• No results found

Het effect van leeftijdsgenoten op risicogedrag bij adolescenten : de invloed van ADHD en autisme symptomen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van leeftijdsgenoten op risicogedrag bij adolescenten : de invloed van ADHD en autisme symptomen"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie

Het Effect van Leeftijdsgenoten op

Risicogedrag bij Adolescenten:

De invloed van ADHD en Autisme

Symptomen

Datum: 08-11-2017 Naam: Maartje Wierda Studentnummer: 10373713

Afstudeerrichting: Klinische Ontwikkelingspsychologie UvA begeleider: Tycho Dekkers

(2)

2

Inhoudsopgave

Abstract 5

1. Inleiding 5

1.1 Het effect van leeftijdsgenoten op risicogedrag bij 5 adolescenten: De invloed van ADHD en autisme symptomen

1.2 Huidig onderzoek 8 2. Methode 9 2.1 Deelnemers 9 2.2 Materiaal 10 2.2.1 ADHD 10 2.2.2 Autisme 11 2.2.3 Intelligentie 12 2.2.4 Risicogedrag 12

2.2.5 Invloed van leeftijdsgenoten 13

2.3 Procedure 14 3. Data-analyse en poweranalyse 16 4. Resultaten 17 4.1 Steekproefkarakteristieken 17 4.2 Volgorde-effect 18 4.3 Covariaten 18

4.4 Risicogedrag bij adolescenten: De invloed van ADHD 19

4.5 Het effect van leeftijdsgenoten op risicogedrag bij adolescenten 20 en de invloed van ADHD

4.6 Autisme symptomen bij adolescenten met ADHD 20

4.7 Het effect van leeftijdsgenoten op risicogedrag bij adolescenten 21 en de invloed van autisme symptomen

(3)

3

5. Discussie 22

5.1 Resultaten Huidig Onderzoek 22

5.2 Tekortkomingen Huidig Onderzoek 25

5.3 Conclusie 27

(4)

4

Abstract

In het huidige onderzoek werd het effect van leeftijdsgenoten op risicogedrag bij adolescenten en de invloed van Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD) en Autismespectrum Stoornis (ASS) symptomen onderzocht. Er werden 92 adolescenten, 39 met ADHD en 53 zonder ADHD met elkaar vergeleken. Deelnemers deden de Balloon Analogue Risk Task (BART), waarmee risicogedrag werd gemeten. De taak werd alleen en in de aanwezigheid van een virtuele leeftijdsgenoot uitgevoerd. De adolescenten vertoonden duidelijk meer risicogedrag in de aanwezigheid van een leeftijdsgenoot. Het bleek dat adolescenten met ADHD niet meer risicogedrag lieten zien dan adolescenten zonder ADHD. Daarnaast werd geen effect gevonden van ADHD op het effect van leeftijdsgenoten bij risicogedrag. Tot slot bleek dat een hogere mate van ASS-symptomen bij adolescenten met ADHD een kleiner effect van leeftijdsgenoten bij risicogedrag voorspelt. De bevindingen tonen aan dat de invloed van leeftijdsgenoten een belangrijke rol speelt bij risicogedrag bij adolescenten en dat een hogere mate van ASS-symptomen de vatbaarheid voor de invloed van leeftijdsgenoten kan verkleinen bij adolescenten met ADHD.

(5)

5

1. Inleiding

1.1. Het Effect van Leeftijdsgenoten op Risicogedrag bij Adolescenten: De invloed van ADHD en Autisme Symptomen

Adolescenten zijn vaker geneigd risico’s te nemen dan kinderen of volwassenen (Steinberg, 2008). Adolescenten nemen bijvoorbeeld meer risico’s in het verkeer (Rhodes & Pivik, 2011), zijn vaker geneigd om overmatig alcohol te drinken, sigaretten te roken en betrokken te raken bij crimineel gedrag (Steinberg, 2008). Daarnaast blijkt dat adolescenten met Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD) over het algemeen nog meer risico nemen dan adolescenten zonder ADHD (Steinberg, 2010). Adolescenten met ADHD nemen meer risicovolle beslissingen in onder andere het verkeer (Thompson, Molina, Pelham & Gnagy, 2007), bij middelengebruik (nicotine, alcohol en marihuana) (Lee, Humphreys, Flory, Liu, & Glass, 2011) en seksueel gedrag (White & Buehler, 2012). Tevens vertonen adolescenten met ADHD vaker crimineel gedrag (Mohr-Jensen & Steinhausen, 2016) en gokproblemen (Breyer, Botzet, Winters, Stinchfield, August & Realmuto, 2009). Bij adolescenten met ADHD is er dus sprake van een verhoogde kans op risicogedrag. In het huidige onderzoek wordt risicogedrag gedefinieerd als gedrag dat kan leiden tot een beloning of positief resultaat (bijvoorbeeld een financiële beloning, een positieve lichamelijke of psychische sensatie), maar waarbij ook een kans is op een negatieve uitkomst (bijvoorbeeld financieel verlies of lichamelijk letsel) (Mitchell, Schoel, Stevens, 2008). Risicogedrag komt vaker voor in een sociale omgeving, zoals met leeftijdsgenoten, dan wanneer een individu alleen is (Steinberg, 2004). De sociale oriëntatie van een individu verschuift in de adolescentie van ouders naar leeftijdsgenoten (Larson, Richards, Moneta, Holmbeck, & Duckett, 1996; Steinberg & Morris, 2001), een individu brengt in deze periode in toenemende mate tijd door met zijn leeftijdsgenoten. Aangezien risicogedrag vaker voorkomt in aanwezigheid van leeftijdsgenoten en adolescenten in toenemende mate tijd doorbrengen met leeftijdsgenoten wordt de kans daarmee dus groter dat zij risicogedrag gaan vertonen.

Naast dat adolescenten meer tijd doorbrengen met leeftijdsgenoten, zijn adolescenten vatbaar voor de invloed van leeftijdsgenoten (Gardner & Steinberg, 2005). Tijdens verschillende computertaken die risicogedrag meten vertonen

(6)

6 adolescenten meer risicogedrag wanneer ze in gezelschap zijn van leeftijdsgenoten dan alleen (Bexkens, Huizenga, Neville, Bredman, Collot d’Escury-Koenigs & van der Molen, 2013; Gardner & Steinberg, 2005). Het effect van leeftijdsgenoten op risicogedrag is ook te zien bij jongvolwassenen (18-25 jaar). Jongvolwassenen passen hun drinkgedrag bijvoorbeeld aan, aan het drinkgedrag van de groep (Overbeek, Bot, Meeus, Sentse, Knibbe, & Engels, 2011). De gemiddelde alcoholconsumptie van een groep is een sterke voorspeller van het alcoholgebruik van individuele jongeren. Adolescenten zijn gevoeliger voor sociale signalen en invloed van leeftijdsgenoten dan volwassenen (Chein et al., 2010; Forber & Dahl, 2010; Nelson, Leibenluft, McClure & Pine, 2005; Sumter, Bokhorst, Steinberg & Westenberg, 2009).

Leeftijdsgenoten kunnen adolescenten beïnvloeden zich minder verantwoordelijk te gedragen. De vatbaarheid voor de invloed van leeftijdsgenoten heeft te maken met beperkte vaardigheden op het gebied van het psychosociaal functioneren (Gardner & Steinberg, 2005). Op jongere leeftijd zijn psychosociale vaardigheden als impulscontrole, verantwoordelijkheid, zelfvertrouwen en zelfbewustzijn nog in ontwikkeling, wat zorgt voor een grotere vatbaarheid voor de invloed van leeftijdsgenoten (Sumter, Bokhorst, Steinberg & Westenberg, 2009). De beperkte ontwikkeling van deze vaardigheden leidt tot een beperkte vaardigheid om onafhankelijk van de invloed van anderen te handelen (Gardner & Steinberg, 2005). De neiging om anderen te volgen zonder na te denken is op jongere leeftijd daarom groter (Sumter, Bokhorst, Steinberg & Westenberg, 2009; Steinberg & Monahan, 2007).

Een verklaring voor de toename van risicogedrag in de aanwezigheid van leeftijdsgenoten is dat de aanwezigheid van een leeftijdsgenoot zorgt voor een vergroting van de subjectieve waarde van onmiddellijk beschikbare beloningen (Albert et al., 2013). Het individu schat de beloning of het positief resultaat van risicogedrag van grotere waarde. Adolescenten die geobserveerd worden hebben een voorkeur voor kleinere en directe beloningen in vergelijking met adolescenten die niet geobserveerd worden (Weigard et al., 2014). Dit effect treedt zelfs op wanneer de leeftijdsgenoot een onbekende is (van zelfde geslacht en leeftijd), er een enkele leeftijdsgenoot is en de leeftijdsgenoot niet fysiek aanwezig is. Op basis van deze

(7)

7 gegevens lijkt het positieve effect van de aanwezigheid van leeftijdsgenoten op de voorkeur voor kleinere en directe beloningen vrij sterk te zijn.

