• No results found

'Sal het eens met een advookaet overlegge' De rol van vrouwen in het familienetwerk Huydecoper-Coymans

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'Sal het eens met een advookaet overlegge' De rol van vrouwen in het familienetwerk Huydecoper-Coymans"

Copied!
65
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Sal het eens met een advookaet overlegge’

De rol van vrouwen in het familienetwerk Huydecoper -Coymans

Marinka Joosten 10786961

Masterscriptie geschiedenis, specialisatie Gouden Eeuw Juni 2016

Begeleider: F.A. Deen Tweede lezer: G.H. Janssen

(2)

2

Inhoud

1. Inleiding ... 3 1.1 Familie Huydecoper ... 5 1.2 Het onderzoek ... 6 2. De familieachtergrond ... 9

2.1 Sophia, Elisabeth, Aletta Maria en Constantia Eliana ... 9

2.2 De echtgenoten ... 10

2.3 Eer en netwerk ... 12

2.4 Vrouwen in het algemeen ... 14

3. Brieven om banden aan te halen ... 19

3.1 Regels ... 20

3.2 Gesprek op afstand? ... 27

3.2.1 Formeel ... 28

3.2.2 Informeel ... 30

3.2.3 Combinatie van beide... 31

4. Brieven als onderdeel van het familienetwerk ... 32

4.1 Gezondheid ... 32

4.2 Familiezaken ... 35

4.3 Handel en politiek ... 40

5. Correspondentie tussen man en vrouw ... 43

5.1 Een liefdevol huwelijk ... 43

5.2 De brieven ... 48 6. Conclusie ... 54 Abstract ... 59 Bijlage Stambomen ... 60 Verantwoording ... 62 Primaire bronnen ... 62 Literatuur ... 63

(3)

3

1. Inleiding

Zeventiende-eeuwse schilders wisten er al raad mee: de briefschrijvende vrouw. Onder andere Ter Borch en Vermeer hebben zich bij meerdere schilderijen laten inspireren door dit

onderwerp. Op de voorkant van deze scriptie prijkt een werk van de laatste. Waar voorheen vaak gedacht werd dat het hier om het lezen of schrijven van liefdesbrieven ging, ontleend aan de heldinnenbrieven van de klassieke dichter Ovidius, weten we nu dat vrouwen

daarnaast veel andere soorten brieven schreven.1 Juist over deze andere brieven gaat deze

scriptie; de brieven die vrouwen schreven aan familie en vrienden.

Waar de schilders in de zeventiende eeuw wel aandacht aan de schrijvende vrouw besteedden, is de interesse van historici voor deze groep pas veel later ontstaan. Vooral de correspondentie van mannen is in de afgelopen tijd uitgebreid onderzocht, en ook bij onderzoek naar familiecorrespondentie wordt vooral naar brieven van het familiehoofd, de

man, gekeken.2 Pas vanaf de jaren ‘80 van de vorige eeuw is het onderzoek naar vrouwen in

de vroegmoderne tijd op gang gekomen.3

De interesse voor vrouwen in de geschiedenis lijkt steeds groter te worden. Naast het argument dat in genderkringen vaak gebruikt wordt -vrouwen dienen net zo veel aandacht te krijgen als mannen, ook in de geschiedschrijving- biedt onderzoek naar vrouwen ons een heel scala aan nieuwe inzichten. Het onderzoek naar mannen in de geschiedenis levert meestal veel informatie over politieke zaken op. Er komen minder inzichten over het dagelijks leven naar voren, omdat het huishouden in de zeventiende eeuw geregeld werd door vrouwen en mannen daar relatief gezien weinig mee te maken hadden. Wanneer we meer willen weten over het gezinsleven, zal er naar de leefwereld van vrouwen gekeken moeten worden. Een van de manieren om dit te doen is het bestuderen van correspondentie, omdat hierin vaak openhartig

wordt gesproken over persoonlijke onderwerpen die binnen de familie van belang waren.4 De

Afbeelding voorpagina: Johannes Vermeer, Schrijvend Meisje, ca.1665. Olie op canvas, 45 x 39,9 cm. Washington, D.C., National Gallery of Art

1 M.B. Smits-Veldt en M.S. Bakker, In een web van vriendschap. Brieven van Nederlandse vrouwen in de

zeventiende eeuw (Amsterdam 1999) 81

2 S. Broomhall en J. van Gent, ‘In the name of the father: conceptualizing Pater Familias in the letters of William

the Silent’s children’, Renaissance Quarterly Vol. 62(4) (2009) 1130-1166, aldaar 1132/ A. Sneller,

‘’Vriendschap’ in brieven: Tesselschade Roemers en Pieter Hooft’, in: A. Armbrust, M. Corporaal en M. van Dekken, “Dat gy mij niet vergeet”: Correspondentie van vrouwen in de zeventiende en achttiende eeuw (Amsterdam 2006) 105-128, aldaar 106

3 R.M. Dekker, ‘Getting to the source. Women in the medieval and early modern Netherlands’, in: Journal of

Women’s History, vol 10, nr 2 (1998) 165-188, aldaar 165

4 M. Corporaal, “Dat gy mij niet vergeet’. Inleiding’, in: A. Armbrust, M. Corporaal en M. van Dekken, “Dat gy

mij niet vergeet”: Correspondentie van vrouwen in de zeventiende en achttiende eeuw (Amsterdam 2006) 7-24,

(4)

4

brieven werden ook gebruikt om bijvoorbeeld invloed mee uit te oefenen op andere familieleden of om het netwerk van familieleden te onderhouden. Hiermee bevat vrouwencorrespondentie niet alleen huishoudelijke mededelingen, maar geeft het een uitgebreid overzicht van de zaken waar vrouwen zich mee bezig hielden.

Laagopgeleide vrouwen uit de zeventiende en achttiende eeuw hebben de afgelopen tijd steeds meer aandacht gekregen. Met de vondst van de zogenaamde sailing letters in The National Archives in een voorstad van Londen, zijn veel brieven van zeemansvrouwen aan

hun geliefde boven tafel gekomen.5 Ook de correspondentie van hoogopgeleide vrouwen

krijgt steeds meer aandacht. Brieven van bijvoorbeeld Maria van Reigersberch en de zussen

Roemers Visscher zijn uitgegeven.6 Er zijn echter veel vrouwen die niet in een van deze twee

groepen thuis horen en waarvan we nog weinig weten. Dit zijn bijvoorbeeld vrouwen uit rijke families. Via correspondentie schreven zij naar hun eigen familieleden over zaken die alleen de familie aangingen. Op deze groep wordt in deze scriptie de nadruk gelegd.

In 1997 schreef Luuc Kooijmans een boek over het onderhouden van

vriendschappelijke relaties binnen drie vooraanstaande regentenfamilies in de vroegmoderne tijd. Een van deze families was de familie Huydecoper. Het onderzoek heeft zich

voornamelijk gericht op de mannelijke familieleden. Aan de vrouwelijke leden van de familie besteedt Kooijmans maar mondjesmaat aandacht, en meestal alleen wanneer zij in het verhaal van de mannen naar voren komen.

Door het onderzoek van Kooijmans hebben we een inkijkje gekregen in de leefwereld van de mannelijke leden van de familie Huydecoper. Op welke manier zij de eer van de familie hoog hielden en wat voor consequenties dit had voor hun dagelijks leven is bekend. Over de vrouwelijke leden is echter veel minder bekend. Hierdoor rijst de vraag wat de rol was van vrouwen in deze familie bij het hooghouden van de familie-eer. In deze

masterscriptie zal aandacht worden besteed aan vier vrouwen rondom Joan Huydecoper II. Door de vele functies die hij bekleedde in het stadsbestuur van Amsterdam was hij in de zeventiende eeuw de meest invloedrijke man uit de familie. Er wordt gekeken naar de rol van deze vrouwen in het familienetwerk en de manier waarop zij correspondentie gebruikten om deze rol te bevestigen.

5 Zie hiervoor bijvoorbeeld het werk van Roelof van Gelder, Zeepost. Nooit bezorgde brieven uit de 17e en 18e

eeuw (Amsterdam 2008) & Marijke van der Wal, De voortvarende zeemansvrouw. Openhartige brieven aan geliefden op zee (Zutphen 2010)

6 Zie hiervoor bijvoorbeeld M.B. Smits-Veldt en M.S. Bakker, In een web van vriendschap. Brieven van

Nederlandse vrouwen in de zeventiende eeuw (Amsterdam 1999) & H.C. Rogge (ed.), Brieven van en aan Maria van Reigersberch (Leiden 1902)

(5)

5

1.1 Familie Huydecoper

In de Gouden Eeuw van de Republiek nam vooral de stad Amsterdam een belangrijke positie in. Binnen deze stad hadden de burgemeesters, vier in totaal, de meeste macht.

‘Burgemeesters regeerden in de Hollandse steden, en wie burgemeester van Amsterdam was,

kon zijn invloed zelfs tot ver buiten de stad laten gelden,’ aldus Luuc Kooijmans.7 Een aantal

belangrijke Amsterdamse families had meerdere malen een familielid op de

burgemeesterspost zitten. De familie de Graeff is hier een voorbeeld van, maar ook de familie Huydecoper leverde Amsterdam verscheidene jaren een burgmeester.

