RV-toets VWO 4: voorbereiding
Maak de onderstaande vragen en opdrachten. Let op: De vragen zijn alleen reproductie vragen, zodat je weer een herhaling van de begrippen en onderwerpen hebt.
Opdracht 1: Beantwoord de volgende vragen.
paragraaf onderwerpen vragen 2.3 Transport door
celmembraan
1. Noteer in eigen woorden wat diffusie is.
2. Noteer in eigen woorden wat Osmose is.
3. Wat is het verschil tussen actief en passief transport?
4. Wanneer is een oplossing hypertonisch?
5. Wanneer is een oplossing Hypotonisch?
6. Wanneer is een oplossing isotonisch?
7. Wat gebeurt er bij plasmolyse?
8. Wat gebeurt er bij turgor?
2.4 Eiwitsynthese 1. Noteer de stappen van de eiwitsynthese en waar deze stappen gebeuren.
2. Wat zijn de basen van het start-codon?
3. Hoe weet het ribosoom dat hij kan stoppen met het aflezen van de mRNA?
2.5 Levenscyclus en mitose
1. Noteer de fasen van de levenscyclus en wat er bij deze stappen gebeurt.
2. Noteer de stappen van de fasen van de mitose en wat er bij deze stappen gebeurt.
3. Wat is het verschil tussen een chromosoom en een chromatiden?
4.2 meiose 1. Noteer de fasen van de meiose en wat er bij iedere fase gebeurt.
2. Noem 3 verschillen tijdens de meiose en de mitose.
4.3 Hormonen Wat is de functie van de volgende hormonen?
FSH LH
Oestrogeen progesteron Hfst 5 Je moet
opdrachten kunnen oplossen met:
Monohybride kruizingen X-
chromosomaal Dihybridekruizi ng
stambomen
Zie opdrachten onder de tabel.
7.2 Evolutie 1. Wat is natuurlijke selectie?
2. Hoe kunnen er verschillende soorten ontstaan?
7.5 Hardy
Weinberg
Zie opdrachten onder de tabel.
Opdracht 2: Examentraining
Maak van de volgende examentrainingen de onderstaande opdrachten:
Hoofdstuk 2: vraag 1, 2, 4,
Hoofdstuk 4: vraag 3, 4, 5( lees wel de tekst bij vraag 1 en 2) Hoofdstuk 5: vraag 1, 2
Hoofdstuk 6: vraag 4 ( lees wel nog de tekst bij vraag 3) Hoofdstuk 7: vraag 5
Opdracht 3: Erfelijkheid
Maak de onderstaande opdrachten van erfelijkheid Opdracht A:
Een fruitvlieg met een zwart lichaam wordt gekruist met een fruitvlieg met een grijs lichaam. Alle individuen van de F1 zijn grijs. Deze F1-individuen worden onderling gepaard.
Van de 113 individuen van de F2 zijn er 84 grijs en 29 zwart.
Hoeveel van de 84 grijze individuen van de F2 zullen er, naar verwachting, heterozygoot zijn?
Opdracht B
Iemand, die in staat is zijn tong op te rollen is in het bezit van het allel R. Een persoon die zijn tong niet kan oprollen (rr) heeft twee zusters, die dit wel kunnen. Zijn beide ouders kunnen dit ook.
Welke genotypen van de ouders en de zusters zijn dan mogelijk?
Opdracht C:
Van de individuen 5 en 6 uit de stamboom is bekend dat ze blauwe ogen hebben. Het allel voor blauwe ogen is recessief ten opzichte van dat voor bruine ogen.
Is met zekerheid te zeggen of 1 van de individuen 1, 2, 3 of 4 blauwe ogen heeft?
Zo ja, welk individu heeft of welke individuen hebben blauwe ogen?
Opdracht D:
Bij kippen is het allel voor een erwtenkam (E) dominant over dat voor een enkelvoudige kam (e); het allel voor gevederde poten (G) is dominant over dat voor kale poten (g).
Een hen met een erwtenkam en gevederde poten wordt gekruist met een haan met een
enkelvoudige kam en kale poten. Onder de directe nakomelingen bevinden zich vier verschillende fenotypen.
Wat was het genotype van de hen?
Opdracht E:
Van een dihybride kruising met 2 cavia's: AABB x aabb
(A = zwart, a = wit, B = ruw, b = glad) worden de F1 dieren onderling gekruist.
Hoeveel van de F2 is zwart en ruwharig?
Opdracht F:
Bij fruitvliegjes is het allel voor rode oogkleur dominant over dat voor witte oogkleur. Deze allelen zijn X-chromosomaal. Een vrouwtje met rode ogen wordt gekruist met een mannetje met witte ogen (P-generatie). De roodogige dieren van de F1 paren onderling. Hieruit ontstaat een F2. Er wordt van uitgegaan dat er geen mutaties plaatsvinden.
Komen in deze F2 witogige mannetjes voor? En witogige vrouwtjes?
Opdracht 4: Hardy Weinberg
Maak de onderstaande opdrachten van Hardy Weinberg Opdracht A:
In een maispopulatie vinden we lange maisplanten en dwergmaisplanten. Dwergmais is homozygoot voor de stengellengte en heeft het genotype dd. De frequentie van het recessieve allel d is 0,2. De populatie is in (Hardy Weinberg) evenwicht met betrekking tot dit gen. Twee willekeurige lange maisplanten uit deze populatie worden gekruist.
Bereken de kans dat de eerste nakomeling die ontstaat uit deze kruising, een dwergmaisplant is.
Geef je antwoord in de vorm van een breuk.
Opdracht B
Bij mannen is het gen voor een bepaalde vorm van kaalheid dominant en niet X-chromosomaal. Bij vrouwen worden alleen individuen die homozygoot zijn voor deze vorm van kaalheid, min of meer kaal op latere leeftijd. In een steekproef van 10.000 mannen uit een populatie die in Hardy Weinberg evenwicht is, hebben 7225 mannen het genotype waardoor ze niet kaal zullen worden. Kaalheid op jeugdige leeftijd heeft geen invloed op huwelijks of voortplantingskansen.
Bereken voor een vergelijkbare steekproef van 10.000 vrouwen uit deze populatie het aantal vrouwen dat helemaal niet kaal zal worden.
Opdracht 5: paragraaf 6.3 en 6.4
Maak de onderstaande opdrachten van de 2 paragrafen uit Hoofdstuk 6.
Opdracht A:
Endosymbiose
Volgens de endosymbiose-theorie zouden sommige celorganellen, waaronder mitochondrieën, ontstaan zijn uit oerbacteriën die in al dan niet gewijzigde vorm nog steeds met deze cellen in symbiose verkeren.
Van welk type symbiose is hier sprake, gelet op de functie van mitochondriën in de cel?
Opdracht B:
Opdracht C:
Opdracht D: