• No results found

Moet Nederland haar kalifaatkinderen actief ophalen uit vluchtelingenkampen in Syrië? : een beleidsadvies op basis van een morele analyse

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Moet Nederland haar kalifaatkinderen actief ophalen uit vluchtelingenkampen in Syrië? : een beleidsadvies op basis van een morele analyse"

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Moet Nederland haar kalifaatkinderen actief ophalen uit vluchtelingenkampen in Syrië? – Een beleidsadvies op basis van een morele analyse.

Auteur: Luca Cox Datum: 2 juli 2018 Aantal woorden: 9623 Begeleider: Rob van Es

Tweede lezer: Dr. Conny Roggeband Opleiding: Politicologie (kernmodule IB)

Bachelorproject: Ethiek in internationale organisaties E-mailadres: lucamariacox@gmail.com

(2)

1

Inhoudsopgave

Het model van morele besluitvorming 4

Morele intuïtie 6

Stakeholders 8

Welke waarden zijn er voor de stakeholders in het geding? 9

Ruit van waarden 12

Morele kwestie 1 12

Het perspectief van beginselen 13

Het perspectief van deugden 17

Cirkel van Deugden 19

Morele kwestie 2 19

Fase 3 - Besluitvorming 20

Positionering van de Nederlandse regering 20

Zandloper van identiteitsbepaling voor de Nederlandse regering 22

Eigen positionering 22

Eigen zandloper van identiteitsbepaling 24

Conclusie 25 Beleidsadvies 26 Reflectie 27 Literatuurlijst 28 Interviews 28 Boeken 28 Artikelen 28 Bijlagen 31

Interview Nikki Sterkenberg 31

Interview Peter Schouten 48

Interview Stijn Sieckelinck 60

(3)

2 Inleiding

In dit onderzoek wordt aan de hand van het basismodel morele besluitvorming van Rob van Es onderzocht of de Nederlandse regering haar kalifaatkinderen wel of niet actief moet gaan ophalen uit de vluchtelingenkampen van de Yekîneyên Parastina Gel (YPG), de Volksbeschermingseenheden van de Koerden, in Syrië. Het doel is om aan de hand van dit model deze morele kwestie te analyseren en op basis hiervan tot een moreel besluit in deze kwestie te komen. Dit morele besluit wordt vervolgens geformuleerd als zijnde een beleidsadvies aan de Nederlandse overheid.

De analyse in dit onderzoek wordt gemaakt op basis van informatie vergaard uit interviews. Door verschillende experts te interviewen die zich over dit morele vraagstuk buigen of stakeholder in deze kwestie zijn, wordt geprobeerd om het vraagstuk van zo veel mogelijk kanten te beschijnen. Voor dit onderzoek zijn vier experts geïnterviewd. Allereerst Nikki Sterkenberg, een onderzoeksjournalist bij Elsevier Weekblad. Ze heeft Nederlands, Journalistiek en Islam in de Moderne Wereld gestudeerd en spitst zich in haar artikelen vooral toe op moslimextremisme, polderjihadisme en radicalisering in Nederland en Europa (Sterkenberg z.d.). Ten tweede is Peter Schouten, woordvoerder van WarChild, geïnterviewd. Ten derde is Stijn Sieckelinck geïnterviewd. Sieckelinck is pedagoog en hij is bestuurslid van de Quality Board van het Radicalisation Awareness Network (RAN). RAN is een netwerk dat de samenwerking met experts op het gebied van het voorkomen van radicalisering in Europa bevorderd. Ook heeft hij een boek geschreven over het voorkomen van radicalisering bij jongeren genaamd ‘Reradicaliseren: ronselen voor een betere wereld’. Ten vierde is Laurien Koster geïnterviewd. Zij is nu voorzitter van het Kinderrechtencollectief en was hiervoor voorzitter van het College van de Rechten voor de Mens. Het Kinderrechtencollectief bestaande uit acht kinderrechtenorganisaties: Defence for Children, de Nederlandse Jeugd Raad, Bernard van Leer Foundation, Stichting Kinderpostzegels Nederland, UNICEF Nederland, Ieder(in) en Save the Children. Samen zorgen zij ervoor dat de kinderrechten in Nederland gewaarborgd zijn.

Naast deze interviews zal de analyse worden aangevuld op basis van een literatuurstudie. Wanneer er argumenten zijn die niet in de interviews naar voren zijn gekomen maar die wel aan bod komen in geschreven bronnen zullen deze worden toegevoegd aan de analyse.

(4)

3 Casus

Er zijn de afgelopen jaren zo’n 300 Nederlanders afgereisd naar Syrië (Van Lonckhuyzen 2018). Dit proces begon toen de soennitische burgers in Syrië in maart 2011 besloten op te staan tegen het regime van de sjiitische onderdrukker Basher al-Assad. Het werd versterkt toen de terroristische groepering ISIS een kalifaat uitriep in Syrië. De zelfbenoemde kalief Abu Bakr al-Baghdadi riep in juni 2014 alle moslims wereldwijd op om naar het kalifaat af te reizen (NU.nl 2014). Voor de oproep van al-Baghdadi waren het voornamelijk mannelijke strijders die afreisden. Na de oproep van al-Baghdadi veranderde dit en nam de hoeveelheid vrouwen die naar Syrië vertrokken drastisch toe (Musial 2016: 44). Uit Nederland hebben zo’n 100 vrouwen de reis gewaagd. Soms vertrokken hele gezinnen richting het kalifaat, maar vaak vertrokken jonge vrouwen om een strijder te trouwen. In het kalifaat waren de belangrijkste taken van deze vrouwen het ondersteunen van de mannelijke strijders en te zorgen voor een nageslacht: een nieuwe generatie strijders. Er werd van hen verwacht veel kinderen te krijgen (AIVD 2017a : 6).

Deze kinderen, of ze nou in Nederland of in Syrië geboren zijn, hebben volgens het Nederlands nationaliteitsbeginsel recht op het Nederlandse burgerschap. Er zijn in het internationaal recht twee soorten nationaliteitenwetgeving te onderscheiden: ius solli en ius sanguinis. Volgens ius solli krijg je de nationaliteit van het land waar je geboren wordt. Volgens ius sanguinis krijg je de nationaliteit van je ouders. Dit geldt ook wanneer één van je ouders Nederlands is (Hille 2015 :166).

In maart van dit jaar liet de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) weten dat er zich maar liefst 175 kinderen in Syrië bevinden die recht hebben op het Nederlands burgerschap. Eerder werd er gedacht dat het om 100 kinderen ging. Van deze 175 kinderen is minder dan een derde door één of beide ouders meegenomen naar het kalifaat. De meerderheid, twee derde van deze kinderen, is daar geboren. Dit betekent ook dat twee derde van deze kinderen pas enkele jaren oud is. Van de 175 kinderen is minder dan 20 procent ouder dan 9 jaar (AIVD & NCTV 2017).

Deze kinderen hebben de afgelopen jaren in oorlogsgebied geleefd. Het leven in het kalifaat is zwaar en traumatiserend geweest voor hen. De kinderen werden van jongs af aan geïndoctrineerd. Minderjarigen waren cruciaal voor het voortbestaan van het kalifaat. De nieuwe generatie werd dan ook doelbewust klaargestoomd om de strijders van de toekomst te worden. Dit gebeurde van jongs af aan door hun ouders en later ook door school. Op school werden lessen gekoppeld aan de militaire strategie van ISIS. Jongens konden vanaf hun negende geselecteerd worden voor een trainingskamp. Hier werden ze opgeleid tot strijder, aanslagpleger, bommenmaker of sluipschutter. Ook werden kinderen van jongs af

(5)

4 aan aangespoord om naar publieke executies en lijfstraffen te gaan kijken (AIVD & NCTV 2017: 5-15).

Na het uiteenvallen van het kalifaat is een groot deel van de betreffende kinderen met hun moeders opgevangen in vluchtelingenkampen die onder het gezag staan van de Syrisch-Koerdische militie YPG (De Kinderombudsman 2018). In deze kampen leven zij onder slechte leefomstandigheden waardoor ze grote veiligheidsrisico’s lopen en hun gezondheid in gevaar is (Van Teeffelen 2017). Ook is hier niet de begeleiding beschikbaar die zij nodig hebben na hun ontwrichtende ervaring in het kalifaat (De Kinderombudsman 2018).

Met een actief beleid wordt in dit onderzoek een beleid bedoeld waarin er een inspanning wordt geleverd om de kalifaatkinderen op te halen. Volgens deze beredernering voert de Nederlandse regering nu een passief beleid. Dit terwijl kinderrechtenorganisaties zoals Defence for Children stellen dat de rechten van deze kinderen ernstig geschonden worden en dat de Nederlandse overheid de kinderen moet beschermen en terughalen. Ook de Kinderombudsman, Margrite Kalverboer, oefent druk uit op de regering. In april van dit jaar kwam zij met een position paper waarin zij het kabinet oproept om verantwoordelijkheid te nemen en deze kinderen actief terug te halen naar Nederland. Het beleid dat de regering nu volgt, om niets te doen, is volgens haar “onacceptabel en in strijd met het Kinderrechtenverdrag” (Bahara 2018).

Ondanks de druk die er van verschillende kanten op de Nederlandse overheid wordt gezet, heeft zij nog niets aan haar beleid veranderd. Op dit moment geldt voor de kinderen van de Syriëgangers hetzelfde als voor de volwassenen die willen terugkeren. Ze mogen terugkeren, maar ze moeten zich dan wel zelf bij een Nederlands consulaat melden. Nederland heeft echter al sinds 2012 geen vertegenwoordiging meer in Syrië, dus hiervoor moeten zij naar een buurland reizen (Tijmstra 2017). Uit meerdere bronnen blijkt echter dat het voor de kinderen en hun ouders onmogelijk is om een Nederlandse post te bereiken; “Ze mogen het kamp niet verlaten, ze hebben vaak geen geldige papieren, geen middelen en de reis is gevaarlijk.” (De Kinderombudsman 2018).