De familie Huydecoper was een Amsterdamse regentenfamilie, waarvan de

geschiedenis begint bij Jan Bal, een protestantse leerlooier en handelaar.8 Hij werd in 1578

voor het eerst in het stadsbestuur van Amsterdam gekozen. Jan Bal, die zich naar zijn beroep heel toepasselijk Huydecoper had laten noemen, bouwde een groot kapitaal op door te investeren in de eerste aandelen van de Verenigde Oostindische Compagnie en de stadsuitleg

van Amsterdam in 1613.9

Deze rijkdom werd door Jan Bal geïnvesteerd in de hofstede Gouden Hoef langs de Vecht bij Maarssen. Zijn zoon Joan I verbouwde dit tot het buitenhuis Goudesteijn. Met het buitenhuis en de titel heer van Maarsseveen verhieven de leden van de familie zichzelf als het ware tot het niveau van de adellijke status, waar door andere kooplieden en regenten veel

waarde aan werd gehecht.10 Doordat de heerlijkheid Maarsseveen in het bezit van Joan I

kwam, mocht hij deze titel voeren. Deze middeleeuwse bestuursvorm werd in de zeventiende

eeuw nog op kleine schaal toegepast. 11

De zelf aangemeten adellijke status zorgde ervoor dat de mannen uit de familie goede maatschappelijke posities konden verkrijgen, waaronder in het stadsbestuur van Amsterdam. Joan I werd bijvoorbeeld zes keer burgemeester van de stad. Daarnaast was hij bewindhebber van de VOC. Ook zijn zoon Joan II deed het goed. Hij werd onder andere dertien keer

verkozen tot burgemeester12 en was meerdere malen luitenant en kapitein van de schutterij.13

7 L. Kooijmans, Vriendschap en de kunst van het overleven in de zeventiende en achttiende eeuw (Amsterdam

1997) 121

8 Sneller 2006, 117/ Kooijmans 1997, 113 9 Kooijmans 1997, 114

10 Kooijmans 1997, 114

11 Het Utrechts Archief, Familie Huydecoper, ‘Inleiding’

12 Er bestaat onenigheid over dit getal: Dudok van Heel houdt het op een aantal van twaalf, terwijl Elias aangeeft

dat Joan II dertien keer verkozen werd. S.A.C. Dudok van Heel, Van Amsterdamse burgers tot Europese

aristocraten (’s-Gravenhage 2008) 581-582/ J. E. Elias, De vroedschap van Amsterdam 1578-1784 (Haarlem

1903) 518

(6)

6

1.2 Het onderzoek

In deze scriptie zal de nadruk worden gelegd op vier vrouwen rondom Joan II: zijn echtgenote Sophia Coymans (1636-1714), zijn schoonzussen Elisabeth (1639-1720) en Aletta Maria (1641-1725) Coymans en Joans dochter Constantia Eliana Huydecoper (1677-1743). Om de familierelaties van de vier vrouwen overzichtelijk te maken, zijn de stambomen van hun families in de bijlage toegevoegd. Zie voor een versimpelde stamboom Afbeelding 1:

Versimpelde stamboom Familie Coymans op pagina 8. Er is specifiek voor deze vier vrouwen gekozen, omdat zij regelmatig brieven naar elkaar schreven. Hun correspondentie vormt het

uitgangspunt om hun rol in het familienetwerk in kaart te brengen.14 Aan de hand van een

analyse van zowel inhoud als vorm van de brieven wordt een antwoord gegeven op de vraag welke rol vrouwen vervulden bij het in stand houden van het familienetwerk, en op welke manier de correspondentie werd ingezet om deze rol te vervullen.

Van de vier vrouwen zijn in totaal zestien brieven aan ons overgeleverd. Dit lijkt een te klein aantal om een onderzoek op te baseren. De brieven staan echter vol informatie en laten daarnaast zien dat er veel meer brieven geweest zijn, door daar naar te refereren. Hiermee geven deze brieven ons veel kennis, waarmee het familienetwerk gereconstrueerd kan worden. Ingrid Tieken-Boon van Ostade is van mening dat deze reconstructie aan de hand

van brieven een groot probleem oplevert, juist doordat er weinig materiaal is. 15 Aan het eind

van dit onderzoek is echter gebleken dat een reconstructie wel degelijk gemaakt kan worden aan de hand van een klein corpus.

Van de zestien brieven is één brief afkomstig van Aletta Maria gericht aan Constantia Eliana, negen brieven heeft Aletta Maria geschreven aan haar zus Elisabeth. Constantia Eliana heeft één brief aan haar tante Elisabeth gestuurd. Sophia stuurde vijf brieven aan haar dochter Constantia Eliana. Deze cijfers geven een vertekend beeld. Uit de brieven die bewaard zijn gebleven, blijkt namelijk dat er in alle gevallen een uitgebreidere correspondentie gaande was. Er zijn dus meer brieven verstuurd dan de zestien die nu nog over zijn. De brieven zijn

geschreven tussen 1694 en 1716. Op dit moment waren er in de familie een aantal

strubbelingen gaande, voornamelijk over het sluiten van huwelijken.16

14 In deze scriptie komen veel van de gebruikte brieven aan bod. Om de leesbaarheid te behouden zijn veel

citaten naar modern Nederlands hertaald. Deze citaten staan niet tussen aanhalingstekens. Alleen de delen die letterlijk uit de brieven zijn overgenomen, zijn tussen aanhalingstekens geplaatst. Waar nodig zijn letters of woorden in vierkante haakjes toegevoegd om de leesbaarheid te vergroten.

15 I. Tieken-Boon van Ostade, ‘Letters as a source for reconstructing social networks: the case of Robert Lowth’,

in: M. Dossena en I. Tieken-Boon van Ostade (eds.), Studies in late modern English correspondence (Bern 2008) 51-76, aldaar 51

(7)

7

De brieven geven de rol van de vier vrouwen in deze kwesties weer. Er zijn geen brieven bewaard gebleven die geschreven zijn door Elisabeth en gericht waren aan een van de andere drie vrouwen. Zij heeft echter na het overlijden van haar man in 1690 de

familiekroniek voortgezet. Hierin werden huwelijken, geboortes en sterfgevallen genoteerd. Elisabeth voorzag veel van deze gebeurtenissen van commentaar, waardoor we op deze manier ook inzicht krijgen in haar gedachtes. De brieven die Constantia Eliana schreef aan de andere drie vrouwen zijn helaas niet aan ons overgeleverd. Er is echter wel een uitgebreide correspondentie tussen haar en haar man Jan Carel van der Muelen bewaard gebleven. Aan de

hand van een selectie van zeventien brieven17 uit het jaar 1711, kunnen de commentaren van

Constantia Eliana in deze periode worden achterhaald. Daarnaast kan er een vergelijking gemaakt worden tussen de informatie die gedeeld werd tussen vrouwen van één familie en tussen echtgenoten. Dit zorgt er ook voor dat er brieven van twee generaties worden vergeleken. Als dochter van Sophia vormt Constantia Eliana de tweede generatie. Hiermee kan een eventuele verandering in de manier van schrijven of de beschreven onderwerpen naar voren komen.

Om tot een conclusie te komen worden allereerst de vier vrouwen en hun echtgenoten uitgebreider geïntroduceerd. Daarnaast zal gekeken worden naar het belang van eer en netwerk in de vroegmoderne tijd. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan vrouwen in het algemeen. Aan de hand van bestaande historische onderzoeken wordt een beeld geschetst van de rechten en plichten van deze vrouwen. Hun positie in de maatschappij wordt vergeleken met die van mannen.

Het tweede hoofdstuk gaat in op de functie van brieven en correspondentie binnen een familienetwerk. Er wordt gekeken naar de regels die golden voor het onderhouden van een goede correspondentie. Hier zal onder andere antwoord worden gegeven op de vraag welk belang de vier vrouwen hechtten aan correspondentie. Wat het toepassen van de regels en het uiterlijk van de brieven zegt over de rol, functie en het doel van de correspondentie komt ook aan bod.

In het derde hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de inhoud van de brieven. Aan de hand van deze inhoud kan de rol van de vrouwen in het familienetwerk worden bepaald. Daarnaast worden de besproken onderwerpen vergeleken met de algemeen geaccepteerde rol

17 In totaal zijn er 44 brieven bewaard gebleven, die Constantia Eliana en Jan Carel in de periode 1703-1728 naar

elkaar schreven. Er is gekozen voor deze specifieke selectie, omdat uit dit jaar de meeste brieven van zowel Constantia Eliana als haar man aan ons zijn overgeleverd.

(8)

8

van vrouwen, zoals die in het eerste hoofdstuk naar voren is gekomen. Hierbij zullen ook de familieaantekeningen van Elisabeth worden gebruikt.

Tenslotte zal de correspondentie tussen Constantia Eliana en Jan Carel nader worden bekeken. De inhoud van deze brieven wordt vergeleken met de inhoud van de correspondentie tussen de vier vrouwen. Op deze manier kunnen verschillen en overeenkomsten worden geanalyseerd. Ook de rol van Constantia Eliana in het familienetwerk komt in dit hoofdstuk naar voren.

(9)

9

2. De familieachtergrond

2.1 Sophia, Elisabeth, Aletta Maria en Constantia Eliana

De vier vrouwen rondom Joan II behoorden allemaal tot de bovenlaag van de bevolking. In hoeverre hun leven afweek van dat van andere vrouwen in de Republiek of andere

regentenvrouwen, zal later blijken. Eerst moeten we helder krijgen wie deze vier vrouwen waren en wat hun onderlinge relatie was. Op deze manier kunnen de brieven en de inhoud daarvan straks beter geplaatst worden.

Sophia, Elisabeth en Aletta Maria zijn zussen van elkaar. Constantia Eliana is de jongste dochter van Sophia, en daarmee het nichtje van Elisabeth en Aletta Maria. De kinderen van Sophia, Elisabeth en Aletta Maria trouwen onderling met elkaar, waardoor hun levens verder met elkaar verbonden worden. Zie hiervoor de stamboom op pagina 8 en de bijlage.

