• No results found

Wat is het effect van industriespecialisatie op auditkwaliteit bij Nederlandse betaaldvoetbalorganisaties? : een analyse van mediators

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wat is het effect van industriespecialisatie op auditkwaliteit bij Nederlandse betaaldvoetbalorganisaties? : een analyse van mediators"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wat is het effect van industriespecialisatie op

auditkwaliteit bij Nederlandse

betaaldvoetbalorganisaties?

Een analyse van mediators

Youri de Weijer

Studentnummer: 11022841

BSc Accountancy & Control

Faculteit van Economie en Bedrijfskunde

Universiteit van Amsterdam

Scriptiebegeleider: dhr. drs. B.J.M. (Ben) van Dam

Datum: 25 juni 2018 (definitief)

(2)

Verklaring eigen werk

Hierbij verklaar ik, Youri de Weijer, dat ik deze scriptie zelf geschreven heb en dat ik de volledige verantwoordelijkheid op me neem voor de inhoud ervan.

Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan die welke in de tekst en in de referenties worden genoemd.

De Faculteit Economie en Bedrijfskunde is alleen verantwoordelijk voor de begeleiding tot het inleveren van de scriptie, niet voor de inhoud.

(3)

Abstract

De kwaliteit van wettelijke controles staat onder druk. Vele accountantsorganisaties specialiseren zich met

controleteams in industrieën en zeggen daarmee de auditkwaliteit te kunnen verbeteren. Het doel van dit onderzoek is om door middel van literatuurstudie het effect van industriespecialisatie op auditkwaliteit in de Nederlandse betaaldvoetbalsector te onderzoeken, waarbij verschillende mediators worden geanalyseerd. In deze sector is sprake van liquiditeitsproblemen en is er veel specifieke regelgeving vanuit voetbalbonden. Daarnaast is het voor de

maatschappij van belang dat organisaties goed worden gecontroleerd. Dit onderzoek draagt bij aan de literatuur voor auditkwaliteit door in de relatie met industriespecialisatie een specifieke industrie te onderzoeken en mediators in deze relatie te beoordelen. Het resultaat van het onderzoek is dat industriespecialisatie een positieve invloed heeft op de kwaliteit van audit. Echter, er kan worden geconcludeerd dat industriespecialisatie een negatieve invloed kan hebben op de objectiviteit, de onafhankelijkheid en de professioneel-kritische instelling, wat de auditkwaliteit kan verlagen en dus deze positieve relatie niet kan verklaren.

(4)

Inhoudsopgave

1 Introductie 5

2 Literatuur 7

2.1 Auditkwaliteit 7

2.1.1 Wat is auditkwaliteit? 7

2.1.2 Welke factoren zijn van invloed op auditkwaliteit? 8

2.1.3 Wat zijn indicatoren van auditkwaliteit? 9

2.2 Industriespecialisatie 11

2.2.1 Wat is industriespecialisatie? 11

2.2.2 Hoe wordt industriespecialisatie gemeten? 11

2.3 Betaaldvoetbalsector 12

2.3.1 Beschrijving van de sector 12

2.3.2 Regelgeving KNVB 13

3 Analyse 16

3.1 Model 16

3.2 Onderlinge samenhang mediators 17

3.3 Industriespecialisatie en auditkwaliteit 17

3.4 Industriespecialisatie en professioneel-kritische instelling 19

3.5 Industriespecialisatie en objectiviteit 21

3.6 Industriespecialisatie en onafhankelijkheid 22

4 Conclusie 25

Bibliografie 27

(5)

De accountant is de laatste jaren verder onder druk komen te staan. Langzamerhand is de maatschappij het vertrouwen in de accountant kwijtgeraakt. In 2014 heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) onderzoek gedaan naar de kwaliteit van wettelijke controles uitgevoerd door de Big 4-accountantsorganisaties. Er werden veertig wettelijke controles beoordeeld, waarvan maar liefst 45 procent als onvoldoende werd beoordeeld (AFM, 2014). De accountant heeft het vertrouwen vaak niet waargemaakt en beschaamd (NBA, 2014). Daarom heeft de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) in 2014 met een zogenaamde ‘Stuurgroep Publiek Belang’ een rapport met maatregelen uitgebracht om de kwaliteit en onafhankelijkheid van de accountantscontrole te verbeteren.

In het verleden zijn verschillende onderzoeken gedaan naar het begrip ‘auditkwaliteit’ en hoe deze kwaliteit kan worden verbeterd. Zo definieert DeAngelo (1981) auditkwaliteit als de kans dat een accountant zowel een materiële fout opspoort als deze rapporteert. Verschillende controlestandaarden impliceren dat auditkwaliteit wordt bereikt door het uitgeven van de geschikte controleverklaring omtrent de klant zijn toepassing van de Generally Accepted Accounting Principles (Francis, 2011). Volgens Monitoring Commissie Accountancy (MCA) (2016) is het “voor velen onduidelijk wat precies onder het kwaliteitsbegrip dient te worden verstaan”. Als reactie hierop heeft de Stuurgroep Publiek Belang (2017) een rapport gepubliceerd dat als doel heeft om te komen tot een “meer inhoudelijke en eenduidige invulling van het begrip auditkwaliteit”, waarin vanuit verschillende perspectieven beschreven wordt wat er wordt verstaan onder het begrip auditkwaliteit.

De afgelopen jaren zijn er verschillende theorieën over indicatoren die auditkwaliteit kunnen meten en factoren die auditkwaliteit kunnen beïnvloeden onderzocht. Zo onderzocht DeAngelo (1981) de relatie tussen de grootte van de accountantsorganisatie en de auditkwaliteit. Daarnaast is de relatie tussen de termijn van een accountant bij een klant en de auditkwaliteit onderzocht, waaruit bleek dat auditkwaliteit daalt wanneer de termijn van een accountant langer is (Carey & Simnett, 2006). Diverse onderzoeken identificeerden de kwaliteit van winsten als proxy voor auditkwaliteit (Balsam, Krishnan, & Yang, 2003) (Reichelt & Wang, 2010). Daarnaast zijn in het eerder genoemde rapport van Stuurgroep Publiek Belang verschillende indicatoren aangereikt die iets zouden kunnen zeggen over de auditkwaliteit.

Vele accountantsorganisaties hebben hun bedrijfsvoering gesplitst in verschillende branches. KPMG was in 1993 de voorloper op andere grote accountantsorganisaties met herstructurering van haar dienstverlening naar verschillende industriebranches (Habib, 2011). Gramling & Stone (2001) noemen in hun onderzoek verschillende redenen waarom accountantsorganisaties industriespecialisatie ontwikkelen. Ten eerste helpt het bedrijven de vraag naar audit of non-audit dienstverlening in een bepaalde industrie te laten toenemen. Daarnaast kan expertise in een bepaalde industrie efficiëntie opleveren door middel van schaalvoordelen. Ten slotte helpt het

accountantsorganisaties haar producten te differentiëren van haar concurrenten. Inmiddels is er bijna geen organisatie meer dat niet aan dergelijke opsplitsing in industrieën doet. Om die reden zijn er ook verscheidende empirische onderzoeken gedaan naar de relatie tussen industriespecialisatie van een accountant en de kwaliteit van audits.

Verscheidene onderzoeken leveren bewijs dat de auditkwaliteit omhoog gaat naar mate industriespecialisatie toeneemt. Zo concluderen Reichelt & Wang (2010) dat auditkwaliteit omhoog gaat naar mate de kennis in een industrie toeneemt. De Public Oversight Board (1994) stelt dat een controle echter ook kwaliteit kan verliezen door 1 Introductie

(6)

industriespecialisatie, omdat de kans bestaat dat de accountant ‘gevangen’ raakt in de industrie waardoor hij mogelijk minder objectief en minder onafhankelijk wordt. Echter is zelden onderzocht op welke wijze auditkwaliteit door industriespecialisatie wordt beïnvloed en wat deze relatie voor een specifieke industrie betekent. In mijn onderzoek wil ik onderzoek doen naar de relatie tussen industriespecialisatie van een accountant en de kwaliteit van controles met betrekking tot de sector betaaldvoetbalorganisaties. Daarbij is de insteek te gaan onderzoeken welke mogelijke mediators een rol spelen binnen deze relatie.

De betaaldvoetbalsector is een gevoelige branche waar veel geld in omgaat. Met het recente faillissement van betaaldvoetbalorganisaties als RBC Roosendaal in 2011, BV Veendam in 2013 en het kwijtraken van de licentie betaald voetbal van FC Twente in 2016 door financiële problemen, is dit een sector waar goede controles op de jaarrekening mogelijk nog belangrijker zijn dan in andere sectoren. Dit blijkt ook uit het feit dat de accountant van FC Twente voor een maand is geschorst door de tuchtrechter omdat de kwaliteit van de controle op de jaarrekening in seizoen 2012/13 ondermaats was (Piersma, 2018). Daarnaast moeten Nederlandse betaaldvoetbalorganisaties voldoen aan verschillende rapportageregels en financiële ratio’s opgesteld door de KNVB. Onder andere dit gegeven maakt de sector interessant. Zodoende kan de hoofdvraag als volgt geformuleerd worden: wat is het effect van industriespecialisatie op auditkwaliteit bij Nederlandse betaaldvoetbalorganisaties?

In deze scriptie wordt getracht een bijdrage te leveren aan het onderzoek naar de relatie tussen

industriespecialisatie van een controlerend accountant en de kwaliteit van controles door een specifieke industrie te onderzoeken. Naast het feit dat er zelden een bepaalde industrie is onderzocht met betrekking tot deze relatie, is de insteek door middel van deze scriptie bij te dragen aan het begrip auditkwaliteit door een standpunt in te nemen omtrent wat er onder auditkwaliteit verstaan wordt.