Het sociaal functioneren van de adolescent zal mogelijk van invloed kunnen zijn op het effect van leeftijdsgenoten. Adolescenten met ADHD ervaren vaak moeilijkheden met het sociaal functioneren. Ze ervaren problemen met het tonen van sociale wederkerigheid en moeilijkheden bij het begrijpen van sociale signalen (Nijmeijer, Minderaa, Buitelaar, Mulligan, Hartman & Hoekstra, 2008). Dit is een gevolg van impulsiviteit of beperkte zelfcontrole (American Psychiatric Association, 2013). Individuen met een hoge mate van impulsiviteit kunnen minder weerstand bieden tegen invloed van leeftijdsgenoten (Stautz & Cooper, 2014). Bij individuen met een lage sociale status is dit effect nog sterker. Bij individuen met ADHD is, vanwege hun moeilijkheden met sociale interactie en communicatie, vaak sprake van een lage sociale acceptatie (Litner, 2003). De bovenstaande gegevens suggereren dat individuen die problemen ervaren in sociale communicatie, en daardoor een lage sociale status hebben, gevoeliger zijn voor de invloed van leeftijdsgenoten. Op basis van de bovenstaande gegevens wordt verwacht dat adolescenten met ADHD gevoeliger zullen zijn voor de invloed van leeftijdsgenoten dan adolescenten zonder ADHD. Deze hypothese zal in het huidige onderzoek onderzocht worden.

De symptomen m.b.t. sociale interactie bij ADHD lijken op symptomen die bij individuen met Autismespectrum Stoornis (ASS) ook voorkomen. Er wordt dan ook een hoge comorbiditeit gerapporteerd tussen ADHD en ASS: 22% tot 55% van de kinderen met ADHD voldoet aan de criteria voor ASS (Ronald et al., 2008). Net als individuen met ADHD ervaren individuen met ASS ook problemen in het sociaal functioneren. Het ontbreken van wederkerigheid in sociale interactie is een overkoepelend probleem bij individuen met ASS (Prins & Braet, 2014). Dit vormt een belemmering voor de ontwikkeling van relaties met leeftijdsgenoten (Orsmond et al., 2004). Adolescenten met ASS gaan minder vaak relaties of vriendschappen aan met leeftijdsgenoten buiten afgesproken settingen, zoals school of werk, in vergelijking met adolescenten zonder ASS (Orsmond et al., 2004).

Aan de sociale disfunctie en afwijzing door leeftijdsgenoten bij individuen met ASS ligt een ander mechanisme ten grondslag dan sociale disfunctie bij individuen met ADHD. Problemen in sociale interactie bij individuen met ASS is onder andere

(8)

8 een gevolg van het onvermogen om verandering van het verwachte verloop van een gebeurtenis te tolereren. Individuen met ASS lijken minder waarde te hechten aan sociale informatie dan individuen zonder ASS. Bij individuen met ASS wordt gezien dat zij minder aandacht hebben voor sociale informatie, minder gevoelig zijn voor sociale beloningen en minder beïnvloed worden door overwegingen over hun reputatie (Chevallier et al., 2012). Individuen met ASS worden meer gedreven door financiële beloningen dan sociale beloningen (Demurie et al., 2011). Daarnaast zijn individuen met ASS, in vergelijking met individuen zonder ASS, meer bezig met hun eigen belangen en interesses, ongeacht van de invloed van leeftijdsgenoten (Wing, 1997; Prins & Braet, 2014). ASS-symptomen kunnen er dus mogelijk voor zorgen dat adolescenten, met en zonder ADHD, juist minder gevoelig zijn voor de invloed van leeftijdsgenoten. Deze individuen hechten namelijk minder waarde aan sociale informatie en zijn meer bezig met hun eigen belangen en interesses. In het huidige onderzoek zal daarom de invloed van ASS-symptomen op het effect van leeftijdsgenoten op risicogedrag onderzocht worden bij adolescenten met en zonder ADHD.

1.2 Huidig Onderzoek

Risicogedrag resulteert vaak in zware lasten voor zowel het individu zelf als voor de samenleving. Een aantal negatieve gevolgen kunnen bijvoorbeeld zijn: verminderde productiviteit, hogere gezondheidszorgkosten, strafrechtelijke kosten en een verminderd aantal levensjaren (Bernfort, Nordfeldt, & Persson, 2008). Gezien risicogedrag vaker voorkomt bij adolescenten en individuen met ADHD is het van belang om onderzoek te doen naar factoren die een rol spelen bij risicogedrag bij adolescenten met ADHD om in de toekomst te kunnen werken aan effectieve preventie en interventie en zo mogelijk de lasten voor het individu en de samenleving te kunnen verminderen.

In het huidige onderzoek wordt het effect van leeftijdsgenoten op risicogedrag onderzocht. Daarnaast wordt de invloed van ADHD en ASS-symptomen op dit effect onderzocht. De volgende hypotheses geformuleerd: 1) adolescenten met ADHD vertonen meer risicogedrag in vergelijking met adolescenten zonder ADHD; 2) adolescenten vertonen meer risicogedrag in de aanwezigheid van een leeftijdsgenoot

(9)

9 in vergelijking met alleen; 3) bij adolescenten met ADHD is een groter effect van de invloed van leeftijdsgenoten aanwezig in vergelijking met adolescenten zonder ADHD; 4) bij adolescenten met een hogere mate van ASS-symptomen is een kleiner effect van de invloed van leeftijdsgenoten aanwezig in vergelijking met adolescenten met een lagere mate van ASS-symptomen. Hypothese 4 wordt in beide groepen apart onderzocht bij de adolescenten met en zonder ADHD apart.

2. Methode

2.1 Deelnemers

92 adolescenten van 12 tot en met 17 jaar deden mee aan dit onderzoek. Voor het onderzoek zijn alleen jongens getest in verband met hormoon metingen die gedaan zullen worden in kader van het grotere onderzoek waar dit onderzoek deel van is.

Er deden 39 adolescenten mee in de ADHD-groep en 53 in de controlegroep. Inclusiecriteria voor deelname aan de ADHD-groep van het onderzoek waren: 1) een IQ hoger dan 80, omdat er anders een kans bestond dat de taken en vragenlijsten te lastig waren voor de deelnemers. Het hebben van een laag IQ kan interfereren met het begrip van de taak. 2) Een subklinische of klinische score op ADHD-symptomen op de VVGK6-16, omdat er dan volgens de vragenlijst genoeg ADHD-symptomen aanwezig zijn om te spreken van ADHD. 3) Een ADHD-diagnose volgens de DISC. Een exclusiecriterium was gebruik van medicatie die de ADHD-symptomen kunnen beïnvloeden en waar niet mee gestopt kan worden zonder risico’s (zoals Strattera/Atomoxetine of Clonidine). Voor het onderzoek moesten de deelnemers zonder medicatie getest worden, omdat de medicatie anders de effecten van ADHD op de taken kon beïnvloeden. Wanneer er sprake is van medicatie waar niet zonder gezondheidsrisico’s mee gestopt kan worden, is het niet ethisch verantwoord om dat van de deelnemer te vragen en werd deze deelnemer dus uitgesloten. Inclusiecriteria voor deelname aan de controlegroep van het onderzoek waren: 1) een IQ hoger dan 80, 2) ADHD-symptomen in het normale gebied op de VVGK6-16, omdat er dan voldoende afgeweken wordt van de deelnemers uit de ADHD-groep.

De deelnemers voor de controlegroep werden via scholen geworven en deelnemers voor de ADHD-groep werden via instellingen geworven. Scholen werden

(10)

10 via mail en telefonisch benaderd. Na toestemming van de scholen gingen onderzoeksassistenten in klassen langs om de leerlingen over het onderzoek te vertellen. Jongens die geïnteresseerd waren in deelname aan het onderzoek gaven dit aan en kregen een informatiebrief voor hun ouders mee. De ouders van de geïnteresseerde jongens werden vervolgens telefonisch benaderd om hen achtergrondinformatie en praktische informatie te verschaffen over het onderzoek.

Instellingen werden via een bekende benaderd. Na toestemming van instellingen werden informatiebrieven verstuurd naar de ouders van adolescenten met een ADHD-diagnose die bij de instelling in behandeling zijn geweest. Geïnteresseerden konden bellen naar onderzoeksassistenten voor meer informatie en het geven van toestemming voor deelname. Wanneer er geen reactie kwam naar aanleiding van de brief werden de ouders telefonisch benaderd. Geïnteresseerden werden telefonisch ingelicht over algemene en praktische informatie over het onderzoek.

2.2 Materiaal

2.2.1 ADHD

ADHD-symptomen werden gescreend met behulp van de Vragenlijst Voor Gedragsproblemen bij Kinderen 6-16 jaar (VVGK6-16; Oosterlaan et al., 2008). Deze vragenlijst kan afgenomen worden bij ouders van kinderen van 6 tot 16 jaar. De COTAN-beoordelingen op de psychometrische kwaliteiten zijn v g g v v g o1

(COTAN, 2008). De vragenlijst bestaat uit 18 items die ieder een deel van de kenmerkende gedragssymptomen van ADHD beschrijven. De items kunnen beantwoord worden op een vierpuntsschaal, variërend van 1 (helemaal niet) tot 4 (heel veel). Voorbeeldvragen zijn: “Wordt makkelijk afgeleid door prikkels van buitenaf”, “Valt anderen in de rede of dringt zich vaak op”. De ruwe scores worden omgezet in twee percentielscores, voor de schalen: aandachtstekort en hyperactiviteit, waarbij

1

COTAN-beoordelingen hebben betrekking op de zeven criteria ‘uitgangspunten bij de testconstructie’, ‘kwaliteit van het testmateriaal’, ‘kwaliteit van de handleiding’, ‘normen’,

‘betrouwbaarheid’, ‘begripsvaliditeit’ en ‘criterium validiteit’. De beoordelingen worden weergeven in deze volgorde. De afkortingen g, v en o staan voor goed, voldoende en onvoldoende.

(11)

11 drie afkappunten gehanteerd worden: normaal (gelijk aan of lager dan 89e percentiel), subklinisch (90e tot 94e percentiel), klinisch (gelijk aan of hoger dan 95e percentiel).

Voor deelnemers in de ADHD-groep werd een ADHD-diagnose bepaald met behulp van een Nederlandse vertaling van de Diagnostic Interview Schedule for Children (DISC-IV; Schaffer, Fisher, Lucas, Dulcan & Schwab-Stone, 2000;

Ferdinand en Van der Ende, 2002). De DISC-IV is een gestructureerd diagnostisch

interview dat gebaseerd is op de DSM-IV. Het interview werd bij de ouders van de adolescent afgenomen. Er worden in het interview vragen gesteld over de aanwezigheid van bepaalde gedragingen bij de adolescent. Het interview bestaat uit 6 hoofdcategorieën: angststoornissen, stemmingsstoornissen, gedragsstoornissen, middelenmisbruik, schizofrenie en overige stoornissen. Het interview bestaat uit hoofdvragen, die vragen naar de meest essentiële aspecten van symptomen, contingente vragen, die vragen naar de frequentie, duur en intensiteit van gedragingen en lijdensvragen, die vragen naar de lijdensdruk. Voorbeeldvragen zijn: “Het afgelopen jaar – dus sinds [gebeurtenis/huidige maand] heeft hij/zij toen vaak moeite gehad om zijn/haar aandacht meer dan eventjes te houden bij wat hij/zij aan het doen was?”, “Het afgelopen jaar – dus sinds [huidige maand] vorig jaar – zei hij/zij toen weleens dat hij/zij bang was dat anderen zouden merken dat hij/zij zenuwachtig was wanneer hij/zij in hun gezelschap was?”. De items kunnen beantwoord worden met nee (0), soms/enigszins (1), ja (2), weigering antwoord (7), niet van toepassing (8), weet niet (9). De scores worden met behulp van afkappunten omgezet naar labels: wel/ geen diagnose.

2.2.2 Autisme

ASS-symptomen werden gescreend met behulp van de autistisch gedrag schaal van de Sociaal-Emotionele Vragenlijst (SEV; Scholte & Van der Ploeg, 2007). Deze vragenlijst kan afgenomen worden bij ouders van kinderen van 4 tot 18 jaar. De psychometrische kwaliteiten van de SEV zijn als goed beoordeeld (COTAN, 2004). De autistisch gedrag schaal bestaat uit 10 items die gedragsproblemen beschrijven met betrekking tot autistisch gedrag en volgt de DSM-IV richtlijnen. Een voorbeelditem is: “Zoekt geen oogcontact met anderen, heeft een ‘wezenloze’ blik”. De items kunnen beantwoord worden op een vijfpuntsschaal, variërend van 1 (het gedrag komt

(12)

12 niet voor) tot 5 (het gedrag komt zeer vaak of dagelijks voor). De ruwe scores worden omgezet in een totale score, waarbij een hogere score een hogere mate van ASS-symptomen weergeeft.

2.2.3 Intelligentie

Een ruwe schatting van het intelligentieniveau werd gemaakt met behulp van een verkorte versie van de Wechsler Intelligence Scale for Children (WISC-III) of de Wechsler Adult Intelligence Scale (WAIS-IV), afhankelijk van de leeftijd. De subtesten Woordkennis en Blokpatronen van de WISC-III werden afgenomen bij deelnemers van 12 tot 16 jaar oud. De subtest Woordkennis bestaat uit 35 items waarbij een mondelinge betekenis gegeven moet worden van woorden. De subtest Blokpatronen bestaat uit 12 items waarbij plaatjes van patronen, die uit rode en witte vierkanten en driehoeken is opgebouwd, moeten worden nagemaakt met blokken. Bij deelnemers van ouder dan 16 jaar werden de subtesten Woordenschat en Matrix Redeneren van de WAIS-IV afgenomen. De subtest Woordenschat van de WAIS is qua opdracht gelijk aan de subtest Woordkennis van de WISC-III en bestaat uit 30 items. De subtest Matrix Redeneren bestaat uit 26 items waarbij een afbeelding, uit vijf antwoordmogelijkheden, gekozen moet worden die een incomplete matrix of serie compleet maakt. De ruwe scores worden omgezet in een totale IQ-score (TIQ). De gebruikte subtesten correleren hoog met TIQ-scores, 0.71 (Blokpatronen) en 0.73 (Woordenschat) (Legerstee et al., 2004).

2.2.4 Risicogedrag

Risicogedrag werd gemeten met behulp van de Balloon Analogue Risk Task (BART; Lejuez et al., 2002). De BART is een taak waarbij de deelnemer een virtuele ballon op een computerscherm moet oppompen met een knop op het toetsenbord. De taak bestaat uit een oefenblok en twee testblokken, waarbij de deelnemer in elk test blok 15 ballonnen moet oppompen. Met elke pomp groeit de ballon, in grootte en geldwaarde. Na elke pomp kan de deelnemer de geldwaarde van de ballon ‘cashen’ of de ballon verder oppompen. Met elke pomp wordt de kans groter dat de ballon knapt en dat daarmee de geldwaarde ook verloren gaat. Alle ballonnen hebben een kans om

(13)

13 te ontploffen van 1/128. Na de eerste pomp wordt dat 1/127, na de tweede keer pompen 1/126, enzovoorts. De gemiddelde hoeveelheid pompen op de niet-geëxplodeerde ballonnen wordt beschouwd als een maat voor het risicogedrag (Lejuez et al., 2002), waarbij een hoog aantal keer pompen een hoge mate van risicogedrag weergeeft.

2.2.5 Invloed van Leeftijdsgenoten

De invloed van leeftijdsgenoten werd gemanipuleerd. De manipulatie in dit onderzoek is vergelijkbaar met de anonieme leeftijdsgenoot manipulatie in onderzoek van Weigard et al. (2013). De deelnemer werd verteld dat een andere jongen van een andere school ging observeren hoe de deelnemer het deed op de taak (BART) via een camera. Er werd verteld dat de jongen die ging observeren deelnam aan een ander onderzoek, waarbij hij ging voorspellen hoe de deelnemer het deed op de taak. De deelnemer werd uitgelegd dat het doel van het andere onderzoek was om te kijken of iemand met heel weinig informatie iemand zijn gedrag kan voorspellen. Er werd verteld dat de deelnemer en de jongen die ging observeren elkaar kort konden leren kennen via een WhatsApp gesprek. In de werkelijkheid hadden zij een gesprek met een andere testleider, een confederate. De deelnemer mocht informatie geven over zijn naam, leeftijd, school, klas en vrijetijdsbestedingen en werd verteld een selfie te sturen. De observerende jongen stuurde ook een selfie. Om de geloofwaardigheid van de manipulatie te verhogen werd een gepersonaliseerd bericht verstuurd door de

confederate aan de deelnemer. Hierin werd een compliment over de kleding van de

deelnemer gegeven. Daarnaast werd in het WhatsApp gesprek gevraagd of de camera nog wat naar links/rechts verschoven kan worden (Afbeelding 1 & 2). Na de introductie begon de deelnemer met het maken van de taak. Na het oefenblok stuurde de observerende jongen een beïnvloedend berichtje: “ik zou iets meer pompen dan je net deed toen je cashte” en tussen de testblokken in: “dacht toch dat je ze nog iets verder op zou pompen”. Door de persoonlijke berichtjes en sociale factoren lijkt deze manipulatie op een natuurlijke setting in communicatie met een echte leeftijdsgenoot. Uit eerder onderzoek, waarbij deze methode werd gebruikt, bleek dat de deelnemers de methode als overtuigend ervoeren (Weigard et al. 2013).

(14)

14

Afbeelding 1: Screenshot van Afbeelding 2: Screenshot van

WhatsApp gesprek, gepersonaliseerd WhatsApp gesprek, camera bericht. verschuiven.

Noot. De naam Jesse en bijbehorende persoonlijke gegevens zijn fictief.

2.3 Procedure

Aan ouders die telefonisch toestemming gaven voor deelname van hun kind aan het onderzoek werd via de mail een link voor een vragenlijst op Qualtrics toegestuurd. Voorafgaand de vragenlijst werd de informed consent getoond waarbij de ouders officieel toestemming gaven voor deelname aan het onderzoek van hun kind. Wanneer de deelnemer op basis van de inclusiecriteria mee kon doen aan het onderzoek werd een afspraak gemaakt voor de eerste sessie van het onderzoek. In de eerste sessie werd in beide groepen de WISC of de WAIS afgenomen. Voorafgaande de afname van de WISC of de WAIS werd gevraagd om de informed consent te lezen en te ondertekenen. Allereerst werd de subtest Blokpatronen of Matrix Redeneren afgenomen en daarna de subtest Woordkennis of Woordenschat. Bij de ADHD-groep werd tijdens de eerste sessie de DISC bij de ouder van de deelnemer afgenomen.

(15)

15 Wanneer de deelnemer naar aanleiding van de eerste sessie mee kon doen aan de rest van het onderzoek (wanneer IQ groter of gelijk aan 80 was en wanneer de deelnemer in de ADHD-groep een klinische score behaalde op het ADHD-gedeelte van de DISC), werd er een afspraak gemaakt voor de tweede en derde sessie van het onderzoek. In de tweede en derde sessie van het onderzoek werd de BART-taak afgenomen, één keer solo en één keer met invloed van een leeftijdsgenoot (zie Tabel 1). Het tijdsinterval tussen deze sessies stond niet vast, maar lag tussen de één en twee weken. Er is niet gekozen voor een vast tijdsinterval, omdat dit geen invloed zou hebben op hoe de deelnemers de taak maakten. De volgorde van de alleen of leeftijdsgenoot sessie werd geneutraliseerd met behulp van counterbalancing.

Tabel 1

Materiaal voor Screening en Sessie 1, 2 en 3 voor ADHD en Controlegroep

Groep Screening Sessie 1 Sessie 2 Sessie 3

Controle VVGK6-16, SEV

WISC BART (alleen- of

leeftijdsgenoot sessie)* BART (alleen- of leeftijdsgenoot sessie)** ADHD VVGK6-16, SEV WISC, DISC bij ouder(s) BART (alleen- of leeftijdsgenoot sessie)* BART (alleen- of leeftijdsgenoot sessie)**

* Of de alleen of de leeftijdsgenoot sessie werd aangeboden is bepaald met behulp

van counterbalancing.

** Als in sessie 2 de alleen sessie is aangeboden, wordt er bij sessie 3 de leeftijdsgenoot sessie aangeboden. Als in sessie 2 de leeftijdsgenoot sessie is aangeboden, wordt er bij sessie 3 de alleen sessie aangeboden.

Er werd bij elke sessie op een formulier bijgehouden hoeveel de deelnemer had verdiend. Wanneer de deelnemer alle sessies had doorlopen, of na de eerste sessie wanneer de deelnemer niet mee mocht doen aan de tweede en derde sessie, werd de totale beloning uitgekeerd. De standaard beloning was 15 euro voor drie sessies. In de tweede en derde sessie van het onderzoek konden de deelnemers met de computertaken nog meer geld verdienen, tussen de 5 en 60 euro extra. Dit was

(16)

16 afhankelijk van hoe ze het op de taken hadden gedaan. Als een deelnemer na de eerste sessie uitgesloten werd kreeg deze een beloning van 5 euro.

Na afloop van het onderzoek op de betreffende school of instelling vindt de

debriefing plaats voor de proefpersonen die op die school of instelling getest zijn. De

proefpersonen worden daar telefonisch over benaderd. Er wordt aan hen verteld dat ze misleid zijn bij het contact met de leeftijdsgenoot.

3. Data-analyse en poweranalyse

Hypothese 1 ‘Adolescenten met ADHD vertonen meer risicogedrag in vergelijking met adolescenten zonder ADHD’ werd getoetst met behulp van een

independent t-test met groep (ADHD versus controlegroep) als onafhankelijke

variabele en risicogedrag (BART-score) als afhankelijke variabele. Om hypothese 2 ‘Adolescenten vertonen meer risicogedrag in de aanwezigheid van een leeftijdsgenoot in vergelijking met alleen’ en 3 ‘Bij adolescenten met ADHD is een groter effect van de invloed van leeftijdsgenoten aanwezig in vergelijking met adolescenten zonder ADHD’ te toetsen werd gebruik gemaakt van een variantieanalyse (ANOVA). Hierbij was conditie (alleen-conditie versus leeftijdsgenoot-conditie) de onafhankelijke binnen-proefpersoon variabele, groep (ADHD versus controlegroep) de onafhankelijke tussen-proefpersoon variabele en risicogedrag (herhaalde meting: BART-score solo en peer) de afhankelijke variabele. Hypothese 4 ‘Bij adolescenten met een hogere mate van ASS-symptomen is een kleiner effect van de invloed van leeftijdsgenoten aanwezig in vergelijking met adolescenten met een lagere mate van ASS-symptomen’ werd getoetst met behulp van een regressieanalyse. Hierbij was de mate van ASS-symptomen (SEV-score) de onafhankelijke variabele en conditie effect de afhankelijke variabele (verschilscore tussen de scores op de BART in de alleen- en leeftijdsgenoot-conditie). Deze hypothese werd in de ADHD en controlegroep apart onderzocht. Er werd een verschil verwacht in de mate van ASS-symptomen tussen de groepen, waardoor de groepen niet samengenomen konden worden als één homogene groep.

Om te controleren voor het effect van IQ en leeftijd op risicogedrag zullen deze variabelen worden meegenomen als covariaten in de analyses wanneer er sprake is van een correlatie tussen de variabelen IQ en leeftijd en risicogedrag.

(17)

17 Om te bepalen wat de gewenste steekproefomvang was voor het onderzoek is een poweranalyse gedaan voor elke hypothese. De grootste gewenste steekproefomvang werd voor dit onderzoek aangehouden, dat bleek 194. Dit is de gewenste steekproefomvang behorend bij hypothese 1. De poweranalyse is uitgevoerd met behulp van het programma Gpower. Als α is .05 aangehouden en als β is .20 aangehouden (Cohen, 1992). De effectgrootte .36, Hedges' g, werd aangehouden op basis van eerder onderzoek (Dekkers et al., 2016).

4. Resultaten

Van de 92 deelnemers was er één die de risicotaak (BART) niet begreep. De gegevens van deze deelnemer zijn niet meegenomen in de verdere dataverwerking. Deze deelnemer kwam uit de ADHD-groep. De data van de overige deelnemers zijn gebruikt in de analyses.

De maat voor risicogedrag, per conditie (solo/peer), is voor elke deelnemer berekend door het gemiddelde aantal pompjes te berekenen op de niet ontplofte ballonnen. Daarnaast is ook een verschilscore berekend tussen de condities, door de data van de alleen-conditie van de data van de leeftijdsgenoot-conditie af te trekken.

4.1 Steekproefkarakteristieken

Allereerst zijn de steekproefkarakteristieken van beide groepen bekeken en met elkaar vergeleken, zie Tabel 2. De gemiddelde leeftijd van de gehele steekproef was 14.22 (sd = 1.45) en het gemiddelde IQ was 100.23 (sd = 13.41). De gemiddelde leeftijd van de groepen werd met elkaar vergeleken met behulp van de Mann-Whitney

test, omdat er niet werd voldaan aan de assumptie van normaliteit, D(91) = .154, p

<001. Uit de resultaten bleek de ADHD-groep (Mdn = 14) en de controlegroep (Mdn = 14) niet significant verschilden op leeftijd, U = 984.50, z = -.185, p = .853. Het gemiddelde IQ van de groepen werd met elkaar vergeleken met behulp van de

independent t-test. Uit de resultaten bleek dat deelnemers uit de ADHD-groep en de

deelnemers uit de controlegroep niet significant verschilden op IQ, t(89) = -1.615, p = .110. De verschillen tussen beide groepen zullen niet toe te schrijven zijn aan verschillen in leeftijd of IQ.

(18)

18 Tabel 2

Gemiddelde en Standaarddeviaties (tussen Haakjes) Leeftijd en IQ voor de ADHD en Controlegroep en Totaal

Groep

ADHD Controle Totaal

Leeftijd 14.29 (1.31) 14.17 (1.64) 14.22 (1.45)

IQ 102.88 (14.94) 98.32 (11.98) 100.23 (13.41)

4.2 Volgorde-effect

Allereerst is met een variantieanalyse (ANOVA) gecontroleerd of er sprake is van een volgorde-effect van conditie (alleen versus met een leeftijdsgenoot). Uit de resultaten bleek geen significant interactie-effect tussen de volgorde van conditie en risicogedrag, F(1, 89) = 3.065, p = .083. Dat houdt in dat er geen sprake is van een volgorde-effect en het dus niet uitmaakt in welke volgorde de condities worden aangeboden. De resultaten van de gelijke condities zijn samengenomen in de verdere analyses.

4.3 Covariaten

Eerst is een correlatieanalyse uitgevoerd op de variabelen IQ en leeftijd en risicogedrag scores om te controleren of deze controlevariabelen aan het model toegevoegd konden worden als covariaten. Er werd geen significante correlatie gevonden tussen IQ en risicogedrag, zowel in de alleen-conditie, r(91) = -.060 , p = .571, als in de leeftijdsgenoot-conditie, r(91) = -.027, p = .799. Ook werd geen significante correlatie gevonden tussen leeftijd en risicogedrag, zowel in de alleen-conditie, Rs(91) = .097, p = .362, als in de leeftijdsgenoot-alleen-conditie, Rs(91) = .149, p = .158. Omdat er geen significante correlatie aanwezig is tussen de covariaten en de afhankelijke variabele (risicogedrag) was er geen reden aanwezig om deze toe te voegen aan het model.

(19)

19 [REEKSNAA M] [REEKSNAA M] [REEKSNAA M] 42 44 46 48 50 52 54 Alleen-conditie Leeftijdsgenoot-conditie B A R T r is ico sco re

4.4 Risicogedrag bij Adolescenten: De Invloed van ADHD

Voor iedere groep werd de gemiddelde risicogedrag score voor de alleen- en leeftijdsgenoot-conditie en bijbehorende standaardafwijkingen berekend, zie Tabel 3.

Tabel 3

Gemiddelde en Standaarddeviaties (tussen Haakjes) BART Alleen-conditie en Leeftijdsgenoot-conditie voor de ADHD en Controlegroep

Groep

Conditie ADHD Controle

Alleen 48,80 (8,80) 46,37 (8,27)

Leeftijdsgenoot 52,90 (9,64) 51,25 (8,79)

Om hypothese 1 ‘Adolescenten met ADHD vertonen meer risicogedrag dan adolescenten zonder ADHD’ te onderzoeken werd een independent t-test uitgevoerd. In de analyse werd enkel de BART-score van de alleen-conditie gebruikt, omdat de invloed van leeftijdsgenoten in deze analyse niet werd meegenomen. De voorspelling was dat de deelnemers uit de ADHD-groep een hogere BART-score hadden in vergelijking met de deelnemers uit de controlegroep. Uit de resultaten bleek dat deelnemers uit de ADHD-groep geen hogere BART-score hadden dan deelnemers uit de controlegroep, t(89) = -1.343, p = .183. Dit sluit niet aan bij de voorspellingen.

Figuur 1. Gemiddelde BART-score per conditie voor de ADHD-groep, controlegroep

(20)

20

4.5 Het Effect van Leeftijdsgenoten op Risicogedrag bij Adolescenten en de Invloed van ADHD

Vervolgens werd een variantieanalyse (ANOVA) uitgevoerd om hypothese 2 ‘Adolescenten vertonen meer risicogedrag in de aanwezigheid van leeftijdsgenoten dan alleen’ en hypothese 3 ‘Bij Adolescenten is het effect van leeftijdsgenoten op risicogedrag groter dan bij adolescenten zonder ADHD’ te onderzoeken. De analyse is uitgevoerd met één tussen-proefpersoon variabele groep (ADHD versus controlegroep) en één binnen-proefpersoon variabele conditie (alleen-conditie versus leeftijdsgenoot-conditie). De voorspelling was dat de adolescenten een hogere BART-score hadden in de leeftijdsgenoot-conditie in vergelijking met de alleen-conditie en dat dit effect groter was voor de adolescenten uit de ADHD-groep in vergelijking met de adolescenten uit de controlegroep. De resultaten laten zien dat het effect van conditie significant was, F(1, 89) = 35.604, p < .001. Zoals voorspeld was de BART-score hoger in de leeftijdsgenoot-conditie dan in de alleen-conditie. Er bleek daarnaast geen significant interactie-effect tussen conditie en groep op risicogedrag, F(1, 89) = .267, p = .607. Dat laat zien dat het effect van de aanwezigheid van een leeftijdsgenoot op risicogedrag voor de deelnemers uit de ADHD-groep niet anders is dan voor deelnemers uit de controlegroep. Dit sluit niet aan bij de voorspellingen.

4.6 Autisme Symptomen bij Adolescenten met ADHD

Eerst werd exploratief onderzocht of de deelnemers uit de ADHD-groep meer ASS-symptomen hebben dan individuen uit de controlegroep. Op basis van hoge percentages comorbiditeit tussen ADHD en ASS werd verwacht dat adolescenten met ADHD gemiddeld een hogere SEV-score hadden in vergelijking met de adolescenten uit de controlegroep. Dit werd onderzocht met behulp van de Mann-Withney test, omdat de SEV-score in de controlegroep niet normaal verdeeld bleek, D(53) = .226, p < .001. Uit de resultaten bleek dat de deelnemers uit de ADHD-groep (Mdn = 10,50) significant een hogere SEV-score hadden dan de deelnemers uit de controlegroep (Mdn = 1,00), U = 165.5, z = -6.825, p < .001, zie Tabel 4.

(21)

21 Tabel 4

Gemiddelde Scores, Standaarddeviaties en Mediaan van de Sociaal-Emotionele Vragenlijst (SEV) voor de ADHD en Controlegroep

Groep

ADHD Controle

M sd Mdn M sd Mdn

SEV 10,00 2,24 10,50 1,92 5,87 1,00

4.7 Het Effect van Leeftijdsgenoten op Risicogedrag bij Adolescenten en de Invloed van Autisme Symptomen

Allereerst is exploratief getoetst of ASS-symptomen invloed hebben op de mate van risicogedrag. Dit is onderzocht met behulp van een regressieanalyse, waarbij de BART-score uit de alleen-conditie gebruikt is als maat voor risicogedrag. Voor de controlegroep is niet voldaan aan de aanname van homoscedasticiteit, de resultaten voor de controlegroep zijn daarom met voorzichtigheid geïnterpreteerd. Uit de resultaten bleek dat de SEV-score geen significante voorspeller is voor de BART-score binnen de ADHD-groep, b = .025, F(1,90) = .010, t = .102, p = .919) en de controlegroep (b = .-.185, F(1,90) = .129, t = -.359, p = .721). Vervolgens werd hypothese 4 ‘Voor adolescenten met een hogere mate van ASS-symptomen is het effect van leeftijdsgenoten op risicogedrag kleiner dan voor adolescenten met een lagere mate van ASS-symptomen’ onderzocht. Deze hypothese is in de ADHD en controlegroep apart onderzocht. Dit is onderzocht met behulp van een regressieanalyse, waarbij de verschilscore tussen de scores op de BART in de alleen- en leeftijdsgenoot-conditie gebruikt is als afhankelijke variabele. Groep werd als selectie variabele toegevoegd. De voorspelling was dat een hogere SEV-score samenging met een kleiner effect van conditie (alleen-conditie versus leeftijdsgenoot-conditie). De verschilscore geeft het effect van leeftijdsgenoten op risicogedrag weer. Uit de resultaten blijkt dat de SEV-score binnen de ADHD-groep een significante negatieve voorspeller is voor het effect van leeftijdsgenoten op risicogedrag, b = -.430, F(1,90) = 6.008 t = -2.451, p = .019. Een hogere SEV-score voorspelt een kleiner effect van leeftijdsgenoten op risicogedrag bij adolescenten met ADHD.

(22)

22 Binnen de controlegroep werden de assumpties van lineariteit en homoscedasticiteit geschonden voor hypothese 4. Het plot liet geen verband zien tussen de SEV-score en het effect van leeftijdsgenoten op risicogedrag binnen de controlegroep. Binnen deze groep gaat een toe- of afname van SEV-score niet samen met een toe- of afname van het effect van leeftijdsgenoten op risicogedrag.

5. Discussie

5.1. Resultaten Huidig Onderzoek

In deze studie werd het effect van leeftijdsgenoten op risicogedrag bij adolescenten onderzocht en de invloed van ADHD en ASS-symptomen. Allereerst werd onderzocht of adolescenten met ADHD meer risicogedrag vertonen dan adolescenten zonder ADHD. In de huidige studie werd geen verschil gevonden tussen adolescenten met en zonder ADHD in de mate van risicogedrag. Deelnemers met ADHD vertoonden niet meer risicogedrag dan deelnemers zonder ADHD. Bevindingen uit eerder onderzoek waarin gevonden werd dat adolescenten met ADHD meer risicogedrag vertonen dan adolescenten zonder ADHD worden door het huidige onderzoek niet ondersteund. Een mogelijke verklaring voor het resultaat van het huidige onderzoek is dat er sprake is van een te kleine hoeveelheid deelnemers. De gewenste steekproefomvang is vooraf aan het onderzoek bepaald met een poweranalyse. Hieruit bleek een steekproefomvang van 194. Dit aantal was ten tijde van de analyses van de huidige studie nog niet behaald, waardoor er sprake is van een te kleine power (N = 92). De steekproef is hierdoor mogelijk niet representatief, waardoor mogelijk bestaande effecten niet gevonden zijn. Een andere alternatieve verklaring voor het niet gevonden verschil in risicogedrag tussen de twee groepen zou kunnen zijn dat de deelnemers in de ADHD-groep niet representatief zijn voor adolescenten met ADHD in de gehele populatie. Het is mogelijk dat de adolescenten met ADHD die bereid waren tot deelname aan het onderzoek minder risicogedrag vertonen in vergelijking met de gemiddelde adolescent met ADHD. De deelnemers zijn niet willekeurig gekozen, maar zij hebben zichzelf opgegeven voor het onderzoek. Bij alle potentiele deelnemers is van tevoren aangegeven dat het huidige onderzoek (tijds)intensief was (3 keer een sessie van ongeveer 3 uur). Het is mogelijk

(23)

23 dat potentiele deelnemers die hebben afgezien van deelname aan het onderzoek meer moeilijkheden en/of beperkingen ervaren als gevolg van ADHD in vergelijking met de uiteindelijke deelnemers van het onderzoek, waardoor zij of hun ouders niet bereid waren tot deelname aan het onderzoek. Dit is mogelijk ook terug te zien in de relatief hoge gemiddelde IQ-score van de ADHD-groep van het huidige onderzoek in vergelijking met de gemiddelde IQ-score van jongeren met ADHD in andere studies (Dekkers et al., 2016). De ervaren moeilijkheden en/of beperkingen zouden mogelijk samen kunnen hangen met een hogere mate van risicogedrag. In eerder onderzoek is hier mogelijk rekening mee gehouden door de procedure te beperken met betrekking tot (tijds)intensiviteit, waardoor ook jongeren met ADHD die als gevolg daarvan moeilijkheden en/of beperkingen ervaren deelnamen aan het onderzoek.

Daarnaast werd in het huidige onderzoek het effect van leeftijdsgenoten bij risicogedrag onderzocht. Er werd een duidelijk effect van leeftijdsgenoten gevonden: deelnemers lieten meer risicogedrag zien in de aanwezigheid van een leeftijdsgenoot dan wanneer zij alleen waren. Het gevonden effect van leeftijdsgenoten op risicogedrag in het huidige onderzoek bevestigt bevindingen uit eerder onderzoek. Adolescenten blijken vatbaar voor de invloed van leeftijdsgenoten en vertonen als gevolg daarvan meer risicogedrag. Dit geeft aan dat de invloed van leeftijdsgenoten een belangrijke rol speelt bij het vertonen van risicogedrag bij adolescenten.

Vervolgens werd de invloed van ADHD op het effect van leeftijdsgenoten op risicogedrag onderzocht. Uit het huidige onderzoek bleek dat het effect van leeftijdsgenoten bij de deelnemers met ADHD niet groter is dan bij deelnemers zonder ADHD. Zij bleken niet meer of minder vatbaar voor het effect van leeftijdsgenoten. Er wordt dus geen ondersteuning gevonden voor de theorie dat adolescenten met ADHD minder weerstand kunnen bieden tegen de invloed van leeftijdsgenoten. De voorspelling werd gebaseerd op onderzoek dat uitwijst dat een hoge mate van impulsiviteit samen gaat met minder weerstand tegen invloed van leeftijdsgenoten en dat dit bij individuen met een lage sociale status sterker is (Stautz & Cooper, 2014). Mogelijk is er geen resultaat gevonden dat de voorspelling bevestigt als gevolg van de lage power. Daarnaast moet ook bij dit resultaat rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat de deelnemers in de ADHD-groep niet representatief zijn voor adolescenten met ADHD in de gehele populatie. De ervaren moeilijkheden

(24)

24 en/of beperkingen die ervoor zouden kunnen zorgen dat adolescenten afzien van deelname aan het onderzoek, zouden mogelijk ook samen kunnen hangen met de vatbaarheid voor leeftijdsgenoten. Jongeren met ADHD met een hoge mate van impulsiviteit en vatbaarheid voor de invloed van leeftijdsgenoten ervaren als gevolg daarvan mogelijk moeilijkheden en/of beperkingen, waardoor zij hebben afgezien van deelname aan het onderzoek. Daarnaast is het ook mogelijk dat de beloningsmotivatie van de adolescenten met ADHD die bereid waren tot deelname aan het onderzoek afwijkt van de adolescenten met ADHD die niet bereid waren tot deelname. De uiteindelijke deelnemers worden mogelijk meer gedreven door financiële beloningen dan door sociale beloningen, en vice versa voor adolescenten met ADHD die niet bereid waren tot deelname. Deelname aan het onderzoek leidt voor deze groep tot een financiële beloning, terwijl geen deelname aan het onderzoek voor deze groep leidt tot een sociale beloning omdat er meer tijd overblijft voor sociale activiteiten. Dit effect zou minder aanwezig zijn bij de controlegroep. Deelname aan het onderzoek zou binnen die groep ook gezien kunnen worden als een sociale beloning, omdat de adolescenten rekening houden met het feit dat hun klasgenoten deelnemen aan het onderzoek. Bij de ADHD-groep was hiervan geen sprake, omdat zij individueel benaderd werden.

Tot slot werd de invloed van ASS-symptomen op het effect van leeftijdsgenoten bij risicogedrag onderzocht. Er werd een duidelijk verschil gevonden tussen de deelnemers met en zonder ADHD in de mate van ASS-symptomen. De deelnemers met ADHD hadden een hogere mate van ASS-symptomen dan deelnemers zonder ADHD. Dit werd ook verwacht aan de hand van hoge percentages comorbiditeit tussen ADHD en ASS (Ronald et al., 2008). Exploratief is het verband tussen ASS-symptomen en risicogedrag onderzocht. Uit de resultaten bleek dat de mate van ASS-symptomen de mate van risicogedrag niet voorspelt. De invloed van ASS-symptomen op het effect van leeftijdsgenoten op risicogedrag is vervolgens onderzocht binnen de ADHD-groep en controlegroep apart. Uit de resultaten bleek dat, binnen de ADHD-groep, de mate van ASS-symptomen negatief samenhangt met het effect van leeftijdsgenoten op risicogedrag. Binnen de controlegroep bleek geen samenhang te bestaan tussen ASS-symptomen en het effect van leeftijdsgenoten op risicogedrag, de assumptie van lineariteit was geschonden. Hiermee kan de theorie dat

(25)

25 individuen met ASS minder vatbaar zijn voor de invloed van leeftijdsgenoten doordat zij meer bezig zijn met hun eigen belangen en interesses alleen binnen de ADHD-groep ondersteund worden. Dit geeft aan dat een hoge mate van ASS-symptomen bij adolescenten met ADHD tot een positief resultaat kan leiden met betrekking tot een kleinere vatbaarheid voor de invloed van leeftijdsgenoten bij risicogedrag. Dit lijkt niet in lijn te liggen met de hypothese dat adolescenten met ADHD vatbaarder zijn voor de invloed van leeftijdsgenoten. Het is mogelijk dat de negatieve invloed van ASS-symptomen op het effect van leeftijdsgenoten bij risicogedrag het positieve effect van ADHD neutraliseert of overstemt. In vervolgonderzoek zou de mate van ASS-symptomen als moderator op het effect van ADHD op de vatbaarheid voor de invloed van leeftijdsgenoten onderzocht kunnen worden. Het schenden van de assumpties binnen de controlegroep kan het gevolg zijn van een kleine variatie in de mate van symptomen. In vervolgonderzoek naar de invloed van ASS-symptomen op de vatbaarheid voor leeftijdsgenoten zou ook een doelgroep geselecteerd moeten worden, waarbij sprake is van een ASS-diagnose, zonder comorbide stoornis. Dan zal er meer variatie in de mate van ASS-symptomen aanwezig zijn en kan het effect ook los van ADHD onderzocht worden.