De familie Coymans is een gegoede handelsfamilie uit Amsterdam. Aan het eind van de zestiende eeuw was Balthasar Coymans vanuit Antwerpen via Duitsland naar de Republiek gevlucht, waar hij zijn handelshuis had opgericht. Zijn dochter Maria trouwt in Amsterdam met Joan Huydecoper I, de zoon van een rijke Amsterdamse handelaar. Maria en Joan I

krijgen meerdere kinderen, waaronder hun oudste zoon Joan II die in 1625 wordt geboren.18

Sophia Coymans wordt in 1636 geboren als eerste kind van Joan Coymans en Sophia Trip. Joan Coymans is de oudste zoon van Balthasar Coymans, en de broer van Maria

Coymans. Na Sophia volgen meerdere kinderen, waaronder haar twee zusjes Elisabeth (1639) en Aletta Maria (1641). In 1656 trouwt Sophia met Joan Huydecoper II. Hij is de zoon van de zus van haar vader en daarmee haar volle neef. Sophia en Joan II krijgen meerdere kinderen, in ieder geval acht, maar waarschijnlijk ook nog aan aantal kinderen die heel vroeg zijn

overleden. Hun jongste dochter is Constantia Eliana, geboren in 1677.19

De families Coymans en Huydecoper worden niet alleen door de huwelijken van Maria en Joan I, en die van Sophia en Joan II met elkaar verbonden; de huwelijken van de andere drie vrouwen die hier centraal staan zorgen voor een verdere versmelting. Elisabeth trouwt in 1671 met Willem van der Muelen. In 1672 krijgen zij een zoon, Jan Carel. Aletta Maria is ondertussen met Carel Voet getrouwd, bij de aanloop naar dit huwelijk zal verderop nog uitgebreider stil worden gestaan. Uit dit huwelijk wordt onder andere een dochter

geboren: zij wordt ook Aletta genoemd. Deze Aletta trouwt in 1699 met Jan Carel, haar volle

18 Kooijmans 1997, 131, 172, 218-219 19 Kooijmans 1997, 131, 172, 218-219

(10)

10

neef. Aletta sterft in 1700 vlak na de bevalling van haar zoon Willem Carel. Een jaar later hertrouwt Jan Carel met Constantia Eliana Huydecoper, zij zijn eveneens volle neef en nicht

van elkaar. 20

Door deze huwelijken raken de families Huydecoper en Coymans steeds verder met elkaar verweven. De levens van de vier vrouwen, Sophia, Elisabeth, Aletta Maria en

Constantia Eliana, zijn zo met elkaar verbonden dat zij veel met elkaar delen. Dit resulteert in de brieven die nu nog aan ons overgeleverd zijn.

Afbeelding 2: Jacob van Loo (toegeschreven), Portret van Joan Huydecoper en Sophia Coymans, ca 1655. Olieverf op doek, 117,2 x 86,8 cm. Veiling Christie’s Amsterdam, 09-05-2000, lotnr 148

2.2 De echtgenoten

Om de inhoud van de brieven straks in het goede perspectief te kunnen plaatsen, is verdere informatie over de echtgenoten van de vrouwen van belang. Aan de hand hiervan kan gekeken worden of de vier vrouwen direct of indirect invloed konden uitoefenen op de beslissingen van hun man. Zoals we hiervoor gezien hebben was Sophia getrouwd met een regentenzoon die aan het eind van zijn leven uiteindelijk burgemeester van Amsterdam werd. Ook de mannen van Elisabeth en Constantia Eliana hadden een hoog maatschappelijk aanzien.

(11)

11

Willem van der Muelen (1631-1690) zat in het stadsbestuur van de stad Utrecht; hij was van

1674 tot 1690 schepen en is daarnaast thesaurier21 geweest.22 Hij werd niet tot burgemeester

verkozen, omdat hij met een aantal politieke veranderingen niet had ingestemd. Degene die over de burgemeesterspost moesten stemmen, zaten Willem van der Muelen daarna dwars

door hem niet te benoemen.23 Na de dood van haar man voelde Elisabeth zich genoodzaakt

om zijn politieke loopbaan voor het nageslacht te verdedigen, ‘datse wel weeten moegen dat

haer Groot vaeder een Godtsaligh en vroom man is geweest.’24

Jan Carel van der Muelen (1672-1738), de man van Constantia Eliana, was in 1705 schepen van de stad Utrecht geweest. Twee jaar later zat hij eveneens in de raad van deze stad. Jan Carel had zijn curriculum vitae tevens uitgebreid met de functie van heemraad van de Lekdijk. Hij wist de functie van burgemeester in 1733, in tegenstelling tot zijn vader, wel

te bemachtigen.25

De man van Aletta Maria past in het geheel niet in dit rijtje. Carel Voet (1631-1679) was van lagere komaf en daarnaast had zijn familie geen beste reputatie. Uit onderzoek van Donald Haks blijkt dat mensen uit de hoogste sociale klassen in Leiden rond 1750 voor

tweederde met iemand met dezelfde sociale achtergrond trouwden.26 Toch is het niet vreemd

dat Aletta Maria met Carel Voet trouwde. Ze was met hem in contact gekomen doordat hij een baantje als kassier had in het handelshuis van de familie Coymans. Na het overlijden van Joan Coymans in 1657 had Aletta Maria’s moeder, Sophia Trip, hier de leiding. Carel Voet had zichzelf samen met een andere medewerker financieel verrijkt op kosten van het handelshuis. De andere medewerker werd onmiddellijk ontslagen, maar Carel Voet wist Sophia Trip in te palmen, waardoor hij mocht blijven. Daarna probeerde Carel Voet de oude werknemers van het handelshuis te laten ontslaan. De leden van de familie Coymans waren hier niet blij mee, maar konden niets doen omdat Carel Voet het lievelingetje van Sophia Trip was geworden.

Toen Carel Voet Aletta Maria ten huwelijk vroeg, was de maat vol. Als weduwe had Sophia Trip geen toestemming van anderen nodig om haar dochter te laten trouwen met Carel

21 Penningmeester

22 Kooijmans 1997, 199 /‘Kwartierstaat van Willem van der Muelen (1631-1690)’, Centraal Museum Utrecht,

invnr 8912, via: http://centraalmuseum.nl/ontdekken/object/?img_only=1#o:5341 /Familiekroniek Elisabeth, p 10

23 Familiekroniek Elisabeth, p10 24 Familiekroniek Elisabeth, p 9

25 ‘Kwartierstaat van mr. Jan Carel van der Muelen (1672-1738)’, Centraal Museum Utrecht, invnr. 8910, via:

http://centraalmuseum.nl/ontdekken/object/?img_only=1#o:5339

26 D. Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17de en 18de eeuw: processtukken en moralisten over aspecten

(12)

12

Voet. Toch probeerde de familie er alles aan te doen om haar op andere gedachten te brengen. Maar ze hield vast aan het idee. In reactie daarop onderzochten verschillende familieleden, waaronder Joan Huydecoper II, de mogelijkheid om het huwelijk via hogere instanties tegen te houden. Dit had echter geen effect. Dat de familieleden een rechtszaak probeerden aan te spannen, is verwonderlijk. Conflicten als deze werden zo veel mogelijk binnenshuis opgelost. Een gang naar de magistraat was pas een laatste redmiddel. De buitenwereld moest namelijk zo veel mogelijk buiten het conflict gehouden worden, om reputatieschade voor de familie te

beperken.27 Uiteindelijk kreeg de familie het voor elkaar dat er in het huwelijkscontract werd

opgenomen dat zowel Sophia Trip als Carel Voet geen beslissingen in het handelshuis mochten nemen zonder toestemming van de andere leden van de familie. Aletta Maria en

Carel Voet trouwden uiteindelijk op 10 mei 1661.28 Carel Voet stierf al in 1679. Aletta Maria

bleef met vier dochters en één zoon achter. Haar huwelijk had ook voor hen gevolgen. Aletta Maria’s kinderen zouden moeite krijgen met het sluiten van huwelijken, omdat de eer van de familie was aangetast door het huwelijk van hun ouders. Daarnaast was er minder geld beschikbaar door het vroege overlijden van hun vader. Ook dit zorgde voor een mindere positie op de huwelijksmarkt.

2.3 Eer en netwerk

Familie-eer was niet alleen voor Aletta Maria en haar kinderen van groot belang. Alle andere families in de Republiek hadden er mee te maken. Eer was het belangrijkste

ordeningsprincipe van het bestaan van edellieden in de Republiek, aldus Conrad Gietman.29

Maar niet alleen voor edellieden was eer van belang; voor elke man was het de essentie van

zijn reputatie naar zijn sociale gelijken toe.30 Eer verwijst naar een door God gegeven

waardigheid die door innerlijke eigenschappen en deugden wordt verleend en doormiddel van een bloedband wordt doorgegeven. Daarnaast is het een aanspraak op macht en aanzien die wordt afgeleid uit de standenordening. Deugd is de innerlijke zijde van het begrip eer en staat voor de positieve eigenschap dat mannen zich aanpassen aan de normen die bij hun stand horen. Eer en deugd vormen daarmee als het ware een gedragscode waar iemand zich aan

27 Haks 1982, 116-118

28 In het Utrechts Archief bevindt zich een omslag met verschillende documenten over deze strubbeling. Onder

andere de brief aan het Hof van Holland, het advies dat de familie inwon bij een advocaat, de uiteindelijke huwelijksvoorwaarden en verschillende brieven tussen de familieleden zijn bewaard gebleven. (toegangsnr 67, invnr 69)/ Kooijmans 1997, 125-129

29 C. Gietman, Republiek van adel. Eer in de Oost-Nederlandse adelscultuur (1555-1702) (Utrecht 2010) 12 30 A. Fletcher, Gender, sex and subordination in England 1500-1800 (New Haven/Londen 1995) 126

(13)

13

moest houden.31 Net als voor mannen was eer voor vrouwen van groot belang. Het zorgde

onder andere voor een goede positie op de huwelijksmarkt.

