• No results found

De anticonceptiepil in opspraak : onderzoek naar het verband tussen de mate waarin vrouwen zich identificeren met het feminisme en hun gebruik van de anticonceptiepil

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De anticonceptiepil in opspraak : onderzoek naar het verband tussen de mate waarin vrouwen zich identificeren met het feminisme en hun gebruik van de anticonceptiepil"

Copied!
70
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De anticonceptiepil

in opspraak

Onderzoek naar het verband tussen de mate waarin vrouwen zich identificeren met het feminisme en hun gebruik van de anticonceptiepil

Christian Dior S/S collection. 30 September 2016, Paris Fashion Week

Bachelor Scriptie Algemene Sociale Wetenschappen

Tende America 10338934 Scriptiebegeleidster: Marg van Eenbergen Tweede lezer: Lianne Cremers 26-02-2017 Aantal woorden: 13.524 Tende.america@gmail.com

(2)

2

“Everything in the world is about sex except sex. Sex is about power.” - Oscar Wilde –

(3)

3

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 4 Samenvatting ... 5 1. Inleiding ... 6 2. Theoretisch Kader ... 8 2.1 Seksualiteit in de maatschappij ... 8 2.2 Sociale bewegingen ... 10 2.3 Feminisme ... 11 2.4 Feminisme en anticonceptie ... 13 2.5 Feminisme en de anticonceptiepil ... 15 2.6 Interdisciplinariteit ... 17 3. Probleemstelling ... 19 3.1 Probleemomschrijving ... 19 3.2 Vraagstelling ... 20 3.3 Maatschappelijke relevantie ... 20 3.4 Wetenschappelijk relevantie ... 21 4. Methodologie ... 21 4.1 Onderzoeksstrategie ... 21 4.2 Onderzoeksdesign ... 22 4.3 Onderzoeksmethode ... 23 4.4 Operationalisering ... 24 4.5 Respondentengroep en –werving ... 25 4.6 Dataverwerking en –analyse ... 26 4.7 Ethische verantwoording ... 27 5. Resultaten ... 28 5.1 Datapreparatie ... 28 5.2 Beschrijvende statistieken ... 30 5.3 Data-analyse ... 32 6. Conclusie ... 34 6.1 Conclusie ... Error! Bookmark not defined. 6.2 Discussie ... Error! Bookmark not defined. 6.3 Reflectie ... Error! Bookmark not defined. 7. Literatuurlijst ... 39 8. Bijlagen ... 44

(4)

4

Voorwoord

Na een wat moeizame en onzekere start ben ik extra blij om op dit moment mijn bachelor scriptie aan u te mogen presenteren. Ondanks ik in eerste instantie moeite had met een onderwerp kiezen en in tweede instantie met het concretiseren van een geschikte

onderzoeksvraag, zijn de uiteindelijke thema’s die in deze scriptie aan bod komen, namelijk feminisme, ongelijkheid en seksualiteit, een samensmelting van onderwerpen die me de afgelopen jaren zowel binnen als buiten mijn studie veel hebben beziggehouden. Ik heb dan ook met veel plezier en oprechte interesse de afgelopen maanden aan dit onderzoek gewerkt.

Zowel het schrijven en tijdig inleveren van mijn scriptie als het doorlopen en afronden van mijn bachelor Algemene Sociale Wetenschappen zou ik niet alleen hebben gekund. Om die reden wil ik graag vier mensen in het bijzonder bedanken. Daarbij wil ik beginnen met Josefien, die in de afgelopen drie jaar is uitgegroeid van studiemaatje tot beste vriendin en zonder wie de hele studie niet half zo leuk zou zijn geweest. Ten tweede wil ik Lukas bedanken voor zijn geloof en vertrouwen in mij als student en persoon en voor drie jaar lang al mijn essays één dag voor de deadline nakijken. Ten derde wil ik mijn scriptiebegeleidster Marg bedanken voor haar hulp, ondersteuning en feedback gedurende het hele scriptieproces en ten slotte wil ik mijn moeder, Desiree, bedanken voor de inspiratie en motivatie die zij mij tijdens mijn opvoeding bewust en onbewust heeft meegegeven om me altijd te blijven

inzetten voor een betere wereld, zowel op kleine als op grote schaal.

Het schrijven van deze eindscriptie was voor mij niet alleen een leerzaam maar ook een leuk proces en ik hoop van harte dat dit door de lezer is terug te lezen.

(5)

5

Samenvatting

In deze scriptie is onderzocht in hoeverre er een verband bestaat tussen de keuze van jonge vrouwen om te stoppen met de anticonceptiepil en hun opvattingen over het feminisme. De aanleiding hiervoor was de daling in het gebruik van het anticonceptiemiddel in het afgelopen decennium in Nederland. Op basis van bestaande feministische literatuur over zaken als seksualiteit, menstruatie en genderongelijkheid was de verwachting dat er een verband zou bestaan tussen de keuze om te stoppen met de anticonceptiepil en de sociale beweging. De hypothese die hier dan ook uit voort kwam was dat vrouwen die gestopt zijn met de anticonceptiepil zich meer zouden identificeren met het feminisme dan vrouwen die de anticonceptiepil nog gebruiken. Dit is vervolgens getoetst aan de hand van een kwantitatieve vragenlijst waarbij de mate van ‘identificatie met het feminisme’ werd getoetst op basis van Feminist Identity Development Scale (FIDS) (Bargad & Hyde, 1991). In de theorie waar dit model op is gebaseerd wordt beredeneerd dat ‘feminisme’ geen karaktereigenschap is, maar beter kan worden gezien als een ontwikkeling die een individu, door middel van vijf op elkaar volgende fasen, kan doormaken (Downing & Roush, 1985). Na een factoranalyse bleek echter dat het oorspronkelijke model moest worden aangepast, waarbij de laatste fase werd opgedeeld in twee aparte fasen. Op basis hiervan werden de twee groepen, pilgebruikers en ex-gebruikers, met elkaar vergeleken. Hieruit werd geconstateerd dat beide groepen het hoogste scoorden op de laatste fase ‘actieve inzet voor alle mensen,’ waardoor kon worden geconcludeerd dat beide groepen zich in de meest feministische fase bevonden op grond van de FIDS. Hierna is middels een punt-biseriële correlatietest onderzocht of er een verband bestond tussen de onafhankelijke variabele ‘feministische identiteit’ en de afhankelijke variabele ‘anticonceptiepilgebruik.’ Uit de resultaten kwam echter naar voren dat geen enkel significant verband bestond tussen de twee variabelen waardoor de hypothese dat er ‘een verband zou bestaan tussen de mate waarin vrouwen zich identificeren met het feminisme en hun keuze om te stoppen met de anticonceptiepil’ moest worden verworpen. Het onderzoek werd uitgevoerd onder 164 jongvolwassen vrouwen.

(6)

6

1. Inleiding

Lange tijd gold de anticonceptiepil als het boegbeeld van de vrouwelijke emancipatie. Het maakte de vrouw namelijk niet alleen baas over eigen buik waardoor ze het moederschap kon uitstellen om te gaan studeren en carrière te maken maar het stelde haar ook in staat om seks voor het huwelijk te hebben met verschillende bedpartners. Op die manier bracht één klein pilletje een ware seksuele revolutie op gang. De anticonceptiepil, die bestaat uit een

combinatie van de hormonen oestrogeen en progestageen, groeide binnen korte tijd uit tot het meest geliefde anticonceptiemiddel van menige vrouw waar ook ter wereld.

Vijftig jaar later blijkt het tij echter te zijn gekeerd. Steeds meer vrouwen keren het populaire anticonceptiemiddel de rug toe. De bladen staan vol met termen als ‘pilmoe’ en ‘ontpillen’ en The New-York Magazine had het zelfs over de “Pullout Generation”: een generatie die klaar is met de nadelen van de op dit moment beschikbare

anticonceptiemethoden en daarom enkel nog gebruik maakt van ‘s werelds oudste vorm van anticonceptie: ‘coïtus interuptus.’ Een methode die we in Nederland beter kennen als: ‘voor het zingen de kerk uit’.

Deze ontwikkeling komt ook naar voren in de cijfers. Van de 60% vrouwen die in Nederland gebruik maakt van anticonceptie gebruikt meer dan de helft de pil. Dit maakt de anticonceptiepil het meest gebruikte anticonceptiemiddel in Nederland. Desondanks blijkt in 2012 het aantal vrouwen dat aangeeft geen anticonceptie te gebruiken te zijn gestegen in verhouding tot de gegevens van 2009 (Bakker et al, 2009). Terwijl in 2009 slechts 31% van de vrouwen aangaf geen anticonceptiemiddelen te gebruiken was dit aantal in 2012 gestegen tot 40%. Volgens Picavet (2012) kan dit met name worden toegeschreven aan het dalende gebruik van de pil. Dit daalde van 36% van de vrouwen in 2009 naar 32% van de vrouwen in 2012.

Een verklaring die Picavet geeft aan de verandering in het anticonceptiegebruik zijn de wetswijzigingen die ervoor hebben gezorgd dat anticonceptiemiddelen niet meer volledig worden gedekt door de basisverzekering. Een andere mogelijke verklaring die hij geeft is dat vrouwen anticonceptie gebruikten terwijl dat niet nodig was of dat de kinderwens is

toegenomen. Desondanks geeft hij aan dat het onaannemelijk is dat dit de enige drie oorzaken zijn voor de veranderingen in het anticonceptiegebruik en dat er onderzoek nodig is om erachter te komen wat de achterliggende oorzaken zijn.