De relatie tussen industriespecialisatie en de kwaliteit van audits dient worden te onderzocht. Dit wordt gedaan aan de hand van onderzoek naar mediator variabelen die mogelijk optreden in deze relatie. Vervolgens wordt de vertaalslag gemaakt naar de betaaldvoetbalsector. Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden wordt er een literatuuronderzoek gedaan. Vanwege de complexiteit van het vraagstuk heeft het onderzoek een explorerend karakter. De bedoeling is daarom om een hypotheses met betrekking tot de relatie tussen industriespecialisatie en auditkwaliteit te formuleren, alsmede hypothesen omtrent de rol van mediators binnen deze relatie. In paragraaf 2 worden de theorieën omtrent auditkwaliteit uiteengezet. Er wordt beschreven wat auditing is, waarom het belangrijk is en wat kwaliteit van een controle betekent. Hier worden verschillende definities, factoren en indicatoren

beschreven. Ook wordt er in paragraaf 2 ingegaan op wat industriespecialisatie is, hoe het gemeten kan worden en welke problemen daarbij komen kijken. Daarnaast wordt er een beschrijving gegeven van de betaaldvoetbalsector en zal er worden ingegaan op de verschillende financieel en controle technische regelgeving die vanuit de KNVB wordt gesteld. In paragraaf 3 worden verschillende mediators geanalyseerd, welke mogelijk de invloed van

industriespecialisatie op auditkwaliteit kunnen verklaren. Ten slotte wordt in paragraaf 4 een conclusie gegeven omtrent de manier waarop industriespecialisatie de auditkwaliteit beïnvloedt en worden openingen voor nieuwe onderzoeken aangedragen.

(7)

In dit hoofdstuk wordt de betekenis van ‘auditkwaliteit’ uiteengezet, met daarbij aandacht voor verschillende factoren die van invloed zijn op auditkwaliteit, alsmede voor indicatoren van auditkwaliteit. Vervolgens wordt beschreven wat verstaan wordt onder industriespecialisatie en hoe industriespecialisatie gemeten kan worden. In paragraaf 2.3 wordt de betaaldvoetbalorganisatie sector (BVO) en bijbehorende regelgeving beschreven.

2.1 Auditkwaliteit

Arens, Elder, Beasley & Hogan (2016) omschrijven auditing als het verzamelen en beoordelen van bewijsmateriaal over informatie om een oordeel te kunnen vellen over de mate van overeenstemming van de informatie met de daarvoor opgestelde richtlijnen. Auditing wordt gewaardeerd doordat het de mogelijkheid biedt om onafhankelijk zekerheid te verschaffen over de geloofwaardigheid van accountinginformatie (DeFond & Zhang, 2014). De groeiende complexiteit van transacties en accounting standaarden vergroten het potentieel van auditing om waarde toe te voegen. Zodoende worden audits uitgevoerd door accountantsorganisaties geacht van hoge kwaliteit te zijn.

Echter, auditkwaliteit is een complex begrip en het is lastig om hier een eenduidige definitie van te geven. In de literatuur wordt een groot aantal indicatoren gebruikt om auditkwaliteit te meten, maar er is geen consensus over welke indicatoren het meest geschikt zijn (DeFond & Zhang, 2014). Daarom wordt allereerst de bestaande literatuur over het begrip ‘auditkwaliteit’ beschreven en vervolgens worden de verschillende factoren en indicatoren in kaart gebracht.

2.1.1 Wat is auditkwaliteit?

Verschillende onderzoekers hebben getracht een definitie van ‘auditkwaliteit’ te geven. Zo is een breed gedragen definitie in de academische wereld afkomstig van DeAngelo (1981). Zij definieert auditkwaliteit als “the market-assessed joint probability that a given auditor will both (a) discover a breach in the client’s accounting system, and (b) report the breach”. De kans dat een accountant een fout vindt, is volgens DeAngelo afhankelijk van de technische capaciteiten van een accountant, de uitgevoerde procedures bij een audit, steekproefgroottes en andere factoren. De conditionele kans dat een ontdekte fout wordt gerapporteerd is een meting van de onafhankelijkheid van een accountant.

Echter, verscheidene onderzoekers definiëren ‘auditkwaliteit’ aan de hand van het auditproces of het doel van een audit (Knechel, Krishnan, Pevzner, Shefchik, & Velury, 2013). Zo beschrijft de General Accounting Office (GAO, 2003) auditkwaliteit als volgt: “the auditor conducting the audit in accordance with generally accepted auditing standards (GAAS) to provide reasonable assurance that the audited financial statements and related disclosures are (1) presented in conformity with GAAP and (2) are not materially misstated whether due to errors or fraud”.

Francis (2011) heeft een definitie van auditkwaliteit in zijn onderzoek opgenomen welke grotendeels aansluit op de definitie die gegeven is door de GAO. Audit standaarden impliceren dat auditkwaliteit toeneemt als de juiste controleverklaring omtrent de klant zijn compliance met GAAP regelgeving wordt uitgegeven. Hij beweert dat er verschillende gradaties van auditkwaliteit zijn die variëren van lage tot hoge kwaliteit in audits en dat kwaliteit beïnvloed wordt door een aantal factoren. In een eerder onderzoek van Francis in 2004 beschreef hij dat zogenoemde 2 Literatuur

(8)

‘audit failures’ voorkomen als de kwaliteit van audits heel laag is. Zodoende stelt Francis dat hoe hoger de mate van failure is, hoe lager de kwaliteit van een audit.

Er zijn ook onderzoeken die de definitie van auditkwaliteit betrekken op het ontdekken van fouten in gerapporteerde winsten en het verbeteren van de betrouwbaarheid van financiële jaarrekeningen (Knechel et al., 2013). Hoewel de definitie van DeAngelo (1981) vaak gebruikt wordt, kan worden geconcludeerd dat er geen eenduidige definitie over auditkwaliteit bestaat en veel onderzoekers het niet eens zijn over de definitie.

Er zijn zodoende meerdere definities voor auditkwaliteit gegeven. Echter, naast verschillende definities zijn er meerdere perspectieven van waaruit auditkwaliteit kan worden gedefinieerd. Vanuit het ene perspectief betekent auditkwaliteit iets anders dan vanuit het andere perspectief (Knechel et al., 2013). Er zijn perspectieven vanuit de gebruiker van de jaarrekening, de accountant, de wetgever en de maatschappij. De gebruiker van de jaarrekening zou bijvoorbeeld van hoge auditkwaliteit kunnen spreken als de jaarrekening vrij is van materiële fouten. De accountant zelf zou kunnen spreken van hoge auditkwaliteit als hij alle taken heeft uitgevoerd die zijn voorgeschreven door de audit methodologie van de accountantsorganisatie. Een accountantsorganisatie kan spreken van hoge auditkwaliteit als het geleverde werk verdedigd kan worden bij een eventuele inspectie of rechtszaak. Ten slotte, regelgevende machten kunnen een audit op hoge kwaliteit beoordelen als deze is gedaan in overeenstemming met professionele standaarden.

Voor de definitie van auditkwaliteit zal in deze scriptie aangesloten worden bij de definitie van DeAngelo (1981). Hierbij wordt de aandacht gericht op de kwaliteit van de door de accountant geleverde prestatie, namelijk zijn rapportage over de betrouwbaarheid van de financiële jaarrekening. Deze prestatie is namelijk relatief goed te observeren.

In de afgelopen jaren is door verschillende onderzoekers en accountantsorganisaties getracht factoren in kaart te brengen welke de kwaliteit van controles mogelijk beïnvloeden en door welke indicatoren auditkwaliteit kan worden gemeten. Zo is de definitie van DeAngelo (1981) gelieerd aan de mate dat een accountant inspanning levert, de competenties van een accountant, de objectiviteit, een professioneel-kritische instelling en onafhankelijkheid (Knechel et al., 2013). In subparagraaf 2.1.2 zullen de factoren worden toegelicht en daarna worden uiteengezet hoe deze begrippen door eerdere literatuur zijn geoperationaliseerd.

2.1.2 Welke factoren zijn van invloed op auditkwaliteit?

In voorgaande subparagraaf zijn verschillende definities gegeven voor auditkwaliteit. Er is in het verleden door zowel accountantsorganisaties als onderzoekers getracht factoren te identificeren die de auditkwaliteit kunnen beïnvloeden.

De invloed van de factor die in deze scriptie wordt onderzocht is industriespecialisatie. Daarnaast zijn er andere factoren die in kaart zijn gebracht welke mogelijk beïnvloed worden door industriespecialisatie, welke vooral toezien op de competenties van een accountant, de inspanning van een accountant, de objectiviteit, een

professioneel sceptische houding en de onafhankelijkheid (Knechel et al., 2013). Zoals eerder vermeld splitst DeAngelo (1981) haar definitie op in twee delen. Het ontdekken van een fout in het accounting systeem van de klant houdt verband met inspanning, objectiviteit en professioneel sceptische houding. Daarnaast is de kans dat de accountant een fout rapporteert een meting van de onafhankelijkheid van de accountant.

Volgens DeFond & Zhang (2014) is het leveren van auditkwaliteit een functie van onafhankelijkheid en competentie van een accountant, waarbij onafhankelijkheid ontstaat door ‘reputation and litigation incentives’ en

(9)

competentie verwijst naar de bekwaamheid om hoge auditkwaliteit te leveren.