Het model van morele besluitvorming

Rob van Es creëerde een model om te analyseren of besluiten op morele basis genomen zijn. Ook kan het gebruikt worden om een situatie te analyseren om tot een moreel besluit te komen. Dat is waarvoor het model in dit onderzoek gebruikt wordt. Het model bestaat uit drie verschillende fases, maar voordat de daadwerkelijke analyse kan beginnen, wordt eerst de casus uiteengezet. Hierbij gaat het om de geschiedenis van de casus, wie er wel of niet moet handelen en in welke context dat handelen plaatsvindt. Dan volgt fase 1, de

(6)

5 beeldvorming; hier wordt antwoord gegeven op de vraag ‘Wat is er moreel aan deze kwestie?’. Hier wordt de morele intuïtie behandeld. Dat wil zeggen: welke gevoelens roept de casus op bij de auteur? Roept het vragen op? Ook wordt in deze fase besproken wat de feiten en wie de stakeholders bij deze casus zijn. Stakeholders zijn de betrokkenen, diegenen die belang hebben bij het wel of niet in stand blijven van de betreffende situatie. Verder bespreken we hier de waarden die voor deze stakeholders in het geding zijn. Deze waarden worden onderverdeeld in vier domeinen: persoonlijke waarden, professionele waarden, organisationele waarden en publieke waarden. Deze vier waardedomeinen worden samengevoegd en schematisch weergegeven in de ruit van waarden. In dit veld wordt de morele kwestie naar alle invalshoeken geschoven zodat er een breed beeld ontstaat van alle waarden die in het spel zijn (Van Es 2011: 179).

Na de eerste fase volgt de formulering van de morele kwestie. De morele kwestie is de specifieke vraagstelling die onderzocht wordt. Na de formulering hiervan kan begonnen worden aan de tweede fase. Deze fase draait om oordeelsvorming: ‘Hoe kun je vanuit de ethiek naar de kwestie kijken?’. Dit kijken gebeurt vanuit drie perspectieven: “het perspectief van deugden, het perspectief van beginselen en het perspectief van gevolgen.” (Van Es 2011: 183) In deze fase wordt er per perspectief gekeken naar redenen om wel te handelen en redenen om niet te handelen. Hier worden dus de voor- en tegenargumenten besproken. Deze worden samengevat en weergegeven in de cirkel van ethische perspectieven (idem: 201). Na de tweede fase volgt de tweede formulering van de morele kwestie. Hierbij worden nu ook de belangrijkste voors en tegens vernoemd die in de tweede fase naar voren zijn gekomen.

In fase 3, de laatste fase, draait het om besluitvorming. Hier moet men zich afvragen waar men voor staat in de betreffende morele kwestie en waarom. Het gaat hierbij om de verantwoordelijkheden die in het spel zijn, maar ook om identiteit. “De morele actor stelt prioriteiten en kiest een eigen positie.” (Van Es 2011: 205) Die keuze wordt niet alleen bepaald door verantwoordelijkheden, maar ook door relaties, karakter en aspiraties (idem: 205). Deze fase wordt vormgegeven in de zandloper van identiteitsbepaling.

Het model sluit af met het beantwoorden van de morele kwestie en het bespreken van de reden die het zwaarst weegt bij het maken van dit besluit. Het morele standpunt wordt gedeeld (idem: 296-305).

(7)

6 Fase 1 Beeldvorming - Wat is er moreel aan deze kwestie?

In deze fase wordt er besproken wat er moreel is aan de te onderzoeken kwestie. Daarnaast wordt de context van de kwestie verder uitgewerkt in het feitenrelaas en worden de stakeholders en de waarden die voor de stakeholders in het geding zijn besproken. Aan het eind wordt de morele kwestie voor de eerste keer geformuleerd.

Morele intuïtie

De morele intuïtie is een reactie op een praktijkgeval. Het gaat hierbij om het moreel aanvoelen, associëren of inspireren naar aanleiding van een bepaalde gebeurtenis. De emoties die hierbij loskomen openen onze blik op een casus. Bij de morele intuïtie komen morele vragen op (Van Es 2011: 171).

Voordat er aan de analyse begonnen gaat worden, bespreek ik eerst de morele intuïtie die ik heb bij de kwestie die hier onderzocht gaat worden. Het gaat hierbij om de eerste, impulsieve reacties die deze kwestie bij mij oproept alvorens het daadwerkelijke onderzoek aan te gaan, mijn gevoel bij deze kwestie voordat ik door middel van een uitgebreide analyse tot een moreel besluit ben gekomen.

Het allereerste gevoel dat opkomt bij deze kwestie, en ik denk dat velen dat met mij delen, is een gevoel van onrecht. Het gaat hier om kinderen die niet voor dit leven gekozen hebben. Ze zijn in het kalifaat aan verschrikkingen blootgesteld. Zijn getraumatiseerd. En nu leven ze in vluchtelingenkampen onder erbarmelijke omstandigheden. Ze lopen ziektes op die hier in Nederland niet eens meer bestaan, zoals tuberculose en tyfus (Rosman & Van der Wal 2018). De kinderen hebben er niet voor gekozen om zich bij IS te voegen. Dit zijn de keuzes van hun ouders geweest, maar toch zijn het nu de kinderen die hieronder lijden . Deze kinderen kunnen toch niet gestraft worden voor de keuzes van hun ouders?

Een gevoel dat hieruit volgt is verontwaardiging: hoe kan het dat de Nederlandse regering niet ingrijpt? Niet de verantwoordelijkheid voor deze kinderen op zich neemt? Het gaat toch om Nederlandse kinderen? Uit de combinatie van dit medelijden en deze verontwaardiging volgt vooral verbijstering. Hoe kan men deze kinderen gewetenloos zo laten lijden? Maar ook: hoe kan men over deze kinderen denken in termen van een veiligheidsrisico in plaats van als slachtoffer?

Aan de andere kant begrijp ik ook dat het een enorm ingewikkelde kwestie is en dat hier veiligheidsrisico’s aan verbonden kunnen zitten. Verder vraag ik me af of het wel verstandig is om deze kinderen van hun ouders te scheiden.

(8)

7 Het feitenrelaas

Om een beeld te scheppen van de context van de te onderzoeken kwestie is het belangrijk om te noemen dat er in Nederland een aanzienlijke dreiging voor terroristische aanslagen geldt. Er heerst een substantieel dreigingsniveau van 4 op een schaal van 5. Dit betekent dat er in Nederland een reële kans op een terroristische aanslag is, maar dat er nog geen concrete aanwijzingen zijn dat terroristen aanslagen op Nederlandse bodem voorbereiden. Deze dreiging gaat op dit moment in Nederland vooral uit van jihadistisch terrorisme. Een deel van deze dreiging gaat uit van zogenoemde terugkeerders (AIVD z.d.).

Een terugkeerder wordt volgens de AIVD gedefinieerd als “iemand die met jihadistische bedoelingen is uitgereisd naar het strijdgebied in Syrië en Irak, van wie is vastgesteld dat hij het strijdgebied heeft bereikt en die terugkeert naar Nederland” (AIVD 2017b: 2). Kinderen die zich in IS-gebied bevinden hebben soms al vanaf 9 jaar wapen- en gevechtstrainingen gehad, daarom worden zij vanaf die leeftijd door de AIVD meegeteld als uitreizigers. Als zij terugkeren zullen zij ook worden gezien als terugkeerders. Kinderen jonger dan 9 jaar worden niet als terugkeerders geteld (idem: 2-3). Volgens de AIVD is de dreiging die uitgaat van terugkeerders potentieel groot en een relatief kleine toename van het aantal terugkeerders zou al tot een grotere dreiging voor de nationale veiligheid kunnen leiden.

Hier komt bij dat er in West-Europa sinds januari 2015 een aantal verschrikkelijke terroristische aanslagen gepleegd zijn waarbij terugkeerders een rol speelden. Zo staan bij de meeste Nederlanders de aanslagen van november 2015 in Parijs en maart 2016 in Brussel nog in het geheugen gegrift (idem: 4). Verder moet ook worden opgemerkt dat in de maand mei van dit jaar in Indonesië twee bomaanslagen door gezinnen gepleegd zijn. Hierbij werden kinderen ingezet om zichzelf op te blazen. Beide gezinnen bleken IS-sympathisanten en van een van de twee families wordt gezegd dat ze een tijd in Syrië verbleven. In ieder geval een van de twee aanslagen werd opgeëist door IS (Kas 2018).

Het dreigingsniveau in Nederland in combinatie met de realiteit van dit soort aanvallen gepleegd door terugkeerders en door kinderen boezemt zowel burgers als politici angst in. Het is dan ook niet gek dat er op dit moment veel verdeeldheid heerst binnen de regering. Daarom blijft het huidige beleid tot nu toe onveranderd. De CDA en de VVD willen dat het beleid zo blijft als het nu is en zijn tegen het actief ophalen van deze kinderen. D66 en de ChristenUnie vinden dat het terughalen van deze kinderen alleen in uitzonderlijke, levensbedreigende gevallen moet gebeuren (Rijlaarsdam 2018).

Maar waarom zijn het CDA en de VVD pertinent tegen het ophalen van de kalifaatkinderen? Naar eigen zeggen kiezen zij voor de veiligheid van Nederland. Volgens de minister-president is het risico van het ophalen te groot omdat het gebied niet veilig is.

(9)

8 Verder zou het problematisch zijn omdat Nederland geen diplomatieke banden met Syrië heeft. Ook minister van Justitie en Veiligheid Ferd Grapperhaus (CDA) heeft gezegd dat hij erop tegen is om dit gebied in te gaan (Trouw 2018). Zijn partijgenoot Madeleine Toorenburg ziet de betreffende discussie als ‘IS-agenda’. Zij denkt dat IS de argumenten van de Nederlandse rechtsstaat, zoals kinderrechten, gebruikt om ook de ouders terug te laten keren naar hun land van herkomst (ibid.). VVD kamerlid Arno Rutte zegt “Als je die kinderen terughaalt, krijg je hun ouders erbij” en die ouders hebben “zelf gekozen voor de gewapende strijd” (Rijlaarsdam 2018). Hij zegt te kiezen voor de veiligheid van de kinderen in Nederland (ibid.).