Zo is er reden om aan te nemen dat de toename in het aantal onderzoeken dat in de laatste paar jaar is gedaan naar de bijwerkingen van de pil heeft bijgedragen aan de afname in

(7)

7

het gebruik ervan (Sanders, Graham, Bass & Bancroft, 2001). Uit verschillende onderzoeken kwam naar voren dat de synthetische hormonen die in de pil zitten, op veel meer invloed hebben dan alleen het verhinderen van de eisprong. Zo kunnen ze niet alleen van invloed zijn op de lichamelijke gesteldheid van een vrouw, maar ook op de geestelijke en emotionele gesteldheid. Een reeds onderzocht voorbeeld hiervan is depressie (Skovlund, Mørch,, Kessing & Lidegaard 2016). Daarnaast werd steeds meer bekend over de invloed die de

anticonceptiepil kan hebben op het seksuele functioneren van de vrouw. De hormonen in de anticonceptiepil tasten namelijk niet alleen het oestrogeengehalte maar ook het

testosterongehalte van de vrouw aan, wat er in kan resulteren dat het libido sterk afneemt (Lunsen van, Laan van & Dalen, 2006). Ondanks het feit dat er sinds de pil is uitgevonden al onderzoeken naar zijn gedaan, bijvoorbeeld door Van der Does in 1968, is het onderwerp voor lange tijd nauwelijks bestudeerd geweest waardoor het nooit is doorgedrongen tot het grote publiek. Dit maakt het interessant om te onderzoeken wat de oorzaak is van de

toegenomen interesse in dit onderwerp en wat er, naast de reeds bekende redenen, nog meer ten grondslag kan liggen aan de afname in het gebruik van de anticonceptiepil.

Op het moment dat veel verschillende individuen dezelfde beslissing maken is er reden om aan te nemen dat zij beïnvloed zijn door iets wat buiten henzelf staat. Hier kunnen talloze oorzaken aan ten grondslag liggen waar de invloed van een sociale beweging er één van is. Een sociale beweging kan door middel van het aankaarten en bestrijden van

misstanden, de manier waarop veel mensen over een bepaald onderwerp denken veranderen en op die wijze de bestaande sociale verhoudingen en structuren veranderen. Hierbij is het belangrijk om in acht te nemen dat bij grote veranderingen in de sociale structuur er vrijwel altijd een combinatie van factoren aan de basis liggen.

Een sociale beweging die veel aandacht besteedt aan seksualiteit, menstruatie en anticonceptie is het feminisme (Persdotter, 2013). Ondanks het feit dat de anticonceptiepil haar populariteit deels te danken heeft aan de inspanningen van feministische bewegingen in het verleden, waar in het theoretisch kader dieper op in zal worden gegaan, is het niet

onmogelijk om voor te stellen dat diezelfde bewegingen ook aan de wieg staan van de huidige daling in populariteit. Op basis van wetenschappelijke literatuur uit verschillende disciplines zijn namelijk verscheidene redenen te noemen waarom feministen tegen het gebruik van de anticonceptiepil zijn.

Aangezien er nog weinig tot geen onderzoek is gedaan naar de redenen waarom vrouwen stoppen met de anticonceptiepil kan dit onderzoek een stap in de goede richting zijn met het verklaren hiervan. Door te meten wat de houding is van

(8)

ex-8

anticonceptiepilgebruikers ten opzichte van het feminisme kan inzicht worden gekregen in de waarden die zij belangrijk achtten en die mogelijk een rol kunnen hebben gespeeld in hun besluit om te stoppen. Dit kan vervolgens worden meegenomen in de ontwikkeling van meer en/of betere anticonceptiemethoden voor zowel mannen als vrouwen waarbij méér rekening kan worden gehouden met de wensen van gebruikers.

Daarnaast zou, als blijkt dat de mate waarin vrouwen zich identificeren met het feminisme samenhangt met de keuze om te stoppen met de anticonceptiepil, dit kunnen betekenen dat het feminisme als sociale beweging weer in opwaartse beweging is. Aangezien Yoder, Tobias & Snell (2011) beargumenteren dat mensen die zich identificeren met een groep eerder geneigd zijn over te gaan tot collectieve actie zou dit een positieve ontwikkeling zijn gezien het feit dat er op het gebied van genderongelijkheid nog veel winst te behalen valt.

Door deze combinatie aan factoren zal in deze scriptie worden onderzocht of er een verband is tussen de keuze van een vrouw om te stoppen met de pil en haar opvattingen over feminisme. Dit zal worden getoetst aan de hand van de Feminist Identity Development Scale (FIDS) die is ontwikkeld door Bargad & Hyde in 1991.

2. Theoretisch Kader

2.1 Seksualiteit in de maatschappij

Hoe wij seksualiteit benaderen hangt niet enkel af vanuit welke discipline we het benaderen, maar ook van de tijd waarin we leven en de plek waar we wonen. Dit wordt onder andere uiteengezet door de antropologe Rubin (1993) in Thinking Sex: Notes for a Radical Theory of Politcs of Sexuality. Zij beschrijft dat de manier waarop mensen met seksualiteit omgaan en hoe er tegen aan wordt gekeken geen natuurlijk gegeven is, maar historisch en sociaal cultureel geconstrueerd. Daarnaast zegt het veel over de heersende ideologische normen en waarden in de maatschappij waarin zij leven. Hierbij borduurt zij voort op Foucault’s “The History of Sexuality” (1976). Rubin beschrijft dat in negen van de tien gevallen

achterliggende intenties of belangen een rol spelen voor mensen bij het aangaan van seksuele activiteiten. Daarnaast zegt de manier waarop er wordt omgegaan met zaken als

homoseksualiteit, abortus, anticonceptie en prostitutie veel over het politieke klimaat van een land. Zo staan landen met een conservatieve regering in het algemeen negatiever tegenover deze thema’s dan landen met een progressieve regering. In die zin zijn seksualiteit en de thema’s rondom seksualiteit, zowel opzettelijk als onopzettelijk, altijd politiek beladen en

(9)

9

gaat het in veel gevallen gepaard met vormen van ongelijkheid en onderdrukking. Hoe er binnen een samenleving met seksualiteit en de thema’s die ermee samenhangen wordt omgegaan kan op die manier worden gebruikt als indicator voor de machtsverhoudingen tussen de seksen en binnen de samenleving in zijn geheel (Dubois & Gordon, 1985).

Hoe er binnen een maatschappij wordt omgegaan met seksualiteit is niet alleen te herleiden uit wat er gebeurt in de slaapkamer maar ook hoe dat wordt gerepresenteerd in het straatbeeld. Veel feministen, waaronder de filosofe Bordo (1989), bekritiseren bijvoorbeeld de manier waarop het vrouwelijk lichaam in veel dominante media wordt gereduceerd tot seksueel lustobject. De vrouw wordt vaak op traditionele wijze afgeschilderd als onderdanig en verleidend en de man als dominant en krachtig. Naast dit beeld dat de man in een actieve rol en de vrouw in een passieve rol plaatst, waarin geen ruimte is voor eigen seksuele

verlangens en lusten, leidt dit volgens de psychologe Orbach (1986) bij veel vrouwen tot een gevoel van maatschappelijke druk om hun lichaam te conformeren naar het ideaalbeeld van de man. Dit kan zich onder andere uiten in de vorm van obsessieve aandacht voor hun lichaam. Daarnaast creëert het onder vrouwen het idee dat het de taak van de vrouw is om door de man gewild te worden in plaats van zelf te willen (Veluwenkamp, 2008).

O’Neill (1989) verklaart deze rolverdeling uit de sociaal geconstrueerde

eigenschappen die aan de verschillende genders worden toegekend. In deze rolverdeling zijn vrouwen in eerste instantie moeders en verzorgers en mannen in eerste instantie beschermers. Deze rollenpatronen hebben dus niet alleen een effect op de manier hoe mannen naar

vrouwen kijken, maar ook hoe vrouwen naar zichzelf kijken. Door vrouwen in een passieve rol of moederrol te plaatsen, en daarmee hun seksuele verlangens te ontkennen, kunnen zij worden belemmerd in een optimale beleving van seksualiteit (Veluwenkamp, 2008).

Deze tegenstellingen komen volgens Tickner & Sjoberg (2013) voort uit de manier waarmee de genders zijn opgedeeld in dichotomieën. Dit betekent dat de eigenschappen die worden toegekend aan de seksen altijd het tegenovergestelde van elkaar zijn. Mannen worden gedefinieerd door wat vrouwen niet zijn en andersom. Voorbeelden hiervan zijn rationeel tegenover emotioneel, sterk tegenover zwak, publiek tegenover privé, enzovoort. De eigenschappen die aan mannen worden toegekend hebben over het algemeen een betere connotatie dan de eigenschappen die aan vrouwen worden toegekend waardoor de

ongelijkheid tussen mannen en vrouwen dus niet alleen op seksueel gebied, maar in bijna alle aspecten van het leven naar voren komt.

Concluderend kan gesteld worden dat seksualiteit, gender en de thema’s die hiermee samenhangen, politiek beladen zijn en ongelijkheid tussen de seksen in de hand kunnen

(10)

10

werken. Dit is precies de reden waarom deze onderwerpen aan de basis van het feminisme staan (Tickner & Sjoberg in Dunne, Kurki & Smith, 2013, p. 211).

Alvorens feminisme als sociale beweging uitgebreid te behandelen, zal in de volgende paragraaf kort worden ingegaan op het doel van sociale bewegingen en in welke zin ze zijn veranderd ten opzichte van vroeger.

2.2 Sociale bewegingen

Sociale bewegingen zijn, net als de mensen die ze vormen, in constante beweging. De term ‘sociale beweging’ werd als eerste gebruikt in de negentiende eeuw, na het ontstaan van de sociale wetenschappen als aparte discipline, en wordt sindsdien beschouwd als een centraal onderdeel van het moderniseringsproces dat zich heeft voltrokken sinds de industriële

revolutie (Persdotter, 2003). Een sociale beweging is een formele of informele groepering die zich gezamenlijk focust op specifieke sociale of politieke kwesties (Tilly, 2004). Lange tijd werd een collectieve identiteit als voorwaarde voor een sociale beweging gezien (Diani, 1992). Een collectieve identiteit is een begrip uit de sociologie en wordt door de socioloog Melucci (1995) omschreven als een gemeenschapsvorm waarin de leden zich in elkaar herkennen en zich bewust zijn van de gedeelde normen en waarden. Een collectieve identiteit kenmerkt zich daarnaast door een vorm van in- en uitsluiting die wordt gedefinieerd door de onzichtbare grens die bestaat tussen ‘ons’ en ‘hen’. Deze grenzen zijn niet statisch maar verkeren in constante beweging.

