• No results found

De verwerving van de rode en de groene werkwoordvolgorde - Een experimenteel onderzoek bij geplaatste en niet-geplaatste kinderen in Oost-Vlaanderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De verwerving van de rode en de groene werkwoordvolgorde - Een experimenteel onderzoek bij geplaatste en niet-geplaatste kinderen in Oost-Vlaanderen"

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE VERWERVING VAN DE RODE EN DE

GROENE WERKWOORDVOLGORDE

EEN EXPERIMENTEEL ONDERZOEK BIJ GEPLAATSTE EN

NIET-GEPLAATSTE KINDEREN IN OOST-VLAANDEREN

Aantal woorden: 14 588

Maaike De Waele

Studentennummer: 01603714

Promotor: Prof. dr. Gert De Sutter

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad Master of Arts in de Meertalige Communicatie: combinatie van ten minste twee talen: Nederlands, Engels, Spaans

(2)
(3)

VERKLARING AUTEURSRECHT

De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie.

(4)
(5)

VOORWOORD

Als de kroon op het werk zou ik graag alle personen hartelijk bedanken die een bijdrage geleverd hebben om dit onderzoek tot een goed einde te brengen. Eerst en vooral zou ik mijn promotor, prof. dr. Gert De Sutter, willen bedanken voor de goede begeleiding, ondersteuning en de constructieve feedback tijdens het hele proces. Hoewel ik wat later dan gepland aan deze masterproef begonnen ben, kon ik altijd bij hem terecht met al mijn vragen. Zonder zijn videolessen op Ufora was de statistische verwerking waarschijnlijk niet gelukt.

Vervolgens zou ik graag Paul De Schutter, directeur van CKG Den Boomgaard in Lierde en CKG Zonneheuvel in Zottegem, en David Barbé, directeur van Basisschool De Kei in Lierde, bedanken, net zoals alle 47 respondenten. Zonder hun medewerking had ik dit onderzoek nooit kunnen voltooien. Daarnaast wil ik ook graag Anneleen Denys en Gerda Persoons bedanken voor het nalezen van mijn masterproef.

Ten slotte verdienen mijn vrienden en mijn ouders ook een vermelding omdat ze mijn steun en toeverlaat geweest zijn tijdens het schrijfproces van deze scriptie.

(6)
(7)

CORONAPREAMBULE

Sinds maandag 16 maart 2020 heeft Universiteit Gent beslist om alle lessen en practica op afstand te organiseren tot en met het einde van het academiejaar ten gevolge van de uitbraak van het Coronavirus (COVID-19). De Nationale Veiligheidsraad legde op 17 maart extra veiligheidsmaatregelen op zoals het verbod op samenscholingen en het verbod op niet-essentiële verplaatsingen. De coronacrisis heeft niet enkel een invloed op de gezondheidszorg en de economie maar ook op de verderzetting en afwerking van vele studenten hun masterproef. In deze korte coronapreambule blik ik terug op hoe het coronavirus mijn masterproef heeft beïnvloed.

Het hoofddoel van dit experimenteel onderzoek is om de voorkeur voor de rode (AUX-PART) of de groene (PART-AUX) werkwoordvolgorde na te gaan bij kinderen die in een residentiële instelling verblijven in vergelijking met kinderen die niet in een residentiële instelling verblijven. Concreet voerden we bij 23 kinderen uit 2 Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning (CKG) en 24 kinderen uit een basisschool een production task of afbeeldingenmethode uit. 47 kinderen van de derde kleuterklas tot en met het tweede leerjaar kregen 14 vragen met 14 bijhorende afbeeldingen met als doel zoveel mogelijk rode en groene volgordes uit te lokken.

Enerzijds heb ik op methodologisch vlak geen hinder ondervonden van het coronavirus, aangezien ik mijn experimenten in de basisschool en de instellingen na de examenperiode in januari heb uitgevoerd. Verder heb ik als pendelstudent zelfs baat bij de lockdown gehad. Doordat alle lessen online verliepen, heb ik geen tijd verloren met het pendelen en kon ik dus die extra tijd besteden aan mijn masterproef. Anderzijds had de coronacrisis wel invloed op mijn schrijfproces: ik had meer dan gewoonlijk last van concentratieproblemen en van uitstelgedrag.

Deze preambule werd in overleg tussen de student en de promotor opgesteld en door beiden goedgekeurd.

(8)
(9)

ABSTRACT

Woordvolgordevariatie in de tweeledige werkwoordelijke eindgroep (de rode en de groene volgorde) is een vaak bestudeerd onderwerp in de neerlandistiek. Zuckerman (2001) en Meyer & Weerman (2016) voerden als eersten onderzoek naar de manier waarop Nederlandse kinderen van verschillende leeftijden omgaan met de woordvolgordevariatie. Aansluitend bij hun onderzoek, achterhalen we in deze masterscriptie de voorkeur voor de rode (AUX-PART) of de groene (PART-AUX) werkwoordvolgorde bij kinderen die in een residentiële instelling verblijven in vergelijking met kinderen die niet in een residentiële instelling verblijven. Daarnaast gaan we ook na welke volgorde in het algemeen het meest gekozen wordt, wat het effect is van de leeftijd en het geslacht op de gekozen volgorde. Bij 23 kinderen uit 2 Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning uit Zottegem en Lierde en 24 kinderen uit een basisschool uit Lierde werd een production task of afbeeldingenmethode uitgevoerd. De 47 kinderen van de derde kleuterklas tot en met het tweede leerjaar kregen 14 vragen met 14 bijhorende afbeeldingen, waarvan 8 filler-vragen, om zoveel mogelijk rode en groene volgordes uit te lokken. Uit de chikwadraattoets blijkt dat het verband tussen de voorkeur voor de rode of de groene volgorde en kinderen die in een residentiële instelling verblijven alsook de variabele geslacht niet significant zijn. Kinderen die in een residentiële instelling verblijven gebruiken dus evenveel rode als groene volgordes als kinderen die niet in een residentiële instelling verblijven. Verder is er ook geen verschil tussen jongens en meisjes. In het algemeen over alle leeftijdsgroepen heen gebruikten de kinderen het vaakst een groene volgorde (83,3%).

(10)
(11)

INHOUDSTAFEL

1 INLEIDING ... 7

2 THEORETISCHE ACHTERGROND ... 13

2.1 Oorsprong van de rode en de groene volgorde 13 2.2 Factoren die het gebruik van de rode en de groene volgorde beïnvloeden 14 2.2.1 Contextuele factoren ... 14

2.2.2 Ritmische factoren ... 16

2.2.3 Semantische factoren ... 17

2.2.4 Discursieve factoren ... 18

2.2.5 Morfosyntactische factoren ... 18

2.2.6 Cognitief-functioneel verklaringsmodel voor woordvolgordevariatie ... 19

2.3 Eerder onderzoek naar de rode en groene volgorde bij kinderen 21 2.3.1 Zuckerman (2001) ... 21

2.3.2 Meyer & Weerman (2016) ... 22

2.3.3 Desmet (2018) ... 23

2.3.4 Van Eetvelde (2019) ... 25

2.3.5 Conclusie ... 26

2.4 Kindertaalverwerving 28 2.4.1 Algemeen ... 28

2.4.2 Kinderen in een residentiële instelling ... 29

3 METHODOLOGIE ... 34 3.1 Onderzoeksvragen 34 3.2 Hypotheses 34 3.3 Methode 35 3.3.1 Participanten ... 35 3.3.2 Procedure ... 38

(12)

4 RESULTATEN ... 44

4.1 De voorkeur voor de rode of groene werkwoordvolgorde bij geplaatste en niet-geplaatste

kinderen 44

4.2 Algemene verdeling van de rode en groene volgorde bij kinderen uit de derde kleuterklas

tot het tweede leerjaar 45

4.3 Invloed van de leeftijd op de gekozen volgorde 47

4.4 Invloed van het geslacht op de gekozen volgorde 49

5 DISCUSSIE EN CONCLUSIE... 50

5.1 Is er een verschil in de voorkeur voor de rode of groene werkvoordvolgorde bij kinderen die in een residentiële instelling verblijven in vergelijking met kinderen die niet in een residentiële

instelling verblijven? 51

5.2 Wat is in het algemeen de meest gekozen volgorde? 52

5.3 Wat is het effect van de leeftijd op de gekozen volgorde? 53

5.4 Is er een verschil in volgorde tussen jongens en meisjes? 55

5.5 Conclusie 55

REFERENTIELIJST ... 58 APPENDIX ... 61

Bijlage 1: Brief voor de toestemming van de ouders 61

Bijlage 2: Afbeeldingen en vragen afbeeldingenmethode 62

(13)
(14)

