• No results found

De weg naar een vrij verkeer van beslissingen binnen de Europese Unie : de afschaffing van het exequatur in de Brussel I Herschikking en de gevolgen voor rechtsbescherming van de verweerder

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De weg naar een vrij verkeer van beslissingen binnen de Europese Unie : de afschaffing van het exequatur in de Brussel I Herschikking en de gevolgen voor rechtsbescherming van de verweerder"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De weg naar een vrij verkeer van beslissingen binnen de

Europese Unie:

De afschaffing van het exequatur in de Brussel I Herschikking en de gevolgen voor rechtsbescherming van de verweerder

Bastiaan Borgstein

Studentnummer: 6060218

Scriptiebegeleider: mr. dr. C.G. van der Plas Datum: 19 december 2014

MA Privaatrecht: Privaatrechtelijke rechtspraktijk Universiteit van Amsterdam

(2)

Inhoudsopgave

Lijst van afkortingen... 3

Inleiding ... 4

1 Brussel I Verordening ... 7

1.1 Inleiding ... 7

1.2 De Verordening ... 7

1.3 Hoofdstuk III Brussel I ... 9

1.3.1 Erkenning ... 9 1.3.1.1 De Weigeringsgronden ... 10 1.3.2 Tenuitvoerlegging... 13 1.3.2.1 De Huidige Exequaturprocedure ... 14 2 Brussel I Herschikking ... 16 2.1 Inleiding ...16

2.2 In aanloop naar de Herschikking ...16

2.3 De wijzigingen in Hoofdstuk III van Brussel I ...20

3 De positie van de verweerder ... 23

3.1 Inleiding ...23

3.2 Ordre Public...23

3.3 Artikel 6 EVRM ...25

3.3.1 Povse zaak ... 26

3.4 Tussenconclusie ...29

4 Rechtsvergelijkend: De erkenning en tenuitvoerlegging in de VS ... 31

4.1 Inleiding ...31

4.2 Het Amerikaanse rechtsstelsel ...32

4.3 Erkenning, tenuitvoerlegging en de Full Faith and Credit Clause ...33

4.3.1 Lagere Full Faith and Credit wetgeving ... 35

4.3.2 Weigeringsgronden... 36

4.4 Vergelijkend ...38

(3)

Lijst van afkortingen

Brussel I Brussel I verordening

BW Burgerlijk wetboek

EC Europese Commissie

EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens

EU Europese Unie

EVRM Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

Herschikking Brussel I Herschikking

HvJ EU Hof van Justitie van de Europese Unie

IPR Internationaal Privaatrecht

NCCUSL The National Conference of Commissioners on Uniform State Laws

UEFJA Uniform Enforcement of Foreign Judgements Act

(4)

Inleiding

Bij de invoering van de Brussel I-Vo Herschikking (Herschikking) is één van de grootste wijzigingen het wegvallen van het exequatur. Onder de Brussel I-Verordening (Brussel I) was het op grond van artikel 41 nodig om de

exequaturprocedure door te lopen alvorens een (buitenlands) vonnis ten uitvoer kon worden gelegd.1 Deze gerechtelijke toets om een buitenlands vonnis te kunnen ‘importeren’ is in de herschikte Brussel I verordening komen te vervallen.2 De achtergrond voor het wegvallen van de exequaturprocedure is volgens de Europese Commissie “het wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling in de Unie”.3 Centraal in de Herschikking staat een snellere en goedkopere procedure van het ten uitvoer leggen van vonnissen in een andere lidstaat.4

In de definitieve versie van de Herschikking zal de exequaturprocedure niet terugkeren. De partij die een vonnis binnen de Europese Unie (EU) ten uitvoer wil laten leggen zal onder de nieuwe wetgeving geen procedure bij het gerecht van de aangezochte lidstaat hoeven te starten. Op deze manier wordt er door middel van de Herschikking gezorgd voor een meer tijd en kosten efficiënt systeem van

tenuitvoerlegging binnen de EU.5 In het voorstel van de Europese Commissie uit 2010 (COM (2010) 748), tot wijziging van Brussel I, werden de weigeringsgronden die een partij kon inroepen tegen een tenuitvoerlegging ook op de schop genomen. Naar aanleiding van kritiek vanuit verschillende hoeken heeft de Commissie besloten om de verschillende weigeringsgronden uit Brussel I toch te handhaven in de

Herschikking.6 De weigeringsgronden van art. 45 Herschikking zijn dan ook grotendeels identiek aan die van art. 34 Brussel I gebleven.

Het afschaffen van het exequatur is een project waar al in 1999 door de Europese Raad van Tampere het startsein voor werd gegeven.7 In de discussie rondom de gefaseerde afschaffing van het exequatur wordt de bescherming van de

1

De termen ‘vonnis’ en ‘beslissing’ zullen in deze scriptie door elkaar gebruikt worden. Beide begrippen zullen aansluiten bij de uitleg van art. 32 Brussel I, tenzij er specifiek een andere uitleg wordt gegeven.

2 Hazelhorst 2013, p. 37 . 3

Brussel I-vo Herschikking, preambule, nr. 26.

4 Brussel I-vo Herschikking, preambule, nr. 26. 5 Kramer 2011, p. 641.

6 Hazelhorst 2013, p. 39. 7

Cuniberti 2011, p. 290 e.v.

(5)

verweerder vaak genoemd.8 Het is namelijk deze partij die bij de tenuitvoerlegging van een vreemd vonnis – zonder exequaturprocedure – omwille van snelheid en kosten zijn fundamentele rechtsbescherming niet mag verliezen. De Europese Commissie (EC) heeft dan ook in het definitieve Herschikkingsvoorstel de openbare-orde-exceptie behouden als grond om tenuitvoerlegging te weigeren. In vergelijking met enkele andere Europese wetgeving van de afgelopen jaren is het behoud van de openbare orde als weigeringsgrond bij de afschaffing van het exequatur bijzonder. Onder andere in de Brussel II-bis verordening (2201/2003) is voor bepaalde

beslissingen, waaronder de terugkeer van een kind, geen enkele ruimte gelaten voor de rechter van de aangezochte lidstaat om de beslissing te weigeren.9

De erkenning en tenuitvoerlegging zijn onderwerpen die niet alleen in de Europese wetgeving spelen. In de Verenigde Staten (VS) hebben de founding fathers van de Constitutie zich ook over dit onderwerp moeten buigen. De vereniging van 50 soevereine staten in één federale staat heeft tot de nodige wetgeving en rechtspraak geleid. In de Amerikaanse Constitutie is de full faith and credit clause opgenomen in artikel IV. Deze regel verplicht dat staten volledige erkenning geven aan elkaars gerechtelijke procedures authentieke akten en openbare registers. De vergelijkbare erkennings- en tenuitvoerleggingsproblematiek is de aanleiding om de Europese situatie te vergelijken met die van de VS.

In het eerste hoofdstuk van deze scriptie zal een uiteenzetting van de Brussel I verordening worden gegeven, waarbij specifiek naar de erkenning- en

tenuitvoerleggingsprocedures wordt gekeken. Daarna zal in het tweede gedeelte de Herschikking onder de loep genomen worden. De aanloop naar de Herschikking wordt toegelicht en er zal een beknopt overzicht volgen van de belangrijkste wijzigingen die plaatsvinden in de Herschikking.

In het derde hoofdstuk zal de positie van de verweerder bij de tenuitvoerlegging van een vreemd vonnis worden onderzocht. Zijn positie zal mede bepaald worden aan de hand van artikel 6 EVRM, het recht op een eerlijk proces. Het belang van de

‘terugkeer’ van de openbare-orde-exceptie zal ook in het derde hoofdstuk worden belicht.