Uit recente onderzoeken is naar voren gekomen dat de basis van hedendaagse sociale bewegingen is veranderd ten opzichte van vroeger en dat er in mindere mate sprake is van een gevoel van collectieve identiteit tussen de leden. Opinies over bepaalde politieke of sociale kwesties worden namelijk in steeds mindere mate als collectief en steeds meer als individueel en persoonlijk ervaren (Lövheim, 2011). Daarnaast benadrukt McDonald (2002) dat deelnemers zich tegenwoordig niet meer per se hoeven te verenigen tot een formele collectieve identiteit of organisatie om samen te werken aan hetzelfde doel. Micheletti (2002) legt dit uit aan de hand van het concept ‘consumptie als politieke daad,’ waarmee hij doelt op de toegenomen invloed die consumenten kunnen uitoefenen op de samenleving in hun

dagelijkse keuze van producten. Het bewust en openlijk juist wel of juist niet aanschaffen en gebruiken van een product is daarmee uitgegroeid tot een belangrijke vorm van

sociaalpolitieke participatie waardoor op basis van deze theorie de afname in het gebruik van de anticonceptiepil zou kunnen worden onderzocht als politieke daad.

(11)

11

Dit betekent niet dat er totaal geen sprake meer is van een collectieve identiteit. Enkel de manieren waarop het tegenwoordig tot stand komt zijn grotendeels veranderd. De komst van het internet heeft hier in grote mate aan bijgedragen. “It’s changing the social perception of self and others in a way that opens up new areas for conflict and new roads to collective identification” (Wettergren, 2005, p.71). Dit komt vooral door de toename in vormen van social media en blogs die het gemakkelijker hebben gemaakt om intieme en persoonlijke informatie publiekelijk te delen. Dit heeft er volgens Bronstein (2013) ook voor gezorgd dat veel politiek geladen teksten tegenwoordig de vorm hebben aangenomen van persoonlijke verhalen.

Enerzijds is geconstateerd dat consumentenkeuzes in toenemende mate kunnen worden gezien als een sociaalpolitieke uiting en anderzijds dat, onder andere door de komst van het internet, de scheidslijn tussen publiek en privé sterk is vervaagd waardoor ook de scheidslijn tussen politieke keuzes en persoonlijke keuzes is vervaagd. Het persoonlijke is politiek, maar voelt tegelijkertijd juist heel persoonlijk.

2.3 Feminisme

Het feminisme is een sociale beweging waar verschillende betekenissen aan worden ontleend waardoor het mogelijk is een discussie te voeren over wat het precies wel en niet inhoudt. Beter kan worden gesteld dat feminisme in zijn breedste vorm streeft naar gelijke rechten voor mannen als vrouwen (Brouns, Verloo & Grunell, 1995). Het moderne westerse

feminisme wordt binnen de wetenschappelijke literatuur over het algemeen opgedeeld in drie golven (Rampton, 2015). De scheidslijnen van iedere golf zijn te betwisten en er heerst geen volledige consensus over de precieze eigenschappen van de verschillende golven. Er zijn wetenschappers die het bestaan van de derde golf niet erkennen en stellen dat we

tegenwoordig in een ‘post-feministische’ tijd leven (Giffort, 2011). Tegelijkertijd zijn er ook wetenschappers die beargumenteren dat we op dit moment in de vierde golf zitten, die rond 2008 ontstond (Householder, 2015). Alvorens er uitleg zal worden gegeven over deze met elkaar conflicterende uitspraken zullen de eerste drie golven hier kort één voor één worden behandeld.

In ‘de eerste feministische golf’, waarmee overigens de periode tussen 1870 en 1920 wordt bedoeld, lag de nadruk met name op het creëren van meer gelijkheid binnen het huwelijk, het toelaten van vrouwen in het hoger onderwijs en het vergroten van de politieke inspraak van vrouwen door het eisen van vrouwenkiesrecht.

(12)

12

Tijdens de ‘tweede feministische golf’, die ongeveer van 1950 tot 1980 duurde, lag de nadruk in het begin op het creëren van meer financiële onafhankelijkheid (Brouns, Verloo & Grunell 1995). Om dit te bereiken werd onder andere gedemonstreerd voor meer en beter betaalbare kinderopvang, het legaliseren van abortus en het toelaten van vrouwen op de arbeidsmarkt. Later omarmde de stroming ook andere thema’s en streden ze voor meer inclusie van vrouwen in de maatschappij in het algemeen. De beweging kreeg een duwtje in de rug door de komst van de anticonceptiepil die in 1961 op de markt kwam. Dit was te merken aan het sterk groeiende aantal vrouwen dat eind jaren ‘50 en begin jaren ‘60 ging studeren en actief werd op de arbeidsmarkt (Tone, 2001).

De ‘derde feministische golf’ verwijst naar de opleving die het feminisme kreeg rond 1990 en de verschillende sub-stromingen die daar uit voortkwamen. Binnen de thema’s van de derde feministische golf speelt seksualiteit en de politiek rondom seksualiteit een sleutelrol (Heywood & Drake, 1997). ‘Third wave feminists’ pleiten voor meer gelijkheid tussen

mannen en vrouwen op seksueel gebied en indirect dus voor meer seksuele vrijheid voor vrouwen. Volgens Curtin, Ward, Merriwether & Caruthers (2011) wordt hier met name gedoeld op het erkennen van het seksuele vrouwelijk verlangen en de mogelijkheid om dat verlangen vrij te kunnen uiten. Om dat te bereiken is het volgens third wave feminists van groot belang dat vrouwen zichzelf erkennen als seksuele wezens met verlangens. Enkel op die manier kan er een einde worden gemaakt aan het heersende idee dat vrouwen minder lusten hebben dan mannen op seksueel gebied (Baumgardner & Richards, 2010).

Dit wil niet zeggen dat iedereen de derde golf erkent. Sinds de jaren ’80 is het feminisme namelijk veelvuldig dood of niet meer nodig verklaard (Giffort, 2011). Naast het feit dat er werd geschreven over de ondergang en irrelevantie van het feminisme

suggereerden veel mediabronnen dat we tegenwoordig leven in een ‘post-feministische’ generatie waar steeds minder vrouwen zich identificeren als feminist of betrokken zijn bij de feministische strijd voor meer gelijkheid tussen de seksen. Volgens Pozner (2003) hebben de media een belangrijke rol gespeeld in het verspreiden van deze claim waardoor hij dit het ‘false feminist death syndrome’ noemt. Dit komt volgens hem voort uit de dubbelzinnigheid en weerstand die is ontstaan rond de term ‘feminisme.’ Volgens Pozner hebben onderzoekers herhaaldelijk de terughoudendheid van jonge vrouwen tegen de feministische identiteit gedocumenteerd terwijl ze zich vaak wel in feministische overtuigingen konden vinden. Deze ambivalentie wordt volgens hem het best geïllustreerd door het fenomeen: “Ik ben geen feministe, maar……” wat in verschillende onderzoeken naar voren kwam (Aronson, 2003: Williams & Wittig, 1997). Volgens Pozner impliceert dit dat vrouwen tegenwoordig liever

(13)

13

dingen zelf oplossen dan zich aan te sluiten bij een collectief. Dit sluit aan op de eerder genoemde theorieën over sociale bewegingen. Ondanks deze ontwikkeling verzet hij zich tegen de claims dat het feminisme dood is en beargumenteert hij dat veel vrouwen zich onbewust met het feminisme identificeren en betrokken zijn bij wat kan worden

geïnterpreteerd als feministisch activisme.

De laatste paar jaar is er op dit gebied veel veranderd waardoor sommige

wetenschappers zelfs spreken van ‘de vierde golf’ door de heropleving van het feminisme rond 2008. Hierbij wijzen ze naar de populariteit van Tv-series als Girls en Orange is the New Black of naar het optreden van Beyoncé tijdens de MTV Awards in 2014, waarbij de achtergrond van het podium gevuld was met het woord “Feminist.” Sociologe Trier-Bieniek (2014) beargumenteert in Feminist Theory and Pop Culture dat door de omarming van supersterren als Beyoncé, feminisme opeens onderdeel werd van de zogenaamde popcultuur. Popcultuur is een afgeleide van ‘populaire cultuur’ en wordt over het algemeen omschreven als “de ideeën, perspectieven en attitudes binnen de hoofdstroming van een bepaalde cultuur die sterk worden beïnvloedt door de massamedia” (McGaha, 2015). Trier-Bieniek benadrukt dan ook de belangrijke rol die het internet speelt in de verspreiding van de vierde golf in de vorm van YouTube, Facebook-pagina’s en blogs. Aangezien het bij de vierde golf om allemaal vrij recente ontwikkelingen gaat, is er nog veel onderzoek nodig om harde uitspraken te kunnen doen over deze nieuwe generatie feministen (Baumgardner, 2011).

Uit de bovenstaande paragraaf kan worden geconcludeerd dat de thema’s waar feministen zich voor inzetten door de jaren heen zijn veranderd, maar dat de basis, gelijke rechten voor mannen en vrouwen, hetzelfde is gebleven. Daarnaast kan worden opgemaakt dat, terwijl sommigen het nut en bestaan van feminisme in de 21e eeuw zelfs helemaal ontkennen, er in ieder geval minder sprake is van één duidelijke feministische beweging die collectief voor dezelfde doelen strijdt, zoals vroeger het geval was. Nu zijn er vooral

verschillende substromingen met een meer individualistische benadering. Binnen veel van deze stromingen speelt seksualiteit, en de thema’s rondom seksualiteit, een sleutelrol. Daarnaast lijkt er, door een adaptatie van het woord ‘feminist’ in de popcultuur, geleidelijk aan verandering te komen in de afkeer die veel vrouwen voor lange tijd hadden voor het woord.