LIJST VAN TABELLEN

Tabel 1: Cijfers van de CKG’s in Vlaanderen ______________________________________________________ 11 Tabel 2: Vergelijkende tabel voorgaand onderzoek met de toegepaste methode _______________________ 26 Tabel 3: Vergelijkende tabel voorgaand onderzoek met de afbeeldingenmethode ______________________ 27 Tabel 4: Respondenten uit basisschool De Kei ____________________________________________________ 36 Tabel 5: Overzicht Respondenten uit de residentiële instellingen: CKG Zonneheuvel (Zottegem) en CKG Den Boomgaard (Lierde)_________________________________________________________________________ 36 Tabel 6: Respondenten uit CKG Zonneheuvel (Zottegem) in detail ___________________________________ 37 Tabel 7: Respondenten uit CKG Den Boomgaard (Lierde) in detail ____________________________________ 37 Tabel 8: Algemene verdeling van de respondenten in relatie met het aantal relevante antwoorden voor dit onderzoek. ________________________________________________________________________________ 40 Tabel 9: Verdeling van de leeftijd van de respondenten in relatie met het aantal relevante antwoorden voor dit onderzoek ________________________________________________________________________________ 41 Tabel 10: Verdeling van het geslacht van de respondenten in relatie met het aantal relevante antwoorden voor dit onderzoek _____________________________________________________________________________ 42 Tabel 11: Samenvattende tabel van het aantal antwoorden ________________________________________ 43 Tabel 12: Verdeling van de rode en de groene werkwoordvolgorde bij de variabele instelling/basisschool ___ 45 Tabel 13: Algemene verdeling van de rode en de groene werkwoordvolgorde __________________________ 46 Tabel 14: Verdeling van de rode en de groene volgorde bij de variabele leeftijd ________________________ 47 Tabel 15: Vergelijking van de voorkeur voor de rode en de groene werkwoordvolgorde per leeftijdsgroep met de afbeeldingenmethode uit Desmet (2018), van Eetvelde (2019) en De Waele (2020) in percentages ______ 48 Tabel 16: Verdeling van de rode en de groene volgorde bij de variabele geslacht _______________________ 49

(15)

LIJST VAN FIGUREN

Figuur 1: Respectieve plaats van vervoegd werkwoord en verleden deelwoord in de bijzin. Verzamelkaart (Pauwels, 1953) _____________________________________________________________________________ 8 Figuur 2: overzicht van de evolutie van de rode en groene werkwoordvolgordes. _______________________ 13 Figuur 3: Schematisch overzicht van de factoren die de keuze voor de rode of groene werkwoordvolgorde beïnvloeden _______________________________________________________________________________ 20

Figuur 4: Vraag 3 uit Desmet (2018) __________________________________________________ 23

Figuur 5: Vraag 3 uit De Waele (2020) _________________________________________________________ 24 Figuur 6: Overzicht van het kindertaalverwervingsproces __________________________________________ 29 Figuur 7: Voorbeeld van een relevante vraag ____________________________________________________ 39 Figuur 8: Voorbeeld van een filler-vraag ________________________________________________________ 39 Figuur 9: Algemene verdeling van de respondenten in relatie met het aantal relevante antwoorden voor dit onderzoek ________________________________________________________________________________ 40 Figuur 10: Verdeling van de leeftijd van de respondenten in relatie met het aantal relevante antwoorden voor dit onderzoek _____________________________________________________________________________ 41 Figuur 11: Verdeling van het geslacht van de respondenten in relatie met het aantal relevante antwoorden voor dit onderzoek _________________________________________________________________________ 41 Figuur 12: Verdeling van de rode en de groene volgorde bij de variabele instelling/basisschool ____________ 44 Figuur 13: Algemene verdeling van de rode en de groene werkwoordvolgorde _________________________ 46 Figuur 14: Verdeling van de rode en de groene volgorde bij de variabele leeftijd________________________ 47 Figuur 15: Verdeling van de rode en de groene volgorde bij de variabele geslacht_______________________ 49

(16)
(17)

1

INLEIDING

Woordvolgordevariatie in de werkwoordelijke eindgroep is een vaak bestudeerd onderwerp in de Nederlandse taalkunde. Die werkwoordelijke eindgroep, of de opeenvolging van werkwoordsvormen aan het eind van een hoofd- of bijzin, kan tweeledig, drieledig, vierledig of meerledig zijn. Voorbeeldzinnen 1, 2 en 3 geven de mogelijke variatie weer binnen de tweeledige, drieledige en vierledige werkwoordelijke eindgroepen met een deelwoord als hoofd.

(1) Ik geloof dat hij het gedaan heeft. Ik geloof dat hij het heeft gedaan.

(2) Ze denken dat hij niets gezien kan hebben. Ze denken dat hij niets kan hebben gezien. Ze denken dat hij niets kan gezien hebben.

(3) De kans is groot dat de werkzaamheden gestaakt zullen moeten worden. De kans is groot dat de werkzaamheden zullen moeten worden gestaakt. De kans is groot dat de werkzaamheden zullen gestaakt moeten worden. De kans is groot dat de werkzaamheden zullen moeten gestaakt worden.

Volgens de Algemene Nederlandse Spraakkunst (1997) is de plaatsing in de werkwoordelijke eindgroep vrij te kiezen, tenminste in werkwoordelijke gezegdes (gezegdes met een voltooid deelwoord of een passief deelwoord als zelfstandig werkwoord). Taaladviesbronnen zoals vrttaal.net, taaladvies.net en taaltelefoon.be raden wel aan om het voltooid deelwoord ofwel vooraan ofwel achteraan in de werkwoordelijke eindgroep te plaatsen. Bij eindgroepen met een infinitief als zelfstandig werkwoord (voorbeeldzin 4) of als het voltooid deelwoord als een bijvoeglijk naamwoord gebruikt wordt (voorbeeldzin 5), is er geen vrije keuze.

(4) Ze had beloofd dat ze hem ging bellen.

(18)

Dit onderzoek beperkt zich tot de woordvolgordevariatie in de tweeledige werkwoordelijke eindgroep (voorbeeldzinnen 1). In de werkwoordelijke eindgroep wordt de combinatie van een voltooid deelwoord met een hulpwerkwoord de groene volgorde genoemd en de combinatie van een hulpwerkwoord met een voltooid deelwoord de rode volgorde. Andere benamingen zijn: 2-1 volgorde en PART-AUX voor de groene volgorde en 1-2 volgorde of AUX-PART voor de rode volgorde. De Sutter et al. (2005) noemt dit fenomeen ook intraconstituentenvariatie.

Volgens van der Horst en van der Horst (2008) werden beide werkwoordvolgordes al gebruikt voor de dertiende eeuw. In tegenstelling tot het gebruik van de rode en de groene volgorde, is er wel een exact beginpunt voor de wetenschappelijke belangstelling voor de woordvolgordevariatie, nl. 1950. Hiervoor was er enkel een beperkte belangstelling met bijvoorbeeld de vermelding dat beide volgordes grammaticaal correct zijn. Het eerste volledige onderzoek naar de volgordes dateert van 1953 en staat op naam van Anita Pauwels. De benaming ‘rode’ en ‘groene volgorde’ kent ook zijn oorsprong in haar werk. Het verwijst naar de rode en groene arcering op de dialectkaarten waarmee de verspreiding van de volgordes werd aangegeven zoals te zien in figuur 1. Het onderzoek is dan vanaf de eeuwwisseling in een stroomversnelling geraakt. Coussé (2008) bracht de diachrone evolutie van de rode en de groene volgorde in kaart. De Sutter (2005) en Arfs (2007) onderzochten de factoren die de keuze voor een van beide volgordes beïnvloeden. In totaal hebben vijf grote factoren een invloed op de keuze voor rood of groen: contextuele factoren, ritmische factoren, semantische factoren, discursieve factoren en morfosyntactische factoren.

Figuur 1: Respectieve plaats van vervoegd werkwoord en verleden deelwoord in de bijzin. Verzamelkaart (Pauwels, 1953)

(19)

In 2001 en 2016 breidden Zuckerman en Meyer & Weerman het onderzoeksgebied uit. Ze gingen na hoe Nederlandse kinderen van verschillende leeftijden omgaan met de woordvolgordevariatie. Beide onderzoeken toonden aan dat jonge kinderen een grote voorkeur hebben voor de groene werkwoordvolgorde (PART-AUX), om op latere leeftijd definitief over te schakelen naar de rode volgorde (AUX-PART). Zuckerman en Meyer & Weerman hebben wel een andere visie over de basisvolgorde en de meest economische volgorde van de werkwoordelijke eindgroep. Zuckerman meent dat de groene volgorde de basisvolgorde en ook de meest economische volgorde is, aangezien kinderen deze volgorde als eerste gebruiken. Meyer & Weerman daarentegen besluiten dat de rode volgorde de basisvolgorde is. Jonge kinderen zouden nog geen clusters onderscheiden en plaatsen werkwoorden daarom aan het einde van de zin. Vanaf 4 jaar doen kinderen dit wel, wat de opmars van de rode volgorde deels kan verklaren.

Sinds 2018 is er ook in Vlaanderen onderzoek gevoerd naar de verwerving van de rode en de groene volgorde bij kinderen. Desmet onderzocht in 2018 welke volgorde de voorkeur krijgt bij West-Vlaamse kinderen. Daarnaast onderzocht ze ook of de methode, de aangeboden volgorde, de leeftijd en het geslacht een invloed hebben op de voorkeur voor de rode of de groene volgorde. In tegenstelling tot de Nederlandse onderzoeken vond ze dat de voorkeur voor de rode volgorde bij de Vlaamse kinderen slechts tijdelijk is (tot het zesde leerjaar) en op latere leeftijd plaatsvindt. In 2019 onderzocht van Eetvelde de voorkeur op grotere schaal en ze ging ook na of de regio, de etnische achtergrond, het geslacht of het hulpwerkwoord een effect hebben op de gekozen volgorde. Uit haar resultaten bleek dat Gentse kinderen de rode volgorde pas twee jaar later (zesde leerjaar) begonnen te gebruiken in vergelijking met Desmet (vierde leerjaar). Door een korte bevraging bij de leerkrachten kon ze vaststellen dat hun voorkeur lag bij de groene volgorde.