In het vierde hoofdstuk zal het Amerikaanse rechtssysteem geanalyseerd worden. Er zal een beknopte uiteenzetting van het Amerikaanse rechtssysteem volgen, waarna de

8 Zie bijvoorbeeld: Beaumont 2010, Hazelhorst 2014 & Kramer 2011. 9

Brussel II bis verordening, 2201/2003, L338/1, art. 42.

(6)

tenuitvoerlegging van civiele vonnissen zal worden besproken. Het hoofdstuk zal worden afgesloten met een rechtsvergelijking van het Amerikaanse

tenuitvoerleggingssysteem en dat van de Herschikking. De rechtsvergelijking zal bijdragen aan het debat omtrent een vrij verkeer van beslissingen in de EU en de positie van de verweerder.

(7)

1 Brussel I Verordening

1.1 Inleiding

De Brussel I verordening (nr. 44/2001) die sinds 1 maart 2002 in werking is getreden heeft het bijzondere karakter van een zogeheten traité double.10 Dit betekent dat het verdrag niet alleen de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen regelt, maar ook regels geeft omtrent de bevoegdheid van de rechter in internationale gevallen.11 Hoofdstuk III van de verordening bevat regels omtrent de erkenning en tenuitvoerlegging van een in een andere lidstaat uitgesproken vonnis. Deze

erkennings- en tenuitvoerleggingsprocedure staat in dit eerste hoofdstuk centraal. De rechterlijke procedures die gevolgd moeten worden om erkenning en

tenuitvoerlegging te verkrijgen zullen uiteen worden gezet. Specifiek zal onderzoek gedaan worden naar de weigeringsgronden die zich in het arsenaal van de nationale rechter bevinden, waarmee hij ervoor kan zorgen dat een vreemde beslissing niet ten uitvoer wordt gelegd.

1.2 De Verordening

De Brussel I verordening, ook wel de EEX-verordening, trad op 1 maart 2002 in werking als opvolger van het EEX-verdrag.12 De verordening staat in vele opzichten in verband met het verdrag. Dit blijkt onder meer uit paragraaf 19 van de preambule van Brussel I: “de continuïteit tussen het verdrag van Brussel en deze verordening moet gewaarborgd worden”. De paragraaf stipt ook het belang aan van de continuïteit bij de uitlegging van het verdrag door het Hof van Justitie (HvJ EU). Bij de invoering van de verordening in 2002 was geen sprake van een volledig nieuwe regelgeving, maar eerder een gewijzigde voorzetting van het EEX-Verdrag.13 Voordat het eerste voorstel van de Europese Commissie om Brussel I te creëren ontstond, werd een herschikking van het EEX-verdrag al nodig geacht.14 Het voorstel tot herschikking van het verdrag werd door de Europese Commissie opgesteld met als hoofddoel het vergemakkelijken van de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen binnen de

10 Strikwerda 2012, p. 240-242, nr. 231. 11 Idem, p. 241. 12 Berglund 2009, p. 71-72. 13 Magnus 2012, p. 9, nr. 8. 14 Magnus 2012, p. 16, nr. 23.

(8)

EU.15 Uiteindelijk is het herschikkingsvoorstel door de komst van het Verdrag van Amsterdam gesneuveld en heeft het EEX- verdrag plaats moeten maken voor de Brussel I Verordening.16

Door de wijziging van verdrag naar verordening hebben naast de inhoudelijke aanpassingen ook Europees wettelijke veranderingen plaatsgevonden; onder andere de interpretatiebevoegdheid van het Hof van Justitie is sinds Brussel I gebaseerd op artikel 267 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU), in plaats van op het Protocol van 3 juni 1971.17

Het materiele toepassingsgebied van Brussel I kent een aantal beperkingen. De verordening geldt namelijk alleen voor burgerlijke en handelszaken; geschillen die zien op fiscale zaken, douanezaken of administratief-rechterlijke zaken vallen niet onder Brussel I.18 Het tweede lid van artikel 1 Brussel I geeft een verdere opsomming van gevallen die ook buiten de werking van Brussel I vallen. Onder meer personen-, familie- en erfrecht, faillissementen, en arbitrage worden door lid 2 uitgesloten van Brussel I.

De goede werking van de interne markt is het kernpunt voor de bevoegdheids-, erkenning- en tenuitvoerleggingsregels van de verordening.19 In de preambule van Brussel I worden “de eenvormigheid van de regels inzake jurisdictiegeschillen” en “het vereenvoudigen van de formaliteiten met het oog op een snelle en eenvoudige erkenning en tenuitvoerlegging” genoemd. Dit zijn de voornemens die centraal staan bij de werking van Brussel I. Het is wetgeving die, op basis van artikel 81 VWEU, de interne markt en de juridische samenwerking moet versterken.20

De bevoegdheidsregels zijn in Hoofdstuk II van Brussel I gecodificeerd. De regels lopen van algemene bevoegdheid beginnend bij artikel 2 uiteen tot de

exclusieve bevoegdheid in artikel 22. In paragraaf 11 van de preambule wordt ten aanzien van de bevoegdheidsregels gesteld dat deze “in hoge mate voorspelbaar zijn”. Het is belangrijk dat een EU onderdaan in een burgerlijke of handelszaak tot op zeker hoogte moet kunnen verwachten bij welk gerecht hij een zaak aanhangig kan maken, dan wel zich moet verweren. De bevoegdheidsregels van Brussel I staan centraal in

15 COM (1997), 609, C33/3, samenvatting, p. 1. 16

Magnus 2012, p. 16-17, nr. 23.

17 Strikwerda 2012, p. 242, nr. 231 & Protocol 3 juni 1971, Trb. 1971 nr. 140. 18 Brussel I verordening 44/2001, art. 1 lid 1.

19Brussel I verordening 44/2001, Preambule, par. 2. 20

Strikwerda 2012, p. 242, nr. 231.

(9)

het geval sprake is van een ‘internationaal geval’ binnen de EU.21 De regels van Brussel I moeten worden toegepast zodra voldaan is aan het formele-, materiële- en temporele toepassingsgebied van de verordening.22 Hoofdregel van Brussel I is dat de verweerder wordt opgeroepen voor het gerecht van de lidstaat waar hij zijn

woonplaats heeft.23

Gezien het feit dat de bevoegdheidsregels geen centrale rol zullen vervullen in deze scriptie, zal hier niet dieper op de regels worden ingegaan. Hoofdstuk III van Brussel I zal het onderwerp van deze scriptie vormen. De erkenning- en

tenuitvoerleggingsregels die in dit hoofdstuk gecodificeerd zijn, worden in de volgende paragraaf uiteengezet.

1.3 Hoofdstuk III Brussel I

Hoofdstuk III van Brussel I begint met de betekenis die het begrip ‘beslissing’ heeft in de verordening.24 Artikel 32 van Brussel I geeft een zeer ruime uitleg aan deze definitie. Niet alleen vonnissen en arresten vallen onder de definitie, maar “elke door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing” wordt aangemerkt als een beslissing in de zin van Brussel I. Deze ruime definitie heeft gevolgen voor het formele

toepassingsgebied van Hoofdstuk III Brussel I. In tegenstelling tot de

bevoegdheidsregels van Hoofdstuk II vallen alle beslissingen van een gerecht van een lidstaat onder de erkennings- en tenuitvoerleggingsregels. Op grond van artikel 1 Brussel I geldt voor de erkenning en tenuitvoerlegging hetzelfde materiële toepassingsgebied als voor de bevoegdheidsregels.25 Hoofdstuk III kan op de hoofdlijnen worden onderverdeeld in de erkenning van beslissingen en de tenuitvoerlegging ervan.