Stakeholders

Stakeholders zijn alle individuen of groepen die “er belang bij hebben dat een organisatie of situatie in stand blijft (positief belang) of niet tot stand komt (negatief belang)” (Van Es 2011: 172). De centrale actor in de morele kwestie die hier onderzocht wordt is de Nederlandse regering. Zij moet wel of niet handelen in deze kwestie. Zij bepaalt of de situatie blijft voortbestaan of dat er verandering in komt. De Nederlandse regering is de primaire stakeholder in deze morele kwestie. Primaire stakeholders zijn stakeholders die direct bepalend zijn (idem: 173). In dit geval is de primaire stakeholder de minister van Justitie en Veiligheid, Ferd Grapperhaus. Hij is degene die, binnen de regering, over het beleid ten opzichte van deze kinderen gaat. Grapperhaus is dus direct bepalend voor het handelen van de centrale actor in deze kwestie.

De secundaire stakeholders zijn de politieke partijen die de coalitie vormen: VVD, CDA, D66 en ChristenUnie. Zij leveren de ministers die in de regering en het kabinet zitten. De ministers uit de regering dragen het beleid van hun partijen uit. Deze partijen zijn dus in een zekere mate bepalend voor de morele kwestie die hier behandeld wordt. Volgens Van Es is een secundaire stakeholder een stakeholder die indirect mee bepaalt (2011: 173).

Een tweede secundaire stakeholder is de Kinderombudsman. De Kinderombudsman ziet erop toe dat in Nederland de kinderrechten worden nageleefd. Ze adviseert gevraagd en ongevraagd de Nederlandse overheid met betrekking tot de kinderrechten (De Kinderombudsman z.d.). Zij kan dus ook indirect het beleid ten opzichte van de kalifaatkinderen beïnvloeden door advies te geven over deze kwestie. De Kinderombudsman heeft echter geen directe macht over de regering. Haar advies is slechts raadgevend, niet bindend (Koster 2018).

De laatste secundaire stakeholders zijn de media. Zij hebben indirect invloed op de kwestie, omdat zij invloed hebben op de politieke agenda. Zij brengen situaties aan het licht bij de bevolking en voeren zo de publieke opinie. Zij deden verslag van het position paper

(10)

9 van de Kinderombudsman, dat anders nooit zo veel mensen bereikt had. Dit zorgde ervoor dat het publieke debat, en mede hierdoor ook het politieke debat, begon.

Als laatste bespreken we de tertiaire stakeholders. Dit zijn de stakeholders die normaal gezien op grote afstand staan, maar per kwestie opeens dichterbij kunnen komen en kunnen meebepalen (Van Es 2011: 173). Zo is de Raad voor de Kinderbescherming niet altijd nauw betrokken bij de regering, maar als het over issues met betrekking tot kinderrechten gaat komt zij dichterbij te staan. De Raad is onderdeel van het Ministerie van Justitie en is een uitvoeringsorgaan van de overheid (Raad voor de Kinderbescherming z.d.). De Raad voor de Kinderbescherming is in juni 2017 gevraagd door de ministeries van Volksgezondheid en van Justitie en Veiligheid om een terugkeerplan voor de kinderen uit het kalifaat te maken (Kamerman 2018). De Raad is dus speciaal voor deze kwestie ingezet. Ook WarChild is een tertiaire stakeholder. WarChild heeft veel ervaring met het omgaan met en opvangen van kinderen uit oorlogssituaties en met het bieden van de hulp die zij nodig hebben. Daarom zou WarChild hierbij een belangrijke rol kunnen gaan spelen. Voor kinderrechtenorganisaties als Defence for Children geldt hetzelfde. Zij hebben in dit geval meegeholpen om de kwestie op de politieke agenda te krijgen en staan dus dichtbij de regering, maar normaal gesproken bevinden zij zich op een grotere afstand. Bij deze organisaties hangt het van het issue af of zij dichtbij of veraf staan. Dit geldt ook voor GGZ en Jeugdzorg. Deze instanties zijn nu nog niet sterk betrokken bij dit onderwerp, maar wanneer deze kinderen daadwerkelijk naar Nederland zouden komen, zullen zij waarschijnlijk een grote rol in het vervolgproces gaan spelen.

De kinderen waar het in deze kwestie om gaat zijn geen morele actoren, maar morele factoren. Een morele actor is iemand die een rationele handeling verricht die in vrijheid is gekozen. Kinderen zijn geen morele actoren, omdat zij nog niet toerekeningsvatbaar zijn. Het zijn morele factoren: mensen om extra rekening mee te houden (Van Es 2011: 124). De ouders (moeders) die zich samen met deze kinderen in de vluchtelingenkampen van de YPG bevinden, kan men op dit moment ook eerder als morele factoren dan morele actoren zien. Omdat de kampen als een soort gevangenis fungeren, hebben zij niet veel bewegingsvrijheid in hun handelen (Jesserun d’Oliveira 2018). Beiden kunnen in deze kwestie niets doen om invloed uit te oefenen op het Nederlandse beleid en met beiden moet rekening gehouden worden.

Welke waarden zijn er voor de stakeholders in het geding?

In dit stuk zullen de waarden die voor de primaire stakeholder in het geding zijn worden besproken. Hierbij komen vier domeinen van waarden aan de orde: persoonlijke waarden, professionele waarden, organisatorische waarden en publieke waarden. Allereerst kijken we

(11)

10 naar de persoonlijke waarden van Minister Grapperhaus. Deze zijn natuurlijk niet met zekerheid te benoemen, maar er wordt een poging gedaan om, aan de hand van verschillende bronnen, daar een zo goed mogelijk beeld van te scheppen. Om achter deze persoonlijke waarden te komen zal er een antwoord moeten komen op de vraag: wat staat hier op het spel? Aangezien Grapperhaus minister van Justitie en Veiligheid is, speelt veiligheid voor hem de belangrijkste rol in deze kwestie. De vervolgvraag die volgens Van Es (2011: 175) gesteld moet worden is: wat zijn de gevoelens hierbij?

Verantwoordelijkheid zal bij hem hoog in het vaandel staan. Als minister van Justitie en Veiligheid is Grapperhaus verantwoordelijk voor de veiligheid van de Nederlandse burgers. Dit zal van grote invloed zijn op de besluiten die hij neemt in deze kwestie. Ook kan het hier gaan om een gevoel van rechtvaardigheid: die ouders hebben ervoor gekozen om zich bij een terroristische organisatie aan te sluiten, dus waarom zouden wij voor hun kinderen opkomen?

De betrouwbaarheid van minister Grapperhaus staat met deze kwestie op het spel. Als hij besluit om deze kinderen actief terug te halen en het gaat een keer fout, dan is de kans groot dat Nederlandse burgers hun vertrouwen in hem verliezen. Op deze manier komt ook de waarde van respect in het geding. Niet alleen de politici, maar ook de Nederlandse burgers zijn enorm verdeeld als het over deze kwestie gaat. Hierdoor is het voor de regering eigenlijk een lose-lose situatie. Als zij wel besluit actief deze kinderen op te halen, zal ze veel tegengeluid horen. Besluiten om niks te doen zal echter ook voor veel weerstand onder de burgers zorgen. Hoe dan ook, bij elke keuze loopt de regering het risico het respect van een deel van de burgers te verliezen.

Als tweede worden de professionele waarden die in het geding komen bij deze kwestie besproken. Hierbij gaat het om de morele waarden die inherent zijn aan het goed uitoefenen van een bepaald beroep (idem: 176). De waarden die tijdens het behandelen van deze kwestie het meest naar voren komen zijn deskundigheid en zorgvuldigheid. Deskundigheid omdat zo’n complexe en delicate kwestie als deze veel kennis van zaken vereist. Als ik Sieckelinck (2018a) mag geloven, hebben wij dit in Nederland aan overvloed. Volgens hem hebben we ontzettend veel expertise opgebouwd over radicalisering, over jeugdhulpverlening en over de wijze waarop families begeleid kunnen worden op het thema van radicalisering (Sieckelinck 2018a). De minister zal zelf niet over deze specifieke deskundigheid bezitten, maar zal gebruik moeten maken van deze expertise om tot het beste beleid te komen.

Ook vereist het veel zorgvuldigheid. Er moet gezorgd worden dat er niks over het hoofd gezien wordt. Elke fout met betrekking tot deze kwestie kan grote gevolgen hebben, niet alleen voor deze kinderen en hun ouders, maar misschien ook wel voor de veiligheid van de staat. Daarom heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid de Raad van de

(12)

11 Kinderbescherming opgedragen om alvorens deze kinderen terug zouden komen, een terugkeerplan voor hen op te stellen (Kamerman 2018).

Ten derde richten we ons op de organisatorische waarden die bij de Nederlandse regering in het geding komen met deze kwestie. Het gaat hierbij allereerst om effectiviteit en efficiëntie. Effectiviteit is “de mate waarin gekozen middelen ook werkelijk doel treffen” (idem: 177). Hiervoor moet eerst duidelijk gesteld worden wat het doel van de minister hier is. Het doel van Grapperhaus is de veiligheid van de Nederlandse burgers garanderen. Effectiviteit gaat in dat geval over hoe hij dit het beste kan bereiken. Door een actief beleid ten opzichte van deze kinderen te voeren of juist niet? Efficiëntie is “de mate waarin gekozen middelen het grootst mogelijke resultaat bereiken” (idem: 177). Hierbij gaat het over de vraag op welke manier de veiligheid van de meeste Nederlandse burgers te garanderen is. Bij de organisatorische waarden komt ook duurzaamheid naar voren. In dit geval gaat het hierbij dat Grapperhaus voor de oplossing moet kiezen die op de lange termijn de beste is.

