• No results found

Katholiek fascisme in Nederland (1923-1935)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Katholiek fascisme in Nederland (1923-1935)"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

KATHOLIEK FASCISME IN NEDERLAND (1923-1935)

De verhouding tussen fascisme en katholicisme en de mate waarin Nederlandse fascisten zich lieten inspireren door hun Italiaanse voorbeeld

‘Italiaansche padvinderij - Mussolini vindt zijn eigen pad ... en toch leiden alle paden naar Rome’ - Leendert Jurriaan in De Groene Amsterdammer, 1923.

Auteur: P.J.M. Jongkind Begeleider: dhr. dr. P. Romijn Tweede beoordelaar: dhr. dr. N.G. Pas Datum: 26 december 2014 Masterscriptie Geschiedenis

(2)

Universiteit van Amsterdam

INHOUDSOPGAVE

Inleiding blz. 3

Hoofdstuk 1: Katholicisme blz. 8

1.1. Katholicisme en de moderne samenleving blz. 8

1.2. Rerum Novarum blz. 10

1.3. Proces van verzuiling blz. 12

Hoofdstuk 2: Fascisme blz. 16

2.1. Het fascisme in Nederland blz. 16

2.2. Emile Verviers blz. 19

2.3. Verdinaso en Zwart Front blz. 22

Hoofdstuk 3: Katholiek fascisme blz. 26

3.1. ‘Probleem der jongeren’ blz. 26

3.2. De strijd van het episcopaat tegen fascistische invloeden blz. 30 3.3. Wouter Lutkie en Max de Marchant et d'Ansembourg blz. 33

Hoofdstuk 4: Het Italiaanse voorbeeld blz. 38

4.1. ‘Een bloedeigen Nederlandsche gedachte’ blz. 38

4.2. Knokploegen en uniformen blz. 41

4.3. Italiaanse bemoeienis blz. 44

Conclusie blz. 47

(3)

Verantwoording afbeelding voorblad: Leendert Jurriaan, Collectie Jordaan uit de Atlas van Stolk, http://www.geheugenvannederland.nl/?/nl/items/ATVS01:1323, geraadpleegd op 8 december 2014.

(4)

INLEIDING

De betrekkingen tussen het Vaticaan en de Italiaanse staat van de fascistische dictator Benito Mussolini worden tegenwoordig veelal als dubieus voorgesteld. Zo pakte The Guardian in 2013 groots uit met het nieuws dat het Vaticaan een miljoenenbedrag aan steekpenningen ontving van Mussolini in ruil voor Vaticaanse erkenning van zijn fascistische regime.1 In 1929 sloten paus Pius XI en Mussolini het Verdrag van Lateranen.2 Het verdrag bestond uit drie delen: in deel een werd de onafhankelijkheid en soevereiniteit van de Heilige stoel erkend en werd het Vaticaan een officiële staat. In deel twee werden de verhoudingen van bepaalde privileges tussen kerk en staat geregeld. Het rooms-katholicisme werd de staatsgodsdienst in Italië. In deel drie werd bepaald dat de Italiaanse staat het Vaticaan financieel tegemoet moest komen voor de Vaticaanse bezittingen die het in 1870 in beslag had genomen.

De overeenkomst maakte een einde aan een langdurig politiek en economisch conflict tussen het Vaticaan en de Italiaanse staat. De Britse historicus James Pollard – die veel heeft geschreven over de relatie tussen kerk en staat in Italië – stelt dat het Vaticaan en de Italiaanse fascistische staat geen monolithische organisaties waren en dat een beschrijving van hun relatie altijd gepaard moet gaan met nuance en inzicht in de dynamiek van de verhouding. Het Verdrag van Lateranen bracht in de ogen van Pollard geen echte vrede en vriendschap. Mussolini en de kerk bleven ieder hun eigen belangen nastreven. De relatie tussen kerk en staat is volgens hem geen verhaal van fascistische agressie die werd afgestopt door een defensieve muur van traditie. Er was geen sprake van een convergentie van belangen. Pius XI streefde een eigen politiek beleid na, zowel internationaal als binnenlands.3

In de jaren twintig kreeg het fascisme ook langzaam voet aan de grond in Nederland. In deze periode ontstonden partijen als Verdinaso, Zwart Front en de Nationaal Socialistische Beweging (NSB). Vrijwel alle vroege fascistische partijen in Nederland hadden mede een katholieke grondslag.4 Met name jonge katholieken hadden interesse voor het fascisme en het corporatistisch systeem dat het leek na te streven. Wat opvalt is dat Nederlandse bisschoppen zich juist steeds meer gingen afzetten tegen het fascisme, door bijvoorbeeld aan steeds omvangrijker groepen katholieken het NSB-lidmaatschap te verbieden.

1 D. Leigh, ‘How the Vatican built a secret property empire using Mussolini’s millions’, http://www.theguardian .com/ world/2013/jan/21/vatican-secret-property-empire-mussolini, geraadpleegd op 25-08-2014.

2 J.B. Scott, 'The Treaty between Italy and the Vatican', in: Proceedings of the American Society of

International Law at Its Annual Meeting (1921-1969) 23 (1929) 13.

3 R.J.B. Bosworth, The Italian Dictatorship: Problems And Perspectives In The Interpretation Of Mussolini And

Fascism (Londen 1998) 144.

4 [auteur onbekend], 'Geschiedenis van het Nederlands katholicisme', http://nederlandskatholicisme.ruhosting.nl/ GNK/1940-1960.html, geraadpleegd op 14-07-2014.

(5)

De historiografie van het Nederlandse fascisme heeft lang in het teken gestaan van de overtuiging dat het fascisme in Nederland nooit veel te betekenen heeft gehad. Zo stelde geschiedkundige G.R. Zondergeld dat het fascisme nooit een bedreiging is geweest voor de Nederlandse parlementaire democratie, en hebben de beweging vanuit dat oogpunt benaderd als een tijdelijk en van buiten geïmporteerd randverschijnsel.5 Deze these is in de afgelopen decennia steeds verder onder druk komen te staan. In mijn ogen terecht. Het fascisme was de eerste politieke beweging die poogde het stelsel van de verzuiling te doorbreken.

Eén van de eerste historici die over het Nederlandse fascisme schreef was L.M.J. Joosten. Hij beschouwde de hoogleraar en filosoof G.J.P.J. Bolland als de ‘stamvader’ van het Nederlandse fascisme. Deze stelling ging A.A. de Jonge, een andere belangrijke onderzoeker van het Nederlandse fascisme, te ver. Hij stelde dat Bollands ultra-reactionaire denkbeelden slechts ten dele fascistisch genoemd kunnen worden en dat maar een klein deel van de Nederlandse fascisten door zijn ideeën werd beïnvloed.6 De Jonge typeerde het fascisme als een “reactie vermomd als moderniteit”. Deze theorie sloot aan bij het gedachtegoed van Ernst Nolte, een zeer invloedrijke onderzoeker van het fascisme uit het midden van de vorige eeuw.

Voor Nolte is de term fascisme bruikbaar voor meerdere stromingen in verschillende landen tijdens het interbellum. Hij baseert zich op de ideeëngeschiedenis en beschouwt het fascisme als een tijdgebonden fenomeen. Hij staat daarmee tegenover de vroegere, op klasse georiënteerde analyses.7 In Nolte's definitie kenmerkt het fascisme zich door de verheerlijking van geweld en de rol van het ressentiment. De historiografische waarde van het werk van Nolte was groot, maar hij kreeg wel kritiek. Zo vonden sommige historici dat Nolte te weinig rekening hield met sociale en economische omstandigheden als motiverende kracht achter het fascisme. Anderen waren van mening dat er niet zoiets bestond als een generiek fascisme.8

Sinds de eeuwwisseling is het fascisme in toenemende mate vanuit cultureel oogpunt benaderd. In zekere zin werd in de historiografie het fascisme steeds meer als een cultuur op zich beschouwd.9 Dit heeft aan de ene kant geleid tot een beter begrip van de stroming, maar brengt aan de andere kant het gevaar mee dat de gevolgen volledig uit het oog worden verloren en de blik te zeer wordt beperkt. Over het algemeen kan worden geconcludeerd dat de historiografie van het fascisme steeds meer verschuift naar een 'intern' gerichte benadering.

5 G. R. Zondergeld, 'Fascisme in Nederland. Een randverschijnsel', in: Religies en (on)gelijkheid in een plurale

samenleving (1995) 189-208.

6 A.A. de Jonge, Crisis en critiek der democratie. Anti-democratische stromingen en de daarin levende

denkbeelden over de staat in Nederland tussen de twee wereldoorlogen, 1920-1940 (Assen 1968) 28.

7 L. Vennewitz, Three faces of fascism: action Française, Italian fascism, national socialism (New York 1969). 8 A.A. de Jonge, 'Fascisme: een omstreden en beladen begrip', in: Spiegel Historiael 22 (1987) 484.

9 J. Nelis, 'De historiografie van het Italiaanse fascisme. Tendenzen en perspectieven', in: Bijdragen tot de

(6)

Deze methode onderzoekt het fascisme op zichzelf, los van zijn consequenties. Men probeert de interne logica van de ideologie te achterhalen en te reconstrueren. Deze aanpak heeft geleid tot een nuance in het historiografisch debat.

Historicus Richard Bosworth heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan deze nuance. Hij had oog voor Mussolini’s politieke en intellectuele kwaliteiten.Fascisme leidde volgens Bosworth tot een verticaal georganiseerde samenleving, in tegenstelling tot het horizontale paradigma van het marxisme, met een eensgezind volk en waar orde en wetgeving heerste.10 Ook John Pollard heeft het fascisme op objectieve wijze benaderd. Daarnaast leverden Emilio Gentile, die het fascisme zag als moderne vorm van politieke religie, en Roger Griffin een bijdrage aan de ontwikkeling van het fascisme-onderzoek. Volgens Griffin was het fascisme een moderne, revolutionaire massapolitiek die een relatief unieke, publieke stijl ontwikkelde met nadruk op massa-emotie met militaire kenmerken. Centraal stonden een strikte hiërarchie en een autoritaire politiek met verheerlijking van politiek geweld en oorlog.11

Eén van de eerste historici die in Nederland teksten publiceerde waarin een verband werd gelegd tussen het fascisme en het katholicisme was Lodewijk Rogier. Deze uitgesproken katholieke historicus had zich gespecialiseerd in de geschiedenis van katholiek Nederland. In zijn rede ‘Het verschijnsel der culturele inertie’ uit 1958 verweet hij de Nederlandse ‘slaafse volgzaamheid’ en ‘culturele luiheid.’ De volgzaamheid van zijn katholieke geloofsgenoten ten opzichte van de katholieke autoriteiten vond hij ‘beneden-menselijk.’ Hij vergeleek deze mentaliteit met die van het fascisme. Daarnaast zette Rogier zich af tegen de dominante calvinistisch cultuur in Nederland. Volgens hem groeiden Nederlandse katholieken op in het voortdurende besef dat ze niet-protestant waren.12

In de jaren zeventig vond er een levendig debat plaats in Nederland over de relatie tussen Nederlandse fascisten en het katholicisme. De Nijmeegse historicus Paul Luykx stelt dat het beeld van de verhouding van katholieken tot de democratie nogal gekleurd werd door de associatie van katholicisme met fascisme. Hij stelt dat die ongenuanceerde beeldvorming met name in de jaren zestig en zeventig, zowel via de historiografie als via de media, is verbreid.13 De identificatie van fascisme met katholicisme werd een soort mantra onder smaakmakende publicisten, in het bijzonder zij die wilden afrekenen met het door hen als

10 Bosworth, The Italian Dictatorship, 37.

11 R. Griffin, International fascism: theories, causes and the new consensus (Londen 1998) 14.

12J. Smeets, ‘Historicus L.J. Rogier en het katholicisme’, http://www.geschiedenis24.nl/nieuws/2005/augustus/

Historicus-L-J-Rogier-en-het-katholicisme.html, geraadpleegd op 02-09-2014.

13 P. Luykx, Andere katholieken. Opstellen over Nederlandse katholieken in de twintigste eeuw (Nijmegen 2000) 284-289.

(7)

verstikkend ervaren geloofsleven van de vorige generatie en het bijbehorende gezag van de kerkelijke hiërarchie. Eén van deze publicisten was de zoon van Lodewijk Rogier, Jan Rogier. Eind jaren zestig veranderde, onder invloed van een progressief maatschappelijk klimaat, het denken over ‘foute’ Nederlanders uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Voorheen speelde de invloedrijke oorlogshistoricus Loe de Jong een bepalende rol in de kwalificering van ‘goed’ of ‘fout’. Publicisten als Jan Rogier, Renate Rubinstein en Han Lammers verweten De Jong dat hij veel te weinig oog had voor de vele Nederlanders die zelf heel fout waren geweest tijdens de oorlog.14 Zij vonden dat De Jong veel te zwart-wit dacht. De jonge generatie beschuldigde de oudere generatie zelfs van collaboratie met de Duitsers. Deze rebellie leidde tot een historiografische beeldvorming van eenzijdige aard, wat het debat over de interactie tussen het fascisme en het katholicisme logischerwijs erg heeft beïnvloed.

De vraag of er een verwantschap bestond tussen het fascisme en het katholicisme heeft veel Nederlandse historici beziggehouden, en veel van hen richtten zich evenals Nolte op de ideeëngeschiedenis van de Nederlandse varianten van beide stromingen. Volgens Joosten was dit wel het geval. Zowel het fascisme als het katholicisme verwierpen de beginselen van de Franse Revolutie van 1789 en dan vooral het beginsel van volkssoevereiniteit, stelt Joosten. De houding van de katholieke kerk ten opzichte van de beginselen van de revolutie verbreedde zich snel tot een tegenstelling tussen kerk en de moderne samenleving, gebaseerd op die beginselen.15 De katholieke leer, in het bijzonder de sociale leer, en het fascisme vormden beide reacties op de opkomende moderniteit, secularisering en liberalisering.

Beide bewegingen gingen uit van niet-democratisch georganiseerde gemeenschapszin onder hiërarchische leiding en keerden zich tegen de klassenstrijd en de seculiere samenleving. Waren er overlappende elementen in de geboden alternatieven, die het eventueel mogelijk maakten dat beide stromingen samen optrokken als reactionair alternatief tegen de versmade vooruitgang? Kon men katholiek zijn en tegelijkertijd fascist? Ze maakten immers beide aanspraak op de volledige volgzaamheid van de aanhangers, stelt Bosworth.16 Waren het de overeenkomsten of de verschillen tussen beide stromingen die de politieke dynamiek bepaalden en daarmee de vraag van bondgenootschap of vijandschap? En: werd deze vraag in Nederland en Italië overeenkomstig of verschillend beantwoord?

Aan de hand van cultuur-historisch gerichte analyses van het fascisme wil ik in deze scriptie nader ingaan op het debat over de relatie tussen het katholicisme en het fascisme en

14 J. Wielaert, ‘Loe de Jong kende geen grijstinten’, http://nos.nl/artikel/639510-loe-de-jong-kende-geen-grijstinten.html, geraadpleegd op 12-09-2014.

15L.M.H. Joosten, Katholieken en fascisme in Nederland 1920-1940 (Utrecht 1982) 17. 16 R.J.B. Bosworth, Mussolini’s Italy: life under the dictatorship, 1915-1945 (Londen 2006).

(8)

daarbij de volgende onderzoeksvraag beantwoorden: Hoe verhielden het katholicisme en het fascisme in Nederland in de periode tussen 1923 en 1935 zich tot elkaar en in hoeverre lieten Nederlandse fascisten zich inspireren door hun Italiaanse geestverwanten en de relatie tussen Mussolini en de paus? Het startpunt van mijn onderzoek is 1923, het eerste jaar van het georganiseerde fascisme in Nederland.17 Het eindpunt van mijn onderzoek is 1935. In dat jaar viel Mussolini Ethiopië binnen en werd het fascisme meer geassocieerd met een militaristisch en agressief karakter.

Dit onderzoek richt zich in hoofdstuk 1 eerst op de ontwikkeling van het katholicisme in de moderne tijd. Het mag duidelijk zijn dat dit een onderwerp op zich is, er zijn boeken over vol geschreven. In deze scriptie wil ik het accent leggen op de positie van de katholieke kerk – en dan met name in Nederland – ten tijde van de opkomst van het fascisme. Daarbij is er plaats voor de invloed van de encycliek Rerum Novarum en de visie van Nederlandse katholieken op de rol van kerk en geloof in de snel veranderende samenleving. Daarnaast wordt de houding van het Nederlandse episcopaat en zijn relatie tot het kerkvolk onderzocht tijdens het verzuilingsproces.

In hoofdstuk 2 staat het Nederlandse fascisme centraal. Wat vooral opvalt bij het ontstaan van het fascisme in Nederland is de rol van Emile Verviers. Hij wordt door veel historici beschouwd als de eerste fascistisch denkende politicus onder de Nederlandse katholieken.18 Daarnaast worden twee fascistische organisaties belicht die voor dit onderzoek van extra belang zijn: Verdinaso en Zwart Front. In hoofdstuk 3 wordt de interactie tussen het katholicisme en het fascisme in Nederland onder de loep genomen. Daarbij is aandacht voor twee invloedrijke Nederlandse katholieke fascisten: graaf Max de Marchant et d'Ansembourg en de Rooms-Katholieke priester Wouter Lutkie.

In hoofdstuk 4 wordt onderzocht in hoeverre de fascisten in Nederland zich lieten inspireren door hun Italiaanse voorbeelden. Zochten de Nederlandse fascisten een eigen weg binnen de stroming en hoe uitte zich dat? Er was in Italië een werkbare relatie ontstaan door het concordaat, maar wat vonden Nederlandse fascisten hiervan? Zagen ze hierin een bruikbare manier om hun eigen problemen met de Nederlandse katholieke kerkleiders op te lossen? Op deze vragen wordt in hoofdstuk 4 een antwoord gegeven. Daarna volgt de conclusie, waarin de hoofdvraag van dit onderzoek wordt beantwoord.

17J.L. van der Pauw, De Actualisten. De kinderjaren van het georganiseerde fascisme in Nederland 1923-1924 (Amsterdam 1987).

(9)

HOOFDSTUK 1 – KATHOLICISME

‘Geestdriftig voor het geloof maar ontgoocheld door het kerkelijke leven.’19 - De Nederlandse journalist Wim Zaal over jonge katholieken begin 20ste eeuw, 1987. Eind achttiende eeuw werd – onder invloed van de verlichting en de industrialisatie – de basis gelegd voor de moderne samenleving. Er is geen sprake van een algemeen geaccepteerd startpunt voor deze samenleving. Sommige historici beginnen bij de Amerikaanse Revolutie van 1776, anderen beschouwen het Congres van Wenen in 1815 als startpunt. Zelf ga ik uit van het jaar 1789 – het begin van de Franse Revolutie – als begin van de moderne tijd. Daarin werd religie langzaam maar zeker teruggedrongen en vervangen door de rede, de ratio. Deze secularisering was in heel Europa zichtbaar. Het katholicisme werd voor de uitdaging geplaatst hierin opnieuw haar plaats te bepalen. In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de manier waarop de katholieke geloofsleer en politiek dit probeerden.

1.1. Katholicisme en de moderne samenleving

In de ogen van L.M.H. Joosten, die het invloedrijke boek Katholieken en fascisme in

Nederland, 1920-1940 schreef, leidde de houding van de katholieke kerk tegenover de

moderne samenleving in de loop van de negentiende eeuw tot twee stromingen in het katholieke kamp die recht tegenover elkaar stonden: open katholicisme en gesloten katholicisme. Aanhangers van de eerste stroming dachten optimistisch over de mogelijkheden van verzoening tussen de kerk en de moderne samenleving. Vertegenwoordigers van het gesloten katholicisme achtten dit verwerpelijk, er was met het kwaad immers geen akkoord mogelijk. Zij streefden ernaar dat de mens geleid zou worden door een sterk kerkelijk gezag. Volkssoevereiniteit en de scheiding van kerk en staat werden door dergelijke katholieken onverbiddelijk van de hand gewezen.20

Joosten stelt dat het gesloten katholicisme gedurende de gehele negentiende eeuw de overhand heeft gehad in de Romaanse landen. Terwijl de moderne samenleving voortschreed, drong deze stroming de katholieke kerk steeds verder in een isolement. De kerk werd daarmee naar de mening van Joosten een eiland van conservatisme. Vertegenwoordigers van het open katholicisme deden wel pogingen om de kerk uit dit isolement te verlossen, maar slaagden 19W. Zaal, ‘De vogel op Mussolini’s schouder. Wouter Lutkie, een eeuw na zijn geboorte’, in: Elseviers

Magazine 43 (1987) 92-96.

(10)

daar niet in. In reactie op de Europese revoluties van 1848 schaarde de oorspronkelijk liberale paus Pius IX zich achter de machten van het behoud. Vele gangbare Europese politieke en wetenschappelijke denkbeelden werden door Pius IX veroordeeld. De reactionaire positie van het Vaticaan tijdens het politieke eenwordingsproces van Italië deed hem verder verstarren in deze conservatieve houding.

In de intransigente houding van het Vaticaan trad een verandering op na het aantreden van Leo XIII. Enerzijds bevorderde de in 1878 tot paus gekozen kardinaal tijdens zijn pontificaat de wetenschappelijke werkzaamheid onder katholieken. Hij vond dat de kerk zich moest openstellen voor wetenschappelijke vooruitgang. Leo XIII trachtte daarmee de kerk en de moderne samenleving nader tot elkaar te brengen. Anderzijds hield hij tijdens de democratiseringsgolf in de tweede helft van de negentiende eeuw stevig vast aan God en Kerk en niet aan volk of natie, getuige zijn encyclieken Immortale Dei uit 1885 en Sapientiae

Christianae uit 1890, waarin hij opvattingen als vrijheid van woord en pers afkeurde.

De ruimte die de paus leek te bieden voor een meer vooruitstrevende houding van de kerk deed bij progressieve katholieken de hoop ontstaan dat het katholicisme aansluiting zou kunnen vinden bij actuele ontwikkelingen van die tijd, ook op maatschappelijk gebied. Die aansluiting kwam er niet. Sterker nog, paus Pius X – opvolger van Leo XIII – veroordeelde het modernisme nadrukkelijk in zijn encycliek Pascendi Dominici Gregis uit 1907. Met deze encycliek gaf Pius X de aanzet tot zuivering van de kerk van de modernisten. Zij werden uit kerkelijke functies ontzet om de geloofsgetrouwheid te waarborgen. Volgens Joosten werd met de veroordeling van het modernisme ‘een reactie ingeluid, die weldra ontaardde in een internationaal opgezette modernistenjacht uit naam van een ‘integraal katholicisme’.21

In 1914 werd Pius X opgevolgd door Benedictus XV. Hij maakte snel een einde aan de lastercampagnes en anonieme beschuldigingen tegen vermeende modernisten. Dat wil overigens niet zeggen dat hij de opvattingen van de modernisten onderschreef. Hij verwierp in beginsel deze opvattingen, die werden gezien als een bedreiging van de pauselijke autoriteit en een ondermijning van het leergezag van de kerk. Pius X had een netwerk van geheime informanten opgezet die modernisten opspoorden. Onder de verdachten bevonden zich de latere pausen Benedictus XV en Johannes XXIII.22 In zijn optreden was Benedictus XV gematigder dan zijn voorganger. Het integralisme, dat volgens Joosten door zijn bestrijding van iedere vorm van eigentijds geloofsbeleving en -uiting een verstikkende uitwerking had op het katholieke intellectuele, culturele en sociale leven, werd door Benedictus XV ontmoedigd.

21 Joosten, Katholieken en fascisme in Nederland, 18.

(11)

De Europese revoluties uit de achttiende- en negentiende eeuw leidden volgens Luykx tot het einde van iedere bevoorrechting van de kerk. In de liberale staten in Europa kwam het tot een scheiding van kerk en staat en werden traditionele functies van de kerk overgenomen, zoals het onderwijs. Het heersend liberalisme was soms zelfs kerk- en godsdienstvijandig. Dat gold overigens niet voor heel Europa. Zo bleef de katholieke kerk in Frankrijk nog erg machtig. In de ogen van Luykx bleef er voor kerkelijk leiders ‘geen andere mogelijkheid over dan het vitaliseren van het godsdienstig-kerkelijk leven onder de gelovigen en het mobiliseren van maatschappelijke krachten ter verdediging van de katholieke belangen.’23

Luykx stelt dat het corporatisme – de maatschappelijke en politieke reorganisatie op fascistisch geschoeide leest – als streven naar maatschappijhervorming aanwezig was binnen de katholieke kerk. Het corporatisme was volgens Luykx in de ogen van sommige, door Luykx overigens niet nader genoemde historici, lange tijd een manier om de vanzelfsprekende associatie van katholicisme met fascisme te maken.24 Volgens hem waren er tot op zekere hoogte ook gemeenschappelijke wortels, zoals anti-kapitalisme, anti-socialisme en de wens om de klassenstrijd te overwinnen. Het onderscheid lag in de fundamenteel verschillende rol die aan de staat en aan de maatschappelijke krachten werd toegekend. In Italië diende het corporatieve stelsel ter versterking van de staatsmacht, bij de kerk lag dat volstrekt anders.

1.2. Rerum Novarum

De veranderingen op politiek en cultureel terrein aan het einde van de negentiende eeuw leidden binnen Europa tot maatschappelijke onrust. Zo werd er steeds meer geprotesteerd tegen de slechte werkomstandigheden van arbeiders. Een reactie van de katholieke kerk kon niet uitblijven. In 1891 schreef paus Leo XIII dan ook de beroemd geworden encycliek:

Rerum Novarum (Over nieuwe dingen). De encycliek ging over de ontwikkelingen in de

maatschappij in de tweede helft van de negentiende eeuw. Leo XIII ging in op de situatie van de arbeidersklasse. Hij erkende de achtergestelde positie van de arbeiders en gaf toe dat er in de maatschappij een onderscheid te maken viel tussen twee klassen. Daarnaast formuleerde hij de sociale leer van de kerk in de vorm van een aantal uitgangspunten.25

Leo XIII pleitte voor een rechtvaardig loon, het recht op eigendom, solidariteit voor de armen in de samenleving, meer overheidsingrijpen en gaf hij de eerste aanzet tot de vorming

23 Luykx, Andere katholieken, 290. 24 Luykx, Andere katholieken, 289.

25 [auteur onbekend], ‘Rerum Novarum. Over kapitaal en arbeid’, http://www.rkdocumenten.nl/rkdocs/ index.php?mi=600&doc=651, geraadpleegd op 20-08-2014.

(12)

van vakbonden. Het creëren van vakorganisaties was niet alleen vernieuwend binnen de katholieke kerk, maar ook daarbuiten. Particulier bezit werd goedgekeurd in Rerum Novarum. Leo XIII had meer moeite met het individualisme van de heersende klasse, die slechts bezig was met het vergroten van het eigen vermogen en niet met het welzijn van de arbeidersklasse. Daarnaast stelde de paus dat alleen mannen behoorden te werken en dat vrouwen voor het gezin moesten zorgen.

Luykx spreekt in zijn bijdrage Een eeuw katholicisme en Rerum Novarum van een nogal triomfalistisch gekleurd beeld van de encycliek. Hij wijst erop dat de Nijmeegse historicus L. Verberne Rerum Novarum eens aanduidde als ‘het belangrijkste feit’ voor de katholieke arbeidersbeweging, en dat dat naar zijn indruk in Nederland zelfs meer dan elders het geval was. Volgens Luykx zouden – wanneer Verberne gelijk heeft – drie omstandigheden die bijzondere invloed kunnen verklaren: de verlate industrialisatie, de maatschappelijke achterstand van de katholieken – pas in 1796 werd het katholieke geloof gelijkgesteld – en de sociale samenstelling van het katholieke volksdeel. De katholieke arbeidersklasse kende een opvallend hoog percentage ongeschoolden.26

De historicus Paul van der Steen stelt dat in de tweede helft van de negentiende eeuw bij Nederlandse werklieden de behoefte ontstond aan gilden en knechtenverenigingen, die op dat moment verboden waren. Als gevolg van de industrialisatie en de verstedelijking verloren traditionele gemeenschappen aan betekenis, werklieden snakten naar waardering, gezelligheid en onderlinge steun. Volgens Van der Steen voelde Leo XIII goed aan waar de tijdsgeest om vroeg, maar was van een echte betrokkenheid bij het leed van werklieden geen sprake.27 De Nederlandse bisschoppen deden aanvankelijk weinig met Rerum Novarum. Ook katholieke werkgevers hebben de encycliek met reserve ontvangen. Het pauselijk document heeft maar langzaam de betrokkenen in Nederland tot een andere houding gebracht. Dat gold volgens Luykx echter niet voor de priester Herman Schaepman, grondlegger van de politieke eenheid van de katholieken.28 Later in dit hoofdstuk wordt nader naar zijn rol gekeken.