2.4 Feminisme en anticonceptie

Bij het aangaan van een seksuele relatie is in veel gevallen zowel het pogen tot als het

(14)

14

gebaseerd. Om die reden is anticonceptie een fundamenteel element dat moet worden meegenomen in het bestuderen van seksualiteit en is de ontwikkeling en het gebruik ervan niet enkel van medische aard maar, net als seksualiteit, ook van sociaal-culturele en politieke aard. Dit is de reden waarom er binnen het feminisme altijd veel aandacht aan het onderwerp is geschonken.

Een voorbeeld waarin het politieke aspect van anticonceptie duidelijk naar voren komt is in de verschillende manieren waarop mannelijke en vrouwelijke anticonceptie wordt benaderd. Terwijl bij de ontwikkeling, verspreiding en marketing van mannelijke

anticonceptiemethoden sterk rekening wordt gehouden met de seksuele activiteiten en ervaringen van de beide gebruikers ligt bij vrouwen de focus veel meer op de medische kant en het voortplantingsaspect. De ontwikkeling, verspreiding en marketing van vrouwelijke anticonceptie is daardoor volledig gedeërotiseerd (Higgins & Smith, 2016). Dit verschil is gemakkelijk terug te zien door een willekeurige reclame voor condooms te vergelijken met een willekeurige reclame voor anticonceptiemiddelen voor de vrouw. Terwijl in de

advertenties voor condooms vrijwel altijd naar seksuele activiteiten wordt verwezen wordt in de advertenties voor vrouwen vooral naar de medische voordelen gewezen (Medley-Rath & Simonds, 2010).

Een ander voorbeeld waaruit duidelijk wordt dat anticonceptie zowel een sociaal-cultureel als politiek onderwerp is dat interessant is voor feministen, is een onderzoek naar verantwoordelijkheidsgevoel op het gebied van anticonceptie onder mannen. Uit meerdere onderzoeken is namelijk gebleken dat mannen zich minder verantwoordelijk voelen voor het zorgen voor anticonceptie dan vrouwen. Uit een onderzoek onder 62 mannen naar de attitude van mannen tegenover mannelijke anticonceptie en de rol van de vrouw op het gebied van anticonceptie bleek dat het merendeel van de mannen de verantwoordelijkheid neerlegt bij de vrouw (Weinstein & Goebel, 1979). Deze mening, dat de vrouw uiteindelijk de

hoofdverantwoordelijke is, werd nogmaals bevestigd in meer recentelijk onderzoek door Martin et al. (2000). Uit dit onderzoek bleek wel dat mannen in een stabiele, vaste relatie eerder geneigd zijn het verantwoordelijkheidsgevoel over anticonceptie met vrouwen te delen. Enerzijds zou deze kennis bij sommige vrouwen het gevoel kunnen opwekken dat de verantwoordelijkheid onevenredig veel bij hen ligt en dat het oneerlijk verdeeld is. Dit wil echter niet zeggen dat dit door alle vrouwen zo wordt gevoeld. Anderzijds is het namelijk ook goed mogelijk dat deze eigenverantwoordelijkheid als iets louter positiefs wordt ervaren en een vorm van emancipatie.

(15)

15

Uit deze paragraaf kan worden geconcludeerd dat anticonceptie niet enkel een medisch onderwerp, maar ook een sociaal-cultureel en politiek onderwerp is. Daarnaast wordt uit het onderzoek van Weinstein en Goebel duidelijk dat mannen zich over het algemeen minder verantwoordelijk voelen op het gebied van anticonceptie waardoor de verantwoordelijkheid om niet zwanger te worden onevenredig veel bij de vrouw ligt. Deze ongelijke houding die mannen en vrouwen hebben ten opzichte van anticonceptiegebruik kan door feministen worden gezien als een vorm van de ongelijkheid die bestaat tussen mannen en vrouwen in het algemeen.

2.5 Feminisme en de anticonceptiepil

Het gemak en de vanzelfsprekendheid waarmee vrouwen tegenwoordig de anticonceptiepil nemen was niet altijd het geval. Het is mede dankzij feministische bewegingen in de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw dat de anticonceptiepil op dit moment de meest gebruikte vorm van anticonceptie is. Jarenlang stond het medicament zelfs symbool voor de emancipatie van de vrouw. De laatste jaren lijken er echter steeds meer tegengeluiden te klinken, ook vanuit feministische hoeken.

Een voorbeeld van een feministisch tegengeluid op de anticonceptiepil vanuit een politicologische invalshoek komt van Kissling (2006). Hierbij maakt ze gebruik van Foucault’s concept van ‘docile bodies.’ Dit concept, wat vertaald naar het Nederlands neerkomt op ‘gewillige lichamen,’ wordt door Foucault in het boek Discipline and Punish (1975) geïntroduceerd en omschreven als de ontwikkeling waarbij burgers zich bepaalde sociale regels eigen maken, zodat na verloop van tijd de regels niet langer meer worden beschouwd als van buitenaf opgelegde voorschriften, maar als richtlijnen die men zelf heeft gekozen. Foucault omschrijft dat dit door de regering kan worden gebruikt om macht uit te oefenen over het volk. Kissling beargumenteert dat hormonale anticonceptiemiddelen kunnen worden gezien als de discipline die aan vrouwen wordt opgelegd door de patriarchale

samenleving als middel om invloed te kunnen uitoefenen op hun lichamen. Doordat de anticonceptiepil de natuurlijke hormonale cyclus van vrouwen onderdrukt zijn ze beter te controleren en te sturen door mannen en worden er op deze manier zo voorspelbaar en efficiënt mogelijke vrouwenlichamen gecreëerd. Dit is niet alleen in het voordeel van de seksuele wensen van de man maar ook voor de neoliberale economie. Die gedijt namelijk beter zonder de onvoorspelbare hormonale en emotionele grillen van de vrouw. Kissling ziet de anticonceptiepil dus als een middel dat wordt gebruikt om vrouwen te kunnen besturen en in bedwang te houden.

(16)

16

Een tegengeluid vanuit een meer psychologische invalshoek is ontstaan nadat bekend werd dat de anticonceptiepil invloed kan hebben op de seksualiteitsbeleving van vrouwen. Uit onderzoek uit 2006 door van Lunsen, Laan en van Dalen kwam naar voren dat veertig procent van de vrouwen een verschil in libido rapporteert na het gebruik van de

anticonceptiepil. Het grotere gedeelte van de groep ervoer dit verschil als negatief. Dit effect kan deels worden verklaard door het feit dat de anticonceptiepil de productie van de

geslachtshormonen oestrogeen, progesteron en testosteron in de eierstokken onderdrukt. Omdat deze verschijnselen voor lange tijd slechts in beperkte mate zijn onderzocht was het verband tussen anticonceptiepilgebruik en seksueel functioneren voor lange tijd vrijwel onbekend bij veel mensen. Dit riep later bij veel feministen het gevoel op dat de seksuele lusten van de vrouw minder belangrijk worden geacht dan die van de man.

Naast het feit dat er feministen zijn die het gebruik van de anticonceptiepil afzweren vanwege de eerder genoemde redenen, zijn er ook feministen die hormonale anticonceptie afzweren vanwege het feit dat ze de natuurlijke menstruatiecyclus beïnvloeden. Bobel beschrijft in het boek New Blood: Third-wave Feminism and the Politics of Menstruation (2010) hoe third wave feminisme heeft geleid tot een substroming feministen die zichzelf ook wel menstruatie-activisten noemen. In de ogen van menstruatie-activisten is de menstruatie iets puurs en natuurlijks en draagt het bij aan het welzijn van het vrouwelijk lichaam. Zij zien dan ook de manier waarop veel vrouwen op dit moment hun menstruatie proberen te

managen, minimaliseren en verbergen niet alleen als ongezond maar ook als een gevolg van de patriarchale structuur waarin we leven. Het probleem volgens Bobel zit hem in het feit dat er een taboe rond menstruatie heerst waardoor vrouwen van jongs af aan wordt geleerd dat menstrueren iets vies en vervelends is. Hierdoor voelt menstruatie voor veel vrouwen als iets waar ze zich voor moeten schamen en wat hen onzeker maakt over hun eigen lichaam. Het is voor de farmaceutische industrie vervolgens weer gemakkelijk om in te spelen op deze onzekerheid door producten te ontwikkelen, zoals de anticonceptiepil, die de menstruatie kunnen managen, verminderen of zelfs volledig stoppen.

Dit verschijnsel werd ook door Mamo & Fosket (2009) onderzocht in The (re)making of feminitiy. Hierin vertellen zij dat de manier waarop de meeste vrouwen hun menstruatie beschouwen, als vies en beschamend, in stand wordt gehouden door de farmaceutische industrie. Door in te spelen op het idee dat menstruatie iets naars is dat gemakkelijk kan worden verminderd of zelfs vermeden, kon de anticonceptiepil worden verkocht als een product waarmee vrouwen het heft in eigen handen konden nemen zonder dat ze werden

(17)

17

tegengehouden door lichamelijke gebreken. In die zin dragen fabrikanten bij aan de negatieve connotaties die bestaan rondom menstrueren.

Samenvattend kunnen we concluderen dat er in ieder geval drie, op het feminisme gebaseerde, mogelijke redenen zijn waarom vrouwen stoppen met het gebruik van de

anticonceptiepil. Ten eerste kan het stoppen met de anticonceptiepil worden gezien als verzet tegen de maatschappelijke en patriarchale druk die vrouwen ervaren om hun lichaam te disciplineren. Ten tweede kan de afname in libido die de anticonceptiepil bij vrouwen kan veroorzaken een gevoel opwekken dat de seksuele lusten van de vrouw minder belangrijk worden geacht dan die van de man. Ten derde kan de keuze van vrouwen om te stoppen met de anticonceptiepil zijn beïnvloed door een substroming van de derde feministische golf waarin het belang van een natuurlijke menstruatie wordt benadrukt en in wordt gegaan tegen het idee dat menstrueren iets is waar vrouwen zich voor dienen te schamen. Net zoals de ongelijke verdeling in verantwoordelijkheidsgevoel tussen mannen en vrouwen op het gebied van anticonceptie, behandeld in de vorige paragraaf, komen al deze redenen voort uit een ervaren gevoel van genderongelijkheid: de ongelijke behandeling van individuen op basis van hun gender. Het bestrijden hiervan is dan ook precies waar feministen zich voor inzetten.