Francis (2011) heeft een raamwerk ontwikkeld voor het onderzoeken van factoren welke geassocieerd zijn met auditkwaliteit op opdrachtniveau. Het raamwerk is opgedeeld in verschillende niveaus: audit inputs, audit proces, audit bedrijven, audit industrie en audit markten, instituties en economische consequenties van audit uitkomsten.

NIVEAU INDICATOR AUDIT INPUTS - Audit tests

- Engagement team personnel

AUDIT PROCESSES - Implementation of audit tests by engagement team personnel

ACCOUNTING FIRMS - Engagement teams work in accounting firms

- Accounting firms hire, train, and compensate auditors, and develop audit guidance (testing procedures)

AUDIT INDUSTRY AND AUDIT MARKETS

- Accounting firms constitute an industry

- Industry structure affects markets and economic behavior

INSTITUTIONS - Institutions affect auditing and incentives for quality, e.g. State Boards of Accountancy, the AICPA, FASB, SEC, and PCAOB, as well as the broader legal system

ECONOMIC

CONSEQUENCES OF AUDIT OUTCOMES

- Audit outcomes affect clients and users of audited accounting information

Tabel 1: Raamwerk auditkwaliteit (Francis, 2011)

Francis beweert dat audits van hogere kwaliteit zijn als de mensen die de audit tests bepalen, competent en onafhankelijk zijn en wanneer de testprocedures capabel genoeg zijn om relevante en betrouwbare informatie te genereren. Bovendien beweert hij dat de kwaliteit stijgt als het opdrachtteam goede beslissingen neemt over de specifieke testen en op een geschikte wijze het bewijs dat voortkomt uit de testen, te beoordelen. Daarnaast wordt auditkwaliteit beïnvloed door instituties die het accountantsberoep reguleren en accountants straffen voor slechte prestaties en audits van lage kwaliteit.

2.1.3 Wat zijn indicatoren van auditkwaliteit?

Er zijn ook verscheidene onderzoeken verricht naar indicatoren van auditkwaliteit, wat erin heeft geresulteerd dat er vele indicatoren voor auditkwaliteit denkbaar zijn. Diverse onderzoeken hebben die indicatoren ingedeeld in

verschillende categorieën, waar vooral de indicatoren voor input, het proces en de uitkomsten van de audit in kaart worden gebracht (Knechel et al., 2013; Stuurgroep Publiek Belang, 2017; Francis, 2011; PCAOB, 2011). Stuurgroep Publiek belang heeft naast rubrieken voor verschillende meetobjecten de indicatoren ook ingedeeld in categorieën voor verschillende dimensies, namelijk intern, extern, individu. Daarnaast hebben Knechel et al. (2013) verschillende attributen onderscheiden, namelijk incentives, onzekerheid, proces en oordeel.

Er zijn verschillende onderzoekers die earnings management en discretionary accruals gebruiken als indicator voor auditkwaliteit, waarbij de auditkwaliteit hoger is als de discretionary accruals dalen (Reichelt & Wang, 2010; Garcia-Blandon & Argiles-Bosch, 2018; Balsam, Krishnan & Yang, 2003). Reichelt & Wang hebben de volgende definitie van discretionary accruals: “discretionary accruals are derived from an econometric estimation of ‘expected accruals’ and represent the degree to which accruals have been potentially managed in order to achieve strategic earnings objectives”. Healy & Wahlen (1999) definiëren earnings management als “earnings management occurs when managers use judgment in financial reporting and in structuring transactions to alter financial reports to either mislead some stakeholders about the underlying economic performance of the company or to influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers”.

(10)

Daarnaast is de indicator ‘audit report opinion’ door enkele onderzoekers gebruikt voor empirisch onderzoek. Een going concern opinion wordt afgegeven wanneer de continuïteitsveronderstelling passend is, maar er

onzekerheid is van materieel belang (NBA, 2017). Zo hebben Lim & Tan (2008) onderzocht dat de neiging om een going concern opinion af te geven gepaard gaat met een toename in de auditkwaliteit. Knechel et al. (2013) sluiten hierbij aan. Zij stellen dat de juistheid van auditrapportages vaak gezien wordt als signaal voor auditkwaliteit, wat erin resulteert dat een rapport omtrent continuïteit kan worden gezien als proxy voor auditkwaliteit. De

continuïteitsveronderstelling houdt in dat de financiële overzichten worden opgesteld onder de veronderstelling van de continuïteit van de entiteit gehandhaafd blijft en zij haar activiteiten in de voorzienbare toekomst zal voortzetten (NBA, 2017). De doelstellingen van een accountant hierin zijn het verkrijgen van voldoende en geschikte controle-informatie, en het concluderen, over de geschiktheid van het door het management hanteren van de

continuïteitsveronderstelling bij het opstellen van de financiële overzichten en het concluderen, op basis van de verkregen controle-informatie, of er sprake is van een onzekerheid van materieel belang met betrekking tot

gebeurtenissen of omstandigheden die gerede twijfel kunnen doen ontstaan over de mogelijkheid van de entiteit om haar continuïteit te handhaven. Volgens COS 570 (NBA, 2017) wordt er een afkeurende verklaring afgegeven wanneer de continuïteitsveronderstelling niet passend is en kan het van het management vereist worden dat deze de

jaarrekening op basis van een andere grondslag opstelt.

Ook accountantsorganisaties hebben geprobeerd bruikbare indicatoren voor auditkwaliteit in kaart te brengen. Zo hebben de PCAOB (2015) en de Stuurgroep Publiek Belang (2017) een artikel gepubliceerd. De indicatoren van de Stuurgroep publiek belang (2017) zijn te vinden in tabel 2.

INPUT PROCESS OUTPUT

INTERN Structuur - Tone at the top - # Functielagen - # Medewerkers per partner

- # Specialisten voor vaktechniek

- Wijze van samenwerken, elkaar aanspreken, veiligheid, kwetsbaarheid etc. - Urenallocatie over verschillende controlefasen - Realisatie - Consultaties vaktechniek

- Score culture survey - Efficiency rating

- Kosten

accountantscontrole - Uitkomsten en opvolging root cause analyse

Gezag - Partner workload

Toezicht - Beloningsbeleid - Intern toetsingsbeleid - ERM uitkomsten - Investeringen in kwaliteit - Partnerbetrokkenheid - Onafhankelijkheids-overtredingen

- Score interne toetsingen

EXTERN Publiek belang

- Stakeholder dialoog - Publieke

managementletters - Vaktechnische artikelen

- Gecorrigeerde fundamentele fouten - Reputation index

- Rapporteren van fraude en corruptie Toegevoegde waarde - Intake klanten en opdrachten (risicoprofiel) - Aantal geaccepteerde managementletterpunten -Klanttevredenheidsscores - Omzetverhoudingen Compliance - AFM vergunning

- Inschrijving accountantsregister - Afgelegde eed - Aantal uitgevoerde interne inspecties - Uitgevoerde OKB - Inspectiescores extern en intern

(11)

INDIVIDU Kennis & vaardigheid - Vooropleidingsniveau - Ervaringsjaren - Sectorale ervaring - Diversiteit - Traningsuren - Soorten gevolgde training - Permanente educatie - Retentie % Motivatie - Persoonlijkheidstypering (DISC, OCEAN, Insights) - Mindset on audit quality

- Satisfactiescores (PSO) - Evaluatie houding en gedrag externe accountant Mogelijkheid - # Medewerkers per

partner

- Cultuursurvey - Werkdruk - Uren besteed aan opdrachten

Tabel 2: Indicatoren van auditkwaliteit (Stuurgroep Publiek Belang, 2017) # = aantal

Minutti-Meza (2013) heeft naast discretionary accruals, twee andere indicatoren van auditkwaliteit

opgenomen in zijn onderzoek: in hoeverre een accountant geneigd is een continuïteit verklaring af te geven en de wil van de klant om aan de voorspellingen van de analist te voldoen.

Op basis van de bestudeerde literatuur wordt in de analyse gebruik gemaakt van verschillende criteria voor auditkwaliteit die mogelijk worden beïnvloed door industriespecialisatie.

2.2 Industriespecialisatie

In deze paragraaf wordt de betekenis van industriespecialisatie uiteengezet met daarbij aandacht voor verschillende definities. Vervolgens wordt beschreven hoe industriespecialisatie gemeten kan worden.

2.2.1 Wat is industriespecialisatie?

In diverse onderzoeken worden expertise en specialisatie als synoniem van elkaar gebruikt (Balsam, Krishnan, & Yang, 2003). Industriespecialisatie van accountants wordt door Shields, Solomon & Whittington (1999) gedefinieerd als “auditors who are so designated by their firms and whose training and practice experience largely are in a particular industry”. Industriespecialisatie kan ook wel als een differentiatiestrategie worden gezien. Een differentiatiestrategie stelt bedrijven in staat zich te onderscheiden van concurrenten in het voldoen van de behoefte van de klant en stelt accountantsorganisaties in staat om te concurreren op andere punten dan alleen de prijs (Habib, 2011).

Verschillende andere onderzoekers definiëren industriespecialisatie aan de hand van het marktaandeel van een accountantsorganisatie in een bepaalde industrie. Zo definiëren Neal & Riley (2004) industriespecialisatie als “a firm that has differentiated itself from its competitors in terms of market share within a particular industry”.