Naast persoonlijke keuzes was eer tevens sterk afhankelijk van de bloedlijn waar iemand vanaf stamde. Een goede familie, waarin alle leden zich netjes gedroegen, zorgde voor een positieve invloed op de individuele eer. Ook de eer van de familie als geheel, de collectieve eer, moest door alle personen uit een familie worden hooggehouden. Het nastreven van de collectieve eer was belangrijker dan de eigen eer, omdat er met de collectieve familie-eer mfamilie-eer mensen gemoeid waren, en er dus mfamilie-eer mensen last hadden van een aangetaste familie-eer dan dat bij de persoonlijke eer het geval was. De collectieve eer zorgde soms voor spanningen binnen een familie, wanneer bijvoorbeeld de oudste zoon zijn persoonlijke eer en verlangens niet ondergeschikt wilde maken aan die van zijn vader en daarmee het collectief.

De bloedband, die ten grondslag lag aan de collectieve eer, bood bescherming. Het was een netwerk waar je op kon terugvallen en wat je goed moest onderhouden. Deze

bloedband kon ook verwanten van verwanten omvatten, wat voor een zeer uitgebreid netwerk

zorgde.32 De steun van familieleden kon wegvallen als er bijvoorbeeld een huwelijk werd

gesloten, waar (een deel van) de familie tegen was.33 Bij het huwelijk tussen Aletta Maria en

Carel Voet was dit niet gebeurd, Aletta Maria onderhield daarna nog steeds goed contact met haar zussen. De familie was hiermee het allerbelangrijkste voor het opbouwen en

onderhouden van de persoonlijke status. Zelfs contacten met mensen uit een hoger geplaatste

klasse waren van minder belang.34

Dit familienetwerk, dat naast verwanten ook niet-verwanten kon bevatten, werd

onderhouden door middel van correspondentie.35 Naast het versterken van de persoonlijke en

collectieve eer was het netwerk nodig om in de vroegmoderne samenleving iets te kunnen bereiken. Het maatschappelijke vermogen en de sociale status die iemand in de zeventiende

eeuw had hing namelijk af van de contacten die iemand had.36 Hiermee konden banen worden

verkregen of kon hulp worden ingeschakeld bij bijvoorbeeld financiële problemen. Relaties konden worden onderhouden door middel van financiële tegemoetkomingen, fysieke hulp, cadeaus, maar ook door het sluiten van huwelijken tussen twee families. Niet alle personen uit

31 Gietman 2010, 12-13 32 Gietman 2010, 13-14, 47

33 D. Watt, “No writing for writing’s sake’: the language of service and household rhetoric in the letters of the

Paston women’, in: K. Cherewatuk en U. Wiethaus, Dear sister. Medieval women and the epistolary genre (Philadelphia 1993) 122-138, aldaar 130

34 M. Nevala, ‘Inside and out. Forms of address in seventeenth- and eighteenth century letters’, in: T. Nevalainen

en S-K. Tanskanen, Letter writing (Amsterdam 2007) 89-113, aldaar 90-91

35 Corporaal 2006, 8 36 Kooijmans 1997, 17

(14)

14

het netwerk konden altijd persoonlijk worden benaderd, waardoor de contacten via brieven warm werden gehouden. Brieven waren dus van groot belang om sociale banden aan te gaan,

te onderhouden en te versterken.37

Binnen de netwerken werd onderscheid gemaakt tussen ‘oneigenlijke’ en ‘echte’ vriendschappen. De eerste soort was gebaseerd op verwantschap, waarbij diensten en gunsten centraal stonden. De ‘echte’ vriendschap was tussen personen die elkaar zelf hadden gekozen en dus geen bloedband hadden. De deugden en gunsten konden bij deze vriendschap

achterwege worden gelaten. Gary Schneider duidt de groepen mensen die op

vriendschappelijke basis regelmatig met elkaar communiceerden via brieven aan als

‘epistolary communities’. De leden uit zo een groep waren niet met elkaar verwant door een

familieband, maar door de zaken die zij bespraken.38 In de zeventiende eeuw hadden maar

weinig mensen een dergelijke ‘echte’ vriendschap. De meeste vriendschappen waren

gebaseerd op, al dan niet aangetrouwde, verwantschappen.39

2.4 Vrouwen in het algemeen

Net als voor mannen, was voor vrouwen het familienetwerk van groot belang. Op dit punt verschilden mannen en vrouwen dus niet van elkaar. Op andere punten, zoals werk en zeggenschap over het eigen leven, golden er andere regels voor vrouwen dan voor mannen. Buitenlanders die de Republiek bezochten schreven in hun reisverslagen vaak met

verwondering over Hollandse vrouwen. Er werd gesproken over de schoonheid, de vrijheid en de bazigheid van de Nederlandse vrouwen. Hiermee lijken vrouwen in de Republiek in hun doen en laten te verschillen van vrouwen in het buitenland. Els Kloek wijst er echter op dat een passage waar op deze manier over vrouwen wordt gesproken in bijna alle reisverslagen

voor komt, ongeacht de maker of het land dat zij beschrijven.40 De beschrijvingen van de

Republiek moeten worden vergeleken met de verslagen over andere landen. Alleen op deze manier kunnen de specifieke kenmerken van Hollandse vrouwen naar voren komen. Toch worden dit soort verslagen vaak aangehaald zonder dat deze vergelijking wordt gemaakt. Hierdoor hebben ze ons beeld van de vrouw in de zeventiende eeuw voor een groot deel bepaald. Vrouwen werden in dit soort verslagen aangeduid als mooi en deugdzaam, ondanks

37 G. Schneider, The culture of epistolarity. Vernacular letters and letter-writing in early modern England,

1500-1700 (Newark 2005) 27

38 Schneider 2005, 23 39 Kooijmans 1997, 15-16

40 E. Kloek, ‘De vrouw’, in: H.M. Beliën, A.Th. van Deursen en G.J. van Setten (eds), Gestalten van de Gouden

(15)

15

het feit dat zij heel bedrijvig waren. Buitenlandse reizigers vonden het tevens opmerkelijk dat vrouwen handel konden drijven en dat zij de zaak waarnamen als manlief weg was. Daarnaast waren de vrouwen goede huisvrouwen: het huis was altijd schoon en netjes. Dit zou komen door de bazigheid van de Hollandse vrouwen; ‘hier kraait de hen en moet de haan kakelen,’

aldus de Duitse theoloog Henrich Ludolff Benthem.41 Vrouwen hadden veel zeggenschap en

macht in huis, volgens de reisverslagen.42

In theorie moest de vrouw haar man gehoorzamen. De onderdanigheid van de vrouw

werd gerechtvaardigd door het klassieke idee over de humorenleer.43 Hieruit zou blijken dat

vrouwen een zwakker gestel en minder verstand hadden dan mannen, wat tot logisch gevolg had dat mannen meer te zeggen hadden dan vrouwen. De man moest het huis besturen en zijn gezin onderhouden, zorgen voor de godsdienst in huis, en zijn vrouw liefhebben. De vrouw daarentegen moest trouw, onderdanig, vriendelijk, zedig en bescheiden zijn, en ze moest

zorgen voor het huishouden.44 Zoals de reizigers al was opgevallen, hadden vrouwen in de

praktijk veel meer zeggenschap. Ondanks het feit dat de vrouw ondergeschikt was aan de man, was zij in de zeventiende en achttiende eeuw onmisbaar in het huishouden. Hiermee werd de term huisvrouw een soort roeping; meisjes kregen er les in, het werd hun doel in het

leven.45 Het huishouden was voor vrouwen hun publieke domein. Alles speelde zich in en

rond dit huishouden af.46 Binnen dit huishouden zorgden vrouwen niet alleen voor de

praktische zaken, ook sociale, politieke en economische zaken met betrekking tot het

huishouden werden door de vrouw geregeld.47 Een van deze taken was het toezicht houden op

de opvoeding van de kinderen, voornamelijk van de dochters. Ze moesten een goede educatie krijgen en leerden de huishoudelijke zaken regelen onder toezicht van hun moeder. Daarnaast hadden vrouwen een belangrijke stem in het huwelijk van hun dochter, als het ging om de te kiezen echtgenoot. Na het huwelijk bleven moeders hun dochters adviezen geven, onder andere via correspondentie. Deze adviezen ging over geboorte, religie en huwelijk, maar ook

over goed moreel gedrag.48

41 Kloek 1995, 249 42 Kloek 1995, 248-249

43 De leer wordt ook wel humeurenleer genoemd. Volgens deze leer zou iemands humeur en stemming

afhankelijk zijn van vier lichaamssappen: bloed, gele gal, zwarte gal en slijm. Een verandering van deze sappen zou voor een veranderende gemoedstoestand zorgen.