Als laatste worden de publieke waarden besproken. Dit zijn hier misschien wel de belangrijkste waarden. Allereerst komt de waarde van de Democratische rechtsstaat aan de orde. Dit houdt in dat Nederland een rechtsstaat is en dat de regering zich dus moet houden aan wetten en internationale verdragen. Aangezien Grapperhaus ook minister van Justitie is, zou deze waarde voor hem zwaar moeten wegen. Als deze kinderen recht hebben op een Nederlands staatsburgerschap, betekent dit dat de regering bepaalde plichten heeft na te komen jegens deze kinderen. Hieruit volgt meteen de volgende publieke waarde: burgerrechten en burgerplichten. Als Nederlandse burgers hebben deze kinderen burgerrechten waarin de regering hen tegemoet moet komen. Zij hebben recht op basisvoorzieningen. Dit betekent dat de regering de plicht heeft om hen te voorzien van onderdak, voedsel, gezondheidszorg en onderwijs (idem: 178). Ook gaat het hier om rechtvaardigheid, zowel verdelende als vergeldende. Verdelende omdat schaarse goederen zoals zorg, onderwijs, huizen en werk verdeeld moeten worden onder allen die er aanspraak op maken. Dus ook onder deze kinderen. Vergeldende omdat Nederland als rechtsstaat de verantwoordelijkheid heeft om haar burgers te straffen wanneer zij de wet overtreden. Dit laatste is primair van toepassing op de ouders.

(13)

12 Ruit van waarden

Morele kwestie 1

Is het moreel wenselijk als de Nederlandse regering een actief beleid voert om haar kalifaatkinderen op te halen uit de vluchtelingenkampen van de YPG in Syrië?

(14)

13 Fase 2. Oordeelsvorming - Hoe kun je er vanuit de ethiek naar kijken?

In fase 2 van de analyse wordt het morele oordeel over de kwestie gevormd. Dit gebeurt door vanuit drie verschillende perspectieven naar de kwestie te kijken en per perspectief op zoek te gaan naar voor- en/of tegenargumenten. We beginnen met het bespreken van de beginselen die bij deze kwestie in het geding komen, dan wordt vanuit het perspectief van de gevolgen naar de kwestie gekeken en als laatst komt het perspectief van de deugden aan bod.

Het perspectief van beginselen

“Een beginsel is een grondstelling of een overtuiging waar geen verdere onderbouwing voor hoeft te worden gegeven.” (Van Es 2011: 192) Het gaat hierbij om de rechtvaardiging van handelingen en besluiten. Het perspectief probeert antwoord te geven op de vragen “welke beginselen zijn relevant in deze morele kwestie?”, “Welke rechten en plichten spelen daarom mee?” en “Is de gebruikte redenering algemeen geldig?” (idem: 192). Het perspectief van beginselen wordt onderverdeeld in ‘universele mensenrechten’ en ‘lokale rechten en plichten’.

Eerst beschijnen we de kant van de mensenrechten. Hierbij komt als eerste het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) aan bod. In dit geval is artikel 5 van het EVRM van toepassing: recht op vrijheid en veiligheid. “Een ieder heeft recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon.” (Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Rome, 04-11-1950 z.d) Op dit moment is het onduidelijk of deze kinderen in veiligheid verkeren. Wel is bekend dat zij niet vrij zijn, ze zitten vast in de kampen (De Kinderombudsman 2018). Aangezien de Nederlandse regering de plicht heeft om aan het EVRM te voldoen, is dit een reden om een actief beleid te voeren en deze kinderen te verzekeren van veiligheid en vrijheid.

Het belangrijkste beginsel inzake deze kwestie is echter het VN Kinderrechtenverdrag. Dit is het verdrag waar de Kinderombudsman en kinderrechtenorganisatie Defence for Children naar verwijzen in hun roep om actie. We bespreken nu eerst welke artikelen uit dit verdrag argumenten voor de morele kwestie zijn.

Allereerst geldt hier het artikel van non-discriminatie, omdat elk kind gelijk behandeld moet worden. Dit artikel stelt dat de staten die partij zijn bij dit verdrag de rechten die in het verdrag beschreven worden moeten eerbiedigen en waarborgen voor ieder kind onder hun rechtsbevoegdheid (De Graaf et al. 2012: 99). Aangezien de kinderen in deze kwestie onder de rechtsbevoegdheid van de Nederlandse regering vallen, moet de staat hen in alle volgende rechten voorzien.

(15)

14 Artikel 4, het realiseren van kinderrechten, houdt in dat de staten die partij zijn bij het verdrag “alle passende wettelijke, bestuurlijke en andere maatregelen om de in dit Verdrag erkende rechten te verwezenlijken.” (idem: 114) Ten aanzien van economische, sociale en culturele rechten moeten zij alle maatregelen die tot hun beschikking staan gebruiken om deze te realiseren. Ook internationale samenwerking (ibid.).

Bij recht op leven en ontwikkeling (artikel 6) spreekt het eerste deel voor zich: ieder heeft recht op leven en niemand mag van zijn leven beroofd worden. Dit eerste deel kan als argument voor de morele kwestie worden aangevoerd. Zo kan men bijvoorbeeld zeggen dat deze kinderen in levensgevaar verkeren, omdat zij in kampen leven waar levensbedreigende ziektes heersen (Rosman & Van der Wal 2018). Vooral het tweede deel is hier echter van belang: het recht op ontwikkeling. De Kinderombudsman heeft een groot deel van haar paper rond dit standpunt opgebouwd. Zij stelt vast dat het schadelijk is voor de ontwikkeling van deze kinderen om nog langer in deze vluchtelingenkampen te verblijven. De kinderen hebben eerst in het kalifaat in een situatie geleefd die zeer onveilig, traumatiserend en schadelijk voor hun ontwikkeling was. Nu leven zij in vluchtelingenkampen waar zij ook niet onder de juiste omstandigheden leven voor een gezonde ontwikkeling. Met deze reden stelt de Kinderombudsman dat, om verdere scheefgroei van hun ontwikkeling te voorkomen, de kinderen bescherming en zorg moeten krijgen. In Nederland is het veilig en er is zorg beschikbaar voor deze kinderen. Vandaar dat Kalverboer de Nederlandse regering adviseert om de terugkeer van deze kinderen naar Nederland te realiseren. Als zij hier zelf niet toe in staat is, dan zal dit moeten gebeuren via internationale samenwerking (De Kinderombudsman 2018). Hierbij kan men terugdenken aan artikel 4: de Nederlandse staat moet alle maatregelen die tot haar beschikking staat uitputten om de gezonde ontwikkeling van deze kinderen te garanderen. Ook internationale samenwerking.

Een ander belangrijk beginsel inzake deze kwestie is de bescherming tegen kindermishandeling (artikel 19). Dit betekent dat de Nederlandse staat alles moet doen om: “het kind te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld” (De Graaf et al. 2012: 88). Dit artikel is van toepassing omdat de kinderen, toen zij in het kalifaat woonden, dagelijks werden blootgesteld aan geweld. Zowel geestelijk als fysiek (AIVD & NCTV 2017: 8). Niet alleen voor de jongens in trainingskampen, maar ook voor meisjes in het kalifaat kan het leven erg bruut zijn, met gearrangeerde huwelijken en seksueel geweld (Idem: 13). De regering is volgens het Kinderrechtenverdrag bij elke vorm van mishandeling verplicht tot het voorzien van sociale programma’s en ondersteuning van het kind en van degenen die de zorg voor het kind hebben (De Graaf et al 2012: 89).

Ook wordt het recht op gezondheid en gezondheidszorg van deze kinderen geschonden. Zo blijkt dat in de vluchtelingenkampen de hygiëne zo slecht is dat er uitbraken zijn van levensbedreigende ziektes zoals tuberculose en tyfus (Rosman & Van der Wal

(16)

15 2018). Omdat er geen dokters en medicijnen ter beschikking staan, worden deze ziektes de kinderen vaak fataal (Van Tongerloo 2018). In het Kinderrechtenverdrag staat echter dat de staten die partij zijn het recht van het kind moeten erkennen “op het genot van de grootst mogelijke mate van gezondheid en op voorzieningen voor de behandeling van ziekte en het herstel van de gezondheid.” (De Graaf et al. 2012: 90-91) Hierbij gaat het om ziekte, ondervoeding of slechte voeding.

Artikel 27, recht op een toereikende levensstandaard, is hier ook in het geding. Het gaat hierbij namelijk om een levensstandaard die “toereikend is voor de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind.” (De Graaf 2012: 92). Men kan concluderen dat door indoctrinatie in het kalifaat en door de opvoeding binnen het jihadistisch gedachtegoed, die hoogstwaarschijnlijk doorgaat nu ze niet meer in het kalifaat verblijven, deze ontwikkeling van het kind gestremd wordt.

Als laatste, maar niet het minst belangrijk, is artikel 38 in het geding. Dit is het artikel met betrekking tot kindsoldaten. In deze kwestie kunnen de jongens vanaf negen jaar gezien worden als kindsoldaat, als zij militaire training hebben gehad. Volgens dit artikel hebben kindsoldaten recht op extra bescherming. Dit recht komt ook naar voren in het Protocol inzake betrokkenheid van kinderen bij gewapende conflicten. De staat is verplicht om kinderen die slachtoffer zijn geworden van gewapende conflicten een passende behandeling te bieden om hun herstel en herintegratie in de samenleving te bevorderen (De Kinderombudsman 2018).