Daarnaast worden industriespecialisten door Palmrose (1986) gedefinieerd also “the largest supplier in each industry, as well as the second- and third-largest suppliers in industries in which readily observable differences existed between the second and the third or between the third and the remaining suppliers”. Ten slotte sluiten Mayhew & Wilkings (2003) zich hierbij aan door te beweren dat een accountant een industriespecialist is als hij de grootste leverancier is in de industrie en het verschil tussen de eerste en tweede leverancier in de industrie minstens tien procent bedraagt. Onder industriespecialisatie zal in deze scriptie grotendeels worden aangesloten bij de definities van Neal & Riley (2004) en Palmrose (1986). Namelijk, accountantsorganisaties die zich differentiëren van concurrenten door zich te specialiseren in een industrie door middel van een groot marktaandeel.

2.2.2 Hoe wordt industriespecialisatie gemeten?

Omdat het niveau van industriespecialisatie niet observeerbaar is, gebruiken onderzoekers verschillende proxy’s voor dit concept (Garcia-Blandon & Argiles-Bosch, 2018). Volgens Audousset-Coulier, Jeny, & Jiang (2016) bestaat er geen consensus over de beste proxy voor industriespecialisatie. Dit komt door de hoge complexiteit van het concept. Ze

(12)

concludeerden dat het gebruik van verschillende meetmethoden van industriespecialisatie leidt tot inconsistent classificeren van accountantsorganisaties als specialist.

Vaak wordt industriespecialisatie gemeten door varianten van marktaandeel (Balsam et al., 2003). Dit is gebaseerd op de aanname dat industrie-expertise gebouwd is op herhalingen in dezelfde omstandigheden, waardoor een groot aandeel in een industrie meer expertise impliceert. Het marktaandeel gebruiken als proxy heeft enkele beperkingen, bijvoorbeeld dat het niet duidelijk is of de voordelen van specialiseren in een industrie toenemen bij het controleren van een groot aantal klanten of een klein aantal grote klanten. Derhalve gebruiken Balsam et al. (2003) ‘continuous market share’ en dummy variabelen die een substantieel marktaandeel voorstellen. Ook Minutti-Meza (2013) identificeert problemen met het gebruik van marktaandeel als meetinstrument. Hij stelt namelijk dat industrie kennis ook kan worden behaald als een auditteam meerdere jaren achter elkaar verschillende klanten in een bepaalde industrie controleert, door het doen van trainingen, het doen van consultancy diensten of het aannemen van experts binnen een industrie.

Naast het gebruik van marktaandeel als proxy, wordt ook het aandeel in de portfolio van een accountant vaak als proxy gebruikt (Audousset-Coulier et al., 2016). In deze benadering wordt een accountantsorganisatie als specialist gedefinieerd in de industrieën die het grootste gedeelte van de klantenportfolio vertegenwoordigen. De gedachte hierachter is dat een industrie die tot het grootste portfolioaandeel behoort, degene is die de meeste opbrengsten genereert en waarin de accountantsorganisatie de meeste resources investeert. Een nadeel van deze benadering is dat het de grootte van de industrie niet in overweging neemt, waardoor het mislukt om bijvoorbeeld specialisatie in een industrie te herkennen omdat deze industrie te klein is en daardoor dus een klein gedeelte van een portfolio betreft. Neal & Riley (2004) hebben bovenstaande benaderingen gecombineerd tot een benadering tot de ‘weighted market share approach’, waarbij het marktaandeel van het kantoor wordt gewogen door het portfolioaandeel.

2.3 Betaaldvoetbalsector

In deze paragraaf wordt de betaaldvoetbalsector geschetst en de regelgeving vanuit de KNVB toegelicht. Voor de regelgeving wordt ingegaan op het financieel ratingsysteem, de richtlijn verslaggeving modelstaten en de richtlijn controleprotocol.

2.3.1 Beschrijving van de sector

Er zijn in het voetbalseizoen 2017/2018 in Nederland in totaal 34 betaaldvoetbalorganisaties, opgedeeld in de Eredivisie en de Eerste Divisie (KNVB, 2017).

De liquiditeit van Nederlandse betaaldvoetbalorganisaties staat onder druk. Zo werd in 2011 RBC Roosendaal failliet verklaard en in 2013 viel het doek voor zowel AGOVV als SC Veendam. Momenteel zit ook FC Den Bosch in de gevarenzone en is ingedeeld in categorie I (KNVB, 2018). In de volgende subparagraaf wordt deze categorie verder toegelicht.

Net op tijd werd voorkomen dat ook FC Twente in 2017 failliet zou gaan. Door de gemeente werd een eerder verstrekte lening verlengd en een garantstelling van ruim 8 miljoen euro verstrekt. Volgens de Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft FC Twente door middel van boekhoudkundige trucs geschoven met miljoenen euro’s (ANP, 2017). Er stond bijvoorbeeld een omzet van twaalf miljoen euro aan tv-gelden, terwijl dat akkoord pas een jaar daarna werd gesloten. De AFM verwijt de accountant dat hij de cijfers, zonder de deal rond de tv-gelden en de schatting van de restwaarde te onderzoeken, heeft goedgekeurd. Daarom wil de AFM in 2017 dat de tuchtrechter een maatregel

(13)

zou treffen tegen de accountant van dienst. Op 8 juni 2018 werd bekend dat de accountant een maand geschorst is door de Accountantskamer, de tuchtrechter voor accountants (Piersma, 2018). De slechte liquiditeit kan van invloed zijn op het oordeel van een accountant omtrent de continuïteitsveronderstelling van een BVO.

Financiële tekorten van BVO’s worden vaak opgevuld door Nederlandse gemeenten. Zo was in dagblad Trouw te lezen dat Nederlandse gemeenten de afgelopen vijf jaar voor 230 miljoen euro aan gemeenschapsgeld in clubs hebben gestoken (Den Boer & Logger, 2016). Zo boden gemeenten de clubs financiële hulp door middel van leningen, garantstellingen, grond- en vastgoedtransacties, huurverlagingen en de aankoop van aandelen. Volgens Maarten Aalbers van de Universiteit Leiden is er in veel gevallen sprake van ongeoorloofde overheidssteun (Den Boer & Logger, 2016). Hij zegt dat als een gemeente geld leent aan een voetbalclub, daarvoor dezelfde rente voor betaald zou moeten worden als bij een bank. In de praktijk lenen banken überhaupt geen geld meer aan voetbalclubs, vanwege het grote risico. Volgens Aalbers is het dus bijna altijd staatssteun.

De gemiddelde betaaldvoetbalorganisatie heeft meerdere omzetstromen, wat van belang is voor de controle van de jaarrekening (Borst & Elzinga, 2010). Elke stroom kent eigen risico’s en vraagt daarom om specifieke

maatregelen ter interne beheersing. Zo was er bij AFC Ajax N.V. in seizoen 2016/2017 sprake van meerdere omzetstromen (AFC Ajax N.V., 2017). Er was bijvoorbeeld sprake van entreegelden voor wedstrijden, premies voor gespeelde wedstrijden in Europese competities, verkoop van seizoenkaarten, sponsoring, televisiegelden en verkoop van merchandising.

Voor de Nederlandse betaaldvoetbalorganisaties zijn vanuit de KNVB verschillende regelgevingen opgelegd. Deze richtlijnen zullen in de volgende subparagrafen verder worden toegelicht.

2.3.2 Regelgeving KNVB

In het kader van het licentiesysteem betaald voetbal heeft de KNVB verschillende regels opgesteld (KNVB, 2017). Van belang is het licentiereglement, richtlijn financieel ratingysteem, richtlijn verslaggeving KNVB modelstaten en richtlijn controleprotocol. In deze subparagraaf zullen deze regelementen worden beschreven.

In het licentiereglement zijn alle rechten en plichten opgenomen die van toepassing zijn op het KNVB licentiesysteem. De licentie geeft het recht op deelname aan de door het bestuur betaald voetbal georganiseerde competities (KNVB-licentie) en de door de UEFA georganiseerde club competities (UEFA-licenties). Het huidige reglement is ingevoerd omdat er ontevredenheid heerst over de financiën van BVO’s die daarmee regelmatig negatief in het nieuws kwamen. Daarnaast was het oude systeem teveel gericht op de korte termijn. De doelstelling van het licentiesysteem is tweeledig. Enerzijds betreft dit het waarborgen van de continuïteit van de competities betaald voetbal. Anderzijds is dit het bevorderen van een financieel eerlijke competitie. Door continue monitoring op de BVO’s moeten deze doelstellingen worden bereikt. Hierbij zijn er verschillende eisen die zijn ingedeeld in verschillende kaders, namelijk het sportieve kader, het organisatorisch en administratief kader, het juridisch kader, het infrastructureel kader en het financieel kader. Voor dit onderzoek is alleen laatstgenoemde van belang.

2.3.2.1 Financieel ratingsysteem

Om invulling te geven aan het financiële kader van het licentiesysteem, is het financieel ratingsysteem in het leven geroepen. De waardering van de financiële positie, die nodig is voor het afgeven van de licentie, vindt plaats op basis van verschillende rapportages zoals jaarcijfers en prognoses, halfjaarcijfers en een begroting voor komend boekjaar (KNVB, 2016). Met behulp van deze rapportages wordt het financieel ratingsysteem (hierna: FRS) van informatie

(14)

voorzien. Het FRS is opgedeeld in tien kernvariabelen. Aan deze kernvariabelen worden punten toegekend. Deze punten worden bepaald door het gewicht en de schaal waarin de uitkomst van de variabele wordt geplaatst. Uiteindelijk leidt het totaal aantal punten tot een indeling in een categorie: van -16 tot en met 64 punten betekent categorie I, van 65 tot en met 129 punten betekent categorie II en 130 tot en met 240 punten betekent categorie III. Categorie III is de financieel gezonde categorie. Een betaaldvoetbalorganisatie van categorie I kan alleen worden ingedeeld in categorie II of III wanneer sprake is van structurele verbetering. De tabel hieronder betreft een overzicht van de tien kernvariabelen met bijbehorend gewicht.