44 Kloek 1995, 250-251, 253

45 E. Kloek, Vrouw des huizes: een cultuurgeschiedenis van de Hollandse huisvrouw (Amsterdam 2009) 78 46 S. Broomhall, Emotions in the household, 1200-1900 (Basingstoke 2008) 3

47 Watt 1993, 134

48 J. Daybell, ‘Social negotiations in correspondence between mothers and daughters in Tudor and early Stuart

(16)

16

Ongetrouwde vrouwen werden als jongedochters aangesproken, omdat men er vanuit ging dat iedere vrouw uiteindelijk trouwde. Ongehuwde vrouwen stonden onder voogdij van hun vader of zijn plaatsvervanger, en dienden hem te gehoorzamen. Het belangrijkste voor een ongetrouwde vrouw was het bewaren van haar maagdelijkheid. Was ze niet kuis, dan had ze niet alleen haar eigen eer verloren, maar eveneens die van haar vader aangetast. Ook voor een weduwe moest kuisheid voorop staan. Een weduwe had echter meer vrijheid, doordat ze nu zelf het hoofd van de huishouding was geworden en zelf beslissingen moest nemen over het beheer van haar eigen goederen en die van haar overleden man. Ze moest zelf haar kinderen opvoeden, voor zover die nog niet meerderjarig waren, en ze had niemand meer om

mee te overleggen. Alleen voor strikt juridische zaken had de weduwe een voogd nodig. 49

Vrouwen die op zoek waren naar een huwelijkspartner waren relatief vrij in hun keuze, zolang er maar gekozen werd voor iemand uit dezelfde sociale kring en met dezelfde geloofsachtergrond. Ook moest er rekening gehouden worden met eventuele politieke of zakelijke belangen, maar bij zowel ouders als kinderen werd het niet maatschappelijk geaccepteerd dat zij hun zin doordrukten. Het huwelijk moest in de eerste plaats gesloten worden uit liefde, daarna pas om het geld dat er mee gemoeid was, iets dat in de praktijk vaak

anders bleek uit te pakken.50 Wanneer een vrouw eenmaal getrouwd was, was haar

voornaamste plicht het baren van kinderen. Hierbij waren vooral jongens gewenst. Alleen deze konden voor het voortbestaan van de naam, de macht en het aanzien van de familie

zorgen.51 Uit onderzoek blijkt dat een arbeidersgezin uit vier tot vijf personen bestond. De

huishoudens van de elite waren veel groter, doordat zij vaak inwonend personeel hadden en meer kinderen kregen. Ook de gezinnen van de vier vrouwen waren veel groter. Zo kreeg

Constantia Eliana elf kinderen, waarvan er tien volwassen werden.52

Dat de belangrijkste taak van vrouwen het op orde houden van het huishouden was, betekende niet dat zij niet werkten. Vooral in de lagere klassen werkten vrouwen, al dan niet samen met hun man, om extra geld te verdienen. Banen als verkoopster van etenswaren op de

markt of langs de deuren, naaister, wasvrouw en werkmeid waren veel voorkomend.53

Vrouwen hadden vaak veel verschillende banen, waardoor ze zich minder konden

49 M.E. Wiesner, Women and gender in early modern Europe (Cambridge 2000) 36-37/ Kloek 1995, 253-254/

Kloek 2009, 91/ Gietman 2010, 119/ Haks 1982, 153

50 Kloek 1995, 262/ Haks 1982 108 51 Gietman 2010, 117

52 Haks 1982 143-148/ S. Broomhall, ‘Health and science’, in: S. Cavallo en S. Evangelisti (eds.), A cultural

history of childhood and family in the early modern age (Oxford/New York 2010) 171-186, aldaar 176/ Het

Utrechts Archief, Familie Van der Muelen (57), inventaris nummer 78

(17)

17

identificeren met hun werk, mede doordat vrouwen vaak van baan wisselden. Daarnaast waren vrouwen volgens de wet niet gekwalificeerd, zij konden bijvoorbeeld geen lid worden van een gilde. Hierdoor moesten vrouwen hun diensten en producten goedkoper aanbieden

dan hun mannelijke collega’s.54

Handeldrijven was voor de meeste vrouwen niet weggelegd. Alleen weduwen en

meerderjarige ongehuwde vrouwen55 waren handelingsbekwaam en konden dus zelfstandig

handeldrijven. De meeste vrouwen die grote ondernemingen aanstuurden, waren dan ook

weduwen.56 Getrouwde vrouwen stonden onder toezicht van hun man en konden geen

aankopen doen zonder zijn toestemming. Vaak werden hier uitzonderingen op gemaakt, en kon een vrouw met stilzwijgende toestemming van haar echtgenoot toch handeldrijven. Deze

vrouwen werden openbare koopvrouwen genoemd.57 Bij het handeldrijven, of tijdens het

kopen van aandelen, werden weduwen in hun kapitaal beperkt. Vrouwen beschikten na de dood van hun echtgenoot over het algemeen niet over zijn volledige kapitaal, omdat een deel als erfenis voor de kinderen was bedoeld. Zolang de kinderen minderjarig waren, moest de

vrouw er enkel op passen, zonder het uit te mogen geven.58

Mannen hadden in theorie de macht over vrouw en kinderen, maar Linda Pollock laat zien dat andere familieleden in konden gaan tegen de opgelegde regels van het familiehoofd. Broers konden allianties sluiten en elkaar helpen wanneer zij de hulp van hun vader niet wensten in te roepen, of wanneer dit door ruzie niet meer mogelijk was. Vrouwen konden zich eveneens bij dit soort allianties aansluiten, waardoor het mogelijk was om aan de dominantie van hun vader of man te ontsnappen. ‘Dat de man in theorie de macht had was een ding, de

praktische uitvoering ervan was iets heel anders.’59

Buitenshuis hadden vrouwen in theorie geen macht, van politieke functies in bijvoorbeeld het stadsbestuur waren zij uitgesloten. In de praktijk lag dit echter

gecompliceerder. Volgens Natalie Zemon Davis hadden vrouwen in een republiek geen macht, alleen in een monarchie was er een positie voor een vrouw weggelegd in de vorm van koningin. Daarnaast konden andere vrouwen aan het hof door middel van huwelijk en

geboorte het politieke belang van het koninkrijk dienen. In Engeland konden vrouwen zelfs

54 Wiesner 2000, 103-105

55 De meerderjarige leeftijd werd met 25 bereikt.

56 Zie voor meer informatie het proefschrift van Daniëlle van den Heuvel over vrouwelijke handelaren in de

Republiek: D. van den Heuvel, Women and entrepreneurship. Female traders in the Northern Netherlands c.

1580-1815 (Amsterdam 2007) 321-325/ Wiesner 2000, 130

57 Kloek 1995, 270-272/ Haks 1982, 153 58 Wiesner 2000, 131

59 L. Pollock, ‘Rethinking patriarchy and the family in seventeenth-century Europe’, in: Journal of Family

(18)

18

zelfstandig regeren als een mannelijke opvolger uitbleef.60 Rudolf Dekker laat echter zien dat

er in de Republiek wel degelijk vrouwen waren die, al dan niet informeel, een rol speelden bij het nemen van politieke beslissingen. In de zestiende eeuw waren dit de landvoogdessen en in de zeventiende eeuw had Amalia van Solms een belangrijke invloed op de landelijke

politiek.61 Vrouwen uit de lagere klassen konden hun politieke stem laten horen tijdens

protesten, zoals voedsel- of belastingoproeren.62

Els Kloek is van mening dat gewone regentenvrouwen geen politieke macht hebben gehad, ook niet via informele kanalen. Zij stelt zichzelf de vraag of dit door politieke

desinteresse komt, of dat hun informele invloed voor ons niet meer te achterhalen is.63

Nieuwere onderzoeken laten echter zien dat regentenvrouwen, net als landvoogdessen en stadhoudersvrouwen, politieke invloed konden uitoefenen. Hiermee is het idee van Kloek achterhaald. Luc Panhuysen heeft onderzoek gedaan naar het rampjaar 1672, waarin de Republiek van verschillende kanten werd aangevallen. Hierbij heeft hij gebruik gemaakt van de correspondentie van de familie Van Reede. Godard Adriaan van Reede zat in Berlijn als ambassadeur van de Republiek. Hij kon op dat moment zijn functie als baron van Amerongen niet uitvoeren. Daarom nam zijn vrouw Margaretha zijn taken waar en trad zij op als patrones.

Hiermee had zij politieke zeggenschap en aanzien.64 Het andere vlak waar regentenvrouwen

zich actief konden mengen in het openbare leven, was in de liefdadigheid. Zij waren

bijvoorbeeld regentes van een weeshuis of gasthuis.65 Op deze manier konden de vrouwen

zich mengen in de armenzorg van de stad, en hadden zij daarmee aanzien bij het stadsbestuur.

60 N. Zemon Davis, ‘Vrouwen en politiek’, in: G. Duby en M. Perrot ea (eds.), Geschiedenis van de vrouw. Van

renaissance tot de moderne tijd (Amsterdam 1992) 157-170, aldaar 159

61 R. Dekker, ‘Vrouwen in middeleeuws en vroeg-modern Nederland’, in: G. Duby en M. Perrot ea (eds.),

Geschiedenis van de vrouw. Van renaissance tot de moderne tijd (Amsterdam 1992) 415-433, aldaar 417-418

62 Dekker 1992, 418 63 Kloek 1995, 268

64 L. Panhuysen, Rampjaar 1672. Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte (Amsterdam 2009) 52, 448 65 Kloek 1995, 268

(19)