De binnenkerkelijke betekenis van Rerum Novarum mag niet worden onderschat en geldt zonder meer ook voor het Nederlandse katholicisme, stelt Luykx. Hij constateert echter dat de utopie van de sociale harmonie van de encycliek en de katholieke sociale leer ook negatieve gevolgen heeft gehad, zoals de afwijzende houding ten opzichte van stakingen. Desondanks heeft Rerum Novarum volgens Luykx ‘het groepsbewustzijn van de Nederlandse

26 Luykx, Andere katholieken, 211.

27 P. van der Steen, ‘Rerum Novarum en de katholieke arbeiders’, in: Historisch Nieuwsblad 7 (2012). 28 Luykx, Andere katholieken, 212.

(13)

katholieken, hun saamhorigheidsgevoel en collectieve identiteit versterkt’.29 Deze eenheid was zeker niet vanzelfsprekend en is gedeeltelijk met harde hand in stand gehouden. Leo XIII heeft via de encycliek veel katholieke arbeiders voor kerk en godsdienst behouden en zette daarmee de successen van het pausdom van de negentiende eeuw voort in de twintigste eeuw.

Wat betreft de bisschoppen in Nederland, zij wilden Rome en de pausverering het liefst zo ver mogelijk buiten de deur houden. Zij trachtten de touwtjes in de Nederlandse kerkprovincie stevig in handen te houden. De conservatieve bisschoppen legden daarbij de nadruk op christelijke waarden en charitas. Dat neemt echter niet weg dat door de populariteit van Leo XIII de pausverering bij de Nederlandse katholieken is toegenomen. Hoe dan ook meen ik te kunnen stellen dat de invloed van Rerum Novarum voor het Nederlandse katholicisme groot is geweest, al is het alleen maar omdat de encycliek poogde de kerk en de moderne samenleving nader tot elkaar te brengen.

1.3. Proces van verzuiling

Tegen het einde van de negentiende eeuw begon in Nederland een proces van verzuiling. De samenleving werd opgesplitst in ‘zuilen’ op levensbeschouwelijke of ideële grondslag. In de eerste helft van de twintigste eeuw ontstond binnen iedere zuil een netwerk van organisaties op politiek, maatschappelijk, cultureel en recreatief gebied. De organisatorische ‘roomse dadendrang’ moest er bij de katholieke zuil voor zorgen dat katholieken alles in eigen kring konden doen en krijgen.Dit zelfgekozen levensbeschouwelijke isolement moest de katholieke identiteit in eigen kring versterken, zodat katholieken zelfbewust naar buiten konden treden om zich als confessionele groep krachtig in de samenleving te manifesteren.30

De historicus Piet de Rooy heeft in zijn boek Ons stipje op de waereldkaart een aantal lijnen geschetst in de ontwikkelingen, samengevat in de metafoor ‘verzuiling’. Hij doet dat in het kader van de door hem beschreven ontwikkelingen in de politieke cultuur. Voor zover de term ‘zuil’ enige betekenis heeft, doelt deze in de beschrijving door de Rooy op de rationeel organisatorische inkadering van een ideologie, geloof of levensbeschouwing. De zuilen die ontstonden waren verbindingen tussen organisaties op basis van gedeelde opvattingen op religieus-politiek terrein, een gemeenschappelijke visie op het verleden, bijeengehouden door riten en symbolen. Overigens was de verbondenheid binnen een zuil zeker niet altijd even sterk. Volgens de Rooy was door de inzet van de clerus de verbondenheid bij de katholieken

29 Luykx, Andere katholieken, 217.

30 [auteur onbekend], 'Geschiedenis van het Nederlands katholicisme',

(14)

het sterkst. In de periode 1880 – 1914 kwamen tal van zuilen op waarvan er drie dominant werden: een orthodox-protestantse zuil, een katholieke zuil en een sociaaldemocratische zuil. De grondslag voor een ‘algemene’ zuil ontbrak, stelt de Rooy.31

Naast geloofsverdediging streefde men ook naar geloofsverbreiding. De missionaire acties die daaruit voortvloeiden, richtten zich met name op landen buiten Europa. Katholiek Nederland leverde in financieel en personeel opzicht een relatief grote bijdrage aan deze intensieve ‘missiebeweging’. Onder de Nederlandse katholieken heerste er in de eerste helft van de twintigste eeuw een sterke groepsgeest en een effectieve sociale controle. De kerkelijke overheid beschikte immers over allerlei organisaties om het dagelijks leven van de katholieken te sturen. Een zeer effectief middel was de biechtstoel. De voorschriften op het gebied van goede zeden, seksualiteit en huwelijksleven werden constant ingeprent. De invloed van de kerk blijkt uit het hoge geboortecijfer onder Nederlandse katholieken.

Op politiek gebied gingen katholieken op initiatief van Herman Schaepman intensief samenwerken. Hij was groot voorstander van ‘Eene katholieke partij’. Eind negentiende eeuw verenigde een groot deel van de katholieke kiesverenigingen zich aan de hand van Schaepman’s program. In 1904 werd een Bond van RK Kiesvereenigingen opgericht, die in de praktijk al de Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP) werd genoemd. Officieel werd deze partij in 1926 opgericht. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1918, waarbij voor het eerst het systeem van evenredige vertegenwoordiging werd gehanteerd en een algemeen kiesrecht voor mannen gold, behaalden de katholieken 30 van de 100 Kamerzetels. Daarmee werden zij de grootste partij en kreeg Nederland voor het eerst een katholieke minister-president: Ruijs de Beerenbrouck. In 1922 behaalden de RKSP zelfs 32 Kamerzetels.

Luykx en Joosten stellen echter dat de politieke samenwerking onder katholieken geen stand hield. Volgens Luykx moesten de Nederlandse bisschoppen, die een grote rol hebben gespeeld in de katholiek-confessionele beweging en de daaruit voortkomende katholieke zuil, lange tijd niets weten van de Rooms-Katholieke Staatspartij-in-wording en werkten zij de in hun ogen veel te progressieve Schaepman hartgrondig tegen.32 Door het aanvankelijk succes bij de verkiezingen werd het episcopaat echter overtuigd. Nadat Schaepman van het politieke toneel verdween, werd zijn erfenis verdeeld onder verscheidene katholieke organisaties. Volgens Joosten ontbrak het aan een bindende persoonlijkheid die het geheel bij elkaar kon houden. Er ontstond een rivaliteit onder de Nederlandse katholieken, waaronder ondernemers, middenstanders, vakbeweging en andere belangenorganisaties, die in de katholieke zuil min

31 P. de Rooy, Ons stipje op de waereldkaart. De politieke cultuur van modern Nederland (Amsterdam 2014) 230-231.

(15)

of meer tot elkaar veroordeeld waren. In deze ‘diadochen-oorlogen’ kreeg de kerkelijke hiërarchie volgens Joosten de taak van scheidsrechter. Deze liet weinig ruimte toe voor minderheidsopvattingen en het individu.33

De katholieke hiërarchie kon vanaf 1920 op steeds meer tegenstand rekenen. Jonge katholieken vonden dat de invloed van de kerkelijke autoriteiten op het alledaagse leven, in de politiek en in de media te ver ging. Aan de klerikale controle waren nauwelijks grenzen gesteld, het katholieke geloofsleven was intensief en veeleisend.Radicale katholieke jongeren protesteerden openlijk en fel. Zij bekritiseerden het in hun ogen zelfgenoegzame katholicisme van katholieke voormannen in politiek en kerk en pleitten voor een doorleefde en vurige geloofsbeleving. Wat liberaler ingestelde katholieken uitten hun onvrede door niet op de RKSP te stemmen of niet louter katholieke kranten te lezen.

De Jonge stelt dat de meeste Nederlandse katholieken helemaal niet bezig waren met een strijd voor geestelijke, artistieke en wetenschappelijke vrijheid, maar werden gedreven door een verzet tegen de heersende kerkelijke autoriteiten. Jonge katholieken waren volgens De Jonge ontvankelijk voor buitenlandse schrijvers en dan met name voor het absolutisme van de Franse schrijver Leon Bloy, in de woorden van De Jonge ‘de wereld verachtende profeet van een compromisloos christendom’.34 De jongeren werden anti-democratisch door de geestelijke en maatschappelijke crisis ten gevolge van de Eerste Wereldoorlog en het verzet tegen de materialistische geest. Dit verzet was niet specifiek katholiek maar kon wel aanknopen bij de behoefte van een diepere beleving van het geloof, stelt De Jonge.