2.6 Interdisciplinariteit

Dit onderzoek kenmerkt zich in zijn interdisciplinaire opzet en uitvoering in verschillende manieren. Om te beginnen zijn de thema’s die in dit onderzoek aan bod komen, namelijk feminisme en anticonceptie, pas volledig te begrijpen op het moment dat ze vanuit

verschillende vakgebieden worden benaderd. Feminisme is namelijk een verzamelnaam voor de verschillende sociale bewegingen die zich inzetten voor de gelijke rechten voor mannen en vrouwen in de maatschappij. Door de uiteenlopende redenen waarom mensen zich hierbij aansluiten en de veelzijdigheid in maatschappelijke kwesties waar zij zich voor inzetten is het bijna onmogelijk om ‘feminisme’ vanuit één enkele discipline te benaderen zonder daarbij andere disciplines in acht te nemen. Op basis hiervan kan worden gesteld dat dit thema op zichzelf een interdisciplinair karakter heeft.

Hetzelfde geldt voor het thema anticonceptie. Terwijl de beschikbaarheid,

ontwikkeling en het gebruik van anticonceptie in eerste instantie een grotendeels medische aangelegenheid lijkt, blijkt dit in werkelijkheid diep verweven te zijn met sociale, culturele, politieke en economische factoren. Een goed voorbeeld hiervan is het taboe dat voor lange tijd binnen veel samenlevingen heerste op het gebruik van voorbehoedsmiddelen. De reden hierachter was dat het gebruik ervan door verschillende religies werd afgekeurd. De

(18)

18

secularisering in veel West-Europese landen ging dan ook gepaard met een toename in het gebruik van voorbehoedsmiddelen (Cuomo, 2010). Een ander voorbeeld, waaruit duidelijk wordt dat anticonceptie niet enkel een medische aangelegenheid is maar verweven is met andere factoren, kan worden afgeleid uit het verschil waarop mannelijke en vrouwelijke anticonceptiemethoden door de producent aan de consument worden aangeboden. Terwijl bij voorbehoedsmiddelen voor vrouwen vaak alleen de medische voordelen worden belicht staan bij mannen de seksuele voordelen centraal (Higgins & Smith, 2016).

Terugblikkend op het theoretisch kader kan worden geconcludeerd dat er

verschillende redenen kunnen zijn waarom een vrouw vanuit feministisch oogpunt stopt met het gebruik van de anticonceptiepil. Sommige van deze redenen hebben een meer

psychologische achtergrond, zoals bijvoorbeeld de wetenschap dat de anticonceptiepil libido verlagend kan werken, terwijl andere redenen meer politicologisch van aard zijn, zoals het argument dat hormonale anticonceptiemiddelen worden gebruikt om vrouwenlichamen te disciplineren.

Ondanks het feit dat de verschillende redenen om te stoppen met de anticonceptiepil vanuit een feministisch standpunt dus deels kunnen worden ingedeeld in aparte disciplines, staan ze grotendeels met elkaar in verband. Dit komt omdat ze in essentie allemaal gebaseerd zijn op een ervaren gevoel van ongelijke man-vrouwverhoudingen. Er is dan ook bewust gekozen om respondenten niet te vragen naar wat voor hen de specifieke reden was om te stoppen met het gebruik van de anticonceptiepil, maar naar hun visie op de

man-vrouwverhoudingen en hun houding ten opzichte van het feminisme in het algemeen. Aan de hand daarvan zal vervolgens kunnen worden geconcludeerd of de ex-gebruikers zich meer identificeren met het feminisme dan de gebruikers en of er dus sprake is van een eventueel verband tussen de stroming en de keuze om te stoppen. Door het integreren van de

onderwerpen ‘feminisme’ en ‘anticonceptiepilgebruik,’ en de afname in het gebruik van de anticonceptiepil op interdisciplinaire wijze te benaderen en dus niet enkel vanuit een

medische hoek, kan een completer beeld worden gecreëerd van de achterliggende drijfveren die meespelen in het besluit van vrouwen.

Dit zal gebeuren middels een bestaande vragenlijst (FIDS) waarin aan de hand van verschillende uiteenlopende stellingen over man-vrouwverhoudingen getoetst zal worden in hoeverre respondenten zich identificeren met het feminisme. De FIDS kenmerkt zich in zijn interdisciplinaire opzet op verschillende manieren. Om te beginnen is het instrument

ontwikkeld om te meten in hoeverre respondenten zich identificeren met het feminisme, een onderwerp dat, zoals hierboven beschreven staat, op zichzelf al interdisciplinair van aard is

(19)

19

door de verschillende doelen waar feministen zich voor inzetten en de verschillende motieven waarom het mensen aanspreekt. Het toetsen hiervan vergt dan ook een integratie van kennis uit verschillende disciplines. Dit komt deels al naar voren uit het feit dat de sociale beweging, wat in essentie een concept is uit de sociologie, getoetst wordt aan de hand van een model dat zijn oorsprong vindt in een theorie uit de psychologie. In deze theorie wordt beredeneerd dat feminisme geen karaktereigenschap is maar beter kan worden onderzocht als een

ontwikkeling die een individu doormaakt aan de hand van persoonlijke gebeurtenissen (Downing & Roush, 1985). Dit is een duidelijk voorbeeld van hoe gebeurtenissen in de sociale omgeving van een individu van invloed kunnen zijn op zijn of haar cognitieve processen. Daarnaast kan bij het bestuderen van de inhoud van de vragenlijst, aan de hand van de verschillende stellingen die berusten op het maatschappelijk en politiek engagement van de respondent, de integratie met politicologische perspectieven worden opgemaakt. Aan de precieze inhoud van de vragenlijst zal in het methodedeel meer aandacht worden

geschonken.

Concluderend kan worden gesteld dat de, voor zover bekend, niet eerder gemaakte integratie van de onderwerpen ‘feminisme’ en ‘anticonceptiepilgebruik’ niet enkel zorgt voor een interdisciplinaire opzet, maar door mogelijkerwijs bij te dragen aan een completer begrip van de huidige afname in het gebruik van het anticonceptiemiddel, ook voor een

interdisciplinaire uitkomst.

3. Probleemstelling

3.1 Probleemomschrijving

Gebrek aan onderzoek en gebrek aan interesse maakte de anticonceptiepil voor lange tijd een weinig besproken onderwerp. De laatste jaren is dit echter sterk veranderd. Het ene na het andere onderzoek over bijwerkingen van de anticonceptiepil is uitgekomen waardoor het maatschappelijke debat is aangewakkerd en het gebruik is afgenomen. De vraag is nu waar de actuele interesse in de anticonceptiepil aan ten grondslag ligt. Ondanks dat uit de statistieken blijkt dat het aantal gebruikers van de anticonceptiepil afneemt, zijn er tot nu toe nog weinig wetenschappelijke onderzoeken gedaan die inzicht geven in de redenen waarom ze zijn gestopt. De beschikbare literatuur over de anticonceptiepil is voornamelijk geschreven vanuit medisch perspectief en geeft weinig inzicht in de sociaal-culturele kanten van de

anticonceptiemethode. Dit wordt onder andere beaamd door Picavet (2012). Dit onderzoek zal niet kunnen bijdragen aan de exacte redenen waarom vrouwen stoppen, maar wel meer duidelijkheid kunnen scheppen over eventuele achterliggende drijfveren en belangen. Op die

(20)

20

manier zal er meer informatie kunnen worden verzameld over de achtergrond van de groep die is gestopt en door welke ideeën en overtuigingen ze mogelijk zijn beïnvloed. Op basis van bestaande literatuur is het relevant om te onderzoeken of deze ontwikkeling is veroorzaakt door een verandering in de sociale structuren, waardoor de visie van vrouwen op seksualiteit, menstruatie en wie er verantwoordelijk is op het gebied van anticonceptie, is veranderd. Een sociale beweging die de sociale structuren op dit gebied probeert en heeft geprobeerd te veranderen is het feminisme. Door de opleving van interesse in het feminisme de afgelopen jaren, is de kans aanwezig dat deze sociale beweging de sociale structuren en indirect het keuzeproces van jonge vrouwen, heeft beïnvloed. Aan de hand van de standpunten die

feministen hebben over seksualiteit, menstruatie en genderongelijkheid is de verwachting dan ook dat jonge vrouwen die zijn gestopt met het gebruik van de anticonceptiepil meer affiniteit hebben met feministische standpunten dan jonge vrouwen die niet zijn gestopt. Het

onderzoeken van het mogelijk verband tussen deze twee variabelen zal dan ook het doel van deze scriptie zijn.

3.2 Vraagstelling

De vraagstelling die centraal staat in dit onderzoek luidt:

‘Is er een verband tussen de mate waarin vrouwen zich identificeren met het feminisme en of ze wel of niet gestopt zijn met het gebruiken van de anticonceptiepil?’

Tijdens het formuleren van de hoofdvraag is er bewust gekozen voor de mate van

identificatie omdat de manier waarop dit zal worden gemeten op basis is van de theorie van Downing en Roush (1985). In deze theorie wordt beargumenteerd dat een vrouw vijf verschillende fases kan doorlopen waarbij ze zich bij iedere fase meer identificeert met het feminisme.

Aan de hand van de vraagstelling is de volgende hypothese opgesteld:

H0: Er is geen correlatie tussen de mate waarin vrouwen zich identificeren met het feminisme en of ze wel of niet gestopt zijn met het gebruiken van de anticonceptiepil.

