53
Voorbeelden bij hoofdstuk 3
Mondzorg in de zorgstructuur
R I C H T L I J N M O N D Z O R G V O O R Z O R G A F H A N K E L I J K E C L I Ë N T E N I N V E R P L E E G H U I Z E N | B I J L A G E N
O B S E R V A T I E F O R M U L I E R V E R Z O R G E N D E : I N V E N T A R I S A T I E Z E L F Z O R G
Ja Nee 1 Neemt de cliënt initiatief tot mondverzorging?
2 Indien nee: vraag de cliënt zijn tanden of prothese te poetsen. Doet hij dat?
3 Kan de cliënt de tandenborstel goed hanteren? 4 Maakt de cliënt effectieve poetsbewegingen? 5 Bereikt de cliënt alle elementen/delen in de mond? 6 Houdt hij het poetsen ten minste een minuut vol? 7 Kan de cliënt mondspoelen?
Indien alle vragen met ja worden beantwoord is de cliënt in staat zijn mond te verzorgen. Wanneer een vraag met nee wordt beantwoord, is ondersteuning van de mondverzor-ging nodig, of dient de tandenborstel te worden aangepast.
B I J L A G E 2 A