KERNVARIABELE W KERNVARIABELE W

1 Buffer liquide middelen o.b.v. historie 6 6 Historische bruto marge 6

2 Buffer liquide middelen o.b.v. toekomst

6 7 Toekomstige netto marge 2

3 Werkkapitaalpositie 8 8 Toekomstige brutomarge 4

4 Solvabiliteit 8 9 Personeelskostenratio 8

5 Historische netto marge 4 10 Begrotingsdiscipline 8

Tabel 3: Kernvariabelen FRS met bijbehorende weging (W) (KNVB, 2017)

Clubs die in categorie I ingedeeld worden, moeten zorgen voor financieel herstel. Deze verplichting is er om de voortgang van de voetbalcompetitie en de betaaldvoetbalorganisatie te waarborgen. De BVO moet een plan van aanpak opleveren waarvan niet afgeweken mag worden. Gebeurt dat wel, dan worden er sancties opgelegd. Dit kan zijn een waarschuwing of punten in mindering op de ranglijst (KNVB, 2017).

2.3.2.2 Richtlijn verslaggeving modelstaten

Om ervoor te zorgen dat het eerder beschreven financieel ratingysteem goed functioneert, zijn voor ieder

meetmoment specifieke modelstaten voorgeschreven (KNVB, 2016). Naast algemene wet- en regelgeving omtrent verslaggeving, zijn voor het licentiesysteem meer specifieke regels van toepassing. De verslaggeving middels de KNVB modelstaten wordt gebruikt voor de beoordeling van de financiële positie (FRS) van de betaaldvoetbalorganisatie. De richtlijn bevat onder meer grondslagen voor waardering en resultaatbepaling, regels omtrent financiële verslaggeving, regels omtrent toelichting en overige gegevens. In de regels omtrent verslaggeving zijn bijvoorbeeld richtlijnen opgenomen met betrekking tot waarderen en afschrijven van een betaald voetbalspeler.

2.3.2.3 Richtlijn controleprotocol

In de richtlijn controleprotocol (KNVB, 2016) worden de uit te voeren werkzaamheden met betrekking tot de financiële rapportages van betaaldvoetbalorganisaties beschreven. De redenen om dit controleprotocol in te voeren zijn de verscherpte UEFA Licensing Regulations, het toezicht daarop en het steeds ingewikkelder wordende

economische klimaat. De aanleiding voor dit protocol is te vinden bij de werkgroep ‘structurele verbetering financiële positie betaaldvoetbalorganisaties’. De werkgroep constateert namelijk een onderscheid in kwaliteit van de door de clubs en de clubaccountant verstrekte informatie en het soms te creatief en/of te opportunistisch interpreteren van het FRS. Door het tijdig herkennen van financiële problemen kan de doelstelling van het licentiesysteem sneller worden bereikt. Het is dan van belang dat accountants een professioneel kritische instelling hanteren.

Voor de controlewerkzaamheden wordt door de KNVB verwezen naar COS 250 ‘het in aanmerking nemen van wet- en regelgeving bij een controle van financiële overzichten’. De richtlijnen KNVB modelstaten en het FRS hebben hoge invloed op de vaststelling van bedragen en in het financiële overzicht opgenomen toelichting die van materieel belang zijn. Volgens artikel 7 van COS 250 is het de verantwoordelijkheid van de accountant om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen omtrent het naleven van de bepalingen van de regelgeving (NBA, 2017).

(15)

De meest voorkomende presentatieverschillen die voorkomen tussen een jaarrekening en de modelstaten van de KNVB zijn de presentatie van kort- en langlopende bedragen, achtergestelde leningen, personeelskosten en vergoedingssommen (KNVB, 2016). Naast de in de licentie-eisen voorgeschreven accountantsproducten, is het nodig om kennis te nemen van de niet-financiële informatie van het FRS. De scores en punten die door de BVO zijn behaald zijn een soort prestatie-indicatoren, hetgeen is aan te merken als kwantitatieve niet-financiële informatie. Van de accountant wordt niet gevraagd dat hij een oordeel over de uitkomsten van het FRS geeft, maar het is wel van belang dat de accountant rekening houdt met het cumulatieve effect van een onjuiste voorstelling van zaken.

In het KNVB controleprotocol zijn per kernvariabele van het FRS zogenaamde ‘aandachtspunten’ opgenomen die gelden voor de accountant als hij zijn werk uitvoert (KNVB, 2016). Hierbij worden er ook bepaalde werkzaamheden voorgeschreven die een accountant moet doen. Zo moet er bij de personeelskostenratio gecontroleerd worden op volledigheid en de juistheid van de inhoudingen en/of negatieve bedragen van de personeelskosten. Daarnaast dient de accountant extra aandacht te hebben voor het verschuivingsgevaar van vergoedingssommen naar overige baten en verschuivingsgevaar van buitengewone baten naar netto omzet (KNVB, 2016). Een reden hiervoor kan zijn dat de BVO een beter resultaat wil laten zien ten behoeve van een hogere beoordeling in het financieel ratingsysteem.

(16)

In deze paragraaf zal worden geanalyseerd wat het effect van industriespecialisatie op auditkwaliteit is voor de betaaldvoetbalsector en hoe deze verklaard wordt. In de analyse worden er meerdere mediërende variabelen (hierna: mediators) bestudeerd. Een mediator is een statistische variabele die de relatie tussen twee andere variabelen verklaart (MacKinnon, 2011).

3.1 Model

In de analyse wordt begonnen met een paragraaf over de samenhang van mediators. Daarna wordt de directe relatie tussen industriespecialisatie en auditkwaliteit geanalyseerd. Vervolgens worden verschillende mediators onderzocht die mogelijk het effect van industriespecialisatie op auditkwaliteit kunnen verklaren. Deze mediators betreffen onafhankelijkheid, een professioneel-kritische instelling en objectiviteit. Er zijn meerdere mogelijke mediators, maar van eerdergenoemde mediators wordt geacht dat deze van grote invloed zijn op auditkwaliteit en dat deze mogelijk door industriespecialisatie positief dan wel negatief beïnvloedt kunnen worden.

Er is gekozen voor een mediatorbenadering omdat dit onderzoek als doel heeft de relatie tussen industriespecialisatie en auditkwaliteit uit te leggen en te onderzoeken waar het niet kan worden verklaard. Een belangrijk onderscheid tussen mediators en moderators is dat mediators de causale sequentie specificeren doordat een mediator het causale effect van de onafhankelijke naar de afhankelijke variabele doorgeeft (MacKinnon, 2011). Een mediator impliceert in mijn onderzoek dat de variaties in industriespecialisatie op significante wijze variaties in onafhankelijkheid, een professioneel kritische houding en objectiviteit verklaren. Het impliceert ook dat de mediators op significante wijze de variaties in auditkwaliteit verklaren. Ten slotte zou door het controleren van de verschillende verbanden een eerder aangenomen significant verband tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabele mogelijk niet langer significant kunnen zijn.

Een moderator specificeert geen causale relatie, alleen dat de relatie tussen de onafhankelijke en

afhankelijke variabelen verschilt over het niveau van de moderator variabele (MacKinnon, 2011). Een moderator is een variabele die de sterkte of richting van een bepaalde relatie verandert. Een moderator in de relatie

industriespecialisatie en auditkwaliteit is bijvoorbeeld het salaris wat een accountant verdient. Er kan dan worden onderzocht of het verband tussen industriespecialisatie en auditkwaliteit hetzelfde is voor een accountant met een hoog salaris als voor een accountant met een laag salaris, of dat deze relatie mogelijk verandert in sterkte of in richting. Omdat de verwachting is dat onafhankelijkheid, een professioneel kritische houding en objectiviteit het causale effect van industriespecialisatie naar auditkwaliteit doorgeeft, wordt er gekozen voor een benadering met mediators. Het model aan de hand waarvan analyse gedaan wordt is weergegeven in figuur 1.

Figuur 1: Theoretisch onderzoeksmodel

(17)

Er is ervoor gekozen om ‘inzet’ en ‘competentie’ buiten het model te laten, omdat van inzet wordt verwacht dat deze minimaal wordt beïnvloed door industriespecialisatie en competentie wordt geacht positief beïnvloed te worden door opgebouwde kennis en ervaring. De analyse zou dan een onnodig uitgebreider en onoverzichtelijker karakter krijgen. In deze analyse kan er zo een overzichtelijk beeld van de relatie en de belangrijkste mediators gegeven worden.

Er wordt begonnen met een paragraaf over de onderlinge samenhang van de mogelijke mediators. Vervolgens wordt de directe relatie tussen industriespecialisatie en auditkwaliteit geanalyseerd. Daarna wordt de relatie tussen industriespecialisatie met respectievelijk een professioneel-kritische instelling, objectiviteit en onafhankelijkheid geanalyseerd.

3.2 Onderlinge samenhang mediators

In volgende paragrafen worden de mediators geanalyseerd die mogelijk optreden in de relatie tussen

industriespecialisatie en auditkwaliteit. De verwachting is dat deze mogelijke mediators samenhangen met elkaar. Voor een professioneel-kritische houding wordt namelijk objectiviteit nodig geacht, en om objectief te kunnen zijn wordt verwacht dat de accountant onafhankelijk van de klant dient te zijn.