1.3.1 Erkenning

De eerste afdeling van hoofdstuk III beslaat de automatische erkenning van elke in een lidstaat gegeven beslissing. Door middel van artikel 33 wordt er (in beginsel) voor gezorgd dat een nationaal gegeven beslissing dezelfde werking heeft in alle

21

Strikwerda 2012, p. 4, nr. 7.

22 Strikwerda 2012, p. 242 e.v., nrs. 232 & 233. 23 Brussel I verordening 44/2001, art. 2 lid 1. 24 Brussel I verordening 44/2001, art. 32. 25

Strikwerda 2012, p. 286, nr. 276.

(10)

andere lidstaten.26 Het feit dat er sprake is van zogeheten automatische erkenning, zorgt er echter niet voor dat de beslissing in andere lidstaten aangemerkt wordt als een nationale beslissing.27 De beslissing wordt, zoals uit het eerste lid van artikel 33 volgt, zonder vorm van proces erkend.28 Hieruit volgt dat behoudens de bijzondere

procedures van de leden 2 en 3 van artikel 33, overige gevallen geen procedures nodig hebben om erkenning te bewerkstelligen.29 Wel is het mogelijk dat op grond van lid 2 iedere belanghebbende in een geding de beslissing ten principale laat erkennen. Daarnaast kan een partij ook door middel van een tussenvordering de erkenning van een beslissing eisen.30 De betekenis van de automatische erkenning van vreemde beslissingen bestaat er kortgezegd uit dat een partij geen formele procedure hoeft door te lopen, om de verkregen vreemde beslissing te effectueren in een andere lidstaat.31 De erkenning kan echter wel geweigerd worden op grond van artikel 34 Brussel I. Het beroep op deze weigeringsgronden en de daarop volgende toets van de rechter vindt pas in de fase van de tenuitvoerlegging plaats. In dit stadium kan elke partij op grond van artikel 43 een rechtsmiddel instellen.

Een belangrijk aspect van hoofdstuk III is het ‘verbod van révision au fond’, ofwel het verbod om onderzoek te doen naar de inhoud van een vreemde beslissing.32 Dit verbod zorgt ervoor dat nationale rechters zich moeten onthouden van elke inhoudelijk toets van een vreemde beslissing. De nationale rechter mag in geen geval op de stoel van de buitenlandse rechter gaan zitten en over diens beslissing oordelen. Het verbod creëert op deze manier wederzijds vertrouwen tussen de rechterlijke procedures in de verschillende lidstaten en zorgt er tegelijkertijd voor dat het starten van een nieuwe (dure) procedure niet nodig is.33

1.3.1.1 De Weigeringsgronden

Naast het verbod op een inhoudelijke toets is het de rechter van de ontvangende staat in beginsel niet toegestaan om de bevoegdheidsregels van hoofdstuk II Brussel I te

26

Strikwerda 2012, p. 286, nr. 277.

27 Magnus 2012, p. 639, nr. 15.

28 Deze zinsnede verschilt enigszins van de Engelse en Duitse tekst. In deze twee versies van Brussel I

is het woord ‘speciale’ toegevoegd.

29

Magnus 2012, p. 639 nr. 17.

30 Brussel I verordening 44/2001, art. 33 lid 3. 31 Magnus 2012, p. 639. nr. 17.

32 Brussel I verordening 44/2001, art. 36. 33

Magnus 2012, p. 721, nr. 3.

(11)

toetsen.34 Als de rechter die de beslissing gewezen heeft bevoegd is, blijft deze ook bevoegd. Op grond van artikel 35 lid 3 mogen de bevoegdheidsregels niet als

weigeringsgrond onder de openbare-orde-exceptie van artikel 34 worden geschaard. Afgezien van de automatische erkenning en het verbod op inhoudelijke toetsing is er een aantal – zij het strikte – weigeringsgronden. De eerste vier weigeringsgronden zijn opgenomen in artikel 34 Brussel I. Samen met de meer specifieke gronden genoemd in de artikelen 35 lid 1 en 45 lid 1, is dit een limitatieve opsomming van de weigeringsgronden in Brussel I.35 In deze paragraaf komen de artikelen 34 en 35 aan bod. Artikel 45 zal tezamen met de tenuitvoerleggingsregels worden besproken. De eerste grond die de erkenning van een vreemde beslissing kan verhinderen is de strijd met de openbare orde.36 Als de erkenning in een lidstaat kennelijk in strijd is met de openbare orde, dan kan de rechter van de aangezochte staat deze weigeren. Deze weigeringsgrond moet strikt worden toegepast en mag niet leiden tot een

verkapte révision au fond.37 Verschillende uitspraken van het Hof van Justitie hebben een nadere inkleuring gegeven aan de openbare-orde-exceptie. Zo mag de rechter van een aangezochte lidstaat rekening houden met de situatie, waarin de verweerder ontnomen is om zich persoonlijk te verdedigen in de lidstaat van de beslissing.38 In de zaak Gambazzi v. DaimlerChrysler wordt hierop voortgebouwd en kan de

aangezochte rechter controleren of hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden, zonder een inhoudelijke toets te verrichten.39

Een tweede grond waarop de nationale rechter de erkenning van een beslissing kan weigeren, ziet op het document dat aan de gedaagde moet zijn betekend of

verstrekt.40 Er kan worden geweigerd als een gedaagde, aan wie verstek is verleend, niet verschenen is omdat de gedaagde het inleidende stuk van het geding niet of te laat heeft ontvangen en zijn verdediging niet heeft kunnen regelen.41 Er bestaat wel een uitzondering op deze weigeringsgrond; indien de gedaagde in staat was om een rechtsmiddel aan te wenden, maar dit niet heeft gedaan, kan hij geen beroep doen op artikel 34 lid 2 Brussel I.

34 Brussel I verordening 44/2001, art. 35 lid 3. 35 Strikwerda, p. 287, nr. 278.

36 Brussel I verordening 44/2001, art. 34 lid 1. 37

Strikwerda 2012, p. 287, nr. 278.

38 HvJ EU 28 maart 2000, C 7/98 (Krombach v. Bamberski), rov. 45.

39 HvJ EU 2 april 2009, zaak C-394/07, (Gambazzi/ Daimler Chrysler), rov. 46. 40 Brussel I verordening 44/2001, art. 34, lid 2.

41

Berglund 2009, p. 180.

(12)

De laatste twee weigeringsgronden van artikel 34 (de leden 3 en 4) zien beide op het weigeren van de erkenning indien er sprake is van ‘onverenigbaarheid’ tussen beslissingen. Lid 3 heeft betrekking op de onverenigbaarheid van de beslissing met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing in de aangezochte lidstaat. Deze weigeringsgrond heeft tot gevolg dat de beslissing van de aangezochte rechter automatisch voorrang krijgt op de vreemde beslissing.42

Lid 4 kent striktere voorwaarden voor het weigeren van een beslissing indien er sprake is van onverenigbaarheid met een eerdere beslissing. De beslissing wordt geweigerd als voldaan is aan vier voorwaarden:

- allereerst moet de beslissing onverenigbaar zijn met een beslissing uit een andere lidstaat;

- daarnaast moeten dezelfde partijen betrokken zijn bij de beslissingen; - het geschil van de beslissingen moet op hetzelfde onderwerp gebaseerd

zijn en;

- tot slot moeten de beslissingen ook dezelfde oorzaak hebben.

In lid 4 wordt ook de onverenigbaarheid met een vroegere beslissing uit een derde land genoemd. Indien voldaan is aan de vier voorwaarden en de beslissing uit het derde land erkend kan worden in de aangezochte lidstaat, dan gaat deze beslissing in geval van onverenigbaarheid voor.

