• No results found

Optisch onderzoek over de hydratatie en den fijnheidsgraad van caseine in sol-toestand

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Optisch onderzoek over de hydratatie en den fijnheidsgraad van caseine in sol-toestand"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

R I J K S L A N D B O U W P R O E F S T A T I O N H O O R N . O P T I S C H O N D E R Z O E K O V E R D E H Y D R A T A T I E E N D E N F I J N H E I D S G R A A D VAN C A S E I N E I N SOL-TOESTAND, DOOK B . J . H O L W E R D A . (Ingezonden 22 J u l i 1932.)

H e t k a n v a n belang geacht worden om de factoren t e leeren kennen, die de h y d r a t a t i e en den fijnheidsgraad, d. i. de m a t e van peptisatie van eiwitten, in dit geval speciaal v a n caséine, beheerschen.

D a n is het om t e beginnen wenschelijk om de deeltjesgrootte v a n de caséine (met het hydratatiewater) in sol-toestand onder verschillende om-standigheden te bepalen. Zooals bekend, zijn de deeltjes v a n de emulsoide eiwitsolen in den ultramicroscoop niet zichtbaar en de grootte kan door tellen niet bepaald worden. Een andere methode, die wel is toegepast om bijv. de deeltjesgrootte van het emulsoide a m y l u m s o l1) t e bepalen m e t behulp van viscositeits- en kataphoresemetingen, k a n bij caseinesolen niet worden toegepast. Wil men nl. op die wijze t o t een bruikbaar resultaat komen, dan is het noodig, d a t kleine hoeveelheden v a n een neutraal zout den hydra-tatietoestand van het soldeeltje niet veranderen. Kataphorese- en visco-siteitsmetingen van caseinesolen hebben echter in tegendeel juist het ver-moeden doen ontstaan, d a t reeds zeer kleine hoeveelheden NaCl van invloed waren op de h y d r a t a t i e .

Daarom is bij het volgende onderzoek getracht om met behulp van op-tische metingen t o t een inzicht te komen in de deeltjesgrootte der caseine-solen. Wanneer men een lichtbundel laat vallen op een sol, d a n wordt door de aanwezige gesuspendeerde deeltjes het licht verstrooid. Dit verstrooide, d. i. het Tyndall-licht, wordt sterker n a a r m a t e eenzelfde hoeveelheid stof in grovere suspensie is en voor zeer fijne suspensies wordt de intensiteit ervan door de bekende formule van R A Y L E I G H aangegeven, in eenvoudigen vorm als volgt: T io

Nv

2 = k

A

4 \ n1* ' + 2 n2V

(2)

Hierin is I o de intensiteit v a n h e t invallende, I die v a n h e t afgebogen licht in een richting loodrecht op de b a a n v a n den invallenden lichtbundel, v h e t gemiddelde volume der deeltjes, ^ en n2 de brekingsindices v a n de deeltjes en v a n h e t dispersiemiddel, N h e t a a n t a l afbuigende deeltjes per ruimte-eenheid, X de golflengte van h e t invallende licht, k een constante. Metingen v a n de intensiteit v a n h e t Tyndall-licht v a n een sol onder verschillende omstandigheden zouden dus reeds een inzicht in een eventueele verandering der deeltjesgrootte kunnen geven. E c h t e r is h e t d a n in de eerste plaats noodig om na t e gaan of deze volgens bovenstaande formule verloopt, w a n t bijv. MECKLENBURG 1) vindt, d a t de diameter der deeltjes d a n niet grooter m a g zijn d a n 100 /n/j,. Worden de deeltjes grover, dan v i n d t men minder Tyndall-licht d a n u i t R A Y L E I G H ' S formule zou volgen en bij zeer grove suspensies neemt h e t Tyndall-licht af m e t een grovere verdeeling v a n een bepaalde hoeveelheid stof.

Wanneer m e n dus de veranderingen in de intensiteit v a n h e t Tyndall-licht wil beschouwen volgens R A Y L E I G H ' S formule is h e t eerst noodig n a t e gaan of deze emulsoide solen een voldoenden fijnheidsgraad bezitten om deze t e mogen toepassen. Daarvoor is h e t noodig d a t de intensiteit v a n h e t Tyndall-licht omgekeerd evenredig is m e t A4. De intensiteitsmetingen van het Tyndall-licht v a n caseinesolen bij verschillende golflengten hebben, w a t d a t betreft, bevredigende resultaten opgeleverd.