Figuur 2: Samenhang mediators

Een belangrijk gedeelte van de definitie van een professioneel-kritische houding gegeven door de AICPA (1997) is ‘the objective evaluation of evidence’. Aan deze definitie zal in de volgende paragraaf verdere aandacht worden besteed. Zodoende kan worden gesteld dat objectiviteit gepaard gaat met een professioneel-kritische instelling, omdat objectiviteit volgens de definitie van de AICPA een vereiste is om een professioneel-kritische instelling aan te kunnen nemen.

Onafhankelijkheid is volgens Bommer & Hellenthal (2014) een onderdeel van objectiviteit. Daarom kan worden gesuggereerd dat wanneer de accountant onafhankelijk is van de klant, hij naar verwachting minder snel geneigd is zich bij zijn afwegingen ongepast te laten beïnvloeden. Wanneer de onafhankelijkheid gewaarborgd is, zal een accountant dus objectiever zijn.

De conclusie is dat onafhankelijkheid zorgt voor objectiviteit, en dat objectiviteit bijdraagt aan een

professioneel kritische houding. De professioneel-kritische houding kan zodoende worden gezien als mediator, waar de objectiviteit en onafhankelijkheid gezien kunnen worden als gedeeltelijke mediators. Is de accountant

onafhankelijk, dan wordt hij geacht objectiever te zijn. Wanneer de accountant objectief is, verbetert de professioneel-kritische instelling.

(18)

De verwachting is dat de relatie tussen industriespecialisatie en auditkwaliteit positief is. De PCAOB (2015) ondersteunt deze verwachting. De organisatie is namelijk van mening dat ervaring in een specifieke industrie de accountant helpt de bedrijfsvoering in een industrie te begrijpen, evenals de specifieke controle- en

accountingkwesties waar bedrijven mee worden geconfronteerd. Zodoende is de PCAOB van mening dat industriespecialisten beter om kunnen gaan met deze kwesties om verbetering van de auditkwaliteit te kunnen waarborgen.

Onder andere Chi & Chin (2011) kunnen dit bevestigen en hebben bewijs voor een verhoging van de auditkwaliteit wanneer de accountant een specialist is. De indicatoren die zij hiervoor hebben gebruikt zijn de mate waarin een specialist een verklaring met beperking afgeeft en de hoogte van de discretionary accruals. De resultaten van dit onderzoek wijzen uit dat industrie-expertise een combinatie is van expertise op bedrijfsniveau en expertise op het niveau van een partner. De empirische resultaten tonen aan dat klanten van industriespecialisten lagere accruals hebben en tevens een groter kans hebben om een ‘modified audit opinion’ te ontvangen, wat duidt op kwaliteit. Er wordt geconcludeerd dat de combinatie van industriespecialisten op bedrijfsniveau en industriespecialisten op partnerniveau van extra toegevoegde waarde voor de auditkwaliteit kan zijn.

Ook Minutti-Meza (2013) heeft discretionary accruals gebruikt als indicator voor auditkwaliteit. Hij heeft onderzocht dat klanten van industriegespecialiseerde accountants tussen 0,3% en 0,4% lagere discretionary accruals hebben in vergelijking tot klanten van niet-industriegespecialiseerde accountants. Balsam et al. (2003) hebben tevens onderzocht dat de discretionary accruals lager zijn als de klant gecontroleerd wordt door een industriespecialist. Hier kan uit op worden gemaakt dat de industriespecialist meer competent is om opportunistisch gedrag van het

management te detecteren (Maletta & Wright, 1996). Daarnaast vinden Maletta & Wright dat industriespecialisten meer geneigd zijn om dit te rapporteren om zo de eigen reputatie te beschermen. Dit komt overeen met de indicator voor auditkwaliteit die is genoemd door de Stuurgroep Publiek Belang (2017), namelijk het rapporteren van fraude en corruptie.

Minutti-Meza (2013) vindt na het vergelijken van klanten van specialisten en klanten van niet-specialisten op verschillende dimensies geen bewijs voor significant verschil in auditkwaliteit bij deze groepen. Ook Garcia-Blandon & Argiles-Bosch (2018) vinden met hun empirisch onderzoek geen bewijs voor een positief verband tussen

industriespecialisatie en auditkwaliteit. Garcia-Blandon & Argiles-Bosch hebben verschillende meetinstrumenten gebruikt voor industriespecialisatie, maar kwamen bij geen van deze meetinstrumenten uit op een significante impact van industriespecialisatie op auditkwaliteit. Dit zou kunnen komen doordat industriespecialisatie ervoor kan zorgen dat objectiviteit verloren gaat als specialisten te dichtbij een industrie komen te staan, waardoor zij er niet in slagen kritisch te blijven op industriepraktijken die niet de meest relevante en betrouwbare accountinginformatie opleveren (Public Oversight Board, 1994). In de paragraaf over objectiviteit zal hier verder op in worden gegaan.

In de betaaldvoetbalsector gelden specifieke controle- en accountingeisen, namelijk het controleprotocol van de KNVB en de KNVB modelstaten (KNVB, 2016). Daarnaast heeft het financieel ratingsysteem mogelijk invloed op de accountingpraktijken van bedrijven. Er zou namelijk sprake kunnen zijn van earnings management. Een

betaaldvoetbalorganisatie moet elk jaar het gemiddelde resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening en het gemiddelde netto resultaat over de afgelopen twee boekjaren rapporteren. Wanneer deze cijfers positief zijn, verdient de BVO punten voor het financieel ratingsysteem en is de kans op een licentie van de KNVB groter en de kans op sancties en/of toezicht vanuit de KNVB kleiner. Het loont voor een accountant om vergaande kennis te hebben van het

(19)

controleprotocol, om zo creatief boekhouden van betaaldvoetbalorganisaties te kunnen signaleren. Een indicator van auditkwaliteit volgens de NBA is ‘gecorrigeerde fundamentele fouten’. Als een accountant industriespecialisatie heeft, kan er gesteld worden dat hij op basis van de stelling van PCAOB (2015) en het onderzoek van Chi & Chin (2011) beter in staat is om deze fundamentele fouten te corrigeren.

Op basis van voorgaande resultaten wordt een positief verband tussen industriespecialisatie en auditkwaliteit verwacht. Kennis neemt namelijk toe, waardoor de accountant de bedrijfsvoering van een bedrijf beter kan begrijpen (PCAOB, 2015). In combinatie met de bevestigende onderzoeken van onder andere Chi & Chin (2011) en Minutti-Meza (2013), wordt er een positief verband verwacht. In de volgende fase van de analyse wordt er geanalyseerd of deze hypothese kan worden bevestigd door het analyseren van verschillende mediators die mogelijk optreden in de relatie tussen industriespecialisatie en auditkwaliteit optreden met daarbij aandacht voor keerzijdes van

industriespecialisatie.

3.4 Industriespecialisatie en professioneel-kritische instelling

De AICPA heeft in SAS 1 AU Section 230 de volgende definitie van een professioneel-kritische instelling opgenomen: ‘’Professional skepticism is an attitude that includes a questioning mind and a critical assessment of audit evidence. The auditor uses the knowledge, skill, and ability called for by the profession of public accounting to diligently perform, in good faith and with integrity, the gathering and objective evaluation of evidence” (1997). De accountant dient niet aan te nemen dat het management oneerlijk is, noch aan te nemen dat het management eerlijk is. Er wordt aangenomen dat de auditkwaliteit toeneemt als de accountant een professioneel-kritische instelling, zoals beschreven door de AICPA, aanneemt.

De mediator ‘professioneel-kritische instelling’ zorgt dus voor een positief effect. Het aannemen van een professioneel-kritische instelling wordt door verschillende organisaties omgeschreven in professionele standaarden als het hebben van een onderzoekende geest en kritische beoordeling van bewijsmateriaal, wat een belangrijk onderdeel is van het zijn van een volleerde ethische accountant en tevens van belang is voor het voorkomen en opsporen van niet ethisch gedrag van het management (Grenier, 2017). Volgens Nelson (2009) is bewijsmateriaal al de verzamelde, overwogen informatie tijdens een controleproces. Verschillende studies hebben onderzocht dat

industriespecialisten met specifieke ervaring in een domein beter in staat zijn om specifieke zwakheden te

identificeren en daarop de planning van de controle aan te passen. Over het algemeen zijn industriespecialisten goed in staat om patronen van bewijs te identificeren welke kunnen duiden op een mogelijke materiële fout. Daarnaast zijn specialisten in staat om incomplete patronen te herkennen en effectieve en efficiënte procedures voor te stellen welke zijn ontworpen om te bepalen of een potentiële materiële fout daadwerkelijk aanwezig is (Nelson, 2009).

Grenier (2017) heeft bewijs gevonden dat een professioneel-kritische instelling negatief beïnvloed kan worden door industriespecialisatie. Zijn verwachting dat industriespecialisatie van een accountant de professioneel-kritische instelling verhindert wanneer er geen openbare indicatoren voor een verhoogd risico op materiële fouten aanwezig zijn, werd in zijn onderzoek bevestigd. Wanneer accountants namelijk ervaring in een industrie vergaren, ontwikkelen zij uitgebreide kennis van verklaringen omtrent niet materiële fouten voor ongewone fluctuaties in financiële cijfers. Dit in combinatie met het vertrouwen van specialisten in hun mogelijkheid tot het analyseren van bewijsmateriaal, beperkt hun geneigdheid om een kritische houding aan te nemen wanneer er geen aanwijzingen zijn op een verhoogd risico op materiële fouten. Het vertrouwen van specialisten in hun mogelijkheid tot het analyseren van bewijsmateriaal heeft de schijn van zelfoverschatting.