Hij meent dat de staatkundige omstandigheden in Nederland een militant, intolerant en daardoor naar anti-democratisch neigend katholicisme in de hand hebben gewerkt. Zo was, door de ‘pacificatie’ in de schoolstrijd, de katholieke emancipatie zo goed als voltooid. Het bestaansrecht van de RKSP als emancipatiepartij in Nederland werd als gevolg ter discussie gesteld door jonge katholieken. In het interbellum werd de organisatie de belichaming van het katholiek immobilisme, waardoor jongeren deze voornamelijk met afkeer bejegenden. Historici Hans de Valk en Niek Nelissen vatten het samen als:

[…] rebellie tegen het verstikkende klimaat van clericale overorganisatie en conformisme in katholieke kring, waar heel het bestaan op confessionele grondslag geordend scheen in een hiërarchisch systeem, aan de top waarvan de vijf bisschoppen troonden.35

33 Joosten, Katholieken en fascisme in Nederland, 127. 34 De Jonge, Crisis en critiek der democratie, 52.

35 H. de Valk en N. Nelissen, ‘Het Mussolini–regime en de Nederlandse fascisten’, in: Aspects des relations de

(16)

In een artikel in Historisch Nieuwsblad schreef historicus Huub Wijfjes dat Piet de Rooy de term verzuiling wilde afschaffen vanwege ‘totale onbruikbaarheid’. Het tempo, de vorm en de samenhang van lokale verzuilingskenmerken verschillen zo sterk naar plaats en tijd dat geen eenduidige verklaring is te vinden voor ontstaan en verloop ervan, stelt Wijfjes. Volgens hem waren er op lokaal niveau helemaal geen massieve en coherente blokken die zich volgens vaste patronen ontwikkelden. Ook Wijfjes vindt de verzuiling een onbruikbaar concept dat elke nuance wegvaagt. Hij wijst op een oplossing van historicus Hans Blom die voorstelt om verzuiling te handhaven als een algemene ‘associatieve’ aanduiding van een vierdeling van Nederland waarvan we allemaal weten dat die ‘het resultaat was van verscheidene, ongelijksoortige, maar nauw verstrengelde processen’.36

Er is volgens Paul Luykx veel meer aan de hand geweest dan het geijkte verhaal van een elitaire kerk en de verzuilings-geschiedschrijving, met alle nadruk van dien op eenheid, collectiviteit en cohesie. Ondanks dat hij dit verder niet toelicht, geeft het wel aan dat ook hij bij de historiografie van de verzuiling, en de volledigheid daarvan, de nodige vraagtekens zet. Hij hoopt op een vrijer, onafhankelijker en minder ideologisch beladen insteek van het onderzoek.37 De sociaal-historische invalshoek biedt in de ogen van Luykx de meeste kans te komen tot een normalisering van het beeld van de geschiedenis van katholieken. De onderzoeken van Hans Blom en Piet de Rooy zijn in mijn ogen daar goede aanzetten toe.

Historici zijn het er over eens dat de katholieke kerk grote moeite heeft gehad om zich aan te passen aan de moderne samenleving. Het geloof kreeg in de Europese liberale staten een minder prominente plaats, de macht van de kerk nam steeds verder af. Als reactie op het modernisme ontstond het integralisme. Joosten stelt dat meerdere historici hebben gewezen op een zekere affiniteit tussen het fascisme en het integralisme. Een eerste uiting van deze denkrichting onder Nederlandse katholieken zou zijn te vinden in het in 1922 verschenen blad

Katholieke Staatkunde. Of die affiniteit inderdaad heeft bestaan is één van de kwesties waar ik

in het verdere verloop van deze scriptie nader op zal ingaan.

36 H. Wijfjes, ‘De verzuiling voorbij. Godsdienst, stand en natie in de lange negentiende eeuw’, in: Historisch

Nieuwsblad 9 (2000).

(17)

HOOFDSTUK 2 – NEDERLANDSE FASCISME

‘Men wordt geen wijs uit ons, Nederlandsche Fascisten.’38 - Weekblad De Fascist, 1934.

Het Nederlandse fascisme is in de geschiedschrijving geen onbeschreven blad. Naar de mening van De Valk heeft dit ‘kortstondige verschijnsel’ een hoeveelheid aandacht gekregen die overdadig zou kunnen aandoen. Het belang ervan ligt volgens hem met name in de reactie van andere politieke groeperingen op deze ‘gevaarlijk ogende roofvis in de electorale vijver’.39 Iemand die een belangrijke rol heeft gespeeld in de opkomst van deze ‘roofvis’ was Emile Verviers. Wie was Verviers en welke invloed heeft hij gehad op de ontwikkeling van het Nederlandse fascisme? Daarop zal ik ingaan in dit hoofdstuk. Voorts zal ik aandacht besteden aan twee fascistische partijen: Verdinaso en Zwart Front.

2.1. Het fascisme in Nederland

De Rooy stelt dat politieke partijen na de Eerste Wereldoorlog een monopoliepositie innamen in de Nederlandse politieke cultuur. Hij merkt daarbij wel op dat er door die politieke partijen besluiten werden genomen die aanzienlijke delen van de Nederlandse bevolking niet zinden en dat beslissingen achterwege werden gelaten die grote delen van de samenleving juist noodzakelijk achtten. Partijen werden het symbool van de verdeeldheid in de gemeenschap, en dat in een wereld die vanaf 1914 fundamenteel uit het lood geslagen was, aldus De Rooy. De paradox van deze periode was dat de politieke onrust niet leidde tot verandering, maar tot het verstevigen van de centrale pijlers van de nieuwe politieke cultuur: partij en ideologie.40

Overigens werden volgens De Rooy aan het begin van de twintigste eeuw vrijwel overal in Europa politieke partijen belangrijk: politiek was in sterke mate partijpolitiek, ook in Nederland. Hier vond een aantal partijen dat zij groepen vertegenwoordigden die op alle essentiële terreinen van het leven gemeenschappelijke overtuigingen hadden, vastgelegd in gewoonten, uitgedrukt in rituelen en naar voren gebracht in een eigen retoriek. Volgens De Rooy was de taak van een partij het bewaken en beschermen van dit eigene, zowel tegenover 38 [auteur onbekend], De Fascist 1 (1934) 1. Te vinden in het Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) te ’s-Hertogenbosch, Archiefnummer 234, ‘Zwart en Nationaal Front, 1934 - 1941 N.B. Stukken van 1896 – 1965’.

39 J.P. de Valk, ‘Italië, het Vaticaan en de NSB (1933 – 1937)’, in: Archief voor de geschiedenis van de

katholieke kerk in Nederland (1973) 91.

(18)

elkaar, als tegenover de staat. Zij verleenden elkaar daarmee bestaansrecht, maar ook tot een verlammende situatie in de politiek. Een reactie daarop was de opkomst van de Nationaal Socialistische Beweging (NSB), een van oorsprong fascistische partij.41

In het interbellum ontstonden veel fascistische en nationaal-socialistische formaties in Nederland. Volgens Joosten waren dit er ongeveer honderd, al waren vele daarvan splinterpartijtjes, die ontstonden als gevolg van voortdurende conflicten tussen leidersfiguren. In de veelheid van elkaar bekibbelende partijtjes is uiteindelijk wel meer tekening gekomen. Veel partijen groepeerden zich rondom leiders met een sterke persoonlijkheid. A.A. De Jonge deelt de mening van Joosten dat het fascisme verschillende, los van elkaar opererende voormannen heeft gehad.42 Van betekenis waren het Verbond van Dietsch Nationaal-Solidaristen (Verdinaso) onder leiding van Joris van Severen, Zwart Front (onder leiding van Arnold Meijer) en de NSB van Anton Mussert.43

Exemplarisch voor de moeizame relatie tussen fascistische voormannen in Nederland is het stuk Van democratische wanorde naar de fascistische orde van Zwart-front leider Arnold Meijer. In de publicatie gaat hij in op enkele negatieve opmerkingen over Zwart Front van Sjaak Muskens, medewerker van Hier DinasoDinaso, het partijblad van Verdinaso:

Aan die van Verdinaso. Aan de velerlei kleine geniepige aanvallen op Zwart Front kan men niet telkens de volle aandacht besteden, want dan zou ons geheele blad er voor opgeëischt worden. Op principieele aanvallen past een onomwonden antwoord; op de aanvallen van allerlei tegenstandertjes die hun eigen stem eens graag hooren, kan men slechts een enkele maal ingaan, opdat het huichelspel ontmaskerd worde en door vrienden of sympathisanten uit het zwygen geen verkeerde gevolgtrekkingen gemaakt worden. In “Hier Dinaso” stonden enkele malen aanvallen op Zwart Front, waarop twee maal in ons blad gereageerd werd. Niettemin blyft men voortgaan met vooze opmerkingen, zonder ook maar een keer principieel stelling te nemen.44

Fusie en splitsing waren karakteristiek voor de ontwikkeling van de fascistische beweging in Nederland. Dit was vooral te wijten aan de afwezigheid van een algemeen aansprekend leidersfiguur zoals Mussolini. Iedereen moest daardoor het contrast tussen leer en praktijk van het fascisme wel opvallen.45 A.F. Schouten, een Nederlandse fascist, stelde in 1933 dat het geen gebrek aan eenheid van doel en streven was, waaraan de ‘nationale

41 De Rooy, Ons stipje op de waereldkaart, 194-202. 42 De Jonge, Crisis en critiek der democratie, 29. 43 Joosten, Katholieken en fascisme in Nederland, 16.

44 A. Meijer, Van democratische wanorde naar de fascistische orde (circa 1935). Te vinden in het Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) te ’s-Hertogenbosch, Archiefnummer 234, ‘Zwart en Nationaal Front, 1934 - 1941 N.B. Stukken van 1896 – 1965’.