Binnen het VN Kinderrechtenverdrag zijn ook een aantal artikelen die juist als tegenargumenten kunnen dienen in deze kwestie. Zo houdt artikel 5 houdt in dat de staat de verantwoordelijkheden, rechten en plichten van de ouders moet eerbiedigen (De Graaf et al. 2012: 114). Dit argument wordt veel naar voren gebracht als reden waarom de regering geen actief beleid ten opzichte van deze kinderen voert. Het is de verantwoordelijkheid van de ouders om hun weg terug naar Nederland te vinden. Dit artikel stelt echter dat de staat wel passende leiding en begeleiding moet bieden aan de ouders om de rechten uit dit verdrag te kunnen realiseren (Ibid.). Veel van de moeders geven aan dat ze terug willen keren naar Nederland om hun kinderen in veiligheid te brengen, maar dat ze hier niet toe in staat zijn. Bijvoorbeeld omdat zij niet beschikken over de juiste reisdocumenten, niet beschikken over de financiën om de reis naar een consulaat in een buurland te maken, maar ook omdat zij niet vrij zijn om te gaan of te staan buiten de kampen waar zij zich in bevinden (Jessurun d’Oliveira 2018). Volgens het verdrag zou de Nederlandse staat dan begeleiding moeten bieden.

Artikel 9 is van toepassing op een groot dilemma binnen deze kwestie: kun je deze kinderen van hun ouders scheiden als dit in hun eigen belang is? Zo moet volgens dit artikel

(17)

16 de staat waarborgen dat kinderen niet worden gescheiden van hun ouders, tenzij dit in noodzakelijk belang is van het kind (De Graaf 2012: 87).

Artikel 3, belang van het kind, benoemt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind voorop moeten staan (idem: 103). Volgens WarChild is het echter niet per se in het belang van het kind om hen terug te halen. Dit betekent namelijk dat ze van hun ouders gescheiden zullen worden en dat kan juist schadelijk zijn (Peter Schouten 2018).

Als men naar de lokale rechten en plichten van de Nederlandse regering kijkt, ziet men dat de regering de plicht heeft om de basisvoorzieningen voor haar burgers te garanderen. Dus ook de basisvoorzieningen van deze kinderen. Dit betekent dat de regering de plicht heeft om hen te voorzien van onderdak, voedsel, gezondheidszorg en onderwijs (Van Es 2011: 178). Dit is een reden waarom het wenselijk is om een actief beleid te voeren. De regering kan pas optimaal aan deze plichten voldoen als de kinderen zich daadwerkelijk in Nederland bevinden.

Het ophalen van deze kinderen uit het buitenland door de Nederlandse staat is een vorm van consulaire bijstand. Het is daarom belangrijk om te vernoemen dat in Nederlandse wetgeving geen afdwingbaar recht op consulaire bescherming is verankerd (Koenders 2017). Consulaire bescherming is “wanneer de Staat optreedt teneinde zijn onderdanen - natuurlijke of rechtspersonen - in een ander land, of belangen van zijn onderdanen gelegen in een ander land, aldaar tegen onrecht bescherming te bieden.” (Handboek Bedrijfsvoering Buitenlandse Zaken: Consulaire Bijstand 2008) Er kan dus niet bij de wet worden afgedwongen dat de Nederlandse staat consulaire bijstand biedt aan deze kinderen biedt.

Het perspectief van gevolgen

Bij het perspectief van de gevolgen komen in het geval van deze kwestie de belangrijkste argumenten naar voren. In dit perspectief worden vragen beantwoord zoals: “Wat zijn de positieve en wat zijn de negatieve gevolgen van deze (te overwegen) handeling?” en “Wat zullen in termen van gevolgen de voordelen en de nadelen zijn?” (Van Es 2011: 196).

Een van de belangrijkste argumenten waarom het niet wenselijk zou zijn om de kalifaatkinderen naar Nederland te halen is de veiligheid van de Nederlandse staat en haar burgers. Burgers en politici zijn bang dat men met deze kinderen een gevaar naar binnen haalt en dat dit terroristische aanslagen tot gevolg kan hebben. Hoe groot dit gevaar is, is niet met zekerheid te zeggen.

Volgens de AIVD gaat de grootste dreiging van deze minderjarige terugkeerders uit van kinderen die gevechtstraining of directe gevechtservaring hebben opgedaan. In dezelfde publicatie wordt vermeld dat dit enkel de jongens van negen jaar en ouder zijn. Ook wordt

(18)

17 vermeld dat van de 175 Nederlandse kinderen die in Syrië verblijven, maar 20 procent negen jaar of ouder is (AIVD & NCTV 2017: 6-16). Voor zover bekend gaat het hierbij feitelijk maar om negen Nederlandse kinderen met gevechtstraining (Van Genugten et al. 2018). Dit is een relatief klein aantal van de 175 kinderen. De meeste kinderen zijn nog te jong om een gevaar te vormen (Sieckelinck 2018a; Schouten 2018).

Het grootste gevaar gaat uit van de ouders die met hun kinderen mee terugkomen. Zij belanden echter bij aankomst meteen in detentie. Dus het gevaar dat van hen uitgaat wordt in ieder geval tijdelijk geneutraliseerd. Er zijn echter voorbeelden van terugkeerders die aanslagen pleegden of jihadisten die dat na vrijlating alsnog deden. Het is dus niet verbazingwekkend dat de ouders van deze kinderen geen warm onthaal krijgen.

Het argument van veiligheid is echter juist ook een reden waarom het wenselijk zou zijn voor de Nederlandse regering om haar kalifaatkinderen wel op te halen. Het achterlaten van deze kinderen kan er namelijk op de lange termijn voor zorgen dat zij later een veel groter gevaar voor de veiligheid zullen vormen. Wat je dan overhoudt zijn ‘spookreizigers’ volgens Stijn Sieckelinck (Sieckelinck 2018b). Deze kunnen altijd terugkeren naar hun land van herkomst en dan weet je niet met welke bedoelingen (Sieckelinck 2018a; Sterkenberg 2018). Het als regering ophalen van deze kinderen betekent dat je de controle en het overzicht houdt (Sterkenberg 2018a).

Verder moet er ook rekening gehouden worden met de gevolgen voor deze kinderen wanneer zij naar Nederland gehaald worden. Dit betekent namelijk dat zij van hun ouders gescheiden worden. Dit kan slecht zijn voor de ontwikkeling van een kind (Peter Schouten 2018).

Het perspectief van deugden

Als laatste kijken we naar het perspectief van deugden. Een deugd is “een weloverwogen ‘goede’ manier om in het leven te staan” (Van Es 2011: 185). Dit perspectief geeft daarom antwoord op de volgende centrale vragen: ‘Hoe moet ik leven?’, ‘Wat voor mens wil ik zijn?’ en ‘Past wat ik doe in deze context?’. De morele deugd is altijd het midden tussen twee extremen. In deze analyse richten we ons niet op de christelijke deugden van geloof, hoop en liefde. Ook richten we ons niet op de kardinale deugden van verstandigheid, gerechtigheid, matigheid en dapperheid. De hedendaagse deugden zijn onder te verdelen in deugden van rechtvaardigheid en deugden van zorg. Hier komen de deugden van zelfvorming nog bij. Deze laatste categorie weerspiegelt eigenlijk de kardinale deugden. Ze worden echter anders genoemd (idem: 185-188).

Als eerst onderzoeken we welke deugden van rechtvaardigheid er in deze kwestie meespelen. Billijkheid is de basiswaarde in het morele debat. Het geeft antwoordt op de

(19)

18 vraag: “Heeft ieder zijn deel gehad?” (idem: 163). In dit geval is het antwoord hierop nee: de kinderen van Syriëgangers krijgen niet waar ze recht op hebben. Het gaat hierbij dan om de verdeling van de schaarse goederen in Nederland, zoals zorg, onderwijs en huizen (idem: 178) Deze horen billijk verdeeld te worden onder alle burgers. Aangezien deze kinderen ook Nederlandse burgers zijn, hoort de regering deze goederen ook onder hen te verdelen.

Een tweede reden waarom het wenselijk zou zijn om een actief beleid te voeren is te vinden in de deugd van onpartijdigheid. De Nederlandse regering zou onpartijdig moeten zijn tegenover al haar burgers en omdat het hier om Nederlandse kinderen gaat hebben zij dezelfde rechten als ieder ander Nederlands kind. Dit klinkt niet altijd door in de uitspraken van sommige politici. Zo zei Arno Rutte dat hij voor de veiligheid van de kinderen in Nederland kiest (Rijlaarsdam 2018).

Deugden van zelfvorming hebben betrekking op persoonlijke verantwoordelijkheid (Van Es 2011: 188). In het geval van deze kwestie gaat het hierbij om moed. Het besluit om deze kinderen actief op te halen vereist moed. Aan de andere kant staat de betrouwbaarheid van de regering op het spel. Als ze het moedige besluit neemt om de kinderen op te halen en er wordt vervolgens een aanslag gepleegd door een van de kinderen of hun ouders, dan zal het vertrouwen van de burgers in de regering een flinke deuk oplopen.

“Deugden van zorg zijn gericht op het geluk en welzijn van de medemens.”(Van Es 2011: 188) De belangrijkste deugd van zorg voor deze kwestie is de deugd van zorgzaamheid. Zorgzaamheid betekent iemand structureel onderhouden (ibid.). In dit geval is dit een reden waarom het wenselijk zou zijn om deze kinderen terug te halen naar Nederland. Als de kinderen hier zijn, kunnen ze door de regering structureel worden onderhouden. Het is echter moeilijk om te doen op zo’n grote afstand. Aan de andere kant kan zorgzaamheid ook een reden zijn om geen actief beleid te voeren. Hierbij zou het dan gaan om het structureel onderhouden van de burgers in Nederland gaan. Uit zorgzaamheid voor hen wil de regering deze kinderen weren om de veiligheid van de burgers in Nederland te garanderen. Ook de deugd van behulpzaamheid is een reden waarom de kwestie wenselijk zou zijn. Deze kinderen verkeren in nood en hebben hulp nodig. Behulpzaamheid is iemand incidenteel bijspringen (ibid.). Dit is precies wat er zou gebeuren als de regering deze kinderen zou ophalen.