Net zoals bij Zuckerman (2001), Meyer & Weerman (2016), Desmet (2018) en van Eetvelde (2019) voeren we een experimenteel onderzoek naar de verwerving van de rode en de groene woordvolgorde in de tweeledige werkwoordelijke eindgroep. Anders dan in de vorige onderzoeken bestaat onze doelgroep niet uit Nederlandse kinderen (Zuckerman, 2001; Meyer & Weerman, 2016), West-Vlaamse kinderen (Desmet, 2018) of Gentse kinderen (van

(20)

Eetvelde, 2019). In ons onderzoek wordt de voorkeur voor de rode of de groene volgorde onderzocht bij kinderen die in een residentiële instelling verblijven ten opzichte van een controlegroep kinderen uit Lierde, Zuid-Oost-Vlaanderen. Om ons onderzoek af te bakenen hebben we ons beperkt tot de woordvolgordevariatie in de tweeledige werkwoordelijke eindgroep.

Het hoofddoel van dit onderzoek is om na te gaan of er een verschil is in de voorkeur voor de rode of de groene werkwoordvolgorde bij kinderen die in een residentiële instelling verblijven in vergelijking met kinderen die niet in een residentiële instelling verblijven. Daarnaast onderzoeken we ook welke volgorde in het algemeen het meest gekozen wordt, wat het effect is van de leeftijd en het geslacht op de gekozen volgorde. Er is nog geen onderzoek verricht naar de voorkeur van kinderen die in een residentiële instelling verblijven. De variabelen gekozen volgorde, leeftijd en geslacht zijn wel al eerder onderzocht in de papers van Zuckerman (2001), Meyer & Weerman (2016), Desmet (2018) en van Eetvelde (2019). We vergelijken onze resultaten dan ook met hun resultaten.

Voor dit onderzoek zijn we naar 2 residentiële instellingen getrokken in Oost-Vlaanderen: CKG Den Boomgaard in Lierde en CKG Zonneheuvel in Zottegem. Een CKG is een Centrum voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning. Ze verstrekken hulp aan gezinnen die te maken hebben met een risicosituatie, een problematische opvoedingssituatie, een opvoedingscrisis en/of een acute crisis. Kinderen van 0 tot 12 jaar kunnen er terecht voor tijdelijke dag- en nachtopvang. Het hoofddoel is dat de ouders na de opvang op eigen benen kunnen staan en de zorg terug opnemen. Indien dit niet het geval is, wordt er samen met de ouders naar een ander traject voor residentiële begeleiding gezocht. De CKG’s hebben vier hoofdfuncties: mobiele begeleiding, ambulante training, ambulante opvang en (hier van belang) residentiële opvang (VRIND Welzijn, 2016). Uit verschillende wetenschappelijke onderzoeken (Bilson, 2009; Browne et al., 2005; Castle et al., 1999; van IJzendoorn et al., 2011; Windsor et al., 2007; Zhukova et al., 2019) blijkt dat residentiële opvang een impact en soms zelfs negatieve impact heeft op het kind, zijn ontwikkeling en taalgebruik. Kinderen in instellingen zouden daarom een andere voorkeur kunnen hebben en bijvoorbeeld de groene volgorde (PART-AUX) vaker gebruiken omdat die economischer is (Zuckerman, 2011).

(21)

Onderstaande tabel geeft het aantal gezinnen in begeleiding en het aantal plaatsen in de CKG’s weer in Vlaanderen van 2013 tot 2015 (Kind en Gezin, 2015).

2013 2014 2015

Aantal gezinnen mobiele begeleiding 2.060 2.160 2.219 Aantal gezinnen ambulante training 1.430 1.327 1.258

Aantal plaatsen ambulante opvang 93 96 101

Aantal plaatsen residentiële opvang 448 451 454

Tabel 1: Cijfers van de CKG’s in Vlaanderen

In dit onderzoek maken we gebruik van een production task/question answering task (Zuckerman, 2001, pp.78-88) of de afbeeldingenmethode (Desmet, 2018, p.54). Concreet stelden we de kinderen 14 vragen met 14 bijhorende afbeeldingen om zo veel mogelijke rode en groene werkwoordvolgordes uit te lokken. 8 van de 14 vragen zijn zogenoemde filler-vragen. Deze worden niet geanalyseerd en dienen om de kinderen af te leiden van het onderzoeksopzet. Aan alle kinderen werden dezelfde vragen gesteld met dezelfde afbeeldingen. In totaal namen 47 kinderen deel aan het experiment, waarvan 23 kinderen uit de 2 residentiële instellingen en 24 kinderen uit basisschool De Kei uit Lierde. De kinderen behoren tot 3 verschillende leeftijdsgroepen: de derde kleuterklas (5 à 6 jaar), het eerste leerjaar (6 à 7 jaar) en het tweede leerjaar (7 à 8 jaar).

In tegenstelling tot de andere onderzoekers (Desmet, 2018; Meyer & Weerman, 2016; Zuckerman, 2001) is er in dit experiment geen sentence repetition task gebruikt. Zowel uit het onderzoek van Desmet (2018) als uit Gillis en De Houwer (2000) blijkt dat bij zo’n imitatietaak het moeilijk is om na te gaan of de participanten echt hun eigen grammaticale kennis gebruiken en niet een beroep doen op het kortetermijngeheugen. Met ons onderzoek willen we zo spontaan mogelijke resultaten uitlokken en daarom hebben we enkel voor een production task gekozen.

(22)

Deze scriptie is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 volgt een overzicht van de belangrijkste literatuur over woordvolgordevariatie in het Nederlands. Het literatuuroverzicht kan opgedeeld worden in vier grote delen: de oorsprong van de rode en de groene werkwoordvolgorde (2.1), factoren die het gebruik van een van de twee volgordes beïnvloeden (2.2), een status quaestionis van onderzoek naar de werkwoordvolgordes bij kinderen (2.3) en een deel over kindertaalverwerving (2.4) in het algemeen en over kinderen in residentiële instellingen specifiek. In hoofdstuk 3 komen de onderzoeksvragen met bijhorende hypotheses aan bod. Bovendien stellen we de methode, de participanten en de verwerking van de data voor. Verder worden in hoofdstuk 4 de resultaten per onderzoeksvraag beschreven en vergelijken we de resultaten met vorig onderzoek. Ten slotte volgt in hoofdstuk 5 een verklaring voor de gevonden resultaten en een algemene conclusie waarin we onder meer kritisch reflecteren over dit onderzoek en suggesties geven voor vervolgonderzoek.

(23)

2

THEORETISCHE ACHTERGROND

In dit hoofdstuk wordt in drie hoofdparagrafen dieper ingegaan op de literatuur over de rode en de groene werkwoordvolgorde. In 2.1 wordt de oorsprong van de rode en de groene werkwoordvolgorde besproken. In 2.2 komen de factoren die het gebruik van de rode en groene volgorde beïnvloeden aan bod. In 2.3 volgt een status quaestionis van onderzoek naar de rode en groene werkwoordvolgorde bij kinderen. Ten slotte wordt er in 2.4 een overzicht gegeven over kindertaalverwerving in het algemeen en kindertaalverwerving bij kinderen in een residentiële instelling.

2.1 Oorsprong van de rode en de groene volgorde

Variatie binnen de werkwoordelijke eindgroep is geen recent fenomeen van het Nederlands. Van der Horst en van der Horst (2008) menen dat de tendens teruggaat naar voor de dertiende eeuw. Een exacte startdatum voor de variatie is er niet. Coussé voerde in 2008 een corpusonderzoek naar de historische evolutie van de twee werkwoordvolgordes. Ook hij vond beide volgordes terug in vroege Middelnederlandse bronnen uit de dertiende eeuw. Uit zijn onderzoek blijkt dat de rode volgorde (AUX-PART) de innovatieve variant is die sinds de zestiende eeuw aan een opmars bezig is. De periode waar we ons nu in bevinden zou een tussenfase zijn. Als deze trend wordt verdergezet dan evolueren we naar een eindfase met enkel de rode volgorde. Het is een onafhankelijke innovatie die mogelijk kan verbonden worden met focuselementen in de bijzin. Een focuselement voor een werkwoordcluster zou een rode volgorde uitlokken (De Sutter, 2005), zie ook verder (2.2.5). Uit het corpusonderzoek blijkt echter dat de evolutie van de focuselementen – vanaf de vijftiende eeuw werd het onmogelijk om zinsdelen in focuspositie te plaatsen aan het einde van de zin – de voorkeur voor rood of groen niet heeft beïnvloed. Figuur 2 geeft een overzicht van de evolutie van de rode en de groene werkwoordvolgorde door de eeuwen heen.

Rode en groene volgorde (13-14deeeuw) Groene volgorde (15deeeuw) Rode en groene volgorde (16de-21steeeuw) Rode volgorde (21steeeuw?)

(24)

2.2 Factoren die het gebruik van de rode en de groene volgorde beïnvloeden Taalgebruikers zijn in principe vrij om te kiezen welke werkwoordvolgorde ze gebruiken. Ze worden echter wel gedwongen om een van de twee te gebruiken. Uit recent onderzoek van onder anderen De Sutter (2005); De Sutter, Speelman & Geeraerts (2005); Arfs (2007) en De Sutter (2007) blijkt dat de keuze voor de rode of groene volgorde toch niet zo arbitrair is en afhangt van verschillende taalinterne en taalexterne factoren (Arfs, 2007) of dimensies (De Sutter, 2005). Onderstaande factoren/dimensies (nl. contextueel, ritmisch, semantisch en discursief) zijn gebaseerd op de indeling van het samenvattende werk van Coussé, Arfs & De Sutter (2008) en zijn aangevuld met een morfosyntactische factor uit De Sutter (2007). In de laatste paragraaf wordt ook het cognitief-functioneel verklaringsmodel voor woordvolgordevariatie uit De Sutter (2007) kort toegelicht.