(19)

beweging’ in Nederland mank ging. In zijn ogen wilden de leden van de fascistische organisaties niets liever dan één aaneengesloten front vormen. Het grote probleem was de arrogante houding van de voormannen. Volgens Schouten waren geboren volksleiders als Hitler en Mussolini zeldzaam te vinden.46

Ook in het artikel ‘Mussolini? Hitler? Lenin?’ in De Fascist van 21 januari 1933 werd gerept over het ontbreken van een leider. De auteur verweet de Nederlanders, ‘het volk van krentenwegers’, dat zij het fascisme (en daarmee een fascistisch leider) in de weg stonden: ‘Een Mussolini in Holland is onbestaanbaar, omdat hij den drek niet verdragen zou waarmede onze “nuchtere Hollanders” gelieven te smijten naar alles, wat boven hun armzalig gedoetje uitsteekt.’ Wat het Nederlandse volk volgens de auteur nodig had was geen Mussolini, Hitler of Lenin, maar een Nederlander, die nieuw leven zou kunnen blazen in de Nederlandse samenleving en alle Nederlanders een menswaardig bestaan zou kunnen geven.47

De eerste officiële fascistische organisatie was het Verbond van Actualisten (VvA), dat begin 1923 werd opgericht door enkele Leidse intellectuelen. Het valt Joosten op dat Leiden in het ontluiken van het fascisme in Nederland een levendig aandeel heeft gehad. Hij heeft hier geen verklaring voor. De partij werd geleid door Karel de Jong, Hugo Sinclair de Rochemont en Alfred Haigton, wiens persoonlijk vermogen de partij draaiende hield. In mei 1923 trad het VvA voor het eerst naar buiten met een openbare bijeenkomst in Leiden en een manifest. De partij pleitte voor een grotere rol van de vorst, vermijding van partijpolitiek en begunstiging van het particulier initiatief. Het woord fascisme werd nog niet gebruikt. Het was een nationalistische beweging, die inspiratie vond in het optreden van Mussolini in Italië. De voornaamste activiteit van het VvA in 1923 was het op kleine schaal verspreiden van manifesten en strooibiljetten. De actualisten hadden grootste plannen, maar binnen de partij bestond weinig overeenstemming over de te volgen koers. In 1924 fuseerde het VvA met het Genootschap voor Opbouwende Staatkunde, een groep katholieke intellectuelen rondom het blad Katholieke Staatkunde van Emile Verviers. In 1925 werd deelgenomen aan de Tweede Kamerverkiezingen, maar de sterk verdeelde actualisten waren niet in staat om een degelijke verkiezingscampagne te voeren en de uitslag was schrijnend: het Verbond van Actualisten kreeg slechts 2.253 stemmen. Na de verkiezingen viel het VvA uiteen in verschillende kampen en in 1928 werd de partij officieel opgeheven.

46 A.F. Schouten, De Herstelbeweging in Nederland (circa 1933). Te vinden in het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies te Amsterdam, Archiefnummer 249-0229, ‘Dossier Fascisme in Nederland’.

47 [auteur onbekend], De Fascist 4 (1933) 1. Te vinden in het Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) te ’s-Hertogenbosch, Archiefnummer 234, ‘Zwart en Nationaal Front, 1934 - 1941 N.B. Stukken van 1896 – 1965’.

(20)

2.2. Emile Verviers

Emile Gerard Hubert Verviers – die volgens Joosten wordt gezien als de eerste fascistisch denkende politicus onder de Nederlandse katholieken – werd in 1886 geboren als de zoon van een boekhouder. Op zeventienjarige leeftijd nam hij de baan van zijn vader over, maar het werk kon hem niet bekoren. In 1908 trad hij in dienst bij het Centraal Bureau van de Katholieke Sociale Actie in Leiden, dat zich bezighield met sociale vraagstukken. Volgens historicus Siebe Thissen kon Verviers zich echter niet vinden in de progressieve opvattingen van de voormannen van de Katholieke Sociale Actie, P.J.M. Aalberse en J.D.J. Aengenent, over sociale wetgeving en een katholieke vakorganisatie. Thissen stelt dat de denkbeelden van Verviers veel minder vooruitstrevend waren. In 1911 nam Verviers ontslag en werd hij een fel tegenstander van elke sociale wetgeving.48

Eind 1913 vertrok Verviers naar Leuven, waar hij enkele dagen voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog promoveerde op het proefschrift De Nederlandsche Handelspolitiek

tot aan de toepassing der vrijhandelsbeginselen. In 1918 verzocht Verviers om toelating als

privaatdocent in de economische politiek te Leiden. In Leiden werd Verviers beïnvloed door het gedachtegoed van de hoogleraar G.J.P.J. Bolland, met name zijn cultuurpessimisme. Als privaatdocent werd Verviers toegelaten, tot een hoogleraarsbenoeming is het niet gekomen. De exacte reden hiervan is onbekend. Volgens Joosten lag het aan Verviers’ bijdrage aan het blad Katholieke Staatkunde, want daarin streek hij de mensen tegen de haren in, die iets met een dergelijke benoeming te maken hadden.Daarmee streek hij immers ieder tegen de haren in, die iets met een dergelijke benoeming te maken kon hebben.49

In het eerste nummer van Katholieke Staatkunde op 3 april 1922 publiceerde Verviers het program voor een katholieke staatkunde. Hij concludeerde dat de katholieken last hadden van politieke en sociale vooroordelen. Het oude Europa had Godsdienst, Kerk, het gezag-bij-Godsgenade, het militarisme en het kapitalisme afgeworpen en de chaos overgehouden. Er moest in de ogen van Verviers een politiek worden gevoerd volgens katholieke beginselen. Katholieken moesten zich distantiëren van de politiek van de vakverenigingen, die hun wil als dogma’s oplegden aan de geïntimideerde bevolking. De kritiek van Verviers richtte zich op de ‘uitwassen’ van de democratie: algemeen kiesrecht, evenredige vertegenwoordiging en vermenging van politiek en sociale actie, die het openbare leven dreigden te verstikken.50 48 S. Thissen, 'Alles mos aanders zen. Emile Verviers en de grondslagen van het fascisme in Oisterwijk’, in: Theo Cuypers (red.), Zorgvolle tijden. Oorlogsjaren in Oisterwijk (Oisterwijk 1991) 35-46.

49 Joosten, Katholieken en fascisme in Nederland, 29. 50 Joosten, Katholieken en fascisme in Nederland, 30.

(21)

Joosten stelt dat Katholieke Staatkunde betrekkelijk goed werd ontvangen. In zijn ogen kon het blad op sympathisanten rekenen door de als positief ervaren toename van sociale voorzieningen na de Eerste Wereldoorlog, geïnitieerd door het kabinet van de katholieke minister-president Ruijs de Beerenbrouck. De ontvangst in de katholieke pers was echter gereserveerd. Zij beschouwde Katholieke Staatkunde als een uiting van rebellie en ging er merendeels stilzwijgend aan voorbij. Volgens Joosten kon Verviers in deze periode wel conservatief, maar nog niet fascistisch worden genoemd. Ook in de Katholieke Staatkunde was in het begin geen fascistische tendens zichtbaar.51 Desondanks bleek het episcopaat niet gecharmeerd van Verviers' denkbeelden. Bisschop Mgr. Diepen achtte de inhoud van het blad in strijd met de katholieke staatkunde. De naam werd gewijzigd in de inhoud van het blad strijdig met de katholieke leer en verbood Verviers nog langer het voorvoegsel ‘katholiek’ in de titel te gebruiken. Vanaf eind 1923 heette het blad Opbouwende Staatkunde, maar de afwijzing van de kerk bleek de doodsteek. De uitgave werd gestaakt op 8 mei 1924.52

Verviers had op dat moment de redactie al teleurgesteld verlaten.53 Zijn beurs was uitgeput en hij werd steeds meer afhankelijk van donaties. Verviers verhuisde naar Oisterwijk, waar hij zich in 1931 verkiesbaar stelde voor de gemeenteraad. Volgens Thissen behaalde hij genoeg stemmen voor een zetel, maar werd zijn plek toegewezen aan iemand anders omdat Verviers vanwege een verblijf in het buitenland zijn geloofsbrieven te laat instuurde. In 1933 werd Verviers enige jaren lid van de NSB, waar hij onder andere zitting nam in de Raad van Katholieken. Verviers kon zich echter steeds minder vinden in de koers van de NSB. Uiteindelijk trok zich terug uit de politiek. Wel bleef hij politiek getinte teksten publiceren.54

In 1934 wijdde Verviers een artikel aan de ‘oorspronkelijkheid van het Nederlandse fascisme’. Daarin stelde hij dat het fascisme in Nederland eigenlijk nog ouder was dan dat in Italië. Hij was immers al met de uitgave van Katholieke staatkunde begonnen voordat hij ooit van Mussolini had gehoord. Daarnaast waren volgens Verviers onafhankelijk van Mussolini anderen reeds in dezelfde geest werkzaam. Het Nederlandse fascisme zou naar Verviers’ opvatting anterieur aan het Italiaanse zijn ontstaan. Joosten stelt dat Verviers er verscheidene malen op heeft gewezen dat de weg die hij wees in Katholieke Staatkunde hem reeds tien jaar

51 Joosten, Katholieken en fascisme in Nederland, 29.

52 A. van der Oord, ‘Fons van den Boogaard (1890-1940), drukker-uitgever en voorman van Zwart Front’, http://www.thuisinbrabant.nl/personen/b/boogaard,-fons-van-den, geraadpleegd op 13-10-2014.

53 Van der Pauw, De Actualisten, 11-22.

54 L. Buning, ‘Verviers, Emile Gerard Hubert (1886-1968)’, in Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979) 607-609.