Om onverenigbaarheid van beslissingen te voorkomen, is ten aanzien van de bevoegdheidsregels een tweetal regelingen opgenomen in afdeling 9 van Brussel I.43 De litispendentieregeling uit artikel 27 Brussel I is gericht op het voorkomen van conflicterende beslissingen. De samenhangregeling uit artikel 28 moet inconsistente beslissingen voorkomen.44 Op grond van artikel 27 Brussel I moet de rechter uit de lidstaat waar de zaak het laatst is aangebracht ambtshalve zijn uitspraak aanhouden. Indien sprake is van samenhang tussen vorderingen heeft de laatst aangezochte rechter de mogelijkheid om zijn uitspraak aan te houden. Hij is hier op grond van artikel 28 niet toe verplicht.45

42 Magnus 2012, p. 695, nr. 71. 43 Strikwerda 2012, p. 288, nr. 278. 44 Magnus 2012, p. 559, nr. 2. 45 Strikwerda 2012, p. 270, nr. 259.

(13)

Naast de ‘algemene’ weigeringsgronden van artikel 34 worden de meer specifieke gronden in het eerste lid van artikel 35 uiteengezet. Het artikel geeft de mogelijkheid tot weigering van een beslissing als er sprake is van een schending van de afdelingen 3, 4 en 6 Brussel I. Deze afdelingen uit het tweede hoofdstuk van Brussel I bestaan uit bijzondere bevoegdheidsregels indien sprake is van

verzekeringszaken, consumentenovereenkomsten en huurovereenkomsten. De bevoegdheidsregels die we zien in de afdelingen 3, 4 en 6 zijn bedoeld om de economisch zwakkere partij, i.c. de verzekerde, de consument en de huurder te beschermen.46 De bijzondere bevoegdheidsregels werken op deze manier door in de erkenning- en tenuitvoerleggingregels van hoofdstuk III van Brussel I. Lid 1 van artikel 35 vormt een bijzondere uitzonderingsregel op het verbod van

bevoegdheidstoetsing uit lid 3.

1.3.2 Tenuitvoerlegging

Nadat een ‘vreemde’ beslissing op grond van afdeling 1 automatisch is erkend moet, wil een veroordelend vonnis enig effect hebben, het nog ten uitvoer worden gelegd.47 Voor constitutieve of declaratoire beslissingen is dit niet het geval. Deze typen vonnissen, waarbij een rechtstoestand wordt gevestigd of een verklaring van recht wordt gegeven, moeten juist erkend worden om effect te hebben. Indien een partij een veroordelende beslissing in een andere lidstaat wil laten uitvoeren, zal het daartoe een verzoek bij het bevoegde gerecht of de bevoegde autoriteit moeten doen.48 Deze exequaturprocedure vormt binnen de EU het enige obstakel voor de directe

tenuitvoerlegging van een vonnis in een andere lidstaat. In de aanloop naar de Brussel I verordening was het doel om met betrekking tot de tenuitvoerlegging ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk formaliteiten zouden verdwijnen. Indien mogelijk zou het er zelfs toe moeten leiden dat de juridische procedure een voornamelijk

administratieve zou worden.49

46 Brussel I verordening 44/2001, preambule, par. 13. 47 Strikwerda 2012, p. 278, nr. 268.

48 Brussel I verordening 44/2001, art. 38 lid 1 jo. 39. 49

Kennett 2000, p. 217.

(14)

1.3.2.1 De Huidige Exequaturprocedure

Het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten vormt in paragraaf 17 van de preambule Brussel I de basis voor de snelle en doeltreffende exequaturprocedure. Voorts volgt uit diezelfde paragraaf dat de tenuitvoerlegging al na een formele

controle van de stukken moet plaatsvinden. Uit deze bewoording valt op te maken dat een verzoek tot tenuitvoerlegging – mits voldaan is aan de formaliteiten – in de meeste gevallen wordt gehonoreerd.

Wat de procedure betreft moet de verzoeker zich richten tot het juiste bevoegde gerecht of de bevoegde autoriteit.50 Op basis van Bijlage II van Brussel I is dit in Nederland de voorzieningenrechter. De verordening zelf regelt ook de relatieve competentie; bevoegd is het gerecht van de woonplaats van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging word gevraagd, of de plaats van tenuitvoerlegging.51

De bevoegde voorzieningenrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar indien aan de formaliteiten van artikel 53 is voldaan.52 Op grond van art. 53 moet de verzoeker van de tenuitvoerlegging een afschrift overleggen dat de echtheid van de beslissing aantoont. Een partij die op grond van het tweede of derde lid van artikel 33 een beroep doet op erkenning moet ook het afschrift uit artikel 53 tonen. Naast het afschrift van echtheid moet de verzoeker van de tenuitvoerlegging een certificaat van het gerecht dat de beslissing heeft genomen overleggen.53 De gedachtegang die schuilt achter het certificaat is de vereenvoudiging van de tenuitvoerlegging. Een rechter die zich buigt over de tenuitvoerlegging kan door middel van het certificaat in een oogopslag – zonder twijfel over de echtheid – uit het certificaat de meest

essentiële informatie opmaken.54 Uit artikel 41 volgt dat de uitvoerbaarheid verklaard wordt “zonder toetsing uit hoofde van de artikelen 34 en 35”. Het is in deze fase niet toegestaan dat een rechter de ten uitvoer te leggen beslissing gaat toetsen aan de weigeringsgronden van artikel 34 en 35. Dit betekent echter niet dat het uitgesloten is dat een beslissing die volgt uit de exequaturprocedure geweigerd of ingetrokken kan worden. Elke partij heeft het de mogelijkheid om een rechtsmiddel in te stellen tegen de beslissing die volgt uit de exequaturprocedure.55 Tot een maand na de betekening

50 Brussel I verordening 44/2001, art. 39 lid 1. 51

Brussel I verordening 44/2001, art. 39 lid 2.

52 Brussel I verordening 44/2001, art. 41.

53 Brussel I verordening 44/2001, art. 53 lid 2 jo. 54. 54 Magnus 2012, p. 793, nr. 2.

55

Brussel I verordening 44/2001, art. 43 lid 1.

(15)

van de verklaring van uitvoerbaarheid kan de verweerder een rechtsmiddel instellen.56 Artikel 45 Brussel I geeft het kader waarbinnen de rechter het aangewende

rechtsmiddel mag beoordelen. De rechter mag de verklaring van uitvoerbaarheid enkel op gronden uit de artikelen 34 en 35 Brussel I weigeren of intrekken. Voor de partij die zich verzet tegen de tenuitvoerlegging leidt dit in feite tot een omkering van de bewijslast.57 Zodra voldaan is aan de formaliteiten wordt een beslissing

uitvoerbaar verklaard, tenzij de verweerder tegen de verklaring van uitvoerbaarheid met succes een rechtsmiddel instelt. Het verbod van révision au fond wordt ook in de tweede afdeling wederom benadrukt in artikel 45 lid 2.

56 Brussel I verordening 44/2001, art. 43 lid 5. 57

Magnus 2012, p. 774, nr. 9.

(16)

2 Brussel I Herschikking

2.1 Inleiding

De Brussel I verordening wordt sinds de inwerkingtreding als het meest succesvolle Europese wetgevingsinstrument op het gebied van het IPR aangeduid.58 Over een periode van meer dan 12 jaar vervult Brussel I de centrale rol met betrekking tot Europese bevoegdheids-, erkenning- en tenuitvoerleggingsregels. De eerste plannen om de verordening te herzien zijn niet van recente datum. Reeds in de periode van 2004 tot 2009 is er door de Europese Commissie onderzoek gedaan naar de werking van Brussel I, met als doel het verbeteren van de verordening.59 Een van de grootste veranderingen die Brussel I bij het herschikken heeft doorgemaakt is de afschaffing van het exequatur. Naast deze afschaffing zijn er ook veranderingen opgetreden met betrekking tot bijvoorbeeld litispendentie en de forumkeuze. In deze scriptie worden alleen de aanpassingen met betrekking tot erkenning en tenuitvoerlegging van hoofdstuk III van Brussel I besproken. In paragraaf 2.2 zal de aanloop naar het definitieve voorstel van de Herschikking centraal staan. Hierbij zal de politieke en economische achtergrond die schuil gaat achter de Herschikking worden besproken.