2.2.1 Contextuele factoren

In de Sutter, Speelman & Geeraerts (2005) en in de Sutter (2005) werden aan de hand van het CONDIV-corpus geschreven Nederlands en het Corpus Gesproken Nederlands de contextuele factoren onderzocht. Het CONDIV-corpus bestaat uit een verzameling van krantenartikelen, e-mailberichten en chatmateriaal uit Vlaanderen en Nederland. Het Corpus Gesproken Nederlands (CGN) bevat spontane en voorbereide spraakfragmenten uit Vlaanderen en Nederland, wat het een goede steekproef maakt voor het taalgebruik in het taalgebied. De contextuele factoren kunnen opgedeeld worden in twee variabelen: regio en register. In het algemeen werd de rode volgorde (AUX-PART) het meest gebruikt (De Sutter et al., 2005).

Op regionaal vlak kan er een onderscheid gemaakt worden tussen Nederland en Vlaanderen. Uit het onderzoek van De Sutter (2005) blijkt dat er in Nederland significant vaker de rode volgorde wordt gebruikt dan in Vlaanderen. De verklaring van dit verschil kan te maken hebben met de verschillen in standaardisering. Zo vond de standaardisering van het Nederlands in Vlaanderen pas in de twintigste eeuw plaats ten opzichte van de zeventiende eeuw in Nederland. Op lokaal niveau vond Pauwels in 1953 een uitschieter in de rode volgorde in het Nederlands-Limburgs dialect in vergelijking met de andere dialecten in het Nederlands taalgebied. De Nederlanders gebruikten de rode volgorde waarschijnlijk om zich af te zetten tegen de Duitse groene volgorde, hoewel het niet zeker is of de rode volgorde al dan niet toch mogelijk is in de Duitse dialecten (Wurmbrand, 2004).

(25)

Omgekeerd is in Vlaanderen de voorkeur voor de rode volgorde minder sterk (De Sutter et al., 2005), al moet er wel opgemerkt worden dat Vlaanderen geen homogeen gebied is. In Vlaams-Brabant en Antwerpen komt de rode volgorde vaker voor dan in Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Limburg. Een mogelijke verklaring is de politieke, socio-economische en linguïstische centrumfunctie van Vlaams-Brabant en Antwerpen, die mogelijkerwijs meer aansluit bij het taalgebruik in Nederland (De Sutter, 2005). De herkomst van een persoon kan dus een invloed hebben op de voorkeur voor rood of groen.

Op het vlak van register hebben drie aspecten een invloed op de keuze van de werkwoordvolgorde volgens De Sutter et al. (2005): namelijk de modus, mate van interactie en redactionele controle. Het eerste aspect is de modus of het verschil tussen gesproken en geschreven taal. De groene volgorde wordt vaker gebruikt in gesproken taal en de rode volgorde in geschreven taal. Het is belangrijk om te vermelden dat gesproken taal niet gelijk staat aan een informeel register en geschreven taal aan een formeel register. Gesproken taal kan perfect formeel zijn (bv. een conferentie) en geschreven taal informeel (bv. chatberichten). In gesproken formele taal geniet de rode volgorde de voorkeur. Als tweede aspect heeft de mate van interactie ook een invloed op de keuze voor rood of groen. Indien er een hoge mate van interactie is zoals in dialogen, is er een grotere kans op de groene volgorde. Bij een lage mate van interactie zoals in monologen of geschreven taal, is er vaker een rode werkwoordvolgorde. De mate van interactie is ook afhankelijk van de tijd of de productiedruk. Hoe meer tijd en hoe lager de productiedruk, hoe meer kans op rode volgordes. Mensen gebruiken dan vaker een rode volgorde omdat ze die bijvoorbeeld mooier vinden klinken. Het derde aspect die de volgorde beïnvloedt, is de redactionele controle, of de mogelijkheid om het resultaat aan te passen. Als er een hoge redactionele controle is zoals in journalistieke teksten dan is de kans groter op een rode werkwoordvolgorde. Bij een lage redactionele controle zoals bij internetdiscussies is er vaker een groene volgorde.

De drie factoren interactie, redactionele controle en productiedruk interageren met elkaar. Hoe groter de interactiviteit in de communicatie, hoe groter de productiedruk en hoe meer productiedruk, hoe minder tijd voor redactionele controle. De groene volgorde wordt dus vaker gekozen bij een hoge mate van interactie en een hoge productiedruk. De rode volgorde

(26)

steekt de kop op als er meer tijd is voor redactionele controle. Naast de regio heeft dus ook de communicatieve situatie een invloed op de voorkeur voor een van de twee werkwoordvolgordes.

2.2.2 Ritmische factoren

Zowel De Sutter (2005, 2007) als Arfs (2007) voerden onderzoek naar de invloed van ritmische factoren op het gebruik van de rode of groene werkwoordvolgorde. Ze deden dit door de afstand tussen de beklemtoonde lettergrepen te tellen (i.e. directe operationalisering, De Sutter, 2005, p. 158). Daaruit bleek dat zowel het zinsritme als ritmische structuur binnen de werkwoordelijke eindgroep een invloed kan hebben. De Sutter maakte gebruik van het CONDIV-corpus en het CGN, zoals eerder vermeld. Arfs baseerde zich op het 38 Miljoen Woorden Corpus van het Instituut voor Nederlands Lexicologie.

Volgens Arfs (2007) en De Sutter (2007) tracht een taalgebruiker tot een evenwichtige afwisseling tussen beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen te komen binnen de zin. Op deze manier wordt er een accentbotsing tussen een deelwoordaccent en een vorig of volgend accent vermeden. Dit gebeurt door een onbeklemtoonde persoonsvorm voor of na het voltooid deelwoord te plaatsen. Voorbeeldzinnen 6 en 7 illustreren het verband tussen de klemtonen en de werkwoordvolgordekeuze. In zin 6 bevordert een sterk geaccentueerd element voor de werkwoordelijke eindgroep de rode werkwoordvolgorde. In zin 7 stimuleert een zwak element voor de eindgroep de groene volgorde, omdat te veel onbeklemtoonde lettergrepen het evenwicht van de zin doorbreken.

(6) Het verbaast me niet dat hij het konijn heeft opgegeten.

(7) Het verbaast me niet dat we daar toen een onbekende gezien hebben.

In het onderzoek van Arfs (2007) wordt ook de impact van de ritmische structuur binnen de werkwoordelijke eindgroep zelf onderzocht. Net zoals in de zin zou een taalgebruiker binnen de werkwoordelijke eindgroep uit zijn op een evenwicht. Om de ritmische structuur van het voltooid deelwoord duidelijk voor te stellen, gebruikt Arfs een punthoedpatroon. Een zwak beklemtoonde lettergreep wordt weergegeven met een liggend streepje (-) en een

(27)

beklemtoonde lettergreep met een dakje (^). Een voltooid deelwoord met een intern evenwicht vertoont zo gelijkenissen met een punthoed (- ^ -). Er kan een evenwicht bereikt worden in het ritme van de werkwoordelijke eindgroep door de interne woordvolgorde te veranderen. Uit de resultaten blijkt dat wanneer de klemtoon op de eerste lettergreep valt, er vaker de groene volgorde wordt gebruikt: heeft opgebeld (- ^ - -). Bij een klemtoon in het midden is er al een evenwicht dus dan is de keuze voor de rode of groene volgorde arbitrair: heeft gelezen (- - ^) of gelezen heeft (- ^ - -). Wanneer de klemtoon op het einde valt, is er een voorkeur om de groene volgorde te gebruiken: gestudeerd heeft (- - ^ -).

In De Sutter (2007) werden deze ritmische factoren genuanceerd. In de dataset met enkel geschreven taaluitingen speelden deze factoren geen significante rol. Toekomstig onderzoek zal moeten uitwijzen of de ritmische factoren al dan niet de werkwoordvolgorde beïnvloeden. De factoren moeten wel in verband met de andere factoren bestudeerd worden aan de hand van multivariate statistische technieken. Wanneer de ritmische factoren apart bestudeerd worden, zijn ze wel significant.

2.2.3 Semantische factoren

Uit het onderzoek van De Sutter (2005) blijkt dat adjectivische voltooide deelwoorden zoals bestand en vermist hoofdzakelijk in de groene volgorde voorkomen. De woorden lijken op werkwoordelijke voltooide deelwoorden, maar moeten eigenlijk beschouwd worden als adjectieven. Toch is dit geen absoluut gegeven en worden ze in 15% van de gevallen in de rode volgorde gebruikt, wat grammaticaal onjuist is.

De variabele aard van het finiete werkwoord (De Sutter, 2007) sluit aan bij adjectivische voltooide deelwoorden. Bij deze variabele wordt er een onderscheid gemaakt tussen zijn als koppelwerkwoord, zijn als passief hulpwerkwoord, zijn als hulpwerkwoord van tijd, hebben en worden. In werkwoordelijke eindgroepen waarbij het vervoegde werkwoord als koppelwerkwoord wordt gebruikt, is er een hogere kans op een groene volgorde. Wanneer de eindgroep bestaat uit een finiete vorm van het werkwoord hebben, worden, zijn als passief hulpwerkwoord of zijn als hulpwerkwoord van tijd, dan zijn beide volgordes mogelijk.