H1: Er is een correlatie tussen de mate waarin vrouwen zich identificeren met het feminisme en of ze wel of niet gestopt zijn met het gebruiken van de anticonceptiepil.

3.3 Maatschappelijke relevantie

Aangezien het percentage vrouwen dat besluit te stoppen met de anticonceptiepil groeit kan er door middel van het onderzoek dat centraal staat in deze scriptie inzicht worden verkregen in de waarden die jonge vrouwen tegenwoordig belangrijk achten. Als hieruit blijkt dat zij zich meer identificeren met het feminisme dan vrouwen die niet zijn gestopt zou dit kunnen

(21)

21

betekenen dat het feminisme als sociale beweging weer in opwaartse beweging is. Aangezien de psychologen Yoder, Tobias & Snell (2011) beargumenteerden dat mensen die zich

identificeren met een groep eerder geneigd zijn om over te gaan tot collectieve actie, zou deze ontwikkeling een positieve impact kunnen hebben op de doelen die binnen het feminisme worden nagestreefd. Daarnaast zou deze scriptie, puur door bij te dragen aan het

maatschappelijke debat over feminisme, de omarming van de term ‘feminist’ verder onder het bredere publiek kunnen stimuleren en negatieve connotaties doen afnemen.

3.4 Wetenschappelijk relevantie

Aangezien dit nog niet eerder is onderzocht vult dit onderzoek een gat in de huidige wetenschappelijke literatuur over het onderwerp. De uitkomsten van dit onderzoek zouden vervolgens kunnen werken als een stimulator voor de ontwikkeling van meer, en/of betere anticonceptiemethoden voor zowel mannen als vrouwen waarbij meer rekening kan worden gehouden met de wensen van gebruikers. Dit onderzoek kan in die zin zowel bijdragen aan de discipline genderstudies als aan de medische discipline.

Daarnaast zou, als blijkt dat de mate waarin vrouwen zich identificeren met het feminisme samenhangt met de keuze om te stoppen met de anticonceptiepil, het niet enkel kunnen betekenen dat feministische waarden een toenemende rol spelen in het leven van vrouwen, maar ook dat er mogelijk meer uitspraken gedaan kunnen worden over de waarden die de zogenaamde ‘vierde golf feministen’ belangrijk achten. Aangezien de vierde golf zich pas vrij recent heeft ontwikkeld is er nog maar weinig bekend over deze nieuwe generatie feministen (Baumgardner, 2014). Dit onderzoek zou een beter beeld kunnen scheppen over deze groep.

4. Methodologie

4.1 Onderzoeksstrategie

In dit onderzoek zal worden gekeken of er een correlatie is tussen het feminisme als sociale beweging en de keuze van jonge vrouwen om te stoppen met de anticonceptiepil. Dit zal worden onderzocht aan de hand van een kwantitatieve onderzoeksstrategie. De keuze voor deze onderzoeksstrategie heeft twee redenen.

De eerste reden dat er is gekozen voor een kwantitatieve onderzoekstrategie is omdat het concept ‘feminisme’ zal worden gemeten aan de hand van een bestaande kwantitatieve vragenlijst die al in meerdere vergelijkbare onderzoeken is gebruikt. De reden dat voor deze kwantitatieve vragenlijst is gekozen komt door het feit dat ‘de mate waarin iemand zich

(22)

22

identificeert met het feminisme’ te abstract is om te meten in diepte interviews (kwalitatief onderzoek) en daarnaast slecht te vergelijken is met andere respondenten.

Ten tweede omdat er in dit onderzoek niet zal worden gezocht naar de individuele meningen van respondenten, maar naar de mogelijke verschillen tussen twee groepen:

namelijk tussen anticonceptiepilgebruikers en ex-antinconceptiepilgebruikers. Het met elkaar vergelijken van twee groepen is beter mogelijk op basis van een kwantitatieve

onderzoeksstrategie omdat de resultaten in kwantitatief onderzoek worden uitgeduid in cijfers.

Het concept ‘feminisme’ is op basis van de theorie van Downing en Roush (1985) opgedeeld in ontwikkelingsfases die een vrouw doorloopt op haar weg tot ‘feminist.’ Op deze manier kunnen de belangrijkste concepten per fase worden blootgelegd en vervolgens worden vertaald naar meetbare variabelen. Het is om deze reden dat dit onderzoek een deductieve aard heeft. Dit houdt in dat bestaande theorieën worden getoetst aan de hand van meetbare variabelen. In dit geval is dat ‘de feministische identiteit’, die zal worden getoetst op basis van de FIDS, in combinatie met het wel of niet gebruik van de anticonceptiepil.

Verder is de epistemologie in dit onderzoek positivistisch, wat inhoudt dat er wordt uitgegaan van een meetbare en voorspelbare sociale realiteit die niet wordt beïnvloed door factoren van buitenaf (Bryman, 2012). In praktijk betekent dit dat de concepten ‘feminisme’ en ‘anticonceptiepilgebruik’ zullen worden getoetst op een manier die in andere onderzoeken gemakkelijk te herhalen valt. Het doel hiervan is om uiteindelijk uitspraken te kunnen doen over een populatie die groter is dan de onderzoekspopulatie van het onderzoek.

De ontologische stroming die in dit onderzoek zal worden gevolgd is het objectivisme. Dit betekent dat er vanuit wordt gegaan dat het concept ‘feministische

identiteit’ en ‘anticonceptiepilgebruik’ meetbaar zal worden gemaakt aan reeds onderzochte vaste indicatoren die kwantificeerbaar zijn gemaakt. Hierdoor zijn ze voor de onderzoeker gemakkelijk te interpreteren en te vergelijken (Bryman, 2012).

4.2 Onderzoeksdesign

Het onderzoeksdesign dat het beste aansluit bij dit onderzoek is van cross-sectionele aard. De reden dat er voor dit design is gekozen komt omdat er een natuurlijk verschijnsel wordt onderzocht aan de hand van verschillende meetbare variabelen. Dat betekent dat er een bepaald fenomeen in een bepaalde tijd bij een bepaalde groep wordt onderzocht. In dit geval gaat het om de huidige generatie jongvolwassen vrouwen die stoppen met de

(23)

23

design waarbij dezelfde groep over twee verschillende momenten in de tijd wordt gemeten. Op basis van dit onderzoek zullen geen uitspraken kunnen worden gedaan over een causaal effect tussen de variabelen, maar slechts over een mogelijk verband.

4.3 Onderzoeksmethode

De data voor dit onderzoek zal worden verkregen aan de hand van enquêtes die zelf door de respondenten kunnen worden ingevuld. De enquête zal voor een groot deel bestaan uit een bestaande vragenlijst die is ontwikkeld door Bargad en Hyde (1991). Deze vragenlijst, die ook wel The Feminist Identity Development Scale (FIDS) wordt genoemd, meet de mate waarin vrouwen zich identificeren met het feminisme en is gebaseerd op de theorie van Downing en Roush (1985). Een literatuurstudie wijst uit dat de FIDS onder andere is gebruikt in een onderzoek naar het verband tussen lichaamsbeeld en feministische identiteit (Murnen & Smolak, 2008). Hiertussen bleek een positief verband te bestaan. Green, Scott, Riopel en Skaggs (2008) deden een soortgelijk onderzoek en onderzochten of er een verband was tussen feministische identiteit en eetstoornissen. Hiertussen bleek geen significant verband te bestaan. Aangezien er in soortgelijke onderzoeken, waarin ‘de mate van feminisme’ in relatie tot een ander verschijnsel, ook deze methode werd gebruikt, gold dit als een doorslaggevende factor om het ook in dit onderzoek te gebruiken.

Daarnaast is het door middel van een door de respondenten zelf in te vullen vragenlijst mogelijk om een grote hoeveelheid respondenten te verzamelen in een relatief korte periode. Hierdoor zullen de resultaten eerder generaliseerbaar zijn dan bij kwalitatief onderzoek. Ook is de betrouwbaarheid van een zelf in te vullen vragenlijst groter door de afwezigheid van interview-effecten zoals het geven van sociaal wenselijke antwoorden. Bovendien kost het invullen van een vragenlijst, ten opzichte van andere

onderzoeksinstrumenten, de respondent relatief weinig tijd waardoor het voor de onderzoeker gemakkelijker wordt een hoog aantal respondenten te werven (Bryman, 2012).

Er zijn ook nadelen aan een door de respondent zelf in te vullen vragenlijst. Zo kan respondenten geen hulp worden geboden op het moment dat vragen niet worden begrepen en kan er door de onderzoeker niet worden doorgevraagd bij bepaalde interessante onderwerpen of antwoorden. In dit onderzoek is zoveel mogelijk geprobeerd te voorkomen dat

respondenten vragen niet zouden begrijpen door gebruik te maken van een pilotstudie alvorens de definitieve enquêtes uit te delen.

(24)

24

4.4 Operationalisering

Om antwoord te kunnen geven op de vraagstelling ‘Is er een correlatie tussen de mate waarin vrouwen zich identificeren met het feminisme en of ze wel of niet gestopt zijn met het gebruiken van de anticonceptiepil?’ is de vraag opgedeeld in twee concepten die eerst los van elkaar zullen worden getoetst alvorens ze in relatie tot elkaar worden getoetst. Deze

concepten, ofwel variabelen, zijn ‘feministische identiteit’ en ‘anticonceptiepilgebruik’. Anticonceptiepilgebruik is hierbij de afhankelijke variabele en feministische identiteit de onafhankelijke variabele.

Zoals eerder genoemd zal het concept feminisme worden getoetst aan de hand van de FIDS. Dit meetinstrument is ontwikkeld door Bargad en Hyde (1991) en is gebaseerd op het door Downing en Roush (1985) opgestelde model voor feministische ontwikkeling.

Zij beargumenteerden namelijk dat een vrouw verschillende fases doorloopt waarin ze zich in iedere fase meer identificeert als feminist.