2.2 In aanloop naar de Herschikking

In de aanloop naar de Herschikking hebben tal van programma’s bijgedragen aan de verdere uitbreiding van de wederzijdse erkenning van beslissingen. In 2001 hebben de Europese Raad en de Europese Commissie het zogeheten ‘Joint Programme’

gepubliceerd, een programma dat zich richt op het afschaffen van maatregelen die de wederzijdse erkenning van beslissingen tegengaan.60 Het Joint Programme, kort voor “Programma van maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken”, werd opgesteld door de Europese Raad in Tampere.61 In het ontwerp van de Europese Raad wordt aanbevolen over te gaan: “tot verdere vermindering van de intermediaire maatregelen die nog altijd moeten worden genomen om te bewerkstelligen dat een beslissing of een vonnis

58

Timmer 2013, p. 129.

59 Nielsen 2013, p. 504. 60 Timmer 2013, p. 132.

61 Europese Raad, ‘ontwerp-programma van maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van

wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken’, 2001, OJ C12/01, p. 1.

(17)

in de aangezochte staat kan worden erkend en ten uitvoer gelegd”. Het programma geeft aan dat Brussel I – ten tijde van het ‘Joint Programme’ in 2001 nog niet in werking getreden – de vereenvoudiging van de exequaturprocedure moet gaan verzorgen.62 Er is door de Europese Raad in Tampere een voorstel gedaan tot twee reeksen van maatregelen. De eerste reeks maatregelen moet de “intermediaire maatregelen”, die in de weg staan van wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging, verminderen.63 Onder deze eerste reeks van maatregelen valt onder meer het afschaffen van de weigeringsgronden in hoofdstuk III van Brussel I. Als voorbeeld wordt het afschaffen van de ‘openbare-orde-exceptie’ besproken.

De tweede reeks van maatregelen wordt gevormd door de afschaffing van de “intermediaire maatregelen”. Door de afschaffing van de rechterlijke toets bij de tenuitvoerlegging moet er een vrij verkeer van beslissingen ontstaan.64

Dat deze maatregelen niet ineens kunnen worden genomen, blijkt wel uit hoofdstuk drie van het Joint Programme. In dat hoofdstuk worden de verschillende etappes uiteengezet die nodig zijn om tot de uiteindelijke afschaffing van het exequatur te komen. De uitvoering van het programma is begonnen bij de Brussel I verordening, vanuit dit startpunt moet er in drie etappes toegewerkt worden naar de uiteindelijke afschaffing van het exequatur.65

De voortgang van het Joint Programme is tussentijds onder de loep genomen door de Europese Raad. In 2009 is het onderwerp van de afschaffing van het

exequatur weer op de agenda van de Europese Raad gekomen. Dit keer werd het behandeld in het ‘Stockholm Programme’.66

Het Stockholm Programme heeft de lijn uit het Joint Programme grotendeels

voortgezet. De Europese Raad richt zich in het Stockholm Programme nog steeds op de afschaffing van “intermediaire maatregelen”.67 Het verschil met het Joint

Programme is dat er niet meer gesproken wordt over de volledige afschaffing van de weigeringsgronden. Sterker nog, de Europese Raad stelt in paragraaf 3.1.2. van het

62 Europese Raad, ‘ontwerp-programma van maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van

wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken’, 2001, OJ C12/01, p. 4.

63 Europese Raad, ‘ontwerp-programma van maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van

wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken’, 2001, OJ C12/01, p. 5.

64 Europese Raad, ‘ontwerp-programma van maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van

wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken’, 2001, OJ C12/01, p. 5.

65 Europese Raad, ‘ontwerp-programma van maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van

wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken’, 2001, OJ C12/01, p. 6-7.

66 Timmer 2013, p. 132. 67

Het programma van Stockholm 2009, (2010) OJ C115/01, p. 15.

(18)

Stockholm Programme dat de afschaffing van het exequatur samengaat met bepaalde waarborgen.

De uiteindelijke stap naar de Herschikking van Brussel I is in 2010 genomen, bij de indiening van het herschikkingsvoorstel door de Europese Commissie. In het voorstel zijn de plannen uit de voorgaande programma’s verder verwerkt in een herschikking van Brussel I.

De Europese Commissie noemt de afschaffing van het exequatur van belang voor de werking van de interne markt. Het verdwijnen van het exequatur moet er toe leiden dat “een eenvoudiger, goedkoper en meer automatisch systeem voor het vrije verkeer van beslissingen” ontstaat.68 De ratio achter het herschikkingsplan bestaat uit economische en politieke motivaties. Het economische aspect ziet toe op de kosten en de vertragingen die de exequaturprocedure met zich meebrengen.69 De afschaffing van het exequatur moet er bijvoorbeeld voor zorgen dat kleine en middelgrote bedrijven in de EU door middel van de snellere en goedkopere grensoverschrijdende tenuitvoerlegging eerder hun vorderingen betaald krijgen.70 Volgens de oud-voorzitter van de Europese Commissie, Barraso, zorgt de afschaffingen van het exequatur er in sommige gevallen voor dat “tussen de 2.000 euro en 12.000 euro” bespaard kan worden.71

De politieke achtergrond bestaat uit het idee dat het vrij verkeer van personen verder moet worden uitgebreid door de afschaffingen van het exequatur.72 Door de Europese Raad van Tampere is het beginsel van wederzijdse erkenning “de hoeksteen van de justitiële samenwerking binnen de Unie” genoemd.73

Toen het eerste herschikkingsvoorstel van Brussel I werd gepubliceerd, werd er de nodige kritiek geuit op de afschaffing van het exequatur.74 Met name op de

afschaffing van de openbare orde als weigeringsgrond kwam veel commentaar.75 Op basis van de kritiek en het ontbreken van voldoende steun voor het voorstel, in zowel

68

Voorstel Brussel I Herschikking, COM (2010), 748, p. 6.

69 Cuniberti 2011, p. 291. 70 Idem.

71 Europese commissie press release, IP/10/1705, 14 december 2010, p. 1. 72

Cuniberti 2011, p. 292.

73 Europese Raad, ‘ontwerp-programma van maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van

wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken’, 2001, OJ C12/01, p. 1.

74 Timmer 2013, p. 130. 75

Beaumont 2010, p. 252.