(28)

2.2.4 Discursieve factoren

In De Sutter (2005 & 2007) is er sprake van de variabele syntactische recyclage of syntactische persistentie. Dit kan gedefinieerd worden als “de neiging van taalgebruikers om een bepaald syntactisch patroon dat recent geactiveerd is te hergebruiken” (Coussé et al., 2008, p. 38). Concreet wil dit zeggen dat eens taalgebruikers de groene volgorde gebruikt hebben ze de neiging hebben om de groene volgorde opnieuw te gebruiken. Op die manier gebruiken ze een volgorde die recent geactiveerd is en kunnen ze daarop terugvallen.

Een andere discursieve variabele is de impact van de frequentie van het deelwoord. Volgens De Sutter (2005 & 2007) komen hoogfrequente deelwoorden significant vaker voor in de rode werkwoordvolgorde. Een verklaring ligt in de cognitief-functionele mechanismen. Deze deelwoorden kunnen gemakkelijker en sneller verwerkt worden in vergelijking met niet-frequente woorden. Daardoor vergen ze minder cognitieve verwerkingskosten (cf. 2.2.6).

2.2.5 Morfosyntactische factoren

In De Sutter (2007) worden er naast prosodische, semantische en discursieve factoren ook vijf morfosyntactische variabelen voorgesteld en onderzocht op een invloed op de werkwoordelijke eindgroep. Alle onderstaande variabelen hebben een significant effect op de voorkeur voor de rode of de groene volgorde. Bij elke variabele wordt er een voorbeeld gegeven.

De eerste variabele is de scheidbaarheid van het deelwoord of morfologische structuur van het deelwoord. Bij een scheidbaar samengesteld deelwoord bv. opgemaakt wordt er vaker de rode werkwoordvolgorde gebruikt in vergelijking met een niet-scheidbaar samengesteld deelwoord bv. gemaakt (De Sutter, 2007).

Een tweede variabele volgens De Sutter (2007) is de lengte van het middenstuk. Een langer middenstuk verdubbelt de kans op een rode volgorde ten opzichte van een kort middenstuk van 0 tot 2 woorden.

(8) Hij zei dat de hervormingen voor het gerecht niet met de juiste personen in het gerecht werden besproken.

(29)

De derde variabele is de inherentie van de laatste preverbale constituent. Als de constituent voor de werkwoordelijke eindgroep hoort bij het werkwoord of deel is van een werkwoordelijke vaste verbinding dan stijgt de kans op een rode volgorde (De Sutter, 2007).

(9) Ze zag dat er geen aandacht werd besteed aan de financiering van het plan.

De vierde variabele is de af- of aanwezigheid van een laatste zinsplaats of de grammaticale relatie tussen de laatste zinsplaats en het hoofd. Uit de resultaten van De Sutter (2007) blijkt dat als er niets staat na de werkwoordelijke eindgroep, de kans groter is op een rode volgorde dan wanneer een laatste zinsplaats aanwezig is zoals in voorbeeldzin 10. In Coussé (2008) wordt dit ook wel de aanwezigheid van een geaccentueerd focuselement genoemd.

(10) Ze vertelde dat ze nooit weggestoken heeft dat ze elke dag een glas drinkt.

De laatste variabele is de informatiewaarde van de laatste preverbale constituent of in andere woorden de definietheid van de laatste preverbale constituent. Wanneer de constituent voor de werkwoordelijke eindgroep onbepaald is of een hoge informatiewaarde heeft dan is de kans groter op een rode volgorde (De Sutter, 2007).

(11) Ze denkt dat ze een goed werkstuk heeft afgeleverd.

2.2.6 Cognitief-functioneel verklaringsmodel voor woordvolgordevariatie

Als verklaring voor de variabelen kwam De Sutter in 2007 met een cognitief-functioneel model. Daarin linkt hij de voorkeur voor de rode of groene werkwoordvolgorde aan cognitieve verwerkingskosten. Cognitieve verwerkingskosten kunnen gedefinieerd worden als “de mate van cognitieve inspanningen die taalgebruikers moeten leveren om een taaluiting te produceren (spreken of schrijven) of te percipiëren (horen of lezen)” (De Sutter, 2007, p. 321). Uit de multivariate analyse blijkt dat de groene volgorde gebruikt wordt wanneer de cognitieve verwerkingskosten hoog zijn. Taalgebruikers gebruiken dus de groene volgorde wanneer het deelwoord bijvoorbeeld minder toegankelijk is. De rode volgorde wordt dan gekozen bij beperkte verwerkingskosten.

(30)

De taalgebruiker kan ook gebruikmaken van het addressee-based least effort principe (De Sutter, 2007, p. 322). Dan worden de verwerkingsmoeilijkheden aangepast aan de behoeftes van de luisteraar of lezer. De taalgebruikers, luisteraars of lezers kunnen ook voordeel hebben bij de groene volgorde wanneer de cognitieve verwerkingskosten hoog zijn.

De Sutter (2007) kaart ook een aantal implicaties aan van het cognitief-functioneel verklaringsmodel. Zo kan de groene volgorde als basisvariant beschouwd worden. Ze komt namelijk het vaakst terug in de Nederlandse dialecten (Pauwels, 1953) en ze lijkt het eerst verworven bij kinderen (Zuckerman, 2001). Bij cognitief hoge verwerkingskosten grijpen taalgebruikers dan terug naar de volgorde waar ze al het langst mee vertrouwd zijn. De rode volgorde kan gezien worden als volgorde om zich af te zetten tegen de groene basisvolgorde. Figuur 3 geeft alle factoren die de keuze voor de rode of de groene werkwoordvolgorde beïnvloeden schematisch weer.

Context Regio •Nederland •Vlaanderen Register • Modus

• Mate van interactie • Redactionele controle Ritmisch Zinsritme Ritme binnen de eindgroep zelf Semantisch Adjectivistische voltooid deelwoorden

Aard van het finiete werkwoord Discursief Syntactische persistentie Hoogfrequente deelwoorden Morfosyntactisch Morfologische structuur van het

deelwoord Grammaticale relatie tussen de laatste zinsplaats

en het hoofd Lengte van het

middenstuk

Informatiewaarde van het laatste preverbale woord Inherentie van het laatste preverbale

inhoudswoord

Figuur 3: Schematisch overzicht van de factoren die de keuze voor de rode of groene werkwoordvolgorde beïnvloeden

(31)

2.3 Eerder onderzoek naar de rode en groene volgorde bij kinderen

Onderzoek naar de variatie van woordvolgorde in de werkwoordelijke eindgroep kent in het algemeen een lange onderzoekstraditie. Vanuit de neerlandistiek werd er veel aandacht aan besteed. Onderzoek naar de rode en groene werkwoordvolgorde bij kinderen is van een veel recentere aard. In het tweede deel van dit literatuuroverzicht wordt er een stand van zaken gegeven van het onderzoek naar werkwoordvolgordevariatie bij kinderen. Zowel bekende namen als Zuckerman (2001) en Meyer & Weerman (2016) komen aan bod als de recente bevindingen uit de masterproeven van Desmet (2018) en van Eetvelde (2019).

2.3.1 Zuckerman (2001)

Zuckerman voerde in 2001 als eerste onderzoek naar de rode en groene werkwoordvolgorde bij kinderen. In zijn literatuurstudie stelde hij vast dat werkwoordvolgordes onderling uitwisselbaar zijn, maar wel onderhevig zijn aan syntactische beperkingen. Daarnaast vroeg hij zich af of het Nederlands dan wel een SOV (Subject-Object-Verb)-taal is of een SVO-taal. Hij concludeerde dat het Nederlands een SVO-taal is en de groene volgorde (PART-AUX) als basisvolgorde heeft. Hij beweert ook dat deze volgorde de meest economische is. In zijn onderzoek wou hij onder meer nagaan welke volgorde de voorkeur krijgt.

27 kinderen onderverdeeld in twee leeftijdsgroepen, 17 3 à 4-jarigen en 10 5 à 6-jarigen, en 19 volwassenen namen deel aan het onderzoek van Zuckerman (2001). Ze hadden allemaal het Nederlands als moedertaal en waren afkomstig uit verschillende delen van Nederland. Het experiment bestond uit twee taken nl. een question answering task/production task (Zuckerman, 2001, p.78; 88) en een SRT of sentence repetition task (Zuckerman, 2001, p.85). Tijdens de question answering task moesten de participanten aan de hand van afbeeldingen antwoorden op waarom-vragen. De afbeeldingen gaven het resultaat van een actie weer en dienden als ondersteuning. Ze bevorderden het gebruik van een omdat-structuur om zo een rode of groene werkwoordvolgorde uit te lokken. In het tweede deel van het experiment, de sentence repetition task, moesten de proefpersonen lange zinnen met een om of dat-structuur herhalen. De helft van de aangeboden zinnen bevatte een rode volgorde en de andere helft een groene volgorde. Hun voorkeur voor een bepaalde werkwoordvolgorde kon achterhaald worden als ze de gegeven volgorde omzetten in een andere. Er konden verschillende fouten optreden zoals een conversion error of een doubling error.

(32)

Uit het eerste deel van Zuckermans experiment bleek dat jonge kinderen een voorkeur hebben voor de groene volgorde (PART-AUX). Oudere kinderen en volwassenen gebruikten dan weer vaker de rode volgorde. Er werden geen regionale verschillen opgemerkt.