5.2. Tekortkomingen Huidig Onderzoek

Een tekortkoming van het huidige onderzoek betreft de beloning. In de werkelijkheid leidt risicogedrag vaak tot een sociale beloning. In de huidige studie is echter gebruik gemaakt van een financiële beloning bij het onderzoeken van risicogedrag, waardoor deze experimentele setting mogelijk niet voldoende overeenkomt met de werkelijkheid. Om de onderzoeksopzet meer te laten overeenkomen met de werkelijkheid kan in vervolg mogelijk gewerkt worden met de BART-Y, waarbij gebruik wordt gemaakt van een puntensysteem in plaats van geld (Lejuez, Aklin, Daughters, & Zvolensky, 2007). Op basis van de hoeveelheid punten wordt er een prijs gegeven; klein, medium, groot en een bonusprijs. De BART-Y blijkt een betrouwbare en valide test om risicogedrag mee te meten (Lejuez, Aklin, Daughters, & Zvolensky, 2007). Mogelijk zullen de resultaten van het onderzoek meer overeenkomen met de werkelijkheid als de BART-Y als meetinstrument gebruikt wordt.

(26)

26 Daarnaast is een andere tekortkoming van de huidige studie dat comorbiditeit niet is meegenomen in het onderzoek. Comorbiditeit komt vaak voor bij ADHD, zoals in het huidige onderzoek gezien kan worden aan het verschil in de mate van ASS-symptomen tussen de ADHD-groep en controlegroep. Bij ongeveer 50% van de kinderen met ADHD is ook sprake van een externaliserende stoornis als oppositionele-opstandige gedragsstoornis (ODD) of normoverschrijdende gedragsstoornis (CD) (Newcorn, Halperin, & Miller, 2009; Jarrett, Wolff, Davis, Cowart, & Ollendick, 2016). Naast comorbide externaliserende stoornissen is er ook vaak sprake van een comorbide internaliserende stoornis. 30 tot 40% van de kinderen met ADHD heeft een comorbide internaliserende stoornis, zoals een angststoornis (Jarrett, Wolff, Davis, Cowart, & Ollendick, 2016; Bériault et al., 2015). Onderzoek geeft aan dat er verhoogde mate van risicogedrag is te zien bij individuen met ADHD met een comorbide gedragsstoornis zoals ODD en CD (Humphreys, & Lee, 2011; Fairchild et al., 2009). Internaliserende gedragsstoornissen, zoals angststoornissen, worden daarentegen in verband gebracht met verhoogde gedragsinhibitie (Shamir-Essakow, Ungerer, & Rapee, 2005). Verhoogde gedragsinhibitie zou er mogelijk toe kunnen leiden dat er minder risicogedrag wordt vertoond. Vervolgstudies zouden onderzoek kunnen doen naar het verschil in de vatbaarheid voor de invloed van leeftijdsgenoten tussen adolescenten met verschillende combinaties van stoornissen. Zo kan een completer beeld verkregen worden over welke stoornissen de vatbaarheid voor leeftijdgenoten vergroten en welke juist positief uitwerken voor de adolescent, door de vatbaarheid te verkleinen.

Tot slot zou vervolgonderzoek ook positieve invloed van leeftijdsgenoten kunnen meenemen. In het huidige onderzoek is de invloed van leeftijdsgenoten op risicogedrag onderzocht. Dit kan gezien worden als negatieve invloed, omdat het negatief gedrag als gevolg heeft. Het zou interessant zijn om te onderzoeken welke effecten of verbanden te zien zijn bij positieve invloed van leeftijdsgenoten bij adolescenten met ADHD. Wanneer vrienden positief gedrag vertonen kan dit een protectieve werking hebben. Het heeft een afschrikkende werking voor het vertonen van negatief gedrag (Brown, Clasen & Eicher, 1986) en een aanmoedigende werking voor het vertonen van positief gedrag (Clasen & Brown, 1985). Zo kunnen leeftijdsgenoten adolescenten motiveren op academisch gebied (Clasen & Brown,

(27)

27 1985) en om zich prosociaal te gedragen (Barry & Wentzel, 2006). Wanneer adolescenten even vatbaar blijken voor negatieve als positieve invloed van leeftijdsgenoten, zou dit de wens om de weerbaarheid tegen de invloed van leeftijdsgenoten te versterken tegenspreken. In dat geval zal men zich met betrekking tot preventie en interventie van risicogedrag meer gericht moeten zijn op het veranderen van de sociale omgeving van de adolescent.

5.3. Conclusie

Op basis van het huidige onderzoek kan geconcludeerd worden dat de invloed van leeftijdsgenoten een belangrijke rol speelt bij risicogedrag van adolescenten. In het huidige onderzoek zijn geen effecten gevonden van ADHD op dit effect. Tot slot is wel gebleken dat ASS-symptomen bij adolescenten met ADHD negatief samenhangen met de vatbaarheid voor leeftijdsgenoten. Aan de hand van deze resultaten kan gesteld worden dat bij interventie en preventie van risicogedrag bij adolescenten met name aandacht zal moeten zijn voor de invloed van leeftijdsgenoten. De urgentie van preventie en interventie met betrekking tot de vatbaarheid voor de invloed van leeftijdsgenoten is minder bij adolescenten met ADHD met een hoge mate van ASS-symptomen. De weerbaarheid voor de invloed van leeftijdsgenoten kan mogelijk vergroot worden door het vergroten van impulscontrole, verantwoordelijkheid, zelfbewustzijn en zelfvertrouwen. Daarnaast zou het mogelijk kunnen helpen om de adolescent zich meer bewust te laten worden van zijn eigen belangen en interesses en de focus hierop te laten vergroten. Er zal echter onderzoek gedaan moeten worden naar factoren die een rol spelen bij de weerbaarheid voor de invloed van leeftijdsgenoten om hier meer zekerheid over te krijgen. Met de kennis over deze factoren zullen uiteindelijk evidence-based interventies ontwikkeld kunnen worden om de weerbaarheid van adolescenten voor de invloed van leeftijdsgenoten te vergroten.

(28)

28

Literatuurlijst

Albert, D., Chein, J., & Steinberg, L. (2013). The teenage brain peer influences on adolescent decision making. Current Directions in Psychological Science,

22(2), 114-120.

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and Statistical Manual of

Mental Disorders, Fifth Edition (DSM-5). Arlington, VA: American

Psychiatric Association.

Barry, C. M., & Wentzel, K. R. (2006). Friend influence on prosocial behavior: the role of motivational factors and friendship characteristics. Developmental

Psychology, 42, 153-163.

Bauermeister, J. J., Shrout, P. E., Chávez, L., Rubio‐Stipec, M ., Ramírez, R., Padilla, L., Anderson, A., Garcia, P., & Canino, G. (2007). ADHD and gender: are risks and sequela of ADHD the same for boys and girls? Journal of Child

Psychology and Psychiatry, 48(8), 831-839.

Bériault, M., Turgeon, L., Labrosse, M., Berthiaume, C., Verreault, M., Berthiaume, C., & Godbout, R. (2015). Comorbidity of ADHD and anxiety disorders in school-age children: impact on sleep and response to a cognitive-behavioral treatment. Journal of attention disorders, I-II.

Bernfort, L., Nordfeldt, S., & Persson, J. (2008). ADHD from a socio‐economic perspective. Acta Paediatrica, 97(2), 239-245.

Bexkens, A., Huizenga, H. M., Neville, D. A., Bredman, J., Collot d'Escury-Koenigs, A. M. L., & van der Molen, M. W. (2013). Peer-influence effects on risk-taking in adolescents with mild-to-borderline intellectual disability and/or behavior disorder. Dissertation downloaded from:

http://dare.uva.nl/record/1/400656 (last access at 27/01/2017).

Breyer, J. L., Botzet, A. M., Winters, K. C., Stinchfield, R. D., August, G., & Realmuto, G. (2009). Young adult gambling behaviors and their relationship with the persistence of ADHD. Journal of Gambling Studies, 25(2), 227-238. Brown, D. D., Clasen, D., & Eicher, S. (1986). Perceptions of peer pressure, peer

(29)

29

conformity dispositions, and self-reported behavior among adolescents.

Developmental Psychology, 22, 521-530.

Chevallier, C., Kohls, G., Troiani, V., Brodkin, E. S., & Schultz, R. T. (2012). The social motivation theory of autism. Trends in Cognitive Sciences, 16(4), 231-239.

Clasen, D. R., & Brown, B. B. (1985). The multidimensionality of peer pressure in adolescence. Journal of Youth and Adolescence, 14, 451-468.

Cohen, J. (1992). A power primer. Psychological Bulletin, 112(1), 155.

Dekkers, T. J., Popma, A., van Rentergem, J. A. A., Bexkens, A., & Huizenga, H. M. (2016). Risky decision making in attention-deficit/hyperactivity disorder: a meta-regression analysis. Clinical psychology review, 45, 1-16.

Demurie, E., Roeyers, H., Baeyens, D., & Sonuga-Barke, E. (2011). Common alterations in sensitivity to type but not amount of reward in ADHD and autism spectrum disorders. Journal of Child Psychology and

Psychiatry, 52(11), 1164-1173.