(19)

de Europese Raad als het Europese Parlement, is het herschikkingsvoorstel op een aantal punten gewijzigd.76

Het initiële herschikkingsvoorstel maakte in artikel 37 lid 2 een tweetal uitzonderingen op de afschaffing van het exequatur. De eerste afdeling van hoofdstuk III in het voorstel bestond uit de beslissingen waarvoor geen verklaring voor

uitvoerbaarheid vereist was. Op grond van artikel 37 lid 2 jo. 3 werden de smaad- en collectieve acties uitgesloten van deze automatische tenuitvoerlegging. Het argument dat werd aangevoerd voor deze uitzondering was de ‘gevoeligheid die gemoeid is bij smaadzaken’.77 Volgens de Europese Commissie zou er tussen de verschillende rechtsstelsels van de lidstaten te weinig vertrouwen bestaan op het gebied van smaadzaken.78 Ook de collectieve schadeprocedures werd op grond van het verschil in rechtssystemen in het voorstel uitgesloten van automatische tenuitvoerlegging. Zilinksy heeft opgemerkt dat deze uitzonderingen niet in lijn zijn met de overige regelgeving van Brussel I.79 Het verbod van révision au fond bewerkstelligt immers dat het materiële recht van een lidstaat geen aanleiding kan zijn om erkenning te weigeren.80 Door deze uitzondering in te voeren zou het verschil in recht tussen de lidstaten er voor zorgen dat de automatisch erkenning en tenuitvoerlegging niet wordt toegepast. In de definitieve tekst van de Herschikking is er voor gekozen om de smaad- en collectieve acties niet uit te zonderen van hoofdstuk III. Het onderscheid is uiteindelijk omwille van de rechtszekerheid komen te vervallen.81

De openbare-orde-exceptie was in het herschikkingsvoorstel ook aan een wijziging onderhevig. De weigeringsgrond uit Brussel I zou te tijdrovend en kostbaar zijn.82 Daarnaast bleek uit de impact assessment van de Europese Commissie dat er maar in 1 tot 5% van de gevallen een rechtsmiddel wordt ingesteld tegen de

tenuitvoerlegging.83 Het beroep op de openbare-orde-exceptie heeft bovendien maar zelden succes.84 Ter vervanging van de openbare-orde-exceptie werd er in artikel 46 van het voorstel een andere weigeringsgrond geformuleerd. Volgens dit artikel zou

76 Knot 2013, p. 146. 77

Voorstel Brussel I Herschikking, COM (2010), 748, p. 7.

78 Idem. 79 Zilinksy 2014, p. 9. 80 Idem. 81 Timmer 2013, p. 136. 82 Nielsen 2013, p. 527.

83 European Commission, Impact Assessment, Commission Staff Working Paper, SEC(2010) 1547

final, p. 12.

84

Hazelhorst 2013, p. 38.

(20)

een partij het recht hebben om weigering van de erkenning of tenuitvoerlegging te verzoeken als deze “erkenning of tenuitvoerlegging in strijd zou zijn met de fundamentele beginselen die ten grondslag liggen aan het recht op een onpartijdig gerecht”.85

Het verdwijnen van de openbare-orde-exceptie was volgens sommige lidstaten te vergaand en heeft de definitieve versie van de Herschikking dan ook niet gehaald.86 In de uiteindelijke versie van de Herschikking is teruggevallen op de openbare-orde-exceptie zoals deze in de Brussel I verordening staat.

2.3 De wijzigingen in Hoofdstuk III van Brussel I

Het herschikken van Brussel I heeft geleid tot de vernummering van een meerderheid van de artikelen. Behalve de vernummering van de verordening zijn er ook een aantal inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd.

De belangrijkste wijziging vindt plaats in het nieuwe artikel 39 van de Herschikking; de afschaffing van het exequatur. Elke beslissing die gegeven wordt in een Europese lidstaat moet in elke andere lidstaat ten uitvoer worden gelegd, zonder dat daarvoor een verklaring van uitvoerbaarheid nodig is. De definitieomschrijving van de term ‘beslissing’ is in de Herschikking naar het tweede artikel verplaatst. Het nieuwe artikel 2 bestaat uit een opsomming van meerdere definities waaronder de

‘gerechtelijke schikking’ en de ‘authentieke akte’. Door de definities samen te voegen in een artikel aan het begin van de Herschikking wordt meer overzichtelijkheid binnen de verordening gecreëerd.

De tweede alinea van artikel 2 sub a heeft ook gevolgen voor de voorlopige en bewarende maatregelen. Zodra de Herschikking van kracht is, kan een voorlopige of bewarende beslissing alleen erkend en tenuitvoergelegd worden als het gerecht bevoegd is op basis van het bodemgeschil. Een voorlopige of bewarende voorziening van een gerecht dat niet op grond van het bodemgeschil bevoegd is, komt onder de regels van de Herschikking niet in aanmerking voor erkenning en tenuitvoerlegging.87 Artikel 2 sub a verplicht tevens om de beslissing van de voorlopige en bewarende voorziening waarbij de verweerder niet is opgeroepen te betekenen, alvorens deze ten

85 Voorstel Brussel I Herschikking, COM (2010), 748, p. 48, art. 46. 86 Nielsen 2013, p. 527.

87

Hazelhorst 2013, p. 43.

(21)

uitvoer wordt gelegd. De zinsnede is een codificatie van de Denilauler uitspraak van het HvJ EU.88

De tenuitvoerleggingsafdeling is aangepast op het ontbreken van de

exequaturprocedure. In afdeling 2 verdwijnen de absolute en relatieve competentie regels voor de gerechten. Ook zal de kennisgeving aan de verweerder veranderen, in plaats van de verklaring van uitvoerbaarheid zal hij op de hoogte worden gebracht door middel van een certificaat.89

De weigeringsgronden voor zowel de erkenning als de tenuitvoerlegging zijn in de derde afdeling geplaatst. Afdeling 3 is in twee onderafdelingen gesplitst,

respectievelijk de erkenning en de tenuitvoerlegging. Ten opzichte van Brussel I zijn de weigeringsgronden, ondanks de oorspronkelijke plannen van de Europese

Commissie, niet veel veranderd. De openbare orde ‘keert weer terug’ als eerste weigeringsgrond in artikel 45. Het ‘te laat of niet betekenen van het inleidende stuk’ en de ‘onverenigbaarheid tussen beslissingen’ staan ook weer in de opsomming van artikel 45 van de Herschikking. De overige weigeringsgronden uit artikel 35 van Brussel I zijn ook in het nieuwe artikel 45 geplaatst, hierdoor ontstaat er één overkoepelend uitzonderingsartikel. Behalve de nieuwe plaatsing van de

weigeringsgronden in de Herschikking is er ook een nieuwe exceptie toegevoegd. In de Herschikking zal een schending van afdeling 5 van hoofdstuk II, de bijzondere regels betreffende arbeidsovereenkomsten, onder de weigeringsgronden van artikel 45 vallen.90

Als een partij het vonnis ten uitvoer wil laten leggen zal die zich, op grond van artikel 42 Herschikking, moeten richten tot de bevoegde autoriteit. De verzoeker zal een afschrift van de beslissing en het bijbehorende certificaat in Nederland aan de deurwaarder moeten overleggen.91 In tegenstelling tot Brussel I hoeven partijen geen verklaring van uitvoerbaarheid meer bij de voorzieningenrechter te verzoeken.92 Het certificaat dat vereist is op grond van artikel 53 Herschikking is een uitgebreidere variant dan die uit artikel 54 van Brussel I.93 In detail worden onder andere de

gemaakte kosten, het te betalen bedrag, de termijnen en de rente opgesomd. Het

88 Hazelhorst 2013, p. 42-43.

89 Brussel I verordening 44/2001, art. 42 & Brussel I Herschikking 1215/2012, OJ (2012), L351, art. 43

jo. 53.

90 Brussel I Herschikking 1215/2012, OJ (2012), L351, art. 45 lid1 sub e.

91 Brussel I Herschikking 1215/2012, OJ (2012), L351, art. 42; Zilinsky 2014, p. 10. 92 Brussel I verordening 44/2001, art. 38 lid 1 jo. 39 lid 1 & Bijlage II.

93

Brussel I Herschikking 1215/2012, OJ (2012), L351, bijlage I.

(22)

certificaat uit Brussel I bevat daarentegen meer algemene informatie over de verschillende gerechten en partijen.94 Vergeleken met Brussel I zal het onder de Herschikking eenvoudiger worden om in een oogopslag de belangrijkste informatie van de beslissing uit het certificaat op te maken.