De resultaten van het tweede deel van het experiment laten zien dat kinderen een sterke voorkeur hebben voor de meer economische groene volgorde. In 41 gevallen vormden ze de aangeboden rode volgorde om in een groene volgorde. Omgekeerd kwam dit maar 5 keer voor. De fouten die de deelnemers maakten tonen aan dat ze de twee werkwoordvolgordes als verwant zien. Het weglaten van hulpwerkwoorden kan betekenen dat ze dit als een derde mogelijkheid zien. Verder kan ook afgeleid worden dat leeftijd een invloed heeft op de voorkeur voor de groene of rode werkwoordvolgorde. De jongste groep prefereerde de groene volgorde, terwijl de oudere groep de rode volgorde vaker gebruikte. Volwassenen behouden deze voorkeur.

2.3.2 Meyer & Weerman (2016)

Als aanvulling op Zuckerman (2001) onderzochten Meyer en Weerman in 2016 hoe werkwoordgroepen verworven worden bij kinderen. 120 Nederlandse kinderen van 2;8 jaar en 5;6 jaar waren de doelgroep. Verschillend van Zuckerman werd er in dit onderzoek maar één methode gebruikt: een sentence repetition task. De kinderen moesten dus ook lange zinnen met een werkwoordelijke eindgroep herhalen met een afbeelding ter ondersteuning. Door de lengte van de zinnen moesten de kinderen terugvallen op hun eigen grammatica.

Uit de resultaten van Meyer en Weerman (2016) blijkt dat de jongere kinderen vaker de rode volgorde in groen veranderen en de oudere kinderen groen in rood zoals bij Zuckerman (2001). De jonge kinderen zouden voor de groene volgorde kiezen als gevolg van de SVO-structuur van het Nederlands. Ze onderscheiden nog geen clusters en plaatsen werkwoorden dus gewoon aan het einde van de zin. Vanaf 4 jaar doen kinderen dit wel, wat de opmars van de rode volgorde deels kan verklaren. Ze komen in contact met rode volgordes die niet conform zijn met de OV-regel. Daardoor gaan ze de rode volgordes opnieuw analyseren en gedurende een periode vaker gebruiken. Volgens De Sutter en De Clercq (2019) is er sprake van een interne dynamiek die aangewakkerd wordt door volwassen taalgebruik, maar het wordt er niet door bepaald.

(33)

Meyer en Weerman menen tot slot dat de rode volgorde de basisvolgorde is, aangezien ze bewust voor die volgorde kiezen eens ze op de hoogte zijn van het bestaan ervan en meer weten over werkwoordelijke eindgroepen (Meyer & Weerman, 2016, pp. 201-202). De Sutter (2007) en Zuckerman (2001) zien in tegenstelling tot Meyer & Weerman de groene volgorde als basisvolgorde en baseerden zich op de preferentie van kinderen tijdens de eerste verwervingsfase en de frequentie in spontaan mondeling taalgebruik. Naarmate de kinderen ouder worden, pikken ze de andere factoren op zoals register en ritmiek.

2.3.3 Desmet (2018)

Aan het onderzoek van Desmet (2018) namen 60 West-Vlaamse kinderen tussen de 5 en 16 jaar deel. Ze hadden allemaal het Nederlands als moedertaal en kregen zoals in Zuckerman (2001) de opdracht om een SRT en een question answering task (hier: afbeeldingenmethode) uit te voeren. Desmet wou nagaan of Vlaamse kinderen een andere voorkeur hebben dan Nederlandse kinderen wat betreft de volgorde in de werkwoordelijke eindgroep. Daarnaast onderzocht ze ook of de methode, de aangeboden volgorde, de leeftijd en het geslacht een invloed hebben op de voorkeur voor de rode of de groene volgorde.

In het algemeen werd de rode volgorde iets vaker gekozen dan de groene in Desmet (2018). Verder zijn er nog andere gelijkenissen met de Nederlandse onderzoeken (Zuckerman, 2001; Meyer & Weerman, 2016). Bij jonge kinderen is de groene volgorde de meest gebruikte volgorde. Zuckerman en Meyer & Weerman verklaren dit met de basisstructuur van het Nederlands. Zo beschouwt Zuckerman het Nederlands als een SVO-taal en Meyer & Weerman als een SOV-taal. De groene volgorde is volgens Meyer & Weerman de meest logische en zelfs de meest economische volgens Zuckerman. Het grote verschil met de Nederlandse kinderen was dat de voorkeur voor de rode volgorde bij de Vlaamse kinderen slechts tijdelijk is (tot 11-12 jaar) en op latere leeftijd plaatsvindt. In Nederland begint de voorkeur voor de rode volgorde op ongeveer 5-jarige leeftijd, tegenover 7 à 8 jaar in Vlaanderen. De variabele leeftijd heeft dus een duidelijk effect op de gekozen volgorde.

(34)

De toegepaste methode, meer bepaald de SRT, heeft een vrij grote invloed op de gekozen volgorde volgens Desmet (2018). Bij de sentence repetition task werd er vooral voor de rode volgorde gekozen terwijl de voorkeur bij de afbeeldingenmethode bij de groene lag. Dit is te verklaren door de communicatieomstandigheden. De mate van interactie en productiedruk is laag bij de SRT in vergelijking met de afbeeldingenmethode. Kinderen zijn dus net zoals volwassen onderhevig aan externe factoren.

Samenhangend met de methode, heeft de aangeboden volgorde ook een effect op de voorkeur voor een werkwoordvolgorde. De kinderen hanteerden vaker een andere volgorde als ze de groene volgorde aangeboden kregen. De SRT leidt namelijk vaker tot de rode volgorde. De variabele geslacht was niet significant.

Ten slotte bevat dit onderzoek ook drie beperkingen of lacunes. Ten eerste zijn de twee verschillende methodes niet uitgevoerd bij dezelfde leeftijdsgroepen. De sentence repetition task is uitgevoerd tot en met het vierde leerjaar, terwijl de afbeeldingenmethode tot en met leerlingen van het vierde middelbaar is toegepast. Ten tweede zijn er verschillende afbeeldingen gebruikt voor de twee leeftijdsgroepen, waardoor het moeilijker was om de resultaten te vergelijken. Ten derde waren niet alle afbeeldingen optimaal om een groene of rode werkwoordvolgorde uit te lokken. Bepaalde afbeeldingen focusten onvoldoende op de voltooidheid van de actie. Zo was het bijvoorbeeld nog duidelijk aan het regenen op een afbeelding waardoor een vraag als ‘Waarom is de straat nat’ vaker het antwoord ‘omdat het regent’ heeft opgeleverd. In ons onderzoek wordt er rekening gehouden met deze lacunes.

(35)

2.3.4 Van Eetvelde (2019)

In haar onderzoek ging van Eetvelde in 2019 nog een stap verder dan Desmet in 2018. 100 kinderen tussen 5 en 12 jaar namen deel aan het experiment. Ze werden onderverdeeld in 4 verschillende leeftijdsgroepen: derde kleuterklas (5 à 6-jarigen), tweede leerjaar (7 à 8-jarigen), vierde leerjaar (9 à 10-jarigen) en zesde leerjaar (11 à 12-jarigen). Alle participanten liepen school in Gent. Daarnaast zijn er ook 8 leerkrachten bevraagd. Van Eetvelde onderzocht welke volgorde het meest verkozen wordt en of de leeftijd, regio, etnische achtergrond, het geslacht of het hulpwerkwoord een effect heeft op de gekozen volgorde. Net zoals Meyer & Weerman (2016) werd er maar één methode gebruikt, maar wel de afbeeldingenmethode zoals in Desmet (2018) en Zuckerman (2001).

Vanaf de derde kleuterklas (5;6 jaar) tot en met het vierde leerjaar (9;10 jaar) kozen de kinderen vaker voor de groene volgorde om in het zesde leerjaar (11;12 jaar) over te schakelen naar de rode volgorde. In Desmet (2018) gebruikten de West-Vlaamse kinderen de rode volgorde al twee jaar vroeger. Dit zou samen kunnen hangen met de afbeeldingen die gebruikt zijn in het experiment.

De resultaten van De Sutter (2005 & 2007) komen overeen met de bevindingen van van Eetvelde (2019) voor de variabele hulpwerkwoord. De hulpwerkwoorden hebben en worden komen vaker voor in de rode volgorde en het hulpwerkwoord zijn vaker in de groene volgorde.

Bij de kleine steekproef leerkrachten (21;53 jaar) koos 94% voor de groene volgorde. Deze resultaten staan tegenover de bevindingen van Zuckerman (2001) die vond dat volwassenen vaker voor de rode volgorde kiezen. De leerkrachten gebruikten de hulpwerkwoorden zijn en hebben ook vaker in de groene volgorde, in tegenstelling tot de kinderen en de respondenten uit De Sutter (2007). De variabelen regio en leeftijd zouden samen zwaarder kunnen doorwegen dan het soort hulpwerkwoord. Ten slotte bleek uit een korte bevraging van de leerkrachten dat de werkwoordvolgorde passief aan bod komt in de lessen bij de jongere groep (derde kleuterklas en het tweede leerjaar) en actief bij de oudere groep (het vierde en zesde leerjaar).

(36)

Hoewel het logisch zou zijn dat de groene volgorde het meest voorkomt, was de verhouding tussen de rode en de groene werkwoordvolgorde onvoldoende significant. Hierdoor besloot van Eetvelde (2019) dat beide volgordes even vaak voorkomen. Ook de variabelen regio, geslacht en etnische achtergrond waren niet significant.

In dit onderzoek waren er eveneens enkele kleine beperkingen. Bepaalde vragen leverden zo goed als geen groene of rode volgordes op en de bevraging van de leerkrachten was op heel kleine schaal.