Echter ook al blijkt h e t geoorloofd t e zijn om h e t Tyndall-licht v a n de caseinesolen volgens R A Y L E I G H ' S formule t e beschouwen, toch k u n n e n metingen ervan nog geen inzicht geven in veranderingen der deeltjesgrootte. Wij hebben bij onze conclusie nl. aangenomen, d a t h e t caseinedeeltje m e t den watermantel als actieve grootheid optreedt voor de verstrooiing v a n h e t licht. Dit is in overeenstemming m e t bijv. KRISHNAMITRTI 2) en HATSCHEK 3); in tegenstelling m e t bijv. Z E R N I K E4) en R A B I N O W I T S C H u n d K A R G I N 5) .

De verandering der deeltjesgrootte bij emulsoidesolen zal echter dikwijls samengaan m e t een verandering der h y d r a t a t i e , m e t als gevolg een ver-andering v a n den brekingsindex. I n de formule verandert dan zoowel v als nv Wanneer n u , zooals in ons geval, bleek, d a t h e t Tyndall-licht sterker wordt door toevoeging v a n kleine hoeveelheden NaCl of door verhooging v a n t e m p e r a t u u r , d a n k a n daarbij nl. ook een d e h y d r a t a t i e in h e t spel zijn, die h e t verschil in brekingsindex tusschen soldeeltje en oplosmiddel doet

!) M E C K X E N B U B G , K o l l . Z e i t s o h r . , 16, 97 ( 1 9 1 5 ) .

2) K R I S H N A M U B T I , P r o c . R o y a l S o c , s e r i e s A 1 2 2 , 76 ( 1 9 2 9 ) . 3) H A T S C H E K , K o l l o i d Z e i t s c h r . , 48, 2 4 6 ( 1 9 2 9 ) .

4) Z E B N I K E , C h e m . W e e k b l . , 27, 4 4 6 ( 1 9 3 0 ) .

(3)

toenemen, waardoor men ondanks een fijner worden der deeltjes meer Tyndall-licht zou kunnen krijgen.

E e n dergelijk gedrag is meermalen bij caseinesolen waargenomen k u n n e n worden.

E r bestaat nl. nog een andere mogelijkheid om een inzicht t e verkrijgen in het veranderen der deeltjesgrootte van een sol door bepaalde agentia dan het meten v a n de intensiteitsverandering v a n het Tyndall-licht. Dit laatste is nl. in het ideale geval, d. w. z. wanneer de deeltjes zeer klein en volkomen bolvormig zijn, totaal gepolariseerd. I n werkelijkheid is steeds een grootere of kleinere fractie v a n het licht niet gepolariseerd. De m a t e van deze depolarisatie is afhankelijk van de deeltjesgrootte. Hoe sterker de depolarisatie, hoe grooter de deeltjes. Met behulp v a n een kalkspaath-prisma en een nicolx) is het mogelijk deze depolarisatiegrootheid t e meten en zoo een verandering der deeltjesgrootte t e constateeren.

Combineert men nu de intensiteitsmetingen v a n het Tyndall-licht m e t die van de depolarisatie, dan kunnen volgens bovenstaande afleiding daaruit de volgende conclusies worden getrokken.

1°. Neemt onder inwerking van een of ander agens (zout, w a r m t e , concentratie) op een sol het Tyndall-licht toe en de depolarisatie af (d. i. de deeltjes zijn fijner dan in het oorspronkelijke sol), dan schrijven wij dit toe aan dehydratie.

2°. Toename v a n Tyndall-licht en tevens vergroving der deeltjes is aan beginnende uitvlokking toe te schrijven.

De beide combinaties in omgekeerde richting geven h y d r a t a t i e en pep-tisatie.