De verweerder heeft op grond van artikel 46 Herschikking de mogelijkheid om een verzoek te doen tot weigering van de tenuitvoerlegging. Uit dit artikel volgt dat alleen de gronden van artikel 45 Herschikking aanleiding kunnen geven tot weigering van de tenuitvoerlegging. De manier waarop de tenuitvoerlegging kan worden

geweigerd komt grotendeels overeen met de artikelen 45 jo 34 en 35 van Brussel I. Er is wel een verschil tussen Brussel I en de nieuwe regeling van de Herschikking. De verweerder heeft onder Brussel I namelijk de mogelijkheid om de verklaring van uitvoerbaarheid aan te vechten. Tegen de rechterlijke beslissing om een verklaring van uitvoerbaarheid toe te kennen, kan door de verweerder een rechtsmiddel worden ingesteld.95 Onder de Herschikking zal de verweerder – wegens het vervallen van de uitvoerbaarheidsverklaring – om de weigering van de tenuitvoerlegging moeten verzoeken. Zodra de verweerder door de betekening van het certificaat op de hoogte is van de tenuitvoerlegging, kan hij een verzoek indienen.96 Het verzoek moet op grond van art. 438 van Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgens de gewone bevoegdheidsregels worden ingediend bij de rechtbank.97

Zodra de rechter een beslissing heeft genomen over het weigeringsverzoek kan iedere partij, op grond van artikel 49 Herschikking, een rechtsmiddel tegen die beslissing bij het Gerechtshof instellen.98

94 Brussel I verordening 44/2001, art. 54 jo. bijlage V. 95 Brussel I verordening 44/2001, art. 43.

96

Brussel I Herschikking 1215/2012, OJ (2012), L351, art. 43 jo. 46.

97 Brussel I Herschikking 1215/2012, OJ (2012), L351, art. 47 lid 1 jo. Uitvoeringswet Brussel I

Herschikking, kamerstuk 33 676, Stb. 2014-40, art. 10 lid 1.

98 Brussel I Herschikking 1215/2012, OJ (2012), L351, art. art. 49 lid 2 jo. Uitvoeringswet Brussel I

Herschikking, kamerstuk 33 676, Stb. 2014-40, art. 10 lid 2.

(23)

3 De positie van de verweerder

3.1 Inleiding

De afschaffing van het exequatur is een verdere stap in de richting van een vrij verkeer van beslissingen. Met de afschaffing wordt het sneller, gemakkelijker en goedkoper om binnen de EU vonnissen ten uitvoer te leggen. Al de voordelen die voort moeten komen uit de afschaffing van het exequatur lijken in het eerste opzicht voor crediteuren bestemd. Het is namelijk deze partij, die volgens de stukken van de Europese Commissie sneller zijn vorderingen moet kunnen innen.99

Het is belangrijk om de verweerder, van wie bijvoorbeeld betaling geëist wordt, niet uit het oog te verliezen. Blijven er bij de verdere afschaffing van de maatregelen die een ‘vrij verkeer van vonnissen’ belemmeren nog wel voldoende rechtswaarborgen voor de verweerder bestaan? In dit hoofdstuk wordt de openbare-orde-exceptie nader onder de loep genomen. Vervolgens zal het beginsel van een eerlijk proces van artikel 6 Europees Verdrag voor de rechten van de Mens (EVRM) worden besproken. De Povse zaak staat centraal in paragraaf 3.3.1. Deze uitspraak geeft meer inzicht over de houding van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) ten opzichte van het ontbreken van een exequaturprocedure.

3.2 Ordre Public

De openbare orde als weigeringsgrond is een veel besproken onderwerp geweest gedurende het herschikkingsproces van Brussel I. In artikel 34 Brussel I is het de eerste grond waarop een rechter de erkenning en tenuitvoerlegging van een vreemd vonnis kan weigeren. Na de initiële afschaffing van de exceptie in het

herschikkingsvoorstel, is het in de uiteindelijke Herschikking weer de eerste weigeringsgrond.

Ordre public is een grond waarop een rechter in internationale gevallen de nationale rechtsorde van zijn land kan beschermen. De openbare orde is een ruim opgezet en algemeen begrip, waarvoor geen eenduidige omschrijving bestaat.100 Het begrip kan echter wel gekenmerkt worden door het inhoudelijke verschil dat het

99 Cuniberti 2011, p. 291. 100

Verschuur 1995, p. 52 e.v.

(24)

begrip per lidstaat heeft.101 Het openbare orde begrip weerspiegelt de fundamentele rechtsbeginselen van een rechtsstaat, wat tot gevolg heeft dat het begrip inhoudelijke verschillen kent.102 Doordat er verschillende ideeën bestaan over wat tot deze

fundamentele rechtsbeginselen behoort, krijgt het begrip per lidstaat een andere lading.

De Nederlandse privaatrechtelijke openbare orde staat in artikel 3:40 BW. In dit artikel wordt onderscheid gemaakt tussen strijd met de ‘goede zeden’ en de ‘openbare orde’. Strijd met de goede zeden of de openbare orde kan leiden tot nietigheid c.q. vernietiging van de rechtshandeling. Wil er sprake zijn van strijd met de openbare orde, dan moeten ongeschreven fundamentele rechtsbeginselen van de Nederlandse maatschappij zijn geschonden.103

Artikel 10:6 BW bevat de openbare-orde-exceptie voor het Nederlandse internationaal privaatrecht. Uit dit artikel volgt dat vreemd recht niet wordt toegepast wanneer dit “kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde”. Het openbare orde begrip uit artikel 10:6 BW geeft een engere uitleg aan de fundamentele beginselen van de Nederlandse rechtsorde, dan het nationale begrip uit artikel 3:40 BW.104 Ondanks de aanwezigheid van een specifiek internationaal privaatrechtelijk openbare orde begrip is de uitlegging ervan aan het nationale recht onderhevig. Dit is begrijpelijk aangezien de openbare-orde-exceptie ter bescherming van de nationale rechtsorde dient.105 De Hoge Raad heeft in de jaren dertig een nadere uitleg gegeven over de verschillende grenscriteria van de openbare-orde-exceptie. Het ‘buitengrenscriterium’ bestaat uit de weigering van de toepassing van het vreemde recht wegens de inhoud ervan. Het ‘binnengrenscriterium’ toetst welke gevolgen het vreemde recht voor de nationale rechtsorde zal hebben.106

Door de sterke nationale basis van de openbare-orde-exceptie is het lastig om een Europees uniforme uitleg aan het begrip te gegeven.107 Aangezien de openbare orde een belangrijke weigeringsgrond vormt in verscheidene verordeningen –

waaronder Brussel I – is een Europese uitleg van het begrip essentieel. Er is door het HvJ EU dan ook in verschillende uitspraken toelichting gegeven over een Europese

101Corthaut 2012, p. 20. 102 Corthaut 2012, p. 20. 103

Hijma, Tekst en commentaar, art 3:40 BW.

104 Strikwerda 2012, p. 52, nr. 63. 105 Corthaut 2012. p. 22 & 23. 106 Strikwerda 2012, p. 53, nr. 64. 107 Meidanis 2005, p. 97.