2.3.5 Conclusie

Uit bovenstaande onderzoeken blijkt dat kinderen een evolutie doormaken in hun taalverwervingsproces. In onderstaande tabellen worden de resultaten van de studies naar de woordvolgordevariatie in de werkwoordelijke eindgroep bij kinderen met elkaar vergeleken. De tabellen zijn opgesteld op basis van de methode: in tabel 2 staan de resultaten van de toegepaste methode (SRT) en in tabel 3 van de afbeeldingenmethode.

Sentence repetition task Zuckerman (2001), NL M & W (2016), NL Desmet (2018), VL van Eetvelde (2019), VL 3-4 jarigen

(peuters) Groen Groen / /

5-6 jarigen

(3de kleuterklas) / Rood Groen /

7-8 jarigen (2de leerjaar) / / Rood / 9-10 jarigen (4de leerjaar) / / Rood / 11-12 jarigen (6de leerjaar) / / / / 13-14 jarigen (2de middelbaar) / / / / 15-16 jarigen (4de middelbaar) / / / / Volwassenen / / / /

(37)

Afbeeldingenmethode Zuckerman (2001), NL M & W (2016), NL Desmet (2018), VL van Eetvelde (2019), VL 3-4 jarigen (peuters) Groen / / / 5-6 jarigen

(3de kleuterklas) Rood / Groen Groen

7-8 jarigen

(2de leerjaar) / / Groen Groen

9-10 jarigen

(4de leerjaar) / / Rood Groen

11-12 jarigen

(6de leerjaar) / / Rood Rood

13-14 jarigen (2de middelbaar) / / Rood / 15-16 jarigen (4de middelbaar) / / Groen / Volwassenen Rood / / Groen

Tabel 3: Vergelijkende tabel voorgaand onderzoek met de afbeeldingenmethode

Uit de tabellen blijkt dat Vlaamse kinderen een tragere evolutie doormaken dan hun Nederlandse leeftijdsgenoten. Bij Zuckerman (2001) en Meyer & Weerman (2016) start de overgang van de groene naar de rode volgorde bij 5 à 6-jarigen. Terwijl in de Vlaamse onderzoeken de kinderen pas vaker voor de rode volgorde kiezen op de leeftijd van 7 à 8, 9 à 10 jaar (Desmet, 2018) en 11 à 12 jaar (van Eetvelde, 2019). Volgens De Sutter & De Clercq (2019) ontkent de overgang naar de rode volgorde het idee dat de input van volwassenen de belangrijkste factor is in de verwerving van werkwoordvolgordes. Na een rode periode kozen de participanten op 15 à 16-jarige leeftijd (Desmet, 2018) of op volwassen leeftijd (van Eetvelde, 2019) terug voor de groene volgorde, in tegenstelling tot Zuckerman (2001) en Meyer & Weerman (2016).

(38)

2.4 Kindertaalverwerving

Naast het linguïstische aspect (syntactische variatie in de werkwoordelijke eindgroep) behandelt deze scriptie ook een sociaal aspect (nl. het verschil tussen geplaatste en niet-geplaatste kinderen). In onderstaande paragraaf wordt kort geschetst hoe kinderen in het algemeen taal verwerven met een schematisch overzicht op pagina 29. Daarna komt ook de invloed van een residentieel verblijf op de (linguïstische) ontwikkeling van kinderen aan bod.

2.4.1 Algemeen

Schaerlaekens onderscheidt in De verwerving van het Nederlands: een blauwdruk (2000) vier periodes/fases van kindertaalverwerving. Tijdens die periodes groeit het kind (fysiek en mentaal). Vanaf de geboorte tot 6 à 10 jaar verwerft het kind allerlei taalvaardigheden. De periodes zijn bepaald op basis van taalinterne kenmerken. Ze worden, met andere woorden, ingedeeld door kenmerken in het taalgebruik van het kind en niet door leeftijd.

In de prelinguale periode (0 – 1;0 jaar) verwerven kinderen alle basisvoorwaarden voor een goede taalontwikkeling. Ze maken voor het eerst geluid en communiceren zo met hun omgeving. Deze periode is de start van de communicatieve ontwikkeling en passieve taalontwikkeling van het kind. Gedurende dit jaar komen 4 fases voor: huilen, vocaliseren, vocaal spel en brabbelen. Na de brabbelfase rond 7 à 14 maanden is het kind klaar voor de tweede periode.

De tweede periode is de vroeglinguale periode (1;0 – 2;6 jaar) waarin kinderen overgaan van brabbelen naar betekenisvol taalgebruik. Ze starten met het verwerven van een actieve woordenschat en syntaxis in de vorm van eenvoudige zinnetjes. De telegramstijl is kenmerkend voor deze periode. De kinderen doorlopen 2 fasen: de eenwoordfase en de twee- en meerwoordfase. Na een soort van woordenschatspurt van inhoudswoorden zijn de kinderen klaar voor de volgende stap.

De derde periode (de differentiatiefase) gaat rond de leeftijd van 2;6 – 5;0 jaar van start. Het is de meest polyvalente periode van allemaal. De fonologie wordt afgewerkt, de lexicale ontwikkeling stijgt, de syntaxis evolueert zeer snel, de pragmatiek verbreedt en het meta- linguïstisch bewustzijn neemt toe. Kinderen maken volledigere en concretere zinnen en het hele proces zit er bijna op.

(39)

• 0 - 1;0 jaar • Geluid maken en communiceren Prelinguale periode • 1;0 - 2;6 jaar • Woorden gebruiken • Telegramstijl Vroeglinguale periode • 2;6 - 5;0 jaar • Volledigere en correctere zinnen Differentiatiefase • 5;0 - 9;0 jaar • Lezen en schrijven Voltooiingsfase Ten slotte bereikt het kind de voltooiingsfase (5;0 – 9;0 jaar). Het kind leert lezen en schrijven, maar ontwikkelt niet echt nieuwe aspecten. De taalverwerving wordt afgerond aan een trager tempo dan in de vorige fase. Metalinguïstiek of denken over taal speelt een grote rol. Het hele proces is pas volledig beëindigd als taal niet enkel gebruikt wordt om te communiceren maar ook voor desinformatie & communicatieve misleiding.

Figuur 6: Overzicht van het kindertaalverwervingsproces

2.4.2 Kinderen in een residentiële instelling

Gemiddeld 2,7 miljoen kinderen tussen de leeftijd van 0 en 17 jaar verblijven wereldwijd in een residentiële instelling (UNICEF, 2017). Een ‘residentiële instelling’ op zich is een ruim begrip. Gunnar (2001) definieert drie verschillende soorten residentiële instellingen op basis van de kwaliteit van de zorg en van IJzendoorn et al. (2011, p. 9) voegt er nog een vierde soort aan toe:

1. Residentiële instellingen die gekenmerkt worden door een complete ontbering van de gezondheid, voeding, stimulatie en relatiebehoeften van het kind.

2. Residentiële instellingen met adequate ondersteuning op het gebied van voeding en gezondheid, maar met een gebrek aan stimulering en relatiebehoeften van het kind. 3. Residentiële instellingen die in alle behoeften voorzien, met uitzondering van stabiele,

langdurige relaties met dezelfde verzorgers.

4. Residentiële instellingen die zorgen voor een stabiele en consequente opvang en die kinderen alleen een gezinsleven ontzeggen dat is ingebed in een regelmatige sociale omgeving.

(40)

Om het begrip nog te verduidelijken lijstten Rosas & McCall (2016) zes kenmerken op van residentiële instellingen:

1. Kinderen verblijven vaak in grote groepen (9-16 kinderen per afdeling), waardoor het aantal kinderen per verzorger groot is.

2. De groepen zijn over het algemeen homogeen wat betreft de leeftijd en eventuele beperkingen.

3. Verzorgers veranderen vaak omdat er een hoog personeelsverloop kan zijn. Ze werken lange shiften en zijn daarna bijvoorbeeld een aantal dagen vrij. Daarnaast worden verzorgers ook niet altijd consequent toegewezen aan dezelfde groep. Hierdoor kunnen kinderen van 50 tot 100 verschillende verzorgers te zien krijgen.

4. Ook andere volwassenen hebben de neiging om te komen en te gaan in het leven van de kinderen bv. specialisten, pleegouders, vrijwilligers, …

5. Verzorgers krijgen doorgaans te weinig training gericht op sociale interactie. De focus ligt eerder op de fysieke gezondheid van de kinderen.

6. Verzorgers vervullen hun zorgtaken mogelijks op een zakelijke manier weinig inspelend op de emotionele behoeften van elk individueel kind.

Er zijn verschillende redenen waarom kinderen in een residentiële instelling opgenomen worden. Volgens Browne et al. (2005) zijn die anders in ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen. In economisch ontwikkelde landen zouden kinderen vaker opgenomen worden voor misbruik en verwaarlozing. Terwijl in ontwikkelingslanden, kinderen vaker geïnstitutionaliseerd worden vanwege achterlating (door armoede en sociale uitsluiting) en invaliditeit.

2.4.2.1 Residentiële instellingen in België

Ook België is niet onbekend met het fenomeen van residentiële instellingen. In 2003 volgens de cijfers van Browne et al. (2005) bevonden er zich 2164 kinderen onder 3 jaar in een residentiële instelling, wat overeenkomt met een verhouding van 56 op 10 000. België kwam hiermee op de tweede plaats te staan in een lijst van 32 Europese landen. Enkel in Tsjechië verbleven er toen nog meer kinderen in residentiële instellingen met een verhouding van 60 op 10 000.