(22)

eerder duidelijk voor de geest stond, toen Mussolini ‘nog een bruikbaar lid van de Italiaanse socialistische partij was’.55

Volgens Joosten was Verviers de eerste Nederlandse katholiek, die in een eigen politiek tijdschrift de weg wees, die Mussolini enkele maanden later zou bewandelen. Hierin schuilt naar de mening van De Jong zowel waarheid als onwaarheid. Hij stelt dat het onjuist is om te spreken van een Nederlands fascisme vóór Mussolini. Bij de datering van het ontstaan van het fascisme in Nederland kan volgens De Jong slechts worden uitgegaan van de datum 28 oktober 1922, de dag waarop Mussolini regeringsleider werd. Daarvoor waren er in Nederland slechts anti-democratische reactionairen en criticasters, na die tijd werd een deel van hen gemoderniseerd tot fascist. Verviers heeft volgens De Jong gelijk dat er vóór oktober 1922 in Nederland anti-democratische stromingen bestonden, die onafhankelijk van de ontwikkelingen in Italië waren ontstaan en die de kiemen van het fascisme in zich droegen.56

Joosten komt tot de conclusie dat de ontwikkeling van Verviers het fascisme verband heeft gehouden met zijn integralistische opvattingen. Dit verband wordt volgens Joosten gelegd in zijn publicaties, waarin hij de onder Pius X ingeluide anti-modernisten-actie prees vanwege het daardoor geschapen geestelijke klimaat. fascisme verband heeft gehouden met zijn integralistische opvattingen. Dit verband wordt volgens Joosten gelegd in zijn publicaties, waarin hij de onder Pius X ingeluide anti-modernisten-actie prees vanwege het daardoor geschapen geestelijke klimaat. Onder deze omstandigheden had het fascisme de kans gekregen tot ontwikkeling te komen. Volgens Verviers was het fascisme een reactie op de modernistische ombuiging van de Europese cultuur, waarin plaats was voor het verderfelijke kapitalisme, socialisme en communisme. Een apart hoofdstuk wijdde hij aan de betekenis van wat hij noemde 'het godsdienstige ontwaken voor het ontstaan en de verbreiding van het fascisme'. Deze ontwaking zou zijn ingezet door de encyclieken ‘der beide grote fascistische pausen Leo XIII en Pius X’.57

De invloed van Verviers op het ontstaan en de ontwikkeling van het Nederlandse fascisme was mijns inziens groot. Historici als Joosten, De Jonge en J.L. Van der Pauw beschouwen hem als de eerste fascistisch denkende politicus onder de Nederlandse katholieken. Ik sluit me daarbij aan, zijn denkbeelden waren in mijn ogen invloedrijk. Zo stelde Arnold Meijer in een epistel uit 1940 (over de geschiedenis en grondslagen van Zwart Front) dat de beginselen van Zwart Front volledig zijn gebaseerd op de ideeën van Verviers.58 Zwart Front was een in 1934

55 Joosten, Katholieken en fascisme in Nederland, 26. 56 De Jonge, Crisis en critiek der democratie, 29. 57 Joosten, Katholieken en fascisme in Nederland, 49.

58 H. Schippers, Zwart en Nationaal Front. Latijns georiënteerd rechts-radicalisme in Nederland 1922-1946 (Amsterdam 1986) 225.

(23)

opgerichte fascistische organisatie die naar de mening van Thissen een even corporatistische hang naar het verleden had als Verviers. Verviers heeft zich nooit aangesloten bij Zwart Front maar is zich altijd fascist blijven noemen. Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog leidde Verviers een betrekkelijk anoniem leven. Hij stierf in 1968.59

2.3. Verdinaso en Zwart Front

Het Verdinaso van Joris van Severen en Zwart Front onder leiding van Arnold Meijer zijn voor dit onderzoek van extra belang. Zij hadden immers juist op katholieken een relatief grote aantrekkingskracht. Volgens Joosten bestonden er aanvankelijk geen beduidende verschillen in programma tussen deze twee bewegingen. Zo streefde zowel Verdinaso als Zwart Front er naar om Vlaanderen en Nederland te verenigen in een federale staat: Groot-Nederland. Dit veranderde in 1934, toen van Severen, die in 1931 het Verdinaso had opgericht, de zogenaamde nieuwe marsrichting afkondigde. De focus op de Groot-Nederlandse staatsgedachte werd daarbij verlegd naar een bourgondische staatsconceptie: de vereniging van de oude zeventien Nederlandse gewesten. Een Groot-Nederlandse staat zou immers een tweedeling van België betekenen, iets wat volgens Van Severen onmogelijk was.60

De geschiedenis van het Verbond van Dietsche Nationaal-Solidaristen (Verdinaso) is in de ogen van Joosten nauw verbonden met Joris van Severen, grondlegger en leider van de partij. Van Severen werd geboren op 19 juli 1894 in Wakken, een dorp in West-Vlaanderen. Toen hij achttien was, schreef hij zich in voor de studie rechten aan de universiteit van Gent. In 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit en werd Van Severen onder de wapens geroepen. Daar sloot hij zich aan bij de Frontbeweging, een illegale organisatie – uitdrukkelijk Vlaams van karakter – die zich verzette tijdens het Franstalige taalbeleid van het Belgische leger en de discriminatie van Vlaamse soldaten. In de loopgraven ontwikkelde Van Severen zich tot een radicaal revolutionair met sterke socialistische belangstelling. Nog tijdens de oorlog werd hij gestraft voor zijn activiteiten ten gunste van de Frontbeweging.61

Hij werd voor een korte periode naar een strafkamp in Noord-Frankrijk gestuurd. Na de wapenstilstand werd Van Severen, inmiddels een fervent Flamingant (iemand die zich richt op de emancipatie van het Vlaamse volk in de context of tegen de achtergrond van België), actief in de politiek door zich beschikbaar te stellen als volksvertegenwoordiger voor het Vlaamse Front. Deze partij van Vlaams-gezinde oud-strijders en activisten wist bij de verkiezingen in 1919 vijf vertegenwoordigers in het Belgische parlement te krijgen. In 1931

59 Thissen, 'Alles mos aanders zen’, 35-46

60 Joosten, Katholieken en fascisme in Nederland, 368.

(24)

kwam het tot een breuk tussen Van Severen en het Vlaamse Front, omdat partijleden zich niet konden vinden in het nationaal-solidarisme van Van Severen. Deze sociale leer wees de consequenties van het marxisme en het kapitalisme af en positioneerde zich in als middenweg tussen deze twee uitersten. Tegenstanders beschouwden dit als fascistisch.

Daarna richtte Van Severen zich met enkele gelijkgestemden, waaronder de Vlaamse letterkundige en activist Wies Moens, op de vorming van een eigen partij. Op 6 oktober 1931 kondigde Van Severen de oprichting van Verdinaso aan. Deze Belgische partij pleitte voor een nationale en sociale hervorming en de vereniging van Vlaanderen en Nederland in een ‘Groot Nederland’. Daarnaast streefde Verdinaso een autoritaire corporatistische staats- en maatschappijherordening na en was het tegen kapitalisme, democratie en marxisme. Het programma werd daarnaast gekenmerkt door een fel antisemitisme. Historicus L. de Jong stelt dat Van Severen van mening was dat Hitler nog te zachtzinnig omging met joden.62 Verdinaso was in al zijn verschijningsvormen een fascistische partij, met een militie (deDMO), uniformen, marsen en landdagen. In 1932 verscheen het partijblad ‘Hier Dinaso’.

Tot 1934 had Verdinaso nauwelijks aanhang in Nederland. In België beleefde de partij een betrekkelijke bloei, maar kreeg het te maken met tegenwerking van de Belgische staat. Daardoor besloot Van Severen tot de nieuwe marsrichting. Nederland moest met heel België en Luxemburg samengaan in de nieuwe ‘Dietsche Volksstaat’. Van Severen beschouwde België als een integrerend deel van Nederland. Om Verdinaso-Nederland beter te leiden werd in 1937 Ernst Voorhoeve aangesteld als gebiedsleider. Ondanks dat het aantal aanhangers van Verdinaso in Nederland vanaf 1934 steeg, is het tot een beduidende groei nooit gekomen. Het ledenaantal bleef beperkt tot enkele honderden.63 Vooral in Noord-Nederland bleef de invloed gering. Aan verkiezingen werd op bevel van Van Severen nooit deelgenomen.64

Hoewel Verdinaso niet een bepaald confessioneel stempel bezat, was het percentage katholieken in de partij wel bijzonder groot. Joosten zoekt de verklaring daarvan in het feit dat Verdinaso zijn aanhangers onder katholieken wierf onder de leuze dat zij het voor katholieken meest acceptabele politieke milieu vormde. Het program zou het meest overeenstemmen met de ‘leer der encyclieken’. Ondanks de betogen over een nauw verwantschap tussen de denkbeelden van Verdinaso en die van de katholieke kerk ondervond Verdinaso veel tegenstand van de katholieke clerus. Ook had de partij te maken met scherpe concurrentie van

62 L. de Jong, ‘Het rechts-autoritair protest’, in: Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog 1 (Den Haag 1969) 240.

63 P. Anthonissen, Ast Fonteyne 1906-1991 (Leuven 1999) 117.

64 [auteur onbekend], Stukken betreffende Verdinaso (Verbond van Dietsch Nationaal Solidaristen), 1935-1937. Te vinden in het Katholiek Documentatie Centrum (KDC) te Nijmegen, Archiefnummer 60, ‘Archief E. Michel’.

(25)

Zwart Front en de NSB.65 In november 1940 besloot Verdinaso-Nederland te fuseren met de NSB. In mei 1940 was de partij van zijn feitelijke leider beroofd, toen Van Severen in het Franse Abbéville werd vermoord. Bij de Duitse invasie was hij door de Belgische autoriteiten als verdachte van landverraad gearresteerd en naar Frankrijk overgebracht.

Volgens De Valk vond er in het begin van de jaren dertig binnen het fascisme in Nederland een scheiding der geesten plaats tussen radicaliserende groepen en stromingen die naar meer conservatieve posities terug wilden. De fascistische organisatie Zwart Front mag tot de radicale sector worden gerekend, stelt De Valk.66 De partij ontstond uit de brokstukken van oudere Nederlandse fascistische partijen, zoals het Verbond van Actualisten, Vereeniging De Bezem en de Algemeene Nederlandsche Fascisten Bond (ANFB). De leider van de ANFB, Jan Baars, was in februari 1934 opgestapt. Daarop volgde een strijd om de opvolging, die op 5 mei 1934 leidde tot een opsplitsing van de partij in een noordelijke afdeling, De Vuurslag, onder leiding van R.F. Groeninx van Zoelen, en een zuidelijke afdeling, genaamd Zwart Front. Deze laatste afdeling stond onder leiding van Arnold Meijer.

