ruimte Bouvywijk inrichting.. wel met behoud speelgelegenheid

nieuwe vaarverbinding -Bedrijfsvoering landbouw in de polder verbeteren -Verwerven gronden in de open schootsvelden

Ze heeft begrip voor de wens van het Vestingmuseum om naar deze grotere en mooiere locatie te verhuizen en begrijpt dat deze zich meer in het zicht en de looproute van toeristen

Monumentale karakter staat onder druk Vesting komt niet goed uit de verf.. Economisch klimaat

2 windmolens & waterstof maken Naarden Vesting CO2 neutraal.

Het projectplan is bedoeld voor Stichting Dorpsoverleg Meijel met als uitvoerder projectgroep Na- tuur & Recreatie en alle Stakeholders die bij de realisatie van het