(20)

19 Cirkel van Deugden

Morele kwestie 2

Is het moreel wenselijk als de Nederlandse regering een actief beleid voert om haar kalifaatkinderen op te halen uit de vluchtelingenkampen van de YPG in Syrië als men de veiligheid van de Nederlandse burgers en het belang van het kind in ogenschouw houdt?

(21)

20 Fase 3 - Besluitvorming

In deze laatste fase wordt het morele besluit genomen. Dit wordt gedaan door antwoord te geven op de morele kwestie “Is het moreel wenselijk als de Nederlandse regering een actief beleid voert om haar kalifaatkinderen op te halen uit de vluchtelingenkampen van de YPG in Syrië?”. Eerst moet er echter gekeken worden naar de beweegredenen van de Nederlandse regering waarom zij tot het besluit zijn gekomen om geen actief beleid ten opzichte van de kalifaatkinderen te voeren. Om dit te beoordelen moet er antwoord worden gegeven op een aantal vragen. Allereerst: ‘Welke verantwoordelijkheden spelen er mee?’.

Er zijn drie verschillende soorten verantwoordelijkheden die kunnen meespelen. Deze komen voort uit de perspectieven van de vorige fase. Uit het perspectief voor de deugden volgt ontwikkelingsverantwoordelijkheid, uit het perspectief van de beginselen toenaderingsverantwoordelijkheid en uit het perspectief van de gevolgen volgt handelingsverantwoordelijkheid. Ten tweede wordt gevraagd: ‘Hoe wegen vriendschappen en commitments mee?’ en als laatste ‘Hoe past dit antwoord binnen de narratieve identiteit van de actor?’. Bij de narratieve identiteit gaat het om karakter versus aspiraties (Van Es 2011: 206-226). Al deze factoren dragen bij aan de positie die een actor in neemt ten opzichte van een vraagstuk. In deze analyse zullen, om het overzicht te houden, alleen de zwaarst wegende factoren worden meegenomen. Nadat de vragen voor de Nederlandse regering zijn beantwoord, zal ik ze vanuit mijzelf beantwoorden. Hierbij zal ik mijn morele standpunt in deze kwestie delen.

Positionering van de Nederlandse regering

Zoals we weten is de regering tot het standpunt gekomen dat zij geen actief beleid gaan voeren om de kalifaatkinderen op te halen uit de vluchtelingenkampen in Syrië, maar welke verantwoordelijkheden spelen er voor hen mee bij het maken van dit besluit?

De regering heeft enige toenaderingsverantwoordelijkheid. Dat wil zeggen dat zij adviezen van bijvoorbeeld de Kinderombudsman moet respecteren, maar de ministers brengen ook hun eigen overtuigingen naar voren tegenover de media en onderbouwen deze met bijvoorbeeld rapporten van de AIVD en de NCTV. Minister Grapperhaus, de primaire stakeholder, rechtvaardigt zijn beleid ten opzichte van de oppositie door kamervragen te beantwoorden (Blok & Grapperhaus 2018). Deze zijn ook publiek gemaakt. Voor de regering weegt de handelingsverantwoordelijkheid het zwaarst mee. De commitment van de regering ligt bij de Nederlandse burgers. Zij hebben de verantwoordelijkheid om hun veiligheid te garanderen.

(22)

21 De aspiraties van de politieke partijen uit de regering, die stakeholders in deze kwestie zijn, zijn hoogstwaarschijnlijk herverkiezing. Zij zullen geen stemmen willen verliezen en zijn daarom niet bereid hun vingers te branden aan een kwestie die voor zoveel controverse onder de Nederlandse bevolking zorgt (Sterkenberg 2018). Vooral voor de primaire stakeholder, minister Grapperhaus, zal op dit vlak veel op het spel staan. Hij heeft per slot van rekening de verantwoordelijkheid voor de veiligheid in Nederland. Als er iets fout zou gaan wanneer deze kinderen terugkomen, wordt hij hierop afgerekend. Misschien zal hij wel moeten aftreden in dat geval.

Stakeholders laten bij het nemen van besluiten met betrekking tot deze kwestie dus ook hun aspiraties meewegen. Zo laat Sieckelinck in zijn interview doorschemeren dat sommige bewindslieden uit het kabinet privé wel weten dat het huidige beleid niet de juiste oplossing is, maar dat zij dit in hun politieke functie niet uitdragen (Sieckelinck 2018a). Omdat de stakeholders hun aspiraties ook laten meewegen zijn ze meer gefocust op oplossingen voor de korte termijn dan oplossingen voor de lange termijn. Als ze deze kinderen niet naar Nederland halen, houden ze eventuele risico’s voor de veiligheid voor dit moment buiten de deur.

De kinderen blijven echter recht hebben op het Nederlanderschap, ook wanneer zij opgroeien. Zij blijven ook altijd het recht hebben om naar Nederland te komen. Volgens het Vierde protocol van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens mag ‘Aan niemand mag het recht worden ontnomen het grondgebied te betreden van de Staat waarvan hij onderdaan is.’ (Vierde Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de [...] Verdrag en in het eerste Protocol daarbij zijn opgenomen, Straatsburg, 16-09-1963 z.d.). Ze kunnen dus ieder moment voor je deur staan en dan kan je ze geen toegang weigeren, ook niet als hun intenties niet duidelijk zijn.

Nederland heeft nu de kans om deze kinderen en hun moeders gecontroleerd terug te halen. Als ze deze kans niet nemen kun je blijven afwachten tot ze in de toekomst op eigen houtje en onder de radar terugkeren (Sterkenberg 2018). In dat geval kan de begeleiding in deradicalisering, hulp bij (re-)integratie in de samenleving en ondersteuning bij psychische problemen niet gegarandeerd worden, zoals wel het geval is wanneer de regering overgaat tot een actief beleid van ophalen. De regering heeft dan niet hetzelfde overzicht over de situatie als ze zouden hebben als wanneer de kinderen begeleid teruggehaald worden en kan dan juist minder anticiperen op de risico’s. De veiligheid van de Nederlandse burgers is in dit geval juist minder goed te garanderen.

(23)

22 Zandloper van identiteitsbepaling voor de Nederlandse regering

Eigen positionering

Qua verantwoordelijkheid weeg ik de handelingsverantwoordelijkheid ook het zwaarst, maar omdat mijn commitment bij het belang van het kind ligt in plaats van bij de Nederlandse burgers kom ik tot een andere conclusie inzake deze kwestie. Hierbij speelt het feit dat mijn aspiraties heel anders zijn dan die van de regering ook een grote rol. Mijn aspiraties met dit onderzoek is het komen tot een moreel besluit inzake deze kwestie. Om deze reden laat ik persoonlijke overtuigingen en belangen achterwege. Mijn toenaderingsverantwoordelijkheid neem ik door naar experts te luisteren en een literatuurstudie te doen naar alle verschillende argumenten in deze kwestie. Op basis hiervan vorm ik mijn eigen morele standpunt waarmee ik een bijdrage lever aan het debat.

Ik laat in deze analyse het belang van het kind het zwaarst meewegen. Dit betekent echter ook dat ik rekening moet houden met het belang van de kinderen hier in Nederland. Het zou niet in hun belang zijn om in gevaar gebracht te worden (Koster 2018). Het argument van veiligheid van de burger in Nederland komt hierbij weer naar voren. Er komt

(24)

23 echter een extra dimensie bij dit argument: Sieckelinck waarschuwt dat het niet terughalen van de kalifaatkinderen ertoe kan leiden dat we de volgende generatie met een nog groter probleem opzadelen; het probleem van de spookreizigers. Door te kiezen voor een kortetermijnoplossing brengt de regering niet alleen de 175 Nederlandse kinderen in Syrië in gevaar, maar ook de kinderen in Nederland; de volgende generatie waar Sieckelinck over spreekt (Sieckelinck 2018a).

Er is echter nog een belangrijke overweging wanneer je het belang van het kind centraal stelt. Volgens artikel 12 van het VN Kinderrechtenverdrag heeft ieder kind recht op participatie en om gehoord te worden. Kinderen hebben hiermee het recht om in iedere gerechtelijke en bestuurlijke procedure die hen betreft gehoord te worden (De Graaf et al. 2012: 126). Dit betekent in dit geval dat de kinderen niet als groep behandeld moeten worden, maar als individu, en dat elk individueel kind gehoord moet worden. Elk kind heeft het recht om zijn of haar belangen te verwoorden (Koster 2018). Dit maakt het echter moeilijk om te handelen in deze kwestie. Een kind zal niet vrijwillig van zijn of haar ouders gescheiden worden. Is het naar Nederland brengen van deze kinderen dan wel in hun eigen belang?

In het beantwoorden van deze vraag moet ook rekening gehouden worden met het feit dat het scheiden van kinderen en ouders ook schadelijk is voor de ontwikkeling van een kind (Schouten 2018). Het beleidsadvies van de Kinderombudsman was echter juist gebaseerd op het artikel in het Kinderrechtenverdrag dat het recht op ontwikkeling behandeld. Zij stelt dat het in het belang van de ontwikkeling van de kinderen is zo snel mogelijk naar Nederland te komen (De Kinderombudsman 2018). Is dit echter nog wel in het belang van de kinderen als dit juist een negatieve invloed kan hebben op de ontwikkeling? Volgens WarChild kan het scheiden van ouders en kind in de vroege jeugd een negatieve invloed hebben op het bindingsproces. Het gaat dus niet direct over de ontwikkeling van de kinderen. De beste manier om de kinderen uit oorlogsgebied te (re-)integreren in een samenleving is door de structuur van een ‘normaal’ leven op te pakken. Hierbij spelen ouders een belangrijke rol (Schouten 2018). Het scheiden van ouders en kinderen kan hier een negatief effect op hebben.