De FIDM bestaat uit vijf ontwikkelingsfases: passieve acceptatie, openbaring, ingebedde uitstraling, synthese en als laatste actieve inzet. Vrouwen kunnen in willekeurige volgorde door de verschillende fases gaan, in een fase blijven hangen of terugvallen in een eerdere fase. De eerste twee fases van het model omschrijven de ontwikkeling van

onwetendheid naar de herkenning van discriminatie. Een vrouw in de eerste fase is zich of niet bewust van de achtergestelde positie van haar sekse of wil deze niet erkennen. De tweede fase, die van openbaring, is volgens Downing en Roush (1985) de lastigste fase voor veel vrouwen. Tijdens deze fase worden ze zich bewust van de dominante mannelijke cultuur wat zich vervolgens kan uiten in woede of schaamte. De derde fase bestaat uit het versterken van al bestaande relaties met vrouwen die dezelfde mening delen of het zoeken van aansluiting bij vrouwen die dezelfde mening delen. Synthese en actieve inzet zijn de twee laatste fases in het model van Downing en Roush. Tijdens synthese keren vrouwen zich niet langer tegen de dominante mannelijke cultuur maar proberen ze de onderdrukking kenbaar te maken aan anderen en op die manier te veranderen. De laatste fase van het model beschrijft een toestand waarin iemand zijn leven volledig toewijdt aan het verbeteren van vrouwenrechten, en mensenrechten in het algemeen, waardoor er maar weinigen zijn die deze fase halen.

Er zijn verschillende onderzoekers geweest die het model van Downing en Roush hebben geoperationaliseerd tot een meetinstrument. Hieruit zijn onder andere de Feminist Identity Scale (FIS), de Feminist Identity Composite (FIC) en de Feminist Identity

(25)

25

een hoge betrouwbaarheid en validiteit van het instrument (Moradi en Subich, 2002). Om deze reden is er in dit onderzoek ook gekozen voor gebruik van juist dit instrument.

De vragenlijst bestaat uit 39 stellingen die kunnen worden beantwoord op basis van een 5-punts Likertschaal waarbij (1) staat voor ‘sterk mee oneens’ en (5) staat voor ‘sterk mee eens.’ Twaalf stellingen meten de fase ‘passieve acceptatie’, zeven stellingen de fase ‘openbaring’, zeven stellingen de fase ‘ingebedde uitstraling’, vijf stellingen de fase ‘synthese’ en acht stellingen de fase ‘actieve inzet’. In de bijlage (2) staat vermeld welke vragen onder welke fase vallen.

Uit de andere onderzoeken wordt duidelijk dat gemakkelijk kan worden afgelezen in welke feministische fase iemand verkeert door de Likert-schaal waardes per fase bij elkaar op te tellen en vervolgens te delen door het aantal vragen (Fowler, 2011). Het cijfer wat hieruit komt is het gemiddelde van de desbetreffende fase. Door vervolgens de gemiddeldes met elkaar te vergelijken kan worden opgemaakt voor welke fase of fases de respondent gemiddeld het hoogste scoort. Dit is dan de fase waar de respondent in verkeert. Door de waardes van een specifieke groep per fase bij elkaar op te tellen en vervolgens te delen door het aantal respondenten en het aantal vragen komt het gemiddelde van die groep eruit.

Het concept anticonceptiepilgebruik zal worden getoetst aan de hand van slechts één gesloten vraag waarbij de respondent de mogelijkheid heeft om te kiezen tussen drie opties: ‘ik gebruik de pil,’ ‘ik ben gestopt met het gebruiken van de pil’ en ‘ik heb nooit de pil gebruikt.’

De controlevariabele die is meegenomen in dit onderzoek is leeftijd. De reden dat er ook getoetst zal worden op deze variabele is om te kunnen aantonen dat het verband tussen de twee hoofdvariabelen niet afhangt van deze demografische factor. Geslacht als

controlevariabele is in dit onderzoek niet nodig omdat er enkel vrouwen zullen worden geënquêteerd. De data die vervolgens zal worden verzameld zal worden geanalyseerd met het dataverwerkingsprogramma SPSS. Uit de uitkomsten zal kunnen worden opgemaakt of er een verband bestaat tussen anticonceptiepilgebruik en feministische identiteit.

4.5 Respondentengroep en –werving

De onderzoekspopulatie van dit onderzoek zal bestaan uit jongvolwassen vrouwen. Voor het slagen van dit onderzoek zijn er een aantal belangrijke criteria verbonden aan de

respondenten. Om te beginnen dienen het vrouwen te zijn die op dit moment de

anticonceptiepil gebruiken of vrouwen die de anticonceptiepil gebruikten maar er inmiddels mee zijn gestopt. Omdat er in dit onderzoek zal worden onderzocht in hoeverre een

(26)

26

feministische achtergrond van invloed is op de keuze om te stoppen met de anticonceptiepil is het belangrijk dat de achterliggende reden van de respondenten om te stoppen met de

anticonceptiepil geen kinderwens is. De gemiddelde leeftijd dat vrouwen in Nederland hun eerste kind krijgen ligt rond de 29,4 jaar oud (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2016). Aangezien het Centraal Bureau voor de Statistiek de leeftijd van 18 jaar oud als ondergrens hanteert in hun onderzoeken naar anticonceptiemethoden, zal dit ook de leeftijdsondergrens zijn in dit onderzoek (CBS, 2014). Bij het werven van respondenten zal dus voornamelijk worden gezocht naar vrouwen tussen de achttien en negenentwintig jaar oud om de

slagingskans van het onderzoek te vergroten. Deze grenzen zijn een richtlijn en respondenten die slechts enkele jaren boven of onder de richtlijn zitten zullen daarom ook worden

meegenomen in de uiteindelijke analyse van het onderzoek.

Er zal worden geprobeerd om zoveel mogelijk respondenten aan de hand van random sampling te werven wat inhoudt dat ze op willekeurige basis zijn verzameld. Om dit te

bereiken zal de enquête in verschillende facebookgroepen worden geplaatst die zich buiten de sociale kring van de onderzoeker bevinden. Deze maatregel wordt genomen om te

voorkomen dat alle respondenten uit dezelfde sociale omgeving komen waardoor de

betrouwbaarheid van het onderzoek afneemt. Desondanks zal er ook gebruik worden gemaakt van convenience sampling om de omvang van de onderzoekspopulatie te vergroten en

daarmee de betrouwbaarheid van het onderzoek te vergroten. Dit houdt in dat een deel van de respondenten zal worden verzameld op basis van de meest eenvoudige toegang (Bryman, 2012).

Omdat er uiteindelijk twee groepen met elkaar zullen worden vergeleken, de groep die de anticonceptiepil gebruikt en de groep die is gestopt met het gebruiken van de anticonceptiepil, is het van belang dat beide groepen groot genoeg zijn om met elkaar te kunnen worden vergeleken. Hiervoor moet aan twee voorwaarden worden voldaan: de steekproef moet aselect zijn en beide groepen moeten normaal verdeeld zijn. Om dit te bereiken zal er worden gestreefd naar een minimum van 150 respondenten.

4.6 Dataverwerking en –analyse

De data die zal worden verzameld aan de hand van de enquêtes zal ten eerste worden gecontroleerd op mogelijke uitbijters en missende waardes. Vervolgens zal er, ondanks het feit dat er in dit onderzoek met een gevalideerde vragenlijst wordt gewerkt, door middel van een factoranalyse opnieuw worden onderzocht of de door Bargad en Hyde (1991) opgestelde stellingen de vijf verschillende fasen van Downing en Roush (1985) meten. Zodra dit

(27)

27

onderzocht is zal de interne betrouwbaarheid van de vijf sub-schalen, of in dit geval fases, worden gemeten aan de hand van een Cronbach’s alpha test (Field, 2013).

Als de betrouwbaarheid en validiteit van de vragenlijst opnieuw is bevestigd kunnen de resultaten worden berekend. Hiervoor zal de respondentengroep in drie groepen worden gesplitst: anticonceptiepilgebruikers, ex-anticonceptiepilgebruikers en nooit-gebruikers. Vervolgens zal worden gekeken in welke feministische fase, van het door Downing en Roush (1985) opgestelde model, het merendeel van de verschillende groepen zich bevindt, waarna de gemiddelden met elkaar vergeleken kunnen worden op eventuele significante verschillen.

Omdat het in dit onderzoek uiteindelijk gaat om de verschillen tussen

anticonceptiepilgebruikers en ex-anticonceptiepilgebruikers zal de groep ‘ik heb nog nooit de anticonceptiepil gebruikt’ niet verder worden meegenomen in de analyse. Dit maakt het vervolgens mogelijk om aan de hand van een punt-biseriële analyse te onderzoeken of er een correlatie bestaat tussen de onafhankelijke variabele ‘feministische identiteit’ en de

afhankelijke variabele ‘anticonceptiepilgebruik.’ De ingangseis voor een punt-biseriële correlatie houdt in dat een van de twee variabelen interval is en de andere dichotoom. Aangezien er na het invullen van de FIDS een gemiddelde per respondent per fase kan worden berekend, is een van de variabelen interval. Zoals al eerder genoemd zal de verzamelde data worden geanalyseerd met behulp van SPSS.

4.7 Ethische verantwoording

Vragen naar het gebruik van anticonceptie, seksualiteit en politieke of sociale standpunten kunnen voor mensen als vervelend of te persoonlijk worden ervaren. Het is om deze reden dat er de mogelijkheid bestaat dat mensen ethische bezwaren hebben bij dit onderzoek. Om dit zo veel mogelijk te voorkomen zal er door de onderzoeker maximaal worden getracht rekening te houden met de gevoelens van de respondent. Hiervoor zal het onderwerp in het begin van de vragenlijst duidelijk worden gemaakt zodat de respondent de mogelijkheid heeft om voortijdig te stoppen. Daarnaast zullen respondenten ervan op de hoogte worden gesteld dat deelname aan de enquête anoniem is en dat er op ieder moment tijdens de enquête kan worden gestopt (Bryman, 2012).