De combinatie van deze metingen leert ons dus slechts iets over de ver-andering der deeltjesgrootte. Tot een bepaling van de absolute deeltjes-grootte, zooals wel wenschelijk ware, leenen ze zich niet. Dit is gedeeltelijk toe t e schrijven aan het feit, d a t bleek, d a t m e n bij emulsoide solen door h y d r a t a t i e en d e h y d r a t a t i e bijv. bij concentratieveranderingen reeds m e t een variable deeltjesgrootte heeft rekening t e houden, hetgeen een toepassing van de formules, noodig om uit de depolarisatie iets meer t e leeren over de absolute grootte der deeltjes, onmogelijk m a a k t ; nog afgezien van de groote experimenteele moeilijkheden, die dergelijke absolute metingen zouden opleveren.

De t e vermelden uitkomsten der depolarisatiemetingen moeten zeker als relatief worden beschouwd.

(4)

Ook de metingen van de intensiteit van het Tyndall-licht k u n n e n niet t o t een bepaling der absolute deeltjesgrootte leiden. I n d a t geval zou de constante k uit de formule bepaald moeten worden met behulp van een sol van bekende deeltjesgrootte en vergelijkbaar met caséine, wat de brekings-index betreft. Dit hebben we niet k u n n e n verwezenlijken.

I n het volgende worden de uitkomsten van de optische metingen der caseinesolen kort vermeld.

Toetsing van de wet van Rayleigh.

Zooals gezegd werd de intensiteit v a n het Tyndall-licht van caseinesolen gemeten bij verschillende golflengten. De meting geschiedde langs foto-graphischen weg, de zwartingen, o n t s t a a n op de plaat, werden m e t den extinctiometer volgens MOLL gemeten.

Uit deze zwartingen kon d a n de intensiteit van het Tyndall-licht als I fractie van het invallende licht worden berekend, de grootheid —. (Voor

Io

een meer uitvoerige beschrijving v a n de gevolgde werkwijze en de gebruikte a p p a r a t u u r zij naar een andere mededeeling verwezen)1).

De gebruikte caséine werd op de gebruikelijke wijze door herhaalde precipitatie m e t azijnzuur gereinigd (aschgehalte ± 0.02 % ) .

I n tabel I zijn de uitkomsten, verkregen m e t eenige caseinesolen van verschillende concentratie en alkaliteit en m e t een amylumsol, vereenigd.

T A B E L I. 0,1 % NaCas. pH = 7,4 . . 0,4 % „ P H = 7,3 . . 0,4 % „ P H = 8,1 0,1 % Amylum (Kahlbaum) I fo 366 /i/i 6,14 X 104 21,0 X 104 14,3 X 104 7,56 X 10= 405 /i/i 7,73 X A4 bij golflengte: 436 ji/i 5.06 7,76 491 fi/i 625 /i/i 7,49 22,2 12,3 8,01 5,27 16,4 11,7 7,01 Gemidd. 6,34 19,9 12,8 7,58

Hoewel de constantheid van - X I4 niet zeer fraai is, m a a r er daar-Io

entegen van een uitgesproken gang in de cijfers geen sprake is, lijkt het toch

(5)

wel geoorloofd het Tyndall-licht dezer emulsoide solen volgens

RAYLEIGH'S

theorie te beschouwen.

Invloed van neutrale zouten op de deeltjesgrootte.

Het bleek dat reeds zeer geringe hoeveelheden NaCl het Tyndall-licht

van caseinesolen merkbaar verhoogden. In dit geval werd steeds wit licht

gebruikt. Reeds een hoeveelheid van 0,1 m. eq. (5,6 mg NaCl) per Liter

verhoogt merkbaar het Tyndall-licht van een 0,1 %. Na caseinaatsol bijv.

van 124 x 10~

8

Io tot 145 x 10~

8

Io. Verhooging van de zoutconcentratie

doet het Tyndall-licht steeds toenemen. Ook bij amylum en arabische gom

kon eenzelfde invloed geconstateerd worden.

Een paar voorbeelden van den invloed van NaCl en andere zouten en

één niet-electrolyt, ureum, op het Tyndall-licht van eenige emulsoide solen

vindt men in tabel I I .

TABEL II.

Aard van het sol.

0,1 % NaCas. pH = 7,4 . . . .

0,1 % NaCas. pH = 7,4 . . . .

0,1 % NaCas. pH = 7,4 . . . .

Conc. zout in m. oq. per liter.