Dit in ogenschouw nemende stellen we de vraag nogmaals: is het wel in het belang van de kinderen om hen terug te halen als dit juist een negatieve invloed kan hebben op hun ontwikkeling? Hiervoor kijken we naar hetzelfde artikel als de Kinderombudsman; dit artikel behandelt namelijk ook het recht op leven. Dit inherente recht is een van de basisrechten en staat boven de andere beginselen. Als de kinderen zich in een levensbedreigende situatie bevinden is het alsnog in hun belang om ze op te halen. Het grootste belang is het leven en als staat moet dit belang van haar burgers voorop staan. De regering moet ervoor kiezen om deze kinderen te redden van een dreigende dood. Deze afweging betekent overigens wel

(25)

24 dat er voor ieder kind in Syrië dat recht heeft op het Nederlands burgerschap, onderzocht moet worden wat in zijn of haar belang is: ophalen of niet (Koster 2018)?

Mijn morele standpunt in deze kwestie is daarom als volgt: Ja, het is wenselijk als de Nederlandse regering een actief beleid voert om haar kalifaatkinderen op te halen uit de vluchtelingenkampen van de YPG in Syrië, mits de uitvoering van dit beleid er geen collectieve, maar een individuele aanpak op na houdt.

(26)

25 Conclusie

Het doel van dit onderzoek was het formuleren van een beleidsadvies rondom de vraag “Moet Nederland haar kalifaatkinderen actief ophalen uit vluchtelingenkampen van de YPG in Syrië?”. Dit is gedaan aan de hand van een morele analyse op basis van interviews en literaire bronnen. Deze analyse volgt het basismodel morele besluitvorming van Rob van Es. Voordat er aan de analyse is begonnen is eerst de casus die onderzocht wordt uiteengezet en het model besproken. Vervolgens begon de eerste fase van het model. Hier was het doel om te beschrijven wat er moreel was aan de te onderzoeken kwestie door de morele intuïtie, de context, de stakeholders en de waarden die voor de stakeholders in het geding zijn, te bespreken. Hier kwamen we tot de conclusie dat de Nederlandse regering de centrale actor in deze kwestie is en de minister van Justitie en Veiligheid de primaire stakeholder. Aan het eind van de eerste fase is de morele kwestie voor het eerst geformuleerd. De eerste morele kwestie was: Is het moreel wenselijk als de Nederlandse regering een actief beleid voert om haar kalifaatkinderen op te halen uit de vluchtelingenkampen van de YPG in Syrië? Deze kwestie wordt later uitgebreid.

Om antwoord te kunnen geven op de morele kwestie werd in de tweede fase een oordeel gevormd vanuit drie perspectieven: het perspectief van beginselen, het perspectief van gevolgen en het perspectief van de deugden. Hier kwamen we tot de conclusie dat de belangrijkste argumenten in het perspectief van gevolgen te vinden waren, namelijk het argument van de veiligheid van de Nederlandse burgers en het argument dat er in het belang van het kind gehandeld moet worden. Deze argumenten zijn vervolgens toegevoegd aan de morele kwestie. De tweede morele kwestie luidt als volgt: Is het moreel wenselijk als de Nederlandse regering een actief beleid voert om haar kalifaatkinderen op te halen uit de vluchtelingenkampen van de YPG in Syrië als men de veiligheid van de Nederlandse burgers en het belang van het kind in ogenschouw houdt?

De derde fase was de belangrijkste fase. Hier werd, door antwoord te geven op de nieuw geformuleerde morele kwestie, het morele besluit gevormd. Hiervoor is eerst de positie van de centrale actor, de Nederlandse regering, met betrekking tot deze morele kwestie uiteengezet. Dat wil zeggen; de afwegingen die de regering gemaakt heeft in het maken van het besluit om een passief beleid met betrekking tot de kalifaatkinderen te voeren. Hierbij is geconcludeerd dat voor de regering de handelingsverantwoordelijkheid het zwaarst weegt, maar dat zij hun aspiraties van herverkiezing ook laten meewegen in het nemen van dit besluit.

Vervolgens is mijn eigen positie in deze kwestie besproken. Deze positie houdt in dat ook ik de handelingsverantwoordelijkheid voorop zet ten opzichte van de toenaderingsverantwoordelijkheid en de ontwikkelingsverantwoordelijkheid, maar dat mijn

(27)

26 commitment bij het belang van het kind ligt en dat mijn aspiraties zijn om tot een moreel besluit te komen. Daarom laat ik geen persoonlijke belangen meewegen en kom ik tot een ander besluit dan de Nederlandse regering. Ik heb geconcludeerd dat het antwoord op de morele kwestie is dat het weliswaar moreel wenselijk is voor de Nederlandse regering om een actief beleid ten opzichte van haar kalifaatkinderen te voeren, maar dat dit wel moet gebeuren onder de voorwaarde dat voor ieder kind een belangenafweging moet plaatsvinden. Dit is mijn morele standpunt in deze kwestie.

Beleidsadvies

Ik wil de Nederlandse regering adviseren dat zij een actief beleid ontwikkelt, met aandacht voor de belangen van elk individueel kind. Om deze belangen te behartigen moeten ieder kind gehoord worden en moet men in ogenschouw houden dat het schadelijk kan zijn om het kind van zijn of haar ouders te scheiden. Wanneer zij echter in levensgevaar verkeren is het moreel gerechtvaardigd om het belang van leven boven het recht om gehoord te worden te verkiezen. In noodzaak mag de regering kinderen van ouders scheiden.

(28)

27 Reflectie

Terugkijkend op dit onderzoek zijn er een aantal zaken die aangestipt moeten worden. Allereerst is het gebrek aan experts die helemaal tegen het ophalen van de kinderen uit Syrië zijn mogelijk problematisch. Dit kan een bias ten gunste van de morele kwestie veroorzaken. Er is geprobeerd om deze bias te minimaliseren door de analyse aan te vullen met tegenargumenten vanuit geschreven bronnen, zoals uitspraken van politici, verslagen in krantenartikelen en kamerbrieven. Toch is het belangrijk om rekening te houden met enige bias ten gunste van de morele kwestie. Het kan namelijk ook zijn dat sommige informatie met betrekking tot bijvoorbeeld de dreiging die hand in hand gaat met het ophalen van deze kinderen uit Syrië alleen bekend is bij de regering. Deze informatie kan vanuit veiligheidsoverwegingen niet publiek bekend gemaakt worden.

Ten tweede was er nog een interview gepland om het internationale perspectief te beschijnen. Dit interview kon echter niet meer plaatsvinden binnen het tijdsframe van het onderzoek. Hierdoor is het internationale perspectief bij deze kwestie wat onderbelicht. Aangezien dit onderzoek echter de Nederlandse regering als centrale actor heeft, zal dit geen negatieve invloed op de analyse hebben. Het zou echter een interessante toevoeging geweest zijn.

Verder moet vermeld worden dat ik me bewust ben van de effecten van framing met betrekking tot bepaalde termen die in dit onderzoek gebruikt worden. Bijvoorbeeld de benaming van de kinderen in kwestie. Er worden in het debat rondom deze kinderen verschillende benamingen gebruikt. De meest gebruikte termen zijn jihadkinderen en kalifaatkinderen. Er is in dit onderzoek gekozen voor kalifaatkinderen, allereerst omdat jihadkinderen suggereert dat deze kinderen ook echt deelnemen aan de jihad (Duursma 2018). Kalifaatkinderen is natuurlijk ook een bepaalde vorm van het framen van deze kinderen en het valt te betwisten of dit de juiste benaming is. Zo zijn deze kinderen geen kinderen van het kalifaat, maar kinderen van ouders die naar het kalifaat vertrokken zijn. Toch is er voor de term kalifaatkinderen gekozen, omdat het in het debat rondom deze kwestie een van de meest gebruikte benamingen voor deze kinderen is en het wat neutraler is dan jihadkinderen.

(29)

28 Literatuurlijst Interviews Koster, L. (2018). Schouten, P. (2018). Sieckelinck, S. (2018a). Sterkenberg, N. (2018). Boeken

Hille, Ch. (2015). Internationaal Publiekrecht vanuit Politicologisch Perspectief. Dordrecht: Republic of Letters Publishing.

Van Es, R. (2011). Professionele Ethiek – morele besluitvorming in organisaties en professies. Deventer: Vakmedianet.

Artikelen

AIVD (z.d). Dreiging voor Nederland. Geraadpleegd op 20 juni 2018, van

https://www.aivd.nl/onderwerpen/terrorisme/dreiging

AIVD (2017a). Jihadistische vrouwen, een niet te onderschatten dreiging (Rapport). Den Haag: Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.

AIVD (2017b). Terugkeerders in beeld. Geraadpleegd op 20 juni 2018, van file:///C:/Users/400787ls/Downloads/Terugkeerders+in+beeld+NL.pdf.

AIVD & NCTV (2017). Minderjarigen bij ISIS. Geraadpleegd op 28 juni 2018, van

https://www.nctv.nl/binaries/WEB_101863_Minderjarigen_bij_ISIS_tcm31-254177.pdf. Bahara, H. (2018). “Kinderombudsman vergroot druk op kabinet: haal ‘kalifaatkinderen’ naar Nederland”, https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/kinderombudsman-vergroot-druk-op-kabinet-haal-kalifaatkinderen-naar-nederland~b9b2b351/.

Blok, S. & Grapperhaus, F. (2018). Antwoorden van de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Justitie en Veiligheid op vragen van de leden Kuzu en Azarkan van DENK over de situatie van Nederlandse kinderen in Syrië en Irak (kamerbrief). Den Haag:

Ministerie van Buitenlandse Zaken.

De Graaf, J.H., Limbeek, M.M.C., Bahadur, N.N. & Van der Meij, N. (2012). De Toepassing van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind in de Nederlandse

(30)

29 Rechtstpraak. Geraadpleegd op 28 juni 2018, van

https://www.kinderrechten.nl/assets/2016/12/332.pdf.