(28)

28

5. Resultaten

5.1 Datapreparatie

Omdat er in dit onderzoek is gekozen voor een bestaand Engelstalig meetinstrument zijn de vragen door de onderzoeker eerst vertaald naar het Nederlands. De reden dat er is gekozen om de voertaal van de enquête in het Nederlands te doen is om te voorkomen dat de taal van de enquête zou zorgen voor een misinterpretatie van de stellingen. Sommige stellingen zouden namelijk eventueel als moeilijk te begrijpen kunnen worden ervaren door de respondenten waardoor de betrouwbaarheid van het onderzoek zou afnemen.

Alvorens de definitieve enquête werd verspreid is er een pilotstudie uitgevoerd. Hierbij is een voorlopige vragenlijst aan drie respondenten uitgedeeld die hem vervolgens kritisch hebben beoordeeld. In samenspraak met de respondenten zijn hierna door de onderzoeker enkele vragen aangepast. Vervolgens is er een digitale versie van de enquête gemaakt via de website www.thesistools.com en verspreid op verschillende facebookpagina’s waaronder de ASW-cohort facebookpagina. Dit leverde uiteindelijk een totaal van 171

respondenten op.

Ten eerste is de data handmatig onderzocht op uitbijters. Omdat de enquête uit 39 likert-schaalstellingen en verder uit 3 vragen bestond waarvan er 2 gesloten waren, was de enige vraag met open antwoordmogelijkheid de controlevariabele leeftijd. Dit was dan ook de enige vraag waar uitbijters mogelijk waren. Hieruit bleek dat er 6 respondenten tussen zaten die ver boven de leeftijdsgrens zaten. Samen met één respondent die bijna geen enkele vraag had ingevuld zijn deze respondenten er uitgehaald. Hierdoor kwam de uiteindelijke grootte van de sample op 164. Vragenlijsten waarbij slechts enkele stellingen niet door respondenten waren beantwoord zijn wel meegenomen in het onderzoek. In deze vragenlijsten zijn de missende waardes veranderd in missing values waardoor ze niet zijn meegenomen in de uiteindelijke berekening.

Vervolgens is er aan de hand van een principale component analyse met varimax rotatie (PCA) onderzocht of de 39 stellingen ook daadwerkelijk de door Downing en Roush (1985) opgestelde feministische fases meten. Ondanks dat het verwachte aantal dus vijf factoren was, bleken er volgens SPSS negen factoren te bestaan met een eigen value hoger dan 1. Na een analyse te hebben uitgevoerd met het aantal factoren dat het model initieerde is, op basis van de resultaten van de PCA, besloten het aantal factoren opnieuw te evalueren. Aan de hand van een screeplot kon worden geconcludeerd dat er slechts drie belangrijke factoren te herkennen waren. Samen verklaarden ze 44,76% van de variantie. Aangezien dit

(29)

29

percentage te ver verwijderd is van het minimum criterium dat binnen de sociale

wetenschappen wordt gehanteerd, is besloten om een groter aantal factoren mee te nemen in de analyse. Op basis van de PCA kon echter worden vastgesteld dat er verschillende items waren die ofwel op verschillende factoren hoog scoorden ofwel op geen enkele. Op basis hiervan is besloten deze items te verwijderen alvorens verder te gaan met de analyse. Na de items te hebben verwijderd bleven er zeven factoren over. Bij het controleren van de factoren werd geconstateerd dat factor zeven slechts was gebaseerd op één item. Aangezien een factor nooit gebaseerd kan zijn op slechts één item, die daarnaast slechts 3,50% van de variantie verklaarde, is besloten om ook dit item te verwijderen en uiteindelijk verder te gaan met zes factoren. Ondanks het gegeven dat factor vier slechts bestaat uit twee items, is op basis van de theorie van Yong & Pearce (2013) besloten om deze factor te behouden. Zij

beargumenteren namelijk dat een factor op basis van twee items kan worden behouden als beide items meer dan 0,60 scoren op de factor en er vanuit de theorie reden is om de factor te behouden.

De factoranalyse zorgde ervoor dat het aantal stellingen van 39 werd gereduceerd naar 30. Samen verklaarden de zes nieuwe factoren 57,90% van de variantie. De resultaten van de eerste berekening zijn terug te vinden in bijlage (4) en de factoranalyse is terug te vinden in bijlage (6).

Deze zes nieuwe factoren kwamen voor een groot gedeelte overeen met de door Downing en Roush (1985) opgestelde ontwikkelingsfasen, maar waren voor een gedeelte een samenstelling van verschillende fases of juist een splitsing van fases. Factor één bleef, op het verwijderen van drie items na, geheel hetzelfde als fase één ‘passieve acceptatie’. Dit houdt in dat het thema wat centraal staat in deze fase ‘onwetendheid of ontkenning van de

achtergestelde positie van de vrouw’ blijft. Factor twee werd een combinatie van items uit de oude fase twee ‘openbaring’ en drie ‘ingebedde uitstraling’ samen. Hierdoor werd het thema dat in deze fase centraal staat een combinatie van ‘woede over genderongelijkheid’ en ‘het zoeken van aansluiting bij vrouwen die dezelfde mening delen.’ Factor drie bestond enkel uit items uit de oude fase ‘ingebedde uitstraling’ waardoor het thema van deze fase, ‘het zoeken van aansluiting bij vrouwen die dezelfde mening delen’ hetzelfde bleef. Factor zes kwam, op twee items na, volledig overeen met de oude fase vier: ‘synthese.’ Dit betekende dat het thema van deze factor bleef zoals het was, namelijk: ‘zonder het afzetten tegen de dominante mannelijke cultuur genderongelijkheid bestrijden.’ Factor vier en vijf waren een opsplitsing van de items uit fase vijf, ‘actieve inzet,’ uit de FIDM. Het onderscheid dat kon worden gemaakt tussen de twee factoren was dat de items in factor vijf zich voornamelijk richten op

(30)

30

‘het verbeteren van de positie van vrouwen in het specifiek’ terwijl de items in factor zes zich meer richten op het ‘bijdragen aan een eerlijkere en rechtvaardigere wereld voor alle

mensen.’ Om die reden is er gekozen om factor vijf ‘actieve inzet positie vrouw’ te noemen en factor zes ‘actieve inzet voor alle mensen.’ Aangezien de nieuwe factoren vrij sterk overeen kwamen met de fases die in de FIDM worden beschreven is er voor gekozen om de benadering, om feminisme te zien als een ontwikkeling aan de hand van verschillende fases, te behouden in de analyse van het onderzoek. In bijlage (3) is de nieuwe fase indeling te vinden als ook de vragen die verwijdert zijn.

Op basis van de nieuwe items werd opnieuw een Keyser-Meyer-Olkintest uitgevoerd waaruit bleek dat de steekproef adequaat was, KMO = 0.798. Daarnaast bleek uit Bartlett’s sphericiteitstest dat de correlatie tussen de stellingen groot genoeg was voor een PCA (ρ < .001). Vervolgens werd voor iedere fase de Crohnbachs alfa waarde berekend. Deze maat berekent de interne consistentie van een instrument, ofwel factor. Zo was de waarde voor factor 1: Crohnbach’s alfa = 0.83, voor fase 2: Crohnbach’s alfa = 0.77, voor fase 3:

Crohnbach’s alfa = 0.82, voor fase 4: Crohnbach’s alfa = 0.67, voor fase 5: Crohnbach’s alfa = 0.77 en voor fase 6: Crohnbach’s alfa = 0.78. Op fase 4 na, scoren alle fases boven de 0,70 wat aangeeft dat de vragenlijst bruikbaar en betrouwbaar is. Aangezien de Crohnbach’s alfa van fase 4 dicht in de buurt komt van het criterium van 0.70 is besloten om verder te gaan met de huidige samenstelling van de factor en geen extra items te verwijderen.

5.2 Beschrijvende statistieken

Om de slagingskans van het onderzoek te vergroten zijn leeftijdsrichtlijnen vastgesteld die de kans op het gebruik of ex-gebruik van de anticonceptiepil zouden vergroten. Om die reden werd voornamelijk gezocht naar respondenten tussen de 18 en 29 jaar oud. Van de

uiteindelijk 164 overgebleven respondenten was het merendeel, namelijk 59,2%, tussen de 20 en 25 jaar oud. In bijlage (5) zijn deze resultaten uiteengezet in tabel 6.

Van de 164 respondenten gebruikten 81 de anticonceptiepil ten tijde van de enquête, waren er 70 gestopt met het gebruiken van de anticonceptiepil en hadden 13 de

anticonceptiepil nooit gebruikt. Omdat de groep gebruikers bijna even groot was als het aantal ex-gebruikers waren de groepen goed met elkaar te vergelijken. Deze resultaten zijn terug te lezen in tabel 1.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Thus, a social learning approach that promotes the elicitation of tacit and explicit spatial knowledge through co-production of knowledge is crucial achieve better implementation

Contrary to most prior studies of personality, sex differences in self- construal were larger in samples from nations scoring lower on the Gender Gap Index, and the Human

Het Christelijk Lyceum Veenendaal is een school voor VMBO, HAVO en VWO die veel aandacht besteedt aan het stimuleren van talent. Er is een nauwe samenwerking tussen de

In wat volgt, zal deze dimensie slechts beperkt worden opgenomen, maar het is hier alvast nuttig om te verwijzen naar de uitgebreide literatuur waarin wordt gewezen op de effecten

Een aantal negatieve gevolgen kunnen bijvoorbeeld zijn: verminderde productiviteit, hogere gezondheidszorgkosten, strafrechtelijke kosten en een verminderd aantal

Do structural and/or functional baseline MRI parameters predict learning of catheter-based interventions. • Hypothesis: MT/V5 and intraparietal areas are expected to predict

However, more powerful stakeholders (mostly scientists) took control over the governance process and the input of local fisherman was minimized. According to