0,0 0,1 0,5 1,5 4,0 9,0 0,0 0,1 0,5 1,5 9,0 0,0 0,1 0,5 1,5 9,0 Aard van de toevoeging. ureum

KCNS

K C l

I Io 138 x IO"8 140 140 138 140 140 153 x IO"8 163 186 320 359 153 x IO"8 167 195 222 353

(5) C. 5.

(6)

Aard van het sol.

0,1 % NaCas. pH = 8,1 . . . .

0,1 % NaCas. pH = 10,2 . . . .

0,1 % Amylum

Cono. zout in m. eq. per liter.

0,0 0,1 0,5 1,0 4,0 9,0 18,0 0,0 0,1 0,5 1,0 1,5 4,0 9,0 18,0 0,0 0,1 0,5 1,0 1,5 4,0 9,0 18,0 0,0 0,1 0,5 1,0 1,5 4,0 9,0 18,0 Aard van de toevoeging. NaCl __ N a C l NaCl CaCl3 ~ I Io~ 122 x 10"8 132 147 152 181 224 271 81,3 x 10"8 81,3 84,3 87,3 93,4 106 116 132 246 x 10"7 303 353 373 384 403 415 430 254 x 10"7 280 346 366 386 391 391 402

(6)

C. 6.

(7)

Aard van h e t sol. Cone, zout in m. eq. per liter.

0,0 0,1 0,5 1,0 1,5 4,0 9,0 18,0 0,0 0,1 0,5 1,0 1,5 4,0 9,0 18,0 Aard van de toevoeging. La(N03)3

NaCl

I ~Io~ 257 x 10"7 300 366 380 389 392 398 398 238 x TO"8 259 355 463 521 646 730 761

Hieruit blijkt:

een niet-electrolyt, zooals ureum, oefent geen invloed uit op het

Tyndall-licht;

een invloed van electrolyten is op alle onderzochte emulsoiden te

con-stateeren;

de lyotrope werking van KCNS en KCl komt niet tot uiting; de invloed

immers van deze zouten is practisch dezelfde (tusschen toevoeging van KCl

en NaCl is geen verschil geconstateerd);

op het negatieve amylumsol is van de valentie Na', Ca** en La*** geen

invloed te constateeren.

Dit zou er toe kunnen leiden den invloed van de kleine hoeveelheden

neutraal zout niet te kunnen beschouwen als een capillair-electrische.

Vervolgens diende dus, zoo mogelijk, nader onderzocht te worden of de

vermeerdering van het Tyndall-licht door electrolyten samen ging met een

vergroving of een verfijning der deeltjes.

De depolarisatiemetingen zoowel van Na Caseinaatsol als van arabische

gom met en zonder toevoeging van NaCl toonden zeer duidelijk aan, dat

(8)

beide solen door toevoeging van bijv. 1 en 4 in. eq. N a C l per Liter fijnere deeltjes bevatten dan zonder zouten.

Daaruit meenen we de conclusie t e mogen trekken, d a t reeds toevoeging van zeer kleine hoeveelheden N a C l aan een N a Caseinaatsol een dehydra-teerende werking op de caséine uitoefent.

Eenige uitkomsten der polarisatiemetingen zijn in tabel I I I vermeld, waarin onder „depolarisatie" de aflezingen in graden, bij gelijke helderheid der twee velden van het gebruikte polarisatie-apparaat, zijn aangegeven. Een aflezing van 90° zou beteekend hebben een volledige polarisatie van het verstrooide licht, dus 0 % Repolarisatie, d. w. z. zeer fijne deeltjes, terwijl gelijke helderheid der velden bij 45° wijzen zou op zóó grove deeltjes, d a t het afgebogen licht geheel niet meer gepolariseerd zou zijn, dus op een depo-larisatie van 100 1

)-T A B E L I I I .

A a r d v a n h e t s o l . Depolarisatic.

0,2 % NaCas zonder toevoeging (p = 7,4) id. + 1 m. cq. NaCl

id. + 4 „ „ „ id. + 50 „ „ „ 0,2 % arabische gom zonder toevoeging . .

id. + 4 m. eq. NaCl . id. + 25 76,0 77,8 79,2 80,3 76,0 77,6 80,5

Uit de cijfers blijkt duidelijk, d a t de depolarisatie van deze solen afneemt door toevoeging van N a C l en de deeltjes daardoor dus fijner worden. Combi-neert men hiermede, d a t het Tyndall-licht daardoor toeneemt, dan hebben wij hieruit de conclusie getrokken, d a t reeds deze kleine hoeveelheden N a C l een dehydrateerende werking uitoefenen op de caséine en de arabische gom.