19

3. Brieven om banden aan te halen

Naast het opvoeden van kinderen, het verzorgen van zieken en het hulp bieden bij

bevallingen, behoorde ook het schrijven van brieven naar kinderen en de vrouwelijke leden

van de familie tot de sociale rol van vrouwen, uit voornamelijk de hogere klassen.66 Vrouwen

uit de lagere klassen konden in sommige gevallen lezen en schrijven, maar voor hen was het

veel minder gebruikelijk dat zij dit deden.67 Bij de families waarin het schrijven door vrouwen

geaccepteerd was, kregen de vrouwen hier les in. In eerste instantie leerden meisjes lezen en schrijven van hun ouders. Daarnaast was er de mogelijkheid om naar school te gaan. Dit was voornamelijk weggelegd voor de hogere sociale klassen. De meisjes die naar school gingen leerden eerst lezen, en daarna pas schrijven. Het was duurder om dit laatste te leren, omdat er materiaal nodig was waar op geoefend kon worden en schrijfgerei was niet goedkoop. Ook dit

zorgde ervoor dat voornamelijk vrouwen uit rijkere families leerden schrijven.68

Toch kwam het voor dat vrouwen uit hogere klassen niet konden lezen, of dat zij een bepaalde taal niet konden lezen waarin zij wel een brief ontvingen, zoals Frans of Latijn. Deze

brieven werden dan voorgelezen.69 Naast het eigen gezin en de directe familie, behoorden de

vrouwen tot een veel groter netwerk dat door huwelijken steeds verder werd uitgebreid. Goede relaties met al deze verwanten was van groot belang. ‘Dankzij onderlinge protectie kon de sociale status en goede naam van zo’n familie behouden blijven,’ aldus Mieke Smits-Veld

en Martha Bakker.70 Vooral het gevoel van loyaliteit ten opzichte van de verwanten was

belangrijk. Deze loyaliteit werd in de brieven getoond door de schrijfstijl en de manier waarop de ontvanger werd aangesproken. De toon en stijl van de brieven hing af van de scholing en de persoonlijkheid van de schrijfster, maar ook de sociale status van de ontvangster was van

belang.71

In dit hoofdstuk zal gekeken worden naar de verschillende regels waar een goede correspondentie aan moest voldoen. Daarnaast zal getoond worden in hoeverre Sophia, Elisabeth, Aletta Maria en Constantia Eliana deze regels toepasten. Uit het uiterlijk en de

66 Onder de vrouwen uit regentenfamilies bestonden grote verschillen in opleidingsniveau. Sommige vrouwen

konden nauwelijks lezen en schrijven, terwijl andere meerdere talen beheersten. L. Kooijmans, ‘De koopman’, in: H.M. Beliën, A.Th. van Deursen en G.J. van Setten (eds), Gestalten van de Gouden Eeuw: een Hollands

groepsportret (Amsterdam 1995) 65-94, aldaar 86/ Kooijmans 1997, 57

67 Corporaal 2006, 9 68 Wiesner 2000, 146-149

69 J. Daybell, “I wold wyshe my doings might be … secret’: Privacy and the social practices of reading women’s

letters in sixteenth-century England’, in: J. Couchman en A. Crabb, Women’s letters across Europe, 1400-1700.

Form and Persuasion (Hampshire 2005) 143-162, aldaar 148-149/ Daybell 2015, 508

70 Smits-Veldt en Bakker 1999, 82 71 Smits-Veldt en Bakker 1999, 82-83

(20)

20

vormgeving van de brieven zal blijken dat de vier vrouwen hun briefwisseling als een aparte manier van communicatie zagen, waarbij veel waarde werd gehecht aan de regels. Hiermee lieten zij hun respect voor de ontvangster blijken en werden de onderlinge banden

aangescherpt, nog voor er naar de werkelijke inhoud gekeken hoefde te worden.

3.1 Regels

Het schrijven van brieven was een belangrijk onderdeel van het onderhouden van

vriendschappen en daarmee het hooghouden van de eigen eer. Zowel mannen als vrouwen

gebruikten correspondentie voor dit doel.72 Doordat het schrijven steeds populairder werd,

verschenen er verschillende briefboeken die de elite informatie verschaften om een zo goed mogelijke brief te kunnen schrijven. Er werden praktische tips gegeven voor het onderhouden van een goede correspondentie. Hierbij werden tips gegeven voor inkt- of zegelwasgebruik. Daarnaast kwamen de verschillende conventies aan bod. Zo bestonden er regels voor de afstand tussen aanhef en tekst, die bij mensen met een hogere sociale status dan de schrijver groter moest zijn dan bij een brief aan een gelijke. Dit verschil moest alleen in de brief

worden aangegeven; in de adressering werd geen onderscheid gemaakt zodat de bezorger niet kon zien wat de sociale relatie was tussen schrijver en ontvanger. Hiermee waren de regels voor de adressering strikter dan die regels voor de aanhef in de brief zelf. Het adres werd door meer mensen gelezen, waardoor het zakelijk werd gehouden. De achternaam van de

ontvanger werd genoemd, samen met de eventuele titel.73 Daarnaast moesten de regels

strenger worden nageleefd naarmate de sociale afstand tussen schrijver en ontvanger groter

werd.74 Er is echter een belangrijk onderscheid te zien tussen mannen en vrouwen. Mannen

werden vanuit hun maatschappelijke functie aangeschreven, terwijl bij vrouwen de familiale afkomst en functie centraal stond. In de adressering gericht aan vrouwen werd daarom vaak

verwezen naar haar man en zijn maatschappelijke functies.75

Twee brieven van de vrouwen, beide geschreven in 1711, zijn hier een goed voorbeeld van. De eerste brief is gericht aan Constantia Eliana en afkomstig van haar moeder. Ze wordt aangesproken als ‘Mevrou Constansia Elieyaena Huydecoper huysvrou van de heer Jan

Caerel van der Muele.’ Hierna worden de functies van Jan Carel opgesomd.76 De brief die

Elisabeth in dat jaar van haar zus Aletta Maria ontvangt wordt als volgt geadresseerd:

72 D. Goodman, Becoming a woman in the age of letters (Cornell 2009) 10 73 Nevala 2007, 103-104, 109

74 Watt 1993, 126 75 Sneller 2006, 112 76 S aan CE, 19 maart 1711

(21)

21

‘Meevrou Elisabet Coymans weedue wijle de Heer Wilhem van der Meule, in sijn Ed[ele]

leeve vroetschap en scheepe der stad Uijtercht.’77 Uit beide voorbeelden blijkt dat vrouwen

inderdaad gelinkt werden aan hun man, als huisvrouw of in het geval van Elisabeth als

weduwe. Het beroep of de titels van de man waren belangrijk, zelfs als deze al overleden was.

Afbeelding 3: Adressering gericht aan Elisabeth (AM aan E, 21 oktober 1711, detail)

(22)

22

Naast deze conventies bevatten bijna alle briefboeken die aan ons zijn overgeleverd een aantal voorbeeldbrieven, zodat de ongeoefende schrijver wat meer houvast had. Alle briefboeken die we nu nog kennen zijn gericht op de mannelijke schrijvers. Er zijn geen exemplaren bekend die speciaal voor vrouwen werden gemaakt, maar in de briefboeken voor

mannen stonden eveneens voorbeelden die vrouwen in hun brieven konden verwerken.78 In

1675 verscheen in Engeland The gentlewoman’s companion geschreven door Hannah Woolley. Als gids voor de zeventiende-eeuwse vrouw bevatte het ook een sectie over

correspondentie.79 Hiermee komt dit boek het dichtst in de buurt bij een briefboek speciaal

voor vrouwen.80

De verschillende stijlen die in de briefboeken werden behandeld, kunnen worden verdeeld in een aantal briefcategorieën. Eén daarvan is de Grieks-Romeinse briefcategorie, ook wel epistolae ad familiares genoemd, die vooral de nadruk legde op de privébrief en het

vriendschappelijke karakter van deze brief.81 Willem van den Berg noemt dit het

gesprekskarakter van de brief. Het leek net alsof schrijver en adressant lijfelijk met elkaar in

gesprek waren, zij het van een afstand via papier.82 Een andere briefcategorie is de retorische

brief. Deze staat ook wel bekend onder de naam ars dictaminis en werd vooral gebruikt in

formele situaties.83 Hierdoor is deze laatste vorm vaker bij mannelijke schrijvers terug te

vinden, terwijl vrouwen vaker in de eerste traditie schreven, aldus Willem van den Berg.84

Gary Schneider en Jane Couchman en Ann Crabb geven echter aan dat de epistolae ad familiares ook vaak politieke en zakelijke informatie bevatte. Hiermee zien zij het

onderscheid tussen de twee categorieën veel minder scherp dan Van den Berg.85

Bij het schrijven van de brief moest naast alle conventies ook rekening gehouden worden met het feit dat een brief niet altijd in de privésfeer bleef. Er was geen garantie dat de ontvanger hetgeen in de brief stond geheim zou houden. De brieven konden tijdens de

78 Corporaal 2006, 8/ Smits-Veldt en Bakker 1999, 82/ W. van den Berg, ‘Briefreflectie in briefinstructie’,

Documentatieblad werkgroep 18e eeuw, nr 38 (feb 1978) 1-22, aldaar 1-3/ Nevala 2007, 92-93

79 Nevala 2007, 93

80 In latere briefboeken werden vrouwen gezien als de beste briefschrijfsters. Ze hadden veel liefde voor anderen,

waardoor ze via correspondentie de familiebetrekkingen in stand konden houden. Een voorbeeld hiervan is

Stijlleer van Willem Brill uit 1866. Zie: W. Ruberg, Conventionele correspondentie. Briefcultuur van de Nederlandse elite, 1770-1850 (Nijmegen 2005) 34-35

81 Van den Berg 1978, 5/ J. Couchman en A. Crabb, ‘Form and persuasion in women’s letters, 1400-1700’, in: J.

Couchman en A. Crabb, Women’s letters across Europe, 1400-1700. Form and Persuasion (Hampshire 2005) 3-18, aldaar 8/ F.A. Deen, Moorddam: publiek debat en propaganda in Amsterdam tijdens de Nederlandse

Opstand (1566-1578) (Amsterdam 2012) 120

82 Van den Berg 1978, 5

83 Van den Berg 1978, 5/ Couchman en Crabb 2005, 7/ Deen 2012, 120 84 Van den Berg 1978, 5

(23)