(20)

Moeckel en Plumlee (1989) hebben een onderzoek gepubliceerd waarin zij onderzochten dat wanneer een materiële fout met opzet is gemaakt, de patronen van bewijs een uitleg voor een niet-foute bevinding suggereren. Accountants die deze patronen begrijpen hebben de neiging om deze verwachting op te volgen en niet kritisch verder gaan zoeken naar ontbrekende informatie. Verschillende onderzoeken hebben bewijs voor dit fenomeen, wat door Nelson (2009) ‘gap filling’ wordt genoemd. Daarnaast is er ook bewijs voor het feit dat accountants de neiging hebben om niet verder te zoeken naar bewijsmateriaal als hun verwachtingen van het ontbreken van problemen worden ondersteund door het eerst mogelijke bewijs (Nelson, 2009). Er wordt verwacht dat dit voor de controle van Nederlandse betaaldvoetbalorganisaties niet anders zal zijn, omdat efficiëntie een rol blijft spelen en zodoende controlerende accountants sneller genoegen zullen nemen met het eerst mogelijke bewijs.

Verschillende aspecten van gestandaardiseerde controleprogramma’s en hulpmiddelen om beslissingen te nemen kunnen het beslissingsproces van een accountant beperken, waarbij mogelijk de kwaliteit van de

oordeelsvorming omlaag gaat (Dowling & Leech, 2007). Knechel et al. (2013) noemen hier een voorbeeld van. Hulpmiddelen om beslissingen te nemen en gestandaardiseerde checklists kunnen de prestaties van een accountant verminderen omdat accountants te veel vertrouwen op de aanbevelingen van de hulpmiddelen wanneer

professionele oordeelsvorming wel degelijk van belang is. In de Nederlandse betaaldvoetbalsector bestaat er het controleprotocol. Hierin is een hoofdstuk opgenomen omtrent onderzoeksaanpak, waarbij per variabele van het FRS wordt beschreven welke werkzaamheden de accountant dient te verrichten. Zo staat er als aandachtspunt bij de kernvariabel ‘historische brutomarge’ dat de accountant dient vast te stellen dat onder de overige baten geen

bedragen zijn opgenomen die verantwoord dienen te worden als ‘vergoedingssom’ (KNVB, 2016). Zo zijn per variabele meerdere aandachtspunten beschreven. Deze observatie duidt op een checklist die de accountant moet afwerken. De punten worden afgewerkt en de focus op onopvallende belangrijke punten wordt kwijtgeraakt. Daarom is het mogelijk dat de professioneel-kritische instelling hier zou kunnen verminderen. De zogenoemde ‘critical mind’ en kritische beoordeling van ander bewijsmateriaal kan hier in gevaar komen. Hierbij kan mijns inziens het verband met het fenomeen ‘earnings management’ worden gelegd. Er kan creatief worden boekgehouden en dit kan tot uiting komen in discretionary accruals. Er wordt verwacht dat het financieel ratingsysteem een incentive voor een BVO kan zijn om te gaan schuiven met cijfers, om zo veel punten te kunnen scoren met dit systeem. Een accountant kan door een professioneel-kritische instelling aan te nemen, deze verschuivingen detecteren.

Industriespecialisatie stelt accountants in staat specifieke zwakheden te identificeren. Echter, te veel industriespecialisatie zou in de betaaldvoetbalsector kunnen leiden tot vermindering van een professioneel-kritische instelling doordat vanuit de KNVB veel regelgeving wordt gesteld en daardoor aan de hand van zogenoemde ‘checklists’ tot een oordeel wordt gekomen. Doordat het KNVB controleprotocol en de KNVB modelstaten als checklists kunnen worden gezien, is het mogelijk dat de professioneel-kritische instelling verloren gaat omdat teveel wordt vertrouwd op deze checklists. Grenier (2017) liet zien dat de professioneel-kritische instelling vermindert door industriespecialisatie wanneer er geen openbare indicatoren voor een verhoogd risico op materiële fouten aanwezig zijn. Er is geen aanwijzing om aan te nemen dat dit niet voor de Nederlandse betaaldvoetbalsector geldt.

Bovenstaande argumenten afgewogen wordt geconcludeerd dat, ondanks het feit dat industriespecialisatie

accountants in staat stelt specifieke zwakheden te identificeren, specialisatie in de betaaldvoetbalsector een negatief effect heeft op de professioneel kritische houding, omdat er teveel wordt vertrouwd op vaststaande procedures en protocollen en er teveel vertrouwd wordt op de expertise die is opgebouwd. De verwachting van een positief effect

(21)

van industriespecialisatie op auditkwaliteit wordt dus niet door de mediator ‘professioneel-kritische instelling’ ondersteund.

3.5 Industriespecialisatie en objectiviteit

In deze fase van de analyse wordt aangenomen dat de auditkwaliteit toeneemt als de accountant objectief is. De vraag is nu wat industriespecialisatie betekent voor de objectiviteit van een accountant, om te weten te komen of de positieve relatie tussen industriespecialisatie en auditkwaliteit kan worden verklaard door een toename in

objectiviteit.

De definitie van ‘objectief’ is volgens woordenboek Van Dale ‘zonder zich door eigen voorkeur te laten beïnvloeden; onbevooroordeeld’ (Van Dale, 2018). Objectiviteit in de audit sector is volgens de VGBA (NBA, 2014): ‘de accountant laat zich bij zijn afwegingen niet ongepast beïnvloeden’. In de context van dit onderzoek betekent dat dus dat het oordeel van de accountant over de jaarrekening van een bedrijf, gebaseerd moet zijn op feiten en niet beïnvloed moet zijn door persoonlijke voorkeuren. De NBA (2013) heeft als bedreigingen voor de objectiviteit

geïdentificeerd: eigen belang, zelftoetsing, belangenbehartiging, vertrouwdheid en intimidatie. Deze bedreigingen zijn vastgelegd in de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA). Industriespecialisatie zou één van deze bedreigingen voor de objectiviteit kunnen veroorzaken. Vertrouwdheid en eigen belang worden geacht beïnvloed te worden door industriespecialisatie, zodoende worden deze in deze paragraaf nader geanalyseerd.

De Advisory Panel on Auditor Independence (APAI) (Public Oversight Board, 1994) is van mening dat bedrijven door het specialiseren in een bepaalde industrie beter in staat zijn hun diensten aan potentiele klanten te vermarkten en huidige klanten effectiever kan controleren. In de betaaldvoetbalsector zou dit een rol kunnen spelen. Als een BVO van een accountantsorganisatie weet dat het een industriespecialist is, dan wil een BVO mogelijk sneller in zee met die accountantsorganisatie. Echter, de APAI identificeert ook een nadeel van industriespecialisatie voor de objectiviteit. De APAI stelt namelijk dat industriespecialisatie ervoor kan zorgen dat objectiviteit verloren gaat als specialisten te dichtbij een industrie komen, waardoor zij er niet in slagen kritisch te blijven op industriepraktijken die niet de meest relevante en betrouwbare accountinginformatie opleveren. De accountant raakt als het ware gevangen in de industrie (Gramling & Stone, 2001). Het panel is van mening dat naast industrie-expertise, de accounting en audit oordelen welke worden gedaan in de controleopdrachten, een bredere expertise nodig hebben.

Daarnaast kunnen ‘vertrouwdheid’ en ‘eigen belang’ bedreigingen zijn voor de objectiviteit (NBA, 2013). Deze bedreigingen kunnen mijns inziens worden versterkt door industriespecialisatie. Onder vertrouwdheid wordt

verstaan: ‘de bedreiging die ontstaat als de accountant een te nauwe band ontwikkelt met de organisatie waarvoor hij een professionele dienst uitvoert dan wel als een accountant te veel sympathie koestert voor de belangen van een ander waardoor hij zijn objectiviteit verliest’ (NBA, 2013). Wanneer een accountant te lang voor een bepaalde industrie werkt, kan hij vertrouwd worden met een klant binnen deze industrie omdat hij zich slechts in één industrie begeeft en mogelijk sympathie op kan wekken voor klanten binnen deze industrie. Er is hier overlap met een

bedreiging die Telepagul & Lin (2015) voor onafhankelijkheid hebben geïdentificeerd, namelijk ‘auditor tenure’. Er kan worden beargumenteerd dat auditor tenure eenzelfde effect heeft op zowel de onafhankelijkheid als de objectiviteit als industriespecialisatie. Er zijn verschillende meningen over auditor tenure. Er zijn onderzoekers die beweren dat de accountant zich gaat gedragen ten gunste van de klant, maar er zijn andere onderzoekers die claimen dat de kennis omtrent de business van de klant omhoog gaat, wat resulteert in hogere auditkwaliteit (Telepagul & Lin, 2015). Dit zou ook stand kunnen houden voor industriespecialisatie.