Fairchild, G., van Goozen, S. H., Stollery, S. J., Aitken, M. R., Savage, J., Moore, S. C., & Goodyer, I. M. (2009). Decision making and executive function in male adolescents with early-onset or adolescence-onset conduct disorder and control subjects. Biological psychiatry, 66(2), 162-168.

Ferdinand, R. F., & van der Ende, J. (2002). Diagnostic Interview Schedule for

Children (DISC). Nederlandse vertaling. Rotterdam: Afdeling kinder- en

jeugdpsychiatrie van het Sophia Kinderziekenhuis.

Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS. Londen: SAGE Publications. Gardner, M., & Steinberg, L. (2005). Peer influence on risk taking, risk preference,

and risky decision making in adolescence and adulthood: an experimental study. Developmental Psychology, 41(4), 625.

Humphreys, K. L., & Lee, S. S. (2011). Risk taking and sensitivity to punishment in children with ADHD, ODD, ADHD+ ODD, and controls. Journal of

Psychopathology and Behavioral Assessment, 33(3), 299-307.

Jarrett, M. A., Wolff, J. C., Davis III, T. E., Cowart, M. J., & Ollendick, T. H. (2016). Characteristics of children with ADHD and comorbid anxiety. Journal of

(30)

30

Lee, S. S., Humphreys, K. L., Flory, K., Liu, R., & Glass, K. (2011). Prospective association of childhood attention-deficit/hyperactivity disorder (ADHD) and substance use and abuse/dependence: a meta-analytic review. Clinical

Psychology Review, 31(3), 328-341.

Legerstee, J. S., van der Reijden-Lakeman, I. A., Lechner-van der Noort, M. G., & Ferdinand, R. F. (2004). Bruikbaarheid verkorte versie WISC-RN in de kinderpsychiatrie. Kind en adolescent, 25(4), 178.

Lejuez, C. W., Read, J. P., Kahler, C. W., Richards, J. B., Ramsey, S. E., Stuart, G. L., & Brown, R. A. (2002). Evaluation of a behavioral measure of risk taking: the Balloon Analogue Risk Task (BART). Journal of Experimental Psychology:

Applied, 8(2), 75.

Leyfer, O. T., Folstein, S. E., Bacalman, S., Davis, N. O., Dinh, E., Morgan, J., Tager- Flusberg, H., & Lainhart, J. E. (2006). Comorbid psychiatric disorders in children with autism: Interview development and rates of disorders. Journal of

Autism and Developmental Disorders, 36(7), 849-861.

Litner, B. (2003). Teens with ADHD: The challenge of high school. Child and Youth

Care Forum, 32(3), 137-158.

Meer, van der, J. M., Oerlemans, A. M., van Steijn, D. J., Lappenschaar, M. G., de Sonneville, L. M., Buitelaar, J. K., & Rommelse, N. N. (2012). Are autism spectrum disorder and attention-deficit/hyperactivity disorder different

manifestations of one overarching disorder? Cognitive and symptom evidence from a clinical and population-based sample. Journal of the American

Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 51(11), 1160-1172.

Mitchell, S. H., Schoel, C., & Stevens, A. A. (2008). Mechanisms underlying heightened risk taking in adolescents as compared with adults. Psychonomic

Bulletin & Review, 15(2), 272-277.

Mohr-Jensen, C., & Steinhausen, H. C. (2016). A meta-analysis and systematic review of the risks associated with childhood attention-deficit hyperactivity disorder on long-term outcome of arrests, convictions, and

incarcerations. Clinical Psychology Review, 48, 32-42.

Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling ADHD, 2005

(31)

31 and aggression.

Nijmeijer, J. S., Minderaa, R. B., Buitelaar, J. K., Mulligan, A., Hartman, C. A., & Hoekstra, P. J. (2008). Attention-deficit/hyperactivity disorder and social dysfunctioning. Clinical Psychology Review, 28(4), 692-708.

Orsmond, G. I., Krauss, M. W., & Seltzer, M. M. (2004). Peer relationships and social and recreational activities among adolescents and adults with autism. Journal

of Autism and Developmental Disorders, 34(3), 245-256.

Overbeek, G., Bot, S. M., Meeus, W. H., Sentse, M., Knibbe, R. A., & Engels, R. (2011). Where it's at! The role of best friends and peer group members in young adults' alcohol use. Journal of Research on Adolescence, 21(3), 631-638.

Rhodes, N., & Pivik, K. (2011). Age and gender differences in risky driving: The roles of positive affect and risk perception. Accident Analysis &

Prevention, 43(3), 923-931.

Ronald, A., Simonoff, E., Kuntsi, J., Asherson, P., & Plomin, R. (2008). Evidence for overlapping genetic influences on autistic and ADHD behaviours in a

community twin sample. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49(5), 535-542.

Shaffer, D., Fisher P., Lucas, C. P., Dulcan, M. K., Schwab-Stone, M. E. (2000). NIMH Diagnostic Interview Schedule for Children Version IV (NIMH DISC-IV): description, differences from previous versions, and reliability of some common diagnoses. Journal of the American Academy of Child and

Adolescent Psychiatry, 39(1), 28-38.

Shamir-Essakow, G., Ungerer, J. A., & Rapee, R. M. (2005). Attachment, behavioral inhibition, and anxiety in preschool children. Journal of Abnormal Child

Psychology, 33(2), 131-143.

Solomon, M., Ozonoff, S. J., Ursu, S., Ravizza, S., Cummings, N., Ly, S., & Carter, C. S. (2009). The neural substrates of cognitive control deficits in autism spectrum disorders. Neuropsychologia, 47(12), 2515-2526.

Somerville, L. H., & Casey, B. J. (2010). Developmental neurobiology of cognitive control and motivational systems. Current Opinion in Neurobiology, 20(2), 236-241.

(32)

32 Sonuga-Barke, E. J. (2003). The dual pathway model of AD/HD: an elaboration of

neuro-developmental characteristics. Neuroscience & Biobehavioral

Reviews, 27(7), 593-604.

Stautz, K., & Cooper, A. (2014). Brief report: Personality correlates of susceptibility to peer influence in adolescence. Journal of Adolescence, 37(4), 401-405. Steinberg, L. (2008). A social neuroscience perspective on adolescent risk-

taking. Developmental Review, 28(1), 78-106.

Steinberg, L. (2010). A dual systems model of adolescent risk‐ta king. Developmental

Psychobiology, 52(3), 216-224.

Steinberg, L., Albert, D., Cauffman, E., Banich, M., Graham, S., & Woolard, J. (2008). Age differences in sensation seeking and impulsivity as indexed by behavior and self-report: evidence for a dual systems model. Developmental

Psychology, 44(6), 1764.

Steinberg, L., & Monahan, K. C. (2007). Age differences in resistance to peer influence. Developmental Psychology, 43(6), 1531.

Sumter, S. R., Bokhorst, C. L., Steinberg, L., & Westenberg, P. M. (2009). The developmental pattern of resistance to peer influence in adolescence: Will the teenager ever be able to resist?. Journal of Adolescence, 32(4), 1009-1021. Thompson, A. L., Molina, B. S., Pelham, W., & Gnagy, E. M. (2007). Risky driving

in adolescents and young adults with childhood ADHD. Journal of Pediatric

Psychology, 32(7), 745-759.

Weigard, A., Chein, J., Albert, D., Smith, A., & Steinberg, L. (2014). Effects of anonymous peer observation on adolescents' preference for immediate rewards. Developmental Science, 17(1), 71-78.

White, J. W., & Buehler, C. (2012). Adolescent sexual victimization, ADHD

symptoms, and risky sexual behavior. Journal of Family Violence, 27(2), 123-132.

(33)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De maximale milieueffecten kunnen aan de hand van deze beschrijving zo volledig en navolgbaar mogelijk worden weergegeven ten behoeve van de besluitvorming over

Before the assessment of different diagnostic techniques, chapter 2 completes the introductory part of this thesis by describing the wound healing process, the

It is observed that modern renew- able energy grew globally by 4.4% on average compared to a 1.8% growth of energy consumption from 1990 to 2005 when prices of fossil fuels were

Panel (c) shows the continuous and uninterrupted flow observed for D/d = 4: even at the largest particle volume fraction (φ ≈ 60%), no clog is observed (i.e., after ∼10 8

However, based on the results both nozzles realize that flow rate at different cutting fluid speeds: point nozzle PI at 25 m/s and slot nozzle SII at 20 m/s.. With regard to

In the case of attack where the number of non-first packets is greater than the number of first packets, if the verified result of a Tree rule is 'ACCEPT' (i.e., the path

In this section, we evaluate the feature performance for writer identification based on single- script and the results on five data sets are given in Table 7.1, from which we can

In single-model prediction-based fusion 4 predictors (eq. 1 - 4) are trained for each class, laughter and speech, using the en- tire training set and their prediction errors