23

bezorging zoek raken en gelezen worden door derden. Deze onbedoelde derde lezer kon daarnaast op een minder gebruikelijke manier de brief te lezen krijgen, wanneer

correspondentie uiteindelijk werd uitgegeven. Die bevatte bijvoorbeeld interessante gegevens waarvan de ontvanger of zijn familie vonden dat het met meerdere mensen gedeeld moest

worden.86 Lang niet altijd was de verzender of ontvanger blij als de brief door anderen

gelezen was. Daardoor werd niet alles aan het papier toevertrouwd. Sommige belangrijke zaken werden via de koerier meegezonden. Hij kon ze mondeling aan de juiste persoon

overdragen.87 Daarnaast zijn er talloze voorbeelden van ontvangers die in een volgende brief

verontwaardigd reageren op een brief die zij ontvangen hadden die al geopend was.88

Er waren ook brieven die expres zonder verzegeling werden verzonden. Op deze manier konden ze door de ontvanger gelezen worden, die ze na verzegeling kon doorsturen

naar de eigenlijke geadresseerde.89 Een aantal van de brieven die voor deze scriptie zijn

onderzocht, is daarnaast aan meerdere personen gericht. Er worden boodschappen

doorgegeven voor anderen, waarmee de derde lezer expres wordt aangeschreven. Op deze manier kon het contact met meerdere mensen worden onderhouden terwijl de schrijfster maar één brief hoefde te schrijven. Een voorbeeld hiervan zijn de groeten of variaties daarop die werden overgebracht. Sophia laat Constantia Eliana de groeten overbrengen naar een van haar andere dochters, en Aletta Maria draagt Elisabeth op om hun gezamenlijke kleinzoon Willem

Carel namens haar ‘kussies’ te geven.90

Afbeelding 4: Kusjes voor kleinzoon Willem Carel. ‘Gelieft Wilhemtie wat kussie voor mij te geeve, wens hem veel gesontheijd en sterkte’ (AM aan E 21 oktober 1711, detail)

86 Goodman 2009, 8-9/ Schneider 2005, 22/ M. Dossena en I. Tieken-boon van Ostade, ‘Introduction’, in: M.

Dossena en I. Tieken-boon van Ostade (eds.), Studies in late modern English correspondence: methodology and

data (Bern 2008) 7-20, aldaar 9/ Nevala 2007, 91

87 Daybell 2005, 153-154

88 Zie hiervoor Daybell 2005, 151 89 Daybell 2005, 155

(24)

24

Het schrijven van brieven had niet alleen als doel om informatie over te brengen. Brieven waren zoals eerder gezegd van groot belang om de relaties in het netwerk te onderhouden. Soms gingen ze vergezeld van een cadeau om deze band nog verder te onderstrepen. Ook de vier vrouwen maken van deze mogelijkheid dankbaar gebruik. Aletta Maria stuurt Elisabeth op 1 april 1712 een stuk zalm mee met haar brief. Een bekende had het haar aangeprezen, waarna ze de zalm gekocht had. Aletta Maria hoopt dat Elisabeth haar dit

kleinigheidje niet kwalijk neemt.91 Deze zalm is echter niet alleen voor Elisabeth: aan het eind

van haar brief vraagt Aletta Maria haar zus om ‘aen mijn dochter Barckmans92 het klijne

stuckie salm te geeve.’93

Cadeaus werden niet alleen met een brief meegezonden. Op 24 maart 1708 schrijft Aletta Maria aan haar zus Elisabeth dat zij haar de vorige dag een kalfskop heeft gestuurd. Ze

verontschuldigt zich voor het feit dat ze het ‘most […] buijge om in het mantie te krijge.’94

Hierdoor is het er waarschijnlijk niet mooi uitgekomen. Elisabeths reactie is helaas niet bewaard gebleven, dus we weten niet of zij blij was met de kalfskop. Het is aannemelijk dat haar reactie dezelfde strekking had als die van Aletta Maria wanneer zij op 6 maart 1714 een half lam ontvangt van Elisabeth. Ik ben u heel dankbaar voor het uitstekende halve lam dat u mij gezonden heeft, schrijft ze. Toch had Aletta Maria liever gehad dat er geen kosten waren gemaakt voor dit geschenk, want ze is te zwak om gasten uit te nodigen met wie zij het lam

kan opeten en haar zoon heeft ‘geen treck tot vlees.’95 Geschenken konden daarnaast via

andere personen worden meegegeven. Dit gebeurt in 1713 wanneer Constantia Eliana haar moeder Sophia een geschenk stuurt, en dit laat bezorgen door iemand die als ‘neef

Huydecoper’ wordt aangeduid.96

Zelfs als de inhoud geheel onbelangrijk lijkt, doordat er bijvoorbeeld geen nieuws in

gemeld wordt, hadden de brieven als doel om de band tussen twee personen te versterken.97

Deze band werd door een aantal ongeschreven regels, zoals het tijdig antwoorden op brieven, nog meer versterkt. Wanneer de continuïteit van de correspondentie werd doorbroken, ging de volgende brief altijd vergezeld van een aantal regels ter verontschuldiging. Ook het

postsysteem kreeg soms de schuld, omdat dit niet altijd even betrouwbaar was.98 Ondanks het

91 AM aan E, 1 april 1712

92 Dochter Barchman is Isabella, de oudste dochter van Aletta Maria. Ze wordt bij de achternaam van haar man

genoemd.

93 AM aan E, 1 april 1712 94 AM aan E, 24 maart 1708 95 A aan E, 6 maart 1714 96 S aan CE, 14 november 1713 97 Schneider 2005, 27

(25)

25

feit dat er nog maar zestien brieven bewaard zijn gebleven, kunnen we ervan uitgaan dat er een continue correspondentie gaande was. Dit blijkt onder andere uit een brief van Aletta Maria, wederom aan haar zus Elisabeth. Op 11 januari 1711 schrijft zij dat ze gewacht heeft

met antwoorden tot de vrouw van Oudbroekhuizen99 is vertrokken.100 Er was een

correspondentie gaande tussen Elisabeth en Aletta Maria, en Aletta Maria vond dat ze de tijd moest nemen om haar zuster te antwoorden en te bedanken. Door het bezoek dat zij had, liet haar antwoord even op zich wachten. Dit sluit aan bij het idee van Gary Schneider, die aangeeft dat er in de vroegmoderne tijd grote waarde werd gehecht aan de lengte van de brief en de frequentie van het schrijven. Hiermee kon de affectie voor de ontvanger worden

onderstreept.101 De brief van Aletta Maria is twee en een half kantje. Dit laat zien dat zij

aandacht heeft besteed aan haar brief en dat zij zich er niet met een kort antwoord vanaf heeft gemaakt.

Bezoeken, die in de correspondentie een belangrijke rol innamen, werden eveneens via brieven geregeld. Met een bezoek werd de onderlinge band extra versterkt, doordat mensen de tijd namen om elkaar op te zoeken. Dit soort bezoeken konden echter lang niet altijd worden uitgevoerd, hoe graag men ook zou willen. Aletta Maria slaat tweemaal een uitnodiging af. In 1707 kan zij haar nicht Constantia Eliana niet bezoeken omdat zij te ziek is. Ik ben niet in staat om van huis te gaan. Het wordt met de dag slechter. Hopelijk neemt u het mij niet

kwalijk dat ik niet op uw vriendelijke uitnodiging in kan gaan, aldus Aletta Maria.102 Op 13

juni 1715 schrijft ze aan Elisabeth dat ze vereerd is door de uitnodiging die ze heeft gekregen en dat ze er graag op in gaat. Aletta Maria weet echter nog niet wanneer ze langs kan komen. Ze heeft haar wasgoed naar de wasvrouw gebracht en soms blijft dat wel veertien dagen weg. Hopelijk heb ik het morgen terug, laat ze weten. Daarnaast wordt haar huis geschilderd, ‘en

kan aldie vreemde niet in huijs late koome als men niet thijs en is.’103

Sophia is vaak te vinden in het buitenhuis Goudesteijn, in Maarssen, dat in het bezit is van de familie Huydecoper. In maart 1711 is zij door ziekte echter genoodzaakt om in

Amsterdam te blijven. Constantia Eliana wil haar hier opzoeken. Sophia geeft haar dochter het advies mee om dit bezoek ver van te voren aan te kondigen. ‘Men dient wel een dagh vant

99 Dit is Sophia Huydecoper, de tweede vrouw van Willem Carel van der Muelen. 100 AM aan E, 11 januari 1711

101 Schneider 2005, 124 102 AM aan CE, 2 juli 1707

103 AM aanE, 13 juni 1715. Het letterlijke citaat is: ‘Ben UWELED wel geobligeert voor soo vriendelijcke

noodinge en hoop mij de eere te sulle geeve van mijn swacke dienst aen UWELED te koome presentere, maer kan den dagh noch niet segge alsoo mijn linnen naer de wast is en dat sij die somtijs wel 14 dage houde, hoop die morge tuijs te krijge en sal noch een nieuw kleet moete make, nu koomese omt huijs te schildere en kan aldie vreemde niet in huijs late koome als men niet thijs en is.’