(41)

Het is belangrijk om op te merken dat er streng toegekeken wordt op de kwaliteit van de jeugdzorg en residentiële instellingen in België. Zowel de overheid als de residentiële instellingen zelf voeren kwaliteitscontroles uit (artikel 21 decreet betreffende integrale jeugdhulp, 2018). De residentiële instellingen die in deze scriptie aan bod komen behoren dus tot het vierde type van van IJzendoorn et al. (2011).

2.4.2.2 Residentiële instellingen en het effect op kinderen

Volgens Bilson (2009) worden Europese kinderen nog vaak in een residentiële instelling geplaatst, hoewel er uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat het negatieve effecten kan hebben op de kinderen (Bilson, 2009; Browne et al., 2005; Castle et al., 1999; van IJzendoorn et al., 2011; Windsor et al., 2007; Zhukova et al., 2019). Hij voegt er ook aan toe dat deze negatieve effecten ook voorkomen in residentiële instellingen van ‘goede’ kwaliteit.

Van IJzendoorn et al. (2011) onderzochten deze effecten. Kinderen die in een residentiële instelling verblijven hebben vaak te kampen met een ontwikkelingsachterstand die zich op verschillende manieren kan uiten nl. een vertraging in de fysieke groei, hormonale ontwikkeling, emotionele ontwikkeling, cognitieve ontwikkeling en een reeks van andere vertragingen, afwijkingen en stoornissen die bij de kinderen in de postinstitutionele periode werden waargenomen. Van IJzendoorn et al. (2011, p. 12) voegen hier wel twee kanttekeningen aan toe:

1. Het is moeilijk om te weten of de institutionele ervaring daadwerkelijk de oorzaak is van de achterstand of dat die er reeds was.

2. De vormen van ontbering die geïnstitutionaliseerde kinderen ervaren komen zelden los van elkaar voor.

Het effect op de cognitieve ontwikkeling is het relevantst voor deze masterscriptie. Bilson (2009), Castle et al. (1999) en van IJzendoorn et al. (2011) leggen verschillende verbanden. In Bilson (2009) wordt een cognitieve achterstand verbonden met een gebrek aan hechting, want hechting is noodzakelijk voor een gezonde ontwikkeling van de hersenen. Van IJzendoorn et al. (2011) heeft kinderen in residentiële instellingen vergeleken met kinderen

(42)

in biologische families en kwam tot de conclusie dat kinderen in een residentiële instelling een ‘aanzienlijke’ vertraging in hun IQ en ‘ernstige’ taalvertragingen hebben (cf. 2.4.2.3). Castle et al. (1999) gaan nog een stap verder en linkt een laag IQ op 6-jarige leeftijd aan de duur van de institutionele zorg. Dit zou zelfs een groter effect hebben op de hersenen dan ondervoeding. Schaerlakens & Goorhuis-Brouwer (2000) voegen eraan toe dat er geen direct verband is tussen IQ en taalvaardigheid. Bij een zwak leervermogen kan taal zich echter wel onvoldoende ontwikkelen. Er is ook een positieve noot nl. naarmate de kwaliteit van de zorg verbetert, hebben de kinderen er ook op lange termijn baat bij. Bijvoorbeeld de aanwezigheid van speelgoed en hun favoriete verzorger bevordert hun ontwikkeling (Castle et al., 1999).

2.4.2.3 Residentiële instellingen en het effect op taal

Naast een hormonale, fysieke, emotionele en cognitieve achterstand kunnen kinderen in residentiële instellingen ook een linguïstische achterstand oplopen (Windsor et al., 2007; Zhukova et al., 2019). Snow (2000) en Schaerlakens & Goorhuis-Brouwer (2000) linken een taalachterstand aan een beperkt taalaanbod en sociale interactie. De mate van taalaanbod heeft een invloed op de taalverwerving van het kind. Kinderen uit lagere sociale milieus worden bijvoorbeeld minder blootgesteld aan taal en dat resulteert in een beperktere woordenschat in vergelijking met kinderen uit hogere sociale milieus. Bij een beperkt interactieproces tussen ouder en kind of opvoeder en kind zal de taal in gebreke blijven.

Windsor et al. voerden in 2007 specifiek onderzoek naar het verband tussen taal en kinderen die in een residentiële instelling verblijven. Kinderen uit een residentiële instelling vertoonden een ‘aanzienlijke’ taalachterstand en sommigen produceerden geen begrijpelijke woorden. Zodra de kinderen in een pleeggezin werden opgenomen benaderden ze het taalgebruik van kinderen die nooit in een residentiële instelling waren opgenomen. Ze hebben echter wel lagere expressieve grammaticale vaardigheden, voornamelijk omdat ze hoofdzakelijk eenwoordzinnen produceerden. In het 10-minuten durende experiment produceerden de kinderen uit de residentiële instellingen ook aanzienlijk minder output. De controlegroep had een significant hogere MLU-w score dan de kinderen uit de residentiële instellingen, wat duidt op betere grammaticale prestaties. MLU staat voor ‘Mean Length of Utterance’ of de gemiddelde lengte van de uitingen en is een veelgebruikte meting voor

(43)

kindertaalverwerving. Er zijn twee verschillende maatstaven: MLU-m voor morfemen en MLU-w voor woorden. Bij kinderen in een residentiële instelling beïnvloedt de aanwezigheid van een voorkeursopvoeder de mate van ontwikkeling en lengte van de taaloutput positief.

Zhukova et al. (2019) hebben in hun recent onderzoek gelijkaardige resultaten gevonden. Kinderen die in residentiële instellingen verblijven, vertonen een aantal ontwikkelingsachterstanden, zoals op het vlak van algemene cognitie en taal. Institutionalisering wordt geassocieerd met een uitgesproken vertraging in de vroege taalontwikkeling van kinderen. Daarnaast worden deze vertragingen ook geassocieerd met verschillen in communicatie en socialisatie. De taalvertragingen kunnen op zijn minst gedeeltelijk worden verklaard door niet-geïndividualiseerde zorg en chronische stress.

(44)

3

METHODOLOGIE

Na de literatuurstudie in hoofdstuk 2 komen in dit hoofdstuk de onderzoeksvragen (3.1), hypotheses (3.2) en de gebruikte methode (3.3) aan bod. In de laatste paragraaf wordt dieper ingegaan op de participanten (3.3.1), de procedure (3.3.2) en de verwerking van de data (3.3.3).

3.1 Onderzoeksvragen

Door middel van een experimenteel onderzoek (cf. 3.3) willen we de hoofdonderzoeksvraag beantwoorden:

1. Is er een verschil in de voorkeur voor de rode of groene werkvoordvolgorde bij kinderen die in een residentiële instelling verblijven in vergelijking met kinderen die niet in een residentiële instelling verblijven?

En onderstaande deelvragen:

2. Wat is in het algemeen de meest gekozen volgorde? 3. Wat is het effect van de leeftijd op de gekozen volgorde? 4. Is er een verschil in volgorde tussen jongens en meisjes?

3.2 Hypotheses

Hypothese 1 voor de hoofdonderzoeksvraag (1):

Residentiële opvang van kinderen heeft een impact en soms zelfs negatieve impact op het kind, zijn ontwikkeling (Bilson, 2009) en taalgebruik (Windsor et al., 2007). Kinderen in residentiële instellingen gebruiken daarom vaker de groene volgorde (PART-AUX) omdat die economischer is (Zuckerman, 2011).

Hypothese 2 voor deelvraag 1 (2):

Rekening houdend met de resultaten van de vorige Vlaamse onderzoeken (Desmet, 2018; van Eetvelde, 2019), de modus (gesproken taal), de mate van interactie (tussen twee personen), redactionele controle (geen) en de methode (afbeeldingenmethode) verwachten we dat de kinderen in het algemeen vaker de groene werkwoordvolgorde zullen gebruiken (De Sutter et al., 2005; De Sutter, 2005).

Afbeelding

Figuur 1: Respectieve plaats van vervoegd werkwoord en verleden deelwoord in de bijzin
Figuur 1: Respectieve plaats van vervoegd werkwoord en verleden deelwoord in de bijzin
Figuur 2: overzicht van de evolutie van de rode en groene werkwoordvolgordes.
Figuur  3  geeft  alle  factoren  die  de  keuze  voor  de  rode  of  de  groene  werkwoordvolgorde  beïnvloeden schematisch weer
+7

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

“Naambekendheid maakt veel verschil”, zegt Erwin Reynaert van de Belgische Vereniging voor Strijd tegen Mucoviscidose.. Grotere organisaties kunnen ook meer een langetermijnstrategie

BRUSSEL - Maar een kwart van de mensen sterft thuis, terwijl 80 procent in een thuisomgeving wil sterven.. Van

Negen op tien chauffeurs beseffen maar al te goed dat het hun gedachten niet bij het ver- keer zijn wanneer ze achter het stuur aan het bellen zijn.. Vooral jongeren bellen én –

In het kader van een verkrijgingsprocedure door verklaring moet een verzoeker met een wettelijk verblijf van meer dan 5 jaar die geen job kan hebben of economische activiteit

Een kwantitatief onderzoek naar de bekendheid en het imago van de osteopathie in België in opdracht van de Beroepsvereniging voor Belgische Osteopaten (osteopathie.be ),

Deze traktatie moet ingepakt worden voor elke leerling (dus geen cake meer die moet gesneden en verdeeld worden) of u geeft voorverpakte koekjes mee. Wanneer de traktatie op

Vanaf dat de eerste splitsingen aangebracht zijn, moeten deze ook geautomatiseerd

Als de behoeften van uw kind niet passen bij de mogelijkheden van onze school en u heeft onze school als eerste voorkeur aangegeven, hebben wij zorgplicht: wij gaan in overleg met