Arnoldus Jozephus Meijer werd geboren in 1905. Hij groeide op in een katholiek gezin en besloot na de lagere school te starten met een priesteropleiding. Tijdens zijn opleiding werd hij beïnvloed door de fascistische stromingen uit die tijd, stelt De Jonge, en ontwikkelde hij zich tot een fel tegenstander van de geestelijkheid en de RKSP. Meijer stopte met zijn studie en besloot zich toe te leggen op het publiceren van fascistische teksten. In mei 1933 leverde hij zijn eerste bijdrage aan De Fascist, het partijblad van de ANFB. In 1934 werd hij in Noord-Brabant propagandaleider van de ANFB, die op dat moment in een bestaanscrisis verkeerde. Door de felheid van zijn propaganda kwam Meijer echter in botsing met de ANFB-leiding. In mei 1934 maakten de zuidelijke gewesten zich van de ANFB los en werd Meijer leider van Zwart Front met een gelijknamig partijblad.

Groeninx van Zoelen bleek niet opgewassen tegen de populaire Meijer. In april 1935 ging het overgebleven deel van deze partij een fusie aan met Zwart Front. De Jong stelt dat tegenover de NSB, die grotendeels uit 'nieuwe mensen' bestond, Zwart Front zich voor kon doen als voortzetter van de 'oude' Nederlandse fascistische beweging. Waar deze 'oude beweging' over het algemeen vrij gematigd was geweest, trachtte Meijer juist aanhang te winnen door radicalisme. Net als De Valk stelt de Jong dat het politieke klimaat in Nederland verscherpte in de jaren dertig. Door zijn radicale toon kwam Meijer herhaaldelijk in aanraking met justitie. Eind 1935 had hij de partij aardig op de rails: een eigen paramilitaire organisatie,

65 Joosten, Katholieken en fascisme in Nederland, 353-355. 66 De Valk, ‘Italië, het Vaticaan en de NSB (1933 – 1937)’, 96.

(26)

‘Zwarte Storm’, evenals een vrouwenorganisatie en een jongerenbeweging. De partij telde, volgens een rapport van de Centrale Inlichtingen Dienst, inmiddels zo'n 1.100 leden.67

Zwart Front propagandeerde de vestiging van een autoritaire Groot-Nederlandse staat en een corporatieve inrichting van de maatschappij. Het zette zich af tegen de democratie en het kapitalisme. Zwart Front pleitte voor een verregaande decentralisatie, een wens die was ingegeven door de achtergestelde positie van het katholieke zuiden. Zo schreef Meijer in de 2de druk van zijn brochure Wat wil Zwart Front?:

Het huisgezin is de kern der natie en op zijn terrein soeverein. De staat heeft slechts in grote lijnen richting aan te geven en het gezin te beschermen, ook voor het godsdienstige leven geldt de soevereiniteit in eigen kring. De verschillende christelijke richtingen zullen in de totale staat volkomen soeverein zijn. De kerk zal ook de vrijheid hebben, met geheel haar aan God ontleend geestelijk gezag, zich op het haar toekomende terrein van het openbare volkleven te begeven, maar de staat zal er doen wat des staat is, en de kerk wat der kerken is, en zich beperken tot godsdienst en moraal.68

Meijer had in de ogen van Joosten voor het eerst een straffe leiding geïntroduceerd in de Nederlandse fascistische gelederen.69 Hoewel de partij een revolutionair fascisme predikte, bleef Zwart Front gering van omvang. De partij bleef volgens De Jonge de zaak van één man die op alles zijn stempel drukte. Anders dan Mussert wist Meijer geen grote en heterogene partij achter zich te krijgen.70 De partij was een verzameling revolutionaire fascisten, beroepsquerulanten en radicale antisemieten, allen met een grote afkeer van de als verburgerlijkt en halfslachtig beschouwde NSB. De vele ordeverstoringen van de Zwarte Stormers en de hetzerige, antisemitische toon in zijn blad gaven de partij een rellerig imago.

Zwart Front vond zijn aanhang met name in katholieke kring. Joosten stelt zelfs dat er van de partij herhaaldelijk is gezegd dat het een specifiek katholieke onderneming was. Een aantal vooraanstaande katholieke, antidemocratische intellectuelen sloot zich inderdaad aan bij Meijer. De partij benadrukte ook zijn christelijke, Nederlandse karakter. Zwart Front is nooit officieel veroordeeld door de kerk, maar stuitte van meet af aan wel op veel verzet van de katholieke clerus.71 Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog deed Meijer besluiten

67 A.A. de Jonge, 'Meijer, Arnoldus Jozephus (1905-1965)', in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979).

68 [auteur onbekend], Overzicht fascistische partijen Nederland. Te vinden in het NIOD Instituut voor Oorlogs-,

Holocaust- en Genocidestudies te Amsterdam, Archiefnummer 249-0229, ‘Dossier – Fascisme in Nederland’. 69 Joosten, Katholieken en fascisme in Nederland, 368.

70 De Jonge, 'Meijer, Arnoldus Jozephus (1905-1965)'. 71 Joosten, Katholieken en fascisme in Nederland, 285-290.

(27)

Zwart Front om te dopen tot Nationaal Front, dat breder was opgezet en waartoe ook personen uit andere kringen toetraden. Deze beweging werd in december 1941 op last van de Duitsers ontbonden. Meijer onthield zich daarna van politieke acties.

(28)

HOOFDSTUK 3 – KATHOLIEK FASCISME

‘Wij katholieken hebben zeker het fascisme niet noodig.’72

- Hou Zee of Hou Vast - Wij willen geen fascisme, brochure RKSP, 1933.

Bosworth gaat in zijn boek The Italian Dictatorship in debat met D.A. Binchy, de auteur van

Church and State in Fascist Italy, een invloedrijk werk uit 1941 over de relatie tussen het

fascisme en het katholicisme. In zijn boek schetst Binchy een politieke geschiedenis van de ‘Romeinse Kwestie’, het conflict tussen kerk en staat in Italië. Volgens Bosworth stelt Binchy dat hooggeplaatste katholieken meermaals goedkeurende uitspraken deden over het fascisme, bijvoorbeeld over de ‘bevrijding van het ketterse Ethiopië’, maar heeft het katholicisme nooit haar ziel verkocht aan het fascisme. Volgens Bosworth worden deze stellingen nauwelijks onderbouwd. Hij noemt het een samenkomst tussen een vooruitziende kerk en een kortzichtig Italiaans regime.73 In dit hoofdstuk wordt onderzocht hoe het katholicisme en het fascisme zich in Nederland tot elkaar verhielden. Daarbij is aandacht voor de Herstelbeweging en twee Nederlandse katholieke fascisten: Wouter Lutkie en Max Marchant et d'Ansembourg.

3.1. ‘Probleem der jongeren’

In het interbellum onderzochten katholieke jongeren in Nederland de mogelijkheden om onderdelen van de katholieke leer met het fascisme te combineren. De oorzaak moet worden gezocht in hun non-conformisme, de jongeren wilden zich niet aanpassen aan heersende gedragsregels en opvattingen. Zij kantten zich tegen de compromissen-politiek waar de emancipatiestrijd van het katholieke volksdeel mee was gevoerd. Om de problematiek van hun tijd het hoofd te bieden, kozen ze ervoor om zich niet langer te richten op het sluiten van compromissen. Vanuit deze houding van verzet tegen de interne hiërarchie en het van bovenaf opgelegde denken kwamen veel katholieke jongeren in de verleiding om zich aan te sluiten bij stromingen zoals het fascisme, die op dat moment de wind in de zeilen leken te hebben.

Diverse historici hebben de aantrekkelijkheid van het Nederlandse fascisme in het interbellum beschreven en laten zien waarom het ook inhoudelijk aan kon spreken. Zo stelt Joosten dat het fascisme werd beschouwd als een fris element in de sleur van het dagelijks

72 [auteur onbekend], Hou Zee of Hou Vast - Wij willen geen fascisme, brochure Rooms Katholieke Staatspartij (1933) . Te vinden in het Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) te ’s-Hertogenbosch, Archiefnummer 334, ‘Jan Baars en J.P.C. Kleijn, 1927 - 1972’.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This book, which examines the origins and development of the migrant labour system on the gold mines, convincingly questions the stress on monopoly of power in the

Het zal er dus voor den fokker in de eerste plaats op aankomen, de mate der plasticiteit, de reactiewaarde zijner fokdieren te leeren ken- nen en deze reactiewaarde berust, zooals

wordt vederen 1en vel.en worden ontsla9en. De strijd gaat verder. - Socialistische arbeiders, kl,eine burgoers en S.A.-Iieden zijn de hoofdfigur;en.. Nog herinner ik me

4.4.3 Commissie Benchmark Place De commissie Benchmarking en de taskforce Internal Audit Ambition Model zijn vanaf 1 januari 2021 samengevoegd en gaan verder onder de naam

De vraag naar de sociale en economische grondslagen van het fascisme kan men op twee manieren trachten te beantwoorden. De ene: door een studie van de theoretische geschriften

Ook dit is typisch voor de hier onderzochte methode: de vijand mag geen ogenblik met rust gelaten worden. In de fascistische terminologie heet dit de dynamiek van het fascisme. Het

delen van de wereld door fundamentalisme, maar in andere delen van de. wereld (het Westen) door