(22)

Naast vertrouwdheid als bedreiging kan ook de bedreiging van ‘eigen belang’ optreden. Deze bedreiging treedt op als sprake is van een financieel belang of ander belang. Partnerbetrokkenheid wordt zodoende door de Stuurgroep Publiek Belang (2017) geïdentificeerd als indicator voor auditkwaliteit, maar teveel betrokkenheid zou mijns inziens de objectiviteit kunnen bedreigen omdat er bij de partner sprake is van eigen belang. Er is potentie voor de bedreiging eigen belang omdat een partner graag de industriespecialisatie-status van hem en de

accountantsorganisatie wil behouden. Daarnaast kan hij geld verloren zien gaan als een klant niet met deze accountant door wil. Er is hier dus sprake van een financieel belang. Over het verdienmodel waarmee partners meedelen in de winst is tevens veel discussie (Van Brenk, 2017). Ondanks dat bij PwC en Deloitte kwaliteit de doorslaggevende factor is in de beloning van partners, werden van beiden hun dossiers als onvoldoende beoordeeld door de AFM. Volgens Van Brenk is dit niet verwonderlijk, gezien onderzoek waarin is aangetoond dat financiële beloningen een averechts effect kunnen hebben op de intrinsieke motivatie van mensen.

De vraag is nu of deze bedreiging ook van toepassing is op de Nederlandse betaaldvoetbalsector. De betaaldvoetbalsector is een erg veranderlijke sector. Een BVO moet volgens de richtlijn controleprotocol meerdere accountantsproducten opleveren bij de KNVB (KNVB, 2016). Er is dus vanuit de sector vraag naar meer dan alleen een wettelijke controleverklaring. Er wordt aangenomen dat dit financieel aantrekkelijke klanten zijn voor een

accountantsorganisatie. Dit is een argument om te kunnen stellen dat de objectiviteit door industriespecialisatie in de betaaldvoetbalsector verloren zou kunnen gaan omdat de bedreiging ‘eigen belang’ een rol gaat spelen. De

accountant zou zich dan bij zijn afweging ongepast kunnen laten beïnvloeden doordat er een dreigement voor de objectiviteit voordoet, namelijk (financieel) eigen belang. Onder vertrouwdheid kan natuurlijk ook spelen dat accountants in het dagelijks leven supporter zijn van een BVO. Echter stellen Borst & Elzinga (2010) dat in dit kader een auditteam vaak bewust wordt aangevuld met niet-voetballiefhebbers. Zij stellen op basis daarvan dat de accountant ‘passende waarborgen’ kan vinden om objectief te blijven. Doordat het sinds 2014 verboden is zowel sponsor als accountant van een BVO te zijn, zal wat dit betreft de bedreiging ‘vertrouwdheid’ geen rol spelen.

Wat betreft de objectiviteit heeft louter specialisatie in één bepaalde industrie een negatieve invloed op de objectiviteit en daardoor op de auditkwaliteit. Het controleteam heeft als toevoeging een bredere specialisatie nodig, om niet gevangen te raken in een bepaalde industrie en een frisse blik op een controleopdracht mogelijk te maken. Daarnaast kan industriespecialisatie een negatief effect hebben op eigen belang en vertrouwdheid, waardoor de objectiviteit in gevaar wordt gebracht. Er kan worden geconcludeerd dat de positieve relatie tussen

industriespecialisatie en auditkwaliteit gedeeltelijk door objectiviteit wordt verklaard, maar ook voor een groot gedeelte juist niet verklaard kan worden omdat sprake kan zijn van ‘gevangenschap’ in een bepaalde industrie, eigen belang en vertrouwdheid.

3.6 Industriespecialisatie en onafhankelijkheid

Onafhankelijkheid is een onderdeel van objectiviteit (Bommer & Hellenthal, 2014). Op basis van de definitie die DeAngelo (1981) van auditkwaliteit aandraagt, kan gesteld worden dat onafhankelijkheid directe invloed heeft op auditkwaliteit. Het tweede gedeelte van haar definitie wordt volgens Knechel et al. (2013) vaak geïnterpreteerd als “appropriately acts on the discovery”. Dit gedeelte ziet onder andere toe op objectiviteit, de professioneel-kritische instelling en onafhankelijkheid. In deze analyse wordt er daarom vanuit gegaan dat onafhankelijkheid een positief verband heeft met auditkwaliteit.

(23)

De onafhankelijkheid van de accountant is de hoeksteen van het accountantsberoep. Het is een cruciaal element in het wettelijke corporate verslaggevingsproces en daarnaast één van de belangrijkste voorwaarden voor het toevoegen van waarde bij het controleren van jaarrekeningen (Mautz & Sharaf, 1961). In de Verordening inzake de onafhankelijkheid van accountants bij assurance-opdrachten (ViO), die per 1 januari 2014 in werking trad, zijn richtlijnen opgesteld die ervoor moeten zorgen dat accountants onafhankelijk zijn en blijven (NBA, 2016).

Er zijn verschillende factoren die onafhankelijkheid positief dan wel negatief kunnen beïnvloeden. Zo identificeren Tepalagul & Lin (2015) onder andere ‘client importance’, ‘non-audit services’, ‘auditor tenure’ en ‘client affiliation with audit firms’ als potentiële bedreigingen voor de onafhankelijkheid. Mijns inziens heeft

industriespecialisatie raakvlakken met ‘client importance’ omdat industriespecialisatie er mogelijk voor kan zorgen dat klanten extra belangrijk worden voor een accountantsorganisatie. Er wordt ingeschat dat industriespecialisatie geen raakvlakken heeft met non-audit services, omdat deze bedreiging niet van dezelfde aard is als industriespecialisatie. Met ‘client affiliation’ worden relaties bedoeld tussen de controlerend accountant en potentiële en/of

oud-medewerkers werkzaam bij een klant. Deze bedreiging is niet afhankelijk van industriespecialisatie en daarnaast wordt de bedreiging ook niet van dezelfde aard als die van industriespecialisatie geacht. De bedreiging ‘auditor tenure’ betreft de tijd waar een klant achtereenvolgens door dezelfde accountant wordt gecontroleerd. Zodoende wordt de bedreiging ‘client importance’ geanalyseerd en worden de andere bedreigingen in deze paragraaf buiten beschouwing gelaten.

De invoering van de ViO in 2014 had een groot effect op de betaaldvoetbalsector. Accountants mogen vanaf die datum namelijk geen wettelijke controle meer uitvoeren van de clubs waarvan zij ook sponsor zijn (De Voogt, 2014). Voor deze invoering is de verwachting dat industriespecialisatie van grote invloed was op onafhankelijkheid. Francis (2011) heeft als indicator voor auditkwaliteit het bestaan van instanties die het accountantsberoep

beïnvloeden geïdentificeerd. Het bestaan van bijvoorbeeld de NBA en de ViO en de KNVB en haar regelgeving zou er dus voor kunnen zorgen dat industriespecialisatie geen negatieve invloed heeft op onafhankelijkheid heeft en daardoor de auditkwaliteit niet wordt aangetast.

Accountants worden betaald door de bedrijven waarvan zij de jaarrekeningen controleren. Economisch belangrijke klanten kunnen zwaar wegen in de klantenportfolio van een accountant. Een klant kan belangrijk worden voor een organisatie. Daarom zou een accountant een hogere incentive kunnen hebben om toe te geven aan de druk vanuit grote klanten, wat kan leiden tot afname van de onafhankelijkheid (Tepalagul & Lin, 2014). Wanneer een accountantsorganisatie zichzelf als industriespecialist ziet in een bepaalde industrie, is het waarschijnlijk dat dit bedrijf deze status ook wil behouden. Zo is BDO marktleider in de Nederlandse betaald voetbalindustrie. Dit communiceert het bedrijf ook op haar website: “Als marktleider op het gebied van dienstverlening aan betaaldvoetbalorganisaties weten wij precies welke richtlijnen en afwijkingen de KNVB hanteert omtrent de verslaggeving” (BDO, Z.D.). Op basis van voorgaand voorbeeld kan worden gesuggereerd dat accountantsorganisaties afhankelijker van de klant kunnen worden doordat deze ervoor willen zorgen dat de controleopdracht bij klanten in een specifieke industrie wordt verlengd, om zich specialist op dat gebied te kunnen (blijven) noemen. Dit geldt voor zowel de situatie wanneer industriespecialisatie wordt uitgedrukt in marktaandeel als in de situatie wanneer industriespecialisatie wordt uitgedrukt in portfolioaandeel.

Ondanks deze incentive om onafhankelijkheid te verwaarlozen, beweren Farmer, Rittenberg, & Trompeter (1987) dat het minder waarschijnlijk is dat accountants handelen in het voordeel van de klant als er juridische

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The seven factors that have been identified will be used to estimate a logistic regression in order to determine which type of day visitor (green shopper, green

De PSP-Kamerleden wensen de opslag van kernwapens niet stop te zetten. Evenmin eisen zij de onmiddellijke verwijdering van de reeds bestaande voorraden. Dit blijkt

Op de vraag welk lunchconcept ouders het beste zouden vinden voor hun kind geven ouders aan het meest positief te zijn over de introductie van een zelfsmeerlunch (32,6 %),

De nationale belanghebbende actoren kunnen het ministerie informeren over hun standpunten en proberen te overtuigen door middel van argumenten, maar de regering volgt

Hoe meer activiteit er rondom een incident is en hoe breder het probleem wordt gedefinieerd (strekt het zich bijvoorbeeld uit naar andere incidenten, andere beleidsdomeinen), des

Het patroon in de media-aandacht voor nepnieuws wijkt voor een deel af van het beeld dat de bestaande literatuur geeft: er is weliswaar sprake van een piek in de media- aandacht,

Dit onderzoek toont aan dat taaltraining niet voor iedereen voordelen biedt, maar dat een kleine groep ouderen met een hogere intelligentie baat heeft bij de training, en wel met

De RJ-richtlijnen gelden voor (in beginsel) alle ondernemingen, zodat bij de implementatie van lASC-standaarden in de Nederlandse richtlijnen bezien zou moeten worden wat de