De Kinderombudsman. (2018). Nederlandse kinderen in kampen in Syrië: De overheid moet zijn verantwoordelijkheid nemen deze kinderen te beschermen. Geraadpleegd op 24 mei 2018, van

https://www.dekinderombudsman.nl/ul/cms/fck-uploaded/PositionpaperkindereninkampeninSyri.pdf

De Kinderombudsman. (z.d.). De Kinderombudsman. Geraadpleegd op 21 juni 2018, van

https://www.dekinderombudsman.nl/56/over-de-kinderombudsman/.

Duursma, L. (2018). Noem onschuldige peuter geen jihadkind. NRC. Geraadpleegd op 1 juli 2018, van https://www.nrc.nl/nieuws/2018/05/16/noem-onschuldige-peuter-geen-jihadkind-a1603151.

Handboek Bedrijfsvoering Buitenlandse Zaken: Consulaire Bijstand. (2008). Geraadpleegd op 30 juni 2018, van https://www.bigwobber.nl/wp-content/uploads/2009/02/consulaire-bijstand0001-1.pdf.

Jessurun d’Oliveira, H.U. (2018). “Nederlandse kalifaatkinderen aan hun lot overlaten? Nee toch!”. Geraadpleegd op 27 juni, van

http://www.njb.nl/blog/nederlandse-kalifaatkinderen-aan-hun-lot.28273.lynkx

Kamerman, S. (2018). “Als er ook kinderen uit IS-gebied terugkeren”,

https://www.nrc.nl/nieuws/2018/01/25/als-er-ook-kinderen-terugkeren-a1589875. Kas, A. (2018). “Nieuw in Indonesie: jonge gezinnen plegen aanslagen”,

https://www.nrc.nl/nieuws/2018/05/14/nieuw-in-indonesie-jonge-gezinnen-plegen-aanslagen-a1602842

Koenders, A.G. (2017). Kamerstuk 34 733 (R2090)Bepalingen ter implementatie van Richtlijn (EU) 2015/637 van de Raad van de Europese Unie betreffende de coördinatie- en samenwerkingsmaatregelen ter vergemakkelijking van de consulaire bescherming van niet-vertegenwoordigde burgers van de Unie in derde landen en tot intrekking van besluit 95/553/EG (Rijkswet consulaire bescherming EU-burgers). Geraadpleegd op 30 juni 2018, van https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34733-3.html.

Musial, J., (2016). “My Muslim sister, indeed you are a mujahidah”-Narratives in the

propaganda of the Islamic State to address and radicalize Western Women. An Exemplary analysis of the online magazine Dabiq”. Journal for Deradicalization, (9), pp. 39-100.

NU.nl (2014). Dit is wat u moet weten over Islamitische Staat (IS). Geraadpleegd op 21 juni 2018, van http://www.nu.nl/isis/3846773/u-moet-weten-islamitische-staat-is.html

Raad voor de Kinderbescherming. (z.d.) Kerntaak en kernwaarden. Geraadpleegd op 21 juni 2018, van https://www.kinderbescherming.nl/over-ons/kerntaak-en-kernwaarden.

Rijlaarsdam, B. (2018). “Coalitie verdeeld over IS-kinderen”,

https://www.nrc.nl/nieuws/2018/01/22/coalitie-kraakt-over-is-kinderen-a1589357.

Rosman, C. & Van der Wal, C. (2018). “Grote zorgen over lot van de kinderen van het kalifaat”. Geraadpleegd op 29 juni 2018, van https://www.bndestem.nl/binnenland/grote-zorgen-over-lot-van-de-kinderen-van-het-kalifaat~aa8fa1a6/.

(31)

30 Sieckelinck, S. (2018b). “Kalifaatkinderen terug halen is eigenbelang”,

https://www.nrc.nl/nieuws/2018/04/23/kalifaatkinderen-terug-halen-is-eigenbelang-a1600539.

Sterkenberg, N. (z.d.). Journalist. Geraadpleegd op 30 juni 2018, van https://nikkisterkenburg.nl/overnikki/.

Tijmstra, F. (2017). “Nederland heeft plicht mijn kinderen op te halen uit Kalifaat”. Geraadpleegd op 24 mei 2018, van https://eenvandaag.avrotros.nl/item/nederland-heeft-plicht-mijn-kinderen-op-te-halen-uit-kalifaat/.

Trouw (2018). “Kabinet: toch geen kalifaatkinderen ophalen uit Syrië”,

https://www.trouw.nl/home/kabinet-toch-geen-kalifaatkinderen-ophalen-uit-syrie~a7e51308/. Van Genugten, W., Van Ginkel, B., Paulussen, Ch. (2018). “Haal de kinderen van

IS-strijders op voor het te laat is”. Geraadpleegd op 29 juni 2018, van

https://www.volkskrant.nl/columns-opinie/-haal-de-kinderen-van-is-strijders-terug-voor-het-te-laat-is-~b556c1cc/.

Van Lonckhuyzen, L. (2018). “Fors meer kinderen van uitreizigers in Syrië en Irak”,

https://www.nrc.nl/nieuws/2018/03/06/fors-meer-kinderen-van-uitreizigers-in-syrie-en-irak-a1594643.

Van Teeffelen, K. (2017). “Zorgen over kinderen van het kalifaat”,

https://www.trouw.nl/samenleving/zorgen-over-kinderen-van-het-kalifaat~aaae4de8/.

Van Tongerloo, R. (2018). “Deze fotograaf zet alles op alles om de kinderen van Syriëgangers terug naar Nederland te halen”. Geraadpleegd op 29 juni 2018, van

https://brandpuntplus.kro-ncrv.nl/brandpuntplus/precap-eddy-kinderen/.

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Rome, 04-11-1950. (z.d) Geraadpleegd op 28 juni 2018, van

http://wetten.overheid.nl/BWBV0001000/2010-06-10#Verdrag_2.

Vierde Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de [...] Verdrag en in het eerste Protocol daarbij zijn opgenomen, Straatsburg, 16-09-1963. (z.d.) Geraadpleegd op 1 juli 2018, van http://wetten.overheid.nl/BWBV0001029/1998-11-01.

(32)

31 Bijlagen

Interview Nikki Sterkenberg

L.C.: Als eerste wilde ik over uw artikel praten, want u had een artikel geschreven over de weerkanten van het terughalen van die kinderen. Zou u nog eventjes een korte omschrijving van de argumenten die u had kunnen geven?

N.B.: Oh, ik weet het niet meer. Ja, ik weet wel dat het terughalen een veiligheidsrisico vormt volgens mij, maar ik heb ook wel eens een artikel geschreven over programma’s voor kindsoldaten die goed hebben gewerkt. Dus ik weet het eigenlijk niet meer wat ik heb geschreven.

L.C.: Oh, maar dat is wel interessant, want u had het in het artikel over veiligheidsproblemen en daar had u gezegd, dat vond ik een heel interessant punt, over dat Nederland eigenlijk weinig ervaring had met het deprogrammeren van kindsoldaten.

N.B.: Ja, überhaupt met deradicalisering in het algemeen, maar uh, niet alleen met die kinderen inderdaad.

L.C.: Maar u heeft dus ook een stuk geschreven dat dat juist wel..

N.B.: Nou dat was.. De Belgen, ja die hebben natuurlijk Belgisch Congo enzo, maar er zijn wel wat programma’s die volgens mij vrij goede resultaten geboekt hebben, maar ik vind.. Kijk als je kijkt naar de rol van kinderen in oorlogssituaties dan zie je dat de Taliban is voor een deel ontstaan in de weeshuizen. Nou, Boko Haram is voor een deel kindsoldaten, dus het is niet heel gek om uh, nou ja te bedenken dat, dat een veiligheidsrisico vormt. Tegelijkertijd vind ik wel dat oorlog wordt echt van generatie op generatie doorgegeven dus je zou wel iets moeten doen om gewoon te zorgen dat dat stopt, want je weet als je niet ingrijpt, en die kinderen die blijven in de regio en ze zijn zo getraind en getraumatiseerd, dan is de kans sowieso heel groot dat ze vreselijke dingen gaan doen. Alleen dan daar en dan hebben wij er geen last van. Uhm, maar ik vind, aangezien het Nederlandse kinderen zijn van Nederlandse ouders die door hun Nederlandse ouders ook daarheen zijn gevoerd en in een trainingskamp zijn geplaatst, vind ik wel dat het ook aan de Nederlandse overheid is om het op te lossen. Ik vind niet dat je ze daar kan laten en kan zeggen: sorry, we trekken onze

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar in de V.S., in Groot-Brittannië, in Frankrijk tonen de opiniepeilingen tegen de tussenkomst in Syrië, dat de bevolkingen de leugens over « de massa-le

Zij roept daarbij op de mogelijkheden te onderzoeken tot een bredere doelstelling waarbij voor een grotere doelgroep mogelijkheden bestaan voor (extra) ondersteuning vanuit Amfors

voorlopige data van Schiphol, kan ook worden gemeld dat er in de periode vlak na het vliegverbod (25 t/m 31 januari 2021), 0 arriverende passagiersvluchten vanuit Zuid-Afrika

Het eerste lid is niet van toepassing op het in gebruik nemen of gebruiken van een plaats of gedeelte van een plaats indien daarvoor een evenementenvergunning is vereist, en in

Wat kan de provincie nog doen om de slibdumping tegen te houden of eventueel ervoor te zorgen dat het slib eerst gezuiverd wordt voordat het gedumpt wordt.. En is het college ook

De boom blijft in alles wat kleiner dan de soort, maar heeft vooral veel voordelen, zoals een goede uniforme kroonvorm, goede groei en gezondheid, is weinig gevoelig voor

“Ook voor bedrijven en vereni- gingen lassen we een voor- verkoop in van 29 oktober tot 11 november.. Zij kunnen zich aan- melden

In het kader van de Warmste Week schen- ken ze de opbrengsten van de eetavond weg aan De Stappaert, een lokale vzw die zich inzet voor kansar- me jongeren en jonge al-