(26)

26

te voore te weete want sy hier geen brieve bestelle of tis al over de middagh.’104 Hiermee is

deze reactie niet alleen een advies voor Constantia Eliana, het is meteen een klacht over het postsysteem. Het niet tijdig bezorgen van brieven vormde vaker een bron van ergernis. Doordat het postsysteem niet altijd betrouwbaar was, konden brieven te laat of zelfs nooit

aankomen, waardoor de continuïteit in de correspondentie onderbroken werd.105

Afbeelding 5: Adrianus van IJsselstein (mogelijk), Portret van Elisabeth Coymans, 1671. Olieverf op doek, 114 x 93 cm. Privécollectie Pierre François Louis Verschoor, Den Haag. Afbeelding via RKD

104 S aan CE, 19 maart 1711 105 Schneider 2005, 59

(27)

27

3.2 Gesprek op afstand?

De verschillende voorbeelden die hierboven zijn gegeven, wijzen op het feit dat de vier vrouwen op de hoogte waren van de regels die golden voor het schrijven van brieven. Ze besteedden veel aandacht aan hun brieven. Hiermee hielden ze, net als de mannelijke leden van de familie, het familienetwerk in stand. De familiecorrespondentie die Sophia, Elisabeth, Aletta Maria en Constantia Eliana hadden opgezet was echter geen standaard correspondentie. De vrouwen hebben het waarschijnlijk gezien als een aparte manier van communicatie in de tijd dat zij elkaar niet lijfelijk konden spreken. We zien dit terug in de informele schrijfwijze van bepaalde woorden. Dit sluit aan bij het idee dat vrouwen geen gebruik maakten van ambtelijke formuleringen en schrijfstijlen of een imitatie daar van. Hiermee is de taal van vrouwen een taal voor intimi, waarbij geen verfraaiingen met betrekking tot de taal zijn

aangebracht, aldus lexicoloog Van Sterkenburg.106 Het formele karakter komt terug in de

aanhef, afsluiting, adressering en aanspreektitels die in de brieven worden gebruikt.

Onder historici en taalkundigen bestaat al langer onenigheid over de vraag in hoeverre correspondentie per brief gelijk stond aan een face to face gesprek. Gary Schneider stelt bijvoorbeeld dat dit niet het geval was, en dat een gesprek werd verkozen boven een briefwisseling. Deze vorm van communicatie werd wel geaccepteerd wanneer de twee personen niet in de gelegenheid waren om elkaar te ontmoeten. Het had echter tot gevolg dat lang niet alle zaken in een brief werden besproken, omdat men vond dat sommige dingen

beter direct gezegd konden worden.107

Willem van den Berg is van mening dat een brief in de zeventiende eeuw als een

gesprek op afstand werd gezien. Hij duit een brief aan als een ‘tekst tegen wil en dank’.108

Aan de hand van onderzoek naar interpunctie en stijl concludeert ook Netty van Megen dat de brieven die door vrouwen werden geschreven vooral op geschreven spreektaal lijken.

Hiermee zou het in overeenstemming zijn met een face to face gesprek, maar dan op papier.109

In de tweede helft van de achttiende eeuw werd de brief als een ‘gesprek tussen afwezigen’ aangeduid in de briefboeken. De brief moest echter aan meer regels voldoen, omdat het altijd

106 N. van Megen, “Ick verlangh hard nae een brief, maer noch meer nae ul mijn lieve man self.’ Persoonlijke

brieven van zeventiende-eeuwse vrouwen’, in: A. Armbrust, M. Corporaal en M. van Dekken (eds.), “Dat gy mij

niet vergeet”: Correspondentie van vrouwen in de zeventiende en achttiende eeuw (Amsterdam 2006) 25-48,

aldaar 30

107 Schneider 2005, 31-33, 109 108 Van den Berg 1978, 1 109 Van Megen 2006, 30

(28)

28

bewaard bleef. Dit in tegenstelling tot het gesproken woord, dat sneller vervloog en niet

vastgelegd kon worden.110

Ten slotte geeft Judith Nobels aan dat de persoonlijke brieven tussen gesproken en geschreven taal in zaten. Ze bevatten zowel retorische kenmerken, van de formele brief, als

woorden die in de gesproken taal gebruikt zullen zijn.111 Arja Nurmi en Minna

Palander-Collin zien brieven om dezelfde reden als geschreven interactie. Het doel en type brief heeft volgens hen daarnaast te maken met de sociale klasse van de schrijver en de relatie tussen schrijver en ontvanger. Hiermee vormt de brief een eigen teksttype, waarbij er verschillen

bestaan in bijvoorbeeld de achtergrond van de schrijver of het doel van de brief.112

3.2.1 Formeel

De onderzochte brieven hebben een formeel karakter door de aanspreektitels die worden gebruikt. Minna Nevala laat in haar onderzoek naar persoonlijke correspondentie in Engeland zien dat de hogere klassen in familiecorrespondentie veel gebruik maakten van bijnamen, zoals ‘my dearest love’, of afgekorte voornamen. Wanneer een titel werd gebruik, ging dat

voornamelijk om titels die de sociale status weergaven, zoals ‘vader’ of ‘broer’.113 Dit laatste

zien we terug in de brieven van de vier vrouwen. In veertien gevallen wordt als aanhef ‘Me vrou en seer waerde…’ gebruikt, gevolgd door ‘zuster’, ‘moeder’ of ‘dochter’, afhankelijk van de familierelatie tussen schrijfster en ontvangster. Soms wordt het woord ‘seer’ weggelaten. Sophia schrijft haar dochter Constantia Eliana een maal aan met ‘waerde

dochter.’ 114 Ook Aletta Maria wijkt een keer van de standaard vorm af. Dit doet zij in een

brief aan Elisabeth die zij op 7 november 1710 schrijft. Hierin spreekt ze haar zus aan met

‘mee vrou en seer lieve suster’.115

In de afsluiting laten de schrijfsters zien dat ze genegenheid hebben voor de ontvangster. Aletta Maria gebruikt als afsluiting ‘ued seer geaffectioneerde suster en dinaresse’, waarbij ‘seer’ soms weer wordt weggelaten. Bij een brief schrijft ze ‘u wel ed genegene suster’. Constantia Eliana laat nog beter blijken dat de ontvangster van haar brief

110 Ruberg 2005, 25

111 J. Nobels, (Extra)Ordinary letters. A view from below on seventeenth-century Dutch (Utrecht 2013) 114 112 A. Nurmi en M. Palander-Collin, ‘Letters as a text type: interaction in writing’, in: M. Dossena en I.

Tieken-boon van Ostade (eds.), Studies in late modern English correspondence: methodology and data (Bern 2008) 21-50, aldaar 22, 44

113 Nevala 2007, 101. Ook het onderzoek van S.M. Fitzmaurice laat deze aanspreekvormen zien. (S. M.

Fitzmaurice, ‘Epistolary identity: convention and idiosyncrasy in late modern English letters’, in: M. Dossena en I. Tieken-boon van Ostade (eds.), Studies in late modern English correspondence: methodology and data (Bern 2008) 77-112, aldaar 91)

114 S aan CE, 20 januari 1705 115 AM aan E, 7 november 1710

(29)

29

boven haar staat door af te sluiten met ‘ued seer gehoorsame dienares en doghter’. Sophia op haar beurt eindigt met ‘ued seer genegene moeder.’

Bij mensen waar geen familieband mee was, of die genealogisch gezien verder van de schrijver af stonden, waren de regels strikt. Iemand werd met zijn titel en achternaam

aangesproken. Eventueel kon de voornaam worden genoemd. Vanaf de achttiende eeuw ontstond meer intimiteit tussen mensen. Dit was vooral te merken aan de aanhef van brieven

die naaste familieleden aan elkaar schreven. 116 Ook in de correspondentie van Constantia

Eliana aan haar man Jan Carel van der Muelen komt dit duidelijk naar voren. Constantia

Eliana spreekt haar man bijvoorbeeld aan met ‘Jantie lief.’117

Judith Nobels heeft in haar dissertatie aandacht besteed aan het taalgebruik in de eerder aangehaalde sailing letters. Doordat het corpus van de sailing letters uit brieven van zowel mannen als vrouwen en van hoog- en laagopgeleiden bestaat, heeft zij het taalgebruik van deze verschillende groepen met elkaar vergeleken. Uit dit onderzoek heeft Nobels geconcludeerd dat er een verschil bestaat in het taalgebruik tussen mannen en vrouwen. Vrouwen uit de hogere klassen gebruikten bijvoorbeeld vaker woorden die aan de spreektaal

gelinkt konden worden dan mannen.118 Dit verschil is volgens Nobels te wijten aan het feit dat

vrouwen lager opgeleid waren dan mannen, ook de vrouwen uit de hogere klassen. Hierdoor

kenden zij het verschil tussen gesproken en geschreven taal minder goed.119

Een voorbeeld hiervan het is gebruik van de woorden UE [U Edele] en UL [U Lieve]. UE wordt vaak in de hoge klassen gebruikt, en UL in de lage klassen. In de hoge klassen

gebruiken vrouwen vaker UL dan UE.120 Voor de brieven die door de vier vrouwen zijn

geschreven, gaat dit echter niet op. In geen van de brieven wordt de aanspreektitel UL gebruikt. In alle gevallen wordt de ontvangster aangesproken met UE, of met U Wel Ed als variatie daarop. In de brieven die Constantia Eliana aan haar man schrijft komt de

aanspreektitel UL eveneens niet voor. Ze schrijft haar man wel aan met ‘Jantie lief’, maar dit is eerder een uiting van intimiteit dan de voortzetting van een lijfelijk gesprek. Naast de aanhef en afsluiting wijst dit op invloeden uit een formele conversatie.

116 Nevala 2007, 102 117 CE aan JCVDM, 10 mei 1711 118 Nobels 2013 119 Nobels 2013, 93, 106 120 Nobels 2013, 88

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De feministische radioprogramma’s Radioweekblad en Hoor Haar en hun plaats in de

‘Laat de deugeniet nooit zyn voeten weêr in myn huis zetten, ging ze voort; en, Nigt, toen hy gisteren hier afscheid nam, want hy ging van huis, zei hy, gaf ik hem, is 't niet

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

In het eerste deel, dat zes hoofdstukken bevat, wordt weergegeven wat er bekend is op het gebied van de kernconcepten die aan de orde zijn bij deze vraagstelling, namelijk

At all points, there is wide variation in the stories, but it is clear that incest strongly damaged especially the relational dimension of the God images and vice versa that stringent

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

’Representation of God’ wordt door Rizzuto (1979) in ob- jectrelationele termen benoemd als een intrapsychisch proces waarbij kennis, herinnerin- gen, gevoelens en ervaringen