• No results found

Hogere veebezetting, minder steun

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hogere veebezetting, minder steun"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

PraktijkKompas Rundvee

22

Juni 2003

andere regio’s, echter op de mestmarkt is hier wel meer con-currentie van de varkenshouderij. De donkergekleurde gebie-den zitten in de gevarenzone wat betreft het EU-mestbeleid. Omdat de intensieve veehouderij (varkens, pluimvee) niet is meegenomen is het beeld enerzijds nog te rooskleurig, ander-zijds wordt vrijwel alle mest van melkveehouders in de regio afgezet.

Haalbaarheid Minas-eindnormen

Uit diverse onderzoeks- en demonstratieprojecten op praktijk-bedrijven blijkt dat de Minas-verliesnormen voor stikstof en fosfaat die voor het jaar 2003 gesteld zijn, op de meeste bedrijven realiseerbaar zijn. De meeste problemen op melkbedrijven komen voor op de droge zandgronden bij een vee-bezetting van meer dan 2,0 GVE per ha en op overige gronden bij meer dan 2,5 GVE per ha. Er blijkt veel mogelijk te zijn, maar de aanpassing van het management kost wel tijd. De gemiddelde daling van het stikstofoverschot blijkt op voorloper-bedrijven circa 30 – 50 kg N per ha per jaar te bedragen. Fosfaat zal de komende jaren meer op de politieke agenda komen, vanwege de strenge normen in de kaderrichtlijn water. Met name voor intensieve bedrijven (meer dan 20.000 quotum per ha) lijkt fosfaat de komende jaren meer een probleem te worden dan stikstof. Op de Koeien & Kansen-bedrijven komt dit duidelijk naar voren, terwijl deze bedrijven reeds zeer beperkt kunstmest fosfaat gebruiken.

Hogere veebezetting, minder steun

In welke regio’s in Nederland is sprake van een intensieve melk-veehouderij? Welke bedrijven hebben het moeilijk om de Minas eindnormen te halen? Past intensiveren bij het beeld van de MidTermReview? Deze vragen komen aan de orde.

Gemiddelde melkveebezetting op regionale schaal Het mestbeleid (uitgaande van 1,7 Groot Vee Eenheden (GVE) per ha volgens de nitraatrichtlijn) hoeft voor intensieve melk-veebedrijven geen probleem te zijn als binnen de regio mestaf-zetcontracten afgesloten kunnen worden, eventueel met daad-werkelijke mestafzet. Figuur 1 en 2 geven een indicatie van de mogelijkheden voor extensivering in een gebied. Het aantal GVE’s voor melkvee per ha bouw- en grasland is weergegeven op 5*5 km (figuur 1) en 10*10 km (figuur 2). De GVE bestaan uit melk- en kalfkoeien + jongvee. De hectares bouw- en gras-land betreft de oppervlakte van alle bedrijven, dus niet alleen van melkveebedrijven. Alle grond in een straal van 5*5 of 10*10 km is meegeteld, dus zowel van akkerbouw- als var-kensbedrijven of natuurgronden. Uit de figuren blijkt dat er op diverse plekken in Nederland gebieden zijn waar de veebezet-ting meer dan 1,7 GVE per ha is. In deze donkergekleurde gebieden zijn de melkveebedrijven intensief en/of zijn er weinig akkerbouwbedrijven in de buurt. Zelfs in typische weidestreken als Zuidwest Friesland of het westelijk veenweidegebied zijn regio’s met meer dan 1,7 GVE per ha. In Zuidoost Nederland wijkt de melkveebezetting op regionale schaal niet veel af van

Paul Galama en Catharinus Wierda

Steeds meer melkveehouders investeren liever in quotum dan in grond. Logisch, want meer quotum levert meer “cashgeld” op.

Deze ondernemersgeest dient er goed rekening mee te houden dat het verwachte mest- en zuivelbeleid meer gericht is op extensiveren dan op intensiveren. Het mestbeleid zal afdwingen dat er mestafzetcontracten nodig zijn, misschien zelfs met verplichte mestafzet. De aanpassingen van het EU-landbouwbeleid, de zogenaamde MidTermReview, zijn gericht op verlagen van de prijssteun en het geven van inkomenstoeslagen. Investeren in grond wordt mogelijk “beloond” als de inkomenstoeslagen gekoppeld worden aan ha’s. Dit is nog onzeker.

(2)

per kg melk in 2008 ten opzichte van 2002. Afhankelijk van de prijsdaling zal dit gecompenseerd worden met directe premies of inkomenstoeslagen. Het lijkt er op dat de subsidie losgekop-peld gaat worden van de productie. Dit betekent dat investeren in melkquotum (na het referentiejaar) geen extra melkpremie oplevert. Aan de inkomenstoeslagen worden zeer waarschijnlijk eisen gesteld, zoals (mogelijk) milieumaatregelen en/of mate van intensiteit. Verder dient ervoor gewaakt te worden dat de melkveehouderij “doorslaat” naar een te intensieve veehouderij, wat het imago van de gehele melkveesector kan schaden. Deze schade kan gevolgen hebben voor de legimitatie van de melkveehouderij in het landelijk gebied en het imago van de zuivelproducten.

Grenzen aan intensiveren

Intensiveren wordt minder aantrekkelijk om economische en maatschappelijke redenen. De trend van schaalvergroting door vooral te investeren in quotum en minder in grond is logisch. Grotere melkveebedrijven (circa 700.000 quotum) hebben immers een kostprijs die bijna 3,5 eurocent per kg melk lager is dan bedrijven met een gemiddelde bedrijfsgrootte (circa 400.000 quotum) door een hogere arbeidsproductiviteit en minder gebouwenkosten per kg melk. Als bedrijven door aan-koop van veel quotum en weinig grond te intensief worden zal dit waarschijnlijk moeilijk passen bij het beeld van de

MidTermReview. De MidTermReview zal mogelijk tot gevolg hebben dat de melkprijs zal dalen, ongeveer 2 tot 6 eurocent

PraktijkKompas Rundvee

23

Juni 2003

Figuur 1 Melkveebezetting op regionale schaal 5*5 km (Bron: Alterra)

Figuur 2 Melkveebezetting op regionale schaal 10*10 km (Bron: Alterra)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daar is ʼn behoefte onder kunstenaars en werkers in die bedryf aan ‘n menswaardige bestaan, met onder meer mediese fondse, behuisingsubsidies, pensioenfondse en

1 Correspondence of a general nature on various subjects regarding the political situation in Natal; letters to newspapers abroad answering criticism of SA policy;

In an attempt to provide a solution to the problem stated above, the aim of this study is to supply an overview of educational and instructional leadership to determine to what

The internal argument batho is the causer dependent on the causative –is- and the interrogative –eng (what) is dependent on the applicative –el- which appears as –ets- because

Conclusie is dus dat principieel een beroep gedaan kan worden op grote- re eigen verantwoordelijkheid, maar dat in praktisch opzicht veel aanpassingen nodig zullen zijn om deze

4.2 Annual statistical parameters of historical streamflow data from flow station C9R002 54 4.3 Average annual and monthly statistical parameters of the stochastic streamflow

Die instelling van In l\bsionalc Onderwys-Advie sraad in Suid-Afrika is

The role of history in the New South Africa is intimately connected with the hemleneutic nature of this discipline; including perceptions of its past and the