1) Gedurende het onderzoek moest oen aanvankelijk geleend apparaat vervangen worden door een beter, waarmede bovenstaande aflezingen werden verricht. De elders vermelde (Ree. t r a v . chim.) waarnemingen zijn met de eerstbedoelde opstelling verricht, waarbij o. a. met een lichtbundel van andere breedte werd gewerkt. De cijfers zijn dus niet vergelijkbaar.

(9)

Invloed van verwarming op de solen van Na- en van Ca Caseinaat.

Na Caseinaat.

Wanneer men caséine met zoo weinig mogelijk loog peptiseert, tl. i. voor verdunde solen 0,5 m. eq. per gram caséine, dan krijgt men solen, die ongeveer neutraal zijn. Echter hebben de verwarmingsexperimenten m e t deze solen geleerd, d a t het eenigen tijd d u u r t vóór d a t deze solen, w a t peptisatie en h y d r a t a t i e t o e s t a n d betreft, een evenwichtstoestand hebben bereikt.

Verwarmt men nl. een sol waaruit de niet of slecht gepeptiseerde deeltjes door kaarsfiltratie zijn verwijderd (dit kan na ^ 18-urige peptisatie ge-schieden), dan neemt het Tyndall-licht in intensiteit af en de depolarisatio toe. D a t zou dus bij verwarming verdere h y d r a t a t i e zijn. Herhaalt men echter de proef den volgenden dag m e t een gedeelte van hetzelfde gefiltreerde sol, d a t niet verwarmd is geweest, d a n blijkt wel d a t de intensiteit van het Tyndall-licht minder is dan in het oorspronkelijke sol, m a a r d a t er bij verwarming of niets gebeurt óf d a t het Tyndall-licht weinig toeneemt. Geeft men het sol langer gelegenheid om t e peptiseeren en laat men alle caseinedeeltjes er in, dan neemt bij verwarming t o t 70° C het Tyndall-licht toe, en de depolari-satie neemt eerst af t o t bij 46° en d a a r n a toe. Dus in d a t geval eerst t o t 46° een d e h y d r a t a t i e en vervolgens bij hoogere t e m p a r a t u u r een uitvlokking, die grootendeels reversible blijkt te zijn.

L a a t men de caséine langer peptiseeren met zoo weinig mogelijk N a O H , dan blijkt het sol dus bij verwarming weinig stabiel t e zijn. Gebruikt men meer loog voor de peptisatie, d a n worden de solen veel stabieler; de peptisatie is eerder bereikt, ze geven minder Tyndall-licht en de deeltjes zijn grover; de h y d r a t a t i e is dus grooter n a a r m a t e meer N a O H wordt genomen. Gebruikt men 0,6 m. eq. N a O H per g. easeine of méér, dan kan men ook de solen ver-warmen (70° C) zonder d a t verandering optreedt.

Ca Caseinaat.

Wanneer easeine wordt gepeptiseerd met behulp van Ca(OH)2, dan worden deze solen visueel veel troebeler dan bij gebruik van N a O H , w a t aan mindere h y d r a t a t i e moet worden toegeschreven. Pas m e t 1 m. eq. Ca(OH)2 per g. easeine krijgt men vrij heldere solen. Toch zijn ook de solen met 0,5 m. eq. Ca(OH)2 per g. vrij stabiel ( p u = ± 6,7). Ook bleek het niet mogelijk t e zijn om deze Ca solen door kaarsfiltratie van nog niet geheel gepeptiseerde deeltjes te zuiveren; filtreeren leverde allerlei complicaties op. E r moest t e n slotte dus altijd gebruik worden g e m a a k t v a n solen, die door vrij langdurige pep-tisatie waren bereid.

(10)

Zooals bekend is worden solen van Ca caseinaat bij verwarming vrij sterk troebel; bij afkoeling gaat deze troebeling grootendeels terug, terwijl van een macroscopische coagulatie niets te bemerken is. Toevoeging van Na citraat verhindert troebel worden bij verwarming.

Eerst werden eenige proeven genomen over den invloed v a n het bewaren v a n een Ca caseinaatsol, d a t na peptiseeren helder was, bij k a m e r t e m p e r a t u u r en hooger. H e t bleek dan, d a t ze bij alle drie onderzochte t e m p e r a t u r e n zwak troebel werden, vervolgens werden ze in de koelkast bewaard bij ^ y2° C; de troebeling verdween d a n weer grootendeels.

Ook ultramicroscopisch werden de solen geobserveerd. Tabel I V geeft het verloop van een dergelijke proef weer.

De Ca solen worden dus bij het bewaren allen troebel en fijner, hoe warmer ze bewaard worden des t e fijner de deeltjes; d a t wijst dus op een dehydratatie, waardoor de deeltjes ook ultramicroscopisch zichtbaar zouden k u n n e n worden. Bij het vervolgens weer afgekoeld bewaren k o m t I eerst weer in den oorspronkelijken toestand terug, I I en I I I geven eerst fijnere deeltjes en minder Tyndall-licht dan na het warm bewaren, echter meer dan oorspronkelijk, om vervolgens grover t e worden d a n ze oorspronkelijk zijn geweest met meer Tyndall-licht, w a t een coagulatie moet zijn.

Een Ca sol schijnt dus zoowel neiging t o t dehydratatie als t o t coagulatie t e hebben ; terwijl een temperatuursverhooging vooral de dehydratatie schijnt t e bevorderen. Dit is op andere wijze nog w a t meer precies geverifieerd. D a a r t o e werden Ca solen bereid met afnemende hoeveelheid Ca(OH)2 nl. 1 m. eq (I), 0,75 m. eq. (II) en 0,5 m. eq (III) per g caséine. Deze solen werden langzaam verwarmd en tegelijk werd zoowel de intensiteit van het Tyndall-licht als de depolarisatie bepaald; na de verwarming koelde het sol langzaam weer af, door in de cuvet bij k a m e r t e m p e r a t u u r t e laten staan, en ook den volgenden dag werden de waarnemingen nog een keer uitgevoerd.

Uit de waarnemingen blijkt:

door verwarming vermeerdert het Tyndall-licht van alle solen, de deeltjes-grootte neemt bij I en I I eerst af en d a a r n a toe. Bij I en I I is dus duidelijk t e constateeren, d a t een dehydratatie eerst optreedt, of eerst in hoofdzaak optreedt, terwijl bij verdere verwarming een coagulatie op den voorgrond treedt. Bij sol I I I is in de verandering v a n de deeltjesgrootte van een dehy-d r a t a t i e niets waar te nemen, hoewel ze natuurlijk niet uitgesloten is. Bij afkoeling gaat de uitvlokking weer terug; sol I en I I worden eerst zelfs fijner d a n ze oorspronkelijk zijn geweest m e t meer d a n het aanvankelijke Tyndall-licht, om pas den volgenden dag m e t vermindering van Tyndall-licht weer

(11)

co to o "e s h-1

M

H

g 'S = 54 Kl - u c ß 03 J* ' o o . 0 u 3 s ^x CM X es - ü t e C3 "CD 0 M a t-i 2 00 1—1 S CD ,5P o > u o i> -9 I ^ 1 3 S I I - B p d o Q ; X . 'w-< CD U CD S 3 ."S "> P > CO 0 ë 'S • r-l Ü

a -s

es & h O -w o p • e i ^ B g j j - « j o d g f j M . i—1 © f - l CD 03 ä P "> t o 0 . . § • 3

s -i

C3 P i S O -P o p •91^'BsijBiodacj r* rt -;wï 0 T3 © © 3 4^> M P '> ce o s £ fi œ +3 t ) P : f i q U9J13AV - 9 q J i m 9 BJ>I "oN: (M CD t i 1> 1 3 J3 cS T j a H o 00 co P 0

2

' Q X C3 73

fi

H ^~ »o 1 > i ! O X! CD O - p ^ C3 • d

fi

>> H

+

co o '•£" "Q> ® T3 Q H « O C M h-1 G O C D __, CD ^ CD O t --*J cd N

+

œ o '•£* " © r - i CD T j TJ * T j bp fi ' f i r ^

•s **

i* CN 1 ; CD O - p c3 N ^H S T j

fi

>> H

+

ai . ® *•£* TJ C M C O t -^ CD X3 CD O 4 ^ 03 CD "-£* 'O CD T3 d o C D C M W M H ,__, CD r ^ CD O t - i + i N

+

M CD *-£* CD E 3 x ! « T î .W) g

'S ^

•i

s

H - H <D O - p c3 M ,_, cä ' S

fi

>> H

+

CO CD '-? CD T3 I - H CD*" l > i ! CD r ^ CD O •43 m o -M CD 0 CD P H CD CD N o" o C O W M M M Ç-o T3 fi O ^ h CD Ö I H o X c> O T3 + i rrt m P< D T3

fi

D ^) K l w 1) > ^ i O > 1-1 T l O X o w U) & > cd CD CD T ) al X T3 CD fi J f i O ^ i 0 S CD > ro T3 Jl ~& IZZ' -0

fi

-fi o O TJ T ) O O u U 0 CD M) CD T3 d ri CD a j t i J< t i >

fi

al T l u T j

fi

- P 0) kl m + i T j C) CD al m al O & CD TJ

fi

- p ^ A u ri

fi

CD T j T j CD fi U a j > ^ CD W 3 O CD CÖ O fi CD ÜC Cl CD « CÖ EH* al r Û c3 (S O 7J CD m

fi

o

fi

O CD

(11)

C.

11.

(12)

H o II M A M 5 ce "t 1 ^ 11 S M "o co o ce II h - ! ,_, O m <A O

S "'S

o .25 P\ " £ C3 £ 'S H' û ci "H r-* CP H c3 o O -+-> & . =ö Ü m Q 'S •+J "S -i ' M —^

1 -^

1—1 >„ H S

?

o

1

CO H c3 o "o '-£ fti s CO « a 's -P

'S •!

e c r H > ; H tH 3 c3 CO p.

a

<D H

»

© X co -t»

"

O CD r* Ô x GO

d

C i a i t ^ " t

-d

0 <M rH 0 0 O I > £-f "-1 T £ 1 - ^ L

-^

r » Ó X

^

• M o O ( M O »> O *M T f O 0 0 C - o o t ~ CO CO CO CO O l ^ O l o" -+ o" i-H ^H <M <M O '-* ^t o ä i ir; i—l ' M CM ' M CM ' M CO »O ' M 0 0 *M o o o oo" t— 0 0 0 0 I > O co - * - * CO T f CO 0 0 i-H ^H ' M ^ H ' M oo o a i o >-H »e oo i—i ' M ( M CO CO CO CO Tt< 00 co co co ^ H C i CO ^ H O oo r - r- r> co 0 0 ' M O t - O ' M CO CO I-H O 'M oo a i

"" ~

o o o o o o o t - ' M C i CO O O CO CM CO CO T f l - ^ » 0 O co o " O o co" -HH CO l > ' M CO " ^ 0 0 >o o o I O l O o co co co ' M O • * » o a i 0 0 I C o o Ci

~

0 o O T f l co o »o c ' M co co

^

»-0 o <M co ' M o ' M o ' M t -1—1 o CO <N

**

TtH o [ ' -+" CO ' M

^

' M O C i " t -o O ' M -^ co " # T|H CO co t - 1---<* co c o CO <M H . ÜO o S ö 1 co 0 O o 0 0 0 0 o CD O , W>

s -ê

£ co u "5 i f co o

**

CM <M co oT CC t -O TH o co CD rH

,

M S * -S TS ^ CO . T 3 if CO o l>

(12)

C.

12.

(13)

grover t e worden. Dit wijst bij sol I en I I vooral erop, d a t de coagulatie bij afkoelen grootendeels betrekkelijk snel en gemakkelijk weer verdwijnt, terwijl de rehydratatie langzaam volgt. Bij een sol m e t zeer weinig alkali (IIf) heeft de coagulatie de overhand; het doorloopt bij afkoeling ook geen stadium van dezelfde of grootere fijnheid dan van die, welke het oorspronkelijk had. Toch zal naar analogie van het verloop bij sol I en I I wel mogen worden besloten, d a t ook hier tevens dehydratatie en r e h y d r a t a t i e zullen optreden.

Verder k a n nog opgemerkt worden, d a t de peptisatie v a n de Ca solen gemakkelijker gaat m e t meer Ca(OH)2; de deeltjes worden fijner n a a r m a t e meer Ca(OH)2 voor de peptisatie wordt gebruikt, het Tyndall-licht daarbij minder. De Ca caseinaatsolen geven bij ongeveer eenzelfden fijnheidsgraad als de N a caseinaatsolen veel meer Tyndall-licht dan deze laatste. Ca solen moeten dus minder gehydrateerd zijn, wat als reeds bekend t e zijn kan ver-ondersteld worden.

Samenvatting.

Wanneer zuivere caséine m e t behulp van alkali wordt gepeptiseerd, kan men bij gebruik van N a O H of Ca(OH)2 solen krijgen van ongeveer neutrale reactie, die er op het oog helder uitzien, doch m e t een lichtbundel v a n sterke intensiteit een duidelijk Tyndall effect vertoonen. H e t is gebleken d a t de gepeptiseerde caseinedeeltjes van dergelijke afmetingen zijn, d a t het Tyndall-licht volgens R A Y L E I G H ' S formule beschouwd k a n worden. Ook bij solen van oplosbaar amylum bleek dit het geval t e zijn.

Uit de metingen v a n de intensiteit van het Tyndall-licht, gecombineerd met die van de polarisatie, kon de gevolgtrekking worden gemaakt, d a t reeds zeer kleine hoeveelheden N a C l een dehydrateerende werking uitoefenen op de solen v a n N a caseinaat. Ook bij concentratie veranderingen blijkt de h y d r a t a t i e t o e s t a n d niet constant t e zijn.

Bij het verwarmen van N a caseinaatsolen bleek, wanneer weinig N a O H t. o. v. de caséine wordt gebruikt (0,5 m. eq. per g), d a t het dan eenigen tijd d u u r t vóór de evenwichtstoestand der h y d r a t a t i e is bereikt. N a een t e korten peptisatietijd wordt bij verwarming de h y d r a t a t i e nog w a t sterker; is een evenwichtstoestand bereikt, d a n treedt bij verwarmen d e h y d r a t a t i e en geringe coagulatie op. Bij gebruik van meer N a O H , bijv. 0,6 m. eq. per g, zijn de N a solen stabieler; ze veranderen dan door verwarming niet.

Solen van Ca caseinaat, die minder gehydrateerd zijn dan N a solen, worden, ook al wordt 1 m. eq. Ca(OH)2 per g caséine gebruikt, bij verwarming sterk troebel. Een snel reversible coagulatie en een minder snel reversible dehy-d r a t a t i e bleken hier op t e tredehy-den.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

veel arbeiders. Als we nu de economische ontwikke- lingsgang in Nederland eens onder de loep nemen, zien we dat deze dezelfde weg opgaat als die van

de theorie (die ook veelal in de praktijk wordt toegepast) dat de door omwenteling aan het bewind gekomen macht onmiddellijk door de andere mogendheden worden

In de jaren nadien wilde het met de onderneming, die voor de helft eigendom van de NHM en voor de andere helft in handen van familieleden van Van Hall bleef, nog steeds niet

Survival outcomes among ibrutinib-treated chronic lymphocytic leukaemia patients according to the receipt of ibrutinib within or outside the indications endorsed by the CLL

The current guidelines in the Netherlands ( 37 ) are in accordance with international guidelines ( 11 , 13 , 38 , 39 ) and recommend that molecular testing for EGFR mutations and

Bij deze gelegenheid besloot het remonstrantse deel van de kerkeraad van de nu samenwerkende Amersfoortse doopsgezinde-remonstrantse-vrijzinnig hervormde gemeente, naast

Vooruitlopend op de resultaten van het nadere onderzoek naar validiteit en betrouwbaarheid van de WISC-III wordt in de onderstaande paragraaf van dit artikel een voorstel gedaan

The section on corporate governance and past empirical research showed however that there is not a clear consensus on whether listed companies in the US and other countries