(25)

invulling van het begrip. In de rechtspraak van het HvJ EU is overwogen dat de invulling van de openbare orde uit artikel 27 EEX-verdrag (nu artikel 45 lid 1 Herschikking) mag bestaan uit nationale opvattingen. Voor de rechtszekerheid in de Europese rechtsorde is het echter van belang dat de regels van de verordening

eenvormig worden uitgelegd. Dit betekent dat de uitlegging van het begrip wel aan de hand van het EEX-verdrag (tegenwoordig Brussel I) moet gebeuren. Het HvJ EU zal de inhoud van het begrip niet bepalen, maar toezicht houden op de grenzen ervan.108 Een nationale rechter kan slechts een beroep doen op de openbare-orde-exceptie als er sprake is van een onaanvaardbare botsing met de rechtsorde van die lidstaat.109

Door grenzen te stellen aan de openbare-orde-uitzondering kan het HvJ EU een te brede toepassing van het begrip tegengaan. Zo is het de rechter van de aangezochte staat niet toegestaan om enkel op zijn overtuiging dat de verzoekende rechter een fout heeft gemaakt de erkenning te weigeren. De aangezochte rechter moet erop

vertrouwen dat iedere Europese rechtsorde voldoende rechtsmiddelen bevat om eventuele fouten te herstellen.110

3.3 Artikel 6 EVRM

Het Europese Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de

Fundamentele Rechtsbeginselen vormt voor de onderdanen van de verdragsluitende staten een instrument, dat mensen- en burgerrechten verschaft.111 Op de juiste toepassing van deze rechten wordt toezicht gehouden door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te Straatsburg.112 Het fundament voor de burgerrechten van het EVRM is ontstaan in de naoorlogse periode, bij de vorming van de Raad van Europa in mei 1949.113 Het derde artikel van het Statuut van de Raad van Europa vereist dat elk lid de beginselen van het recht erkent en ervoor zorgt dat iedere onderdaan mensenrechten en fundamentele vrijheden geniet. Van het brede

mensenrechtenspectrum dat het EVRM burgers biedt is artikel 6, het recht op een eerlijk proces, van belang voor de partij waartegen een vreemde beslissing ten uitvoer wordt gelegd. De veranderingen in de Herschikking, op het gebied van

108 HvJ EU 28 maart 2000, C 7/98 (Krombach v. Bamberski), rov. 20-23. 109

HvJ EU 28 maart 2000, C 7/98 (Krombach v. Bamberski), rov. 37.

110 HvJ EU 11 mei 2000, zaak C-38/98, (Renault SA v. Maxicar SpA), rov. 33. 111 Vlemminx 2013, p. 1.

112 EVRM 4 november 1950, Rome, art. 19. 113

Statuut van de Raad van Europa (05-05-1949), art. 3; Leanza 2013, p. 9-10.

(26)

grensoverschrijdende tenuitvoerlegging moeten binnen het kader van het recht op een eerlijk proces blijven.

Het recht op een eerlijk proces uit artikel 6 EVRM werkt door in zowel het strafrecht als het privaatrecht. Dit onderscheid wordt in de eerste zin van het artikel benadrukt; de rechtsbescherming moet in acht worden genomen bij de vaststelling van “burgerlijke rechten en verplichtingen” en bij het bepalen van de “gegrondheid van de vervolging”. Er bestaat geen algemene definitie van het begrip ‘burgerlijke rechten en verplichtingen’. Het EHRM zal per zaak moeten beoordelen of sprake is van deze rechten.114 Eenieder heeft volgens lid 1 van artikel 6 EVRM recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak. Het proces moet door een onpartijdig en onafhankelijk gerecht binnen een redelijke termijn worden afgedaan.115 De

openbaarheid van een zaak is niet in alle gevallen verplicht. Het belang van de goede zeden kan dit bijvoorbeeld beperken.116

Het belang van het EVRM voor het Unierecht is in de Johnston zaak door het HvJ EU benadrukt. Bij de toepassing van het Europese gemeenschapsrecht moet rekening worden gehouden met de beginselen die aan het EVRM ten grondslag liggen.117

3.3.1 Povse zaak

De langlopende voogdijzaak tussen de Oostenrijkse mevrouw Povse en de Italiaanse meneer Alpago heeft verheldering geboden, met betrekking tot de rechtsbescherming en de afschaffing van het exequatur.118 Hazelhorst heeft nader onderzoek gedaan naar de Povse zaak en heeft de zaak gekoppeld aan de afschaffing van het exequatur in civiele zaken. De uitspraak van het EHRM geeft inzicht over de afschaffing van het exequatur en de rechtsbescherming van de verweerder. In deze zaak – die van de lagere Oostenrijkse rechter tot aan het EHRM is beslecht – speelt het ontbreken van een exequaturprocedure een belangrijke rol. De tenuitvoerleggingsregels van de Brussel II bis verordening vormen de aanleiding voor het Oostenrijkse Oberste Gerichtshof om prejudiciële vragen te stellen. De Brussel II bis verordening regelt de bevoegdheids-, erkennings- en tenuitvoerleggingsregels in huwelijkszaken en met

114 Leanza 2013, p. 36. 115

EVRM 4 november 1950, Rome, art. 6 lid 1.

116 EVRM 4 november 1950, Rome, art. 6 lid 1.

117 HvJ EU 15 mei 1986, C222/84 (Johnston v. Chief Constable of the Royal Ulster Constabulary), p.

1682, nr. 18.

118

Hazelhorst 2014, p. 27.

(27)

betrekking tot ouderlijke verantwoordelijkheid. Deze verordening kent ten aanzien van de terugkeer van een kind geen exequaturprocedure. Zodra door een rechter van het land waaruit een kind ontvoerd is de terugkeer wordt bevolen, moet de

aangezochte lidstaat deze beslissing uitvoeren.119 Bijzonder bij een tenuitvoerlegging volgens artikel 42 Brussel II bis is dat de aangezochte lidstaat geen mogelijkheid tot weigeren heeft. Zodra het certificaat uit lid 2 van artikel 42 afgegeven is, moet de beslissing ten uitvoer worden gelegd. Weigeringsgronden zoals in artikel 45

Herschikking komen niet voor in Brussel II bis, als de terugkeer van een kind bevolen wordt.

In de Povse zaak zijn de volgende feiten van belang. De heer Alpago en mevrouw Povse woonden sinds 2006 samen met hun dochter in Italië. Begin 2008 gaat het stel uit elkaar en neemt Povse haar dochter mee naar Oostenrijk. Alpago heeft voor het vertrek van Povse een voorlopige voorziening bij het Tribunale per i

Minorenni di Venezia verkregen. De voorlopige voorziening verbiedt het Povse om met het kind Italië te verlaten. Na een juridische strijd die zowel in Italië als

Oostenrijk wordt gevoerd, neemt de jeugdrechtbank van Venetië op 10 juli 2009 een beslissing over de terugkeer van het kind. De rechtbank, die zich bevoegd acht, baseert haar uitspraak op artikel 11 lid 8 van Brussel II bis. Met het afgegeven certificaat verzoekt Alpago op 22 september 2009 bij de Oostenrijkse rechter de terugkeer van het kind. Nadat het verzoek bij de lagere rechter wordt afgewezen en in hoger beroep wordt toegewezen, komt het geschil uiteindelijk voor de hoogste

Oostenrijkse rechter. Het Oberste Gerichtshof richt zich uiteindelijk tot het HvJ EU met prejudiciële vragen over de uitlegging van de Brussel II bis verordening.120 In de prejudiciële procedure benadrukt het HvJ EU dat tegen de afgifte van het certificaat geen rechtsmiddel openstaat. Zodra het certificaat uit de artikelen 42 lid 1 en 43 lid 2 van Brussel II bis bij de beslissing is gevoegd, moet deze automatisch worden uitgevoerd.121 In rechtsoverweging 74 van het arrest geeft het HvJ EU aan dat vragen over de gegrondheid van de beslissing of de bevoegdheid van de rechter, bij het gerecht van herkomst moet worden aangebracht. Het enige wat de aangezochte

119 Brussel II bis Verordening, 2201/2003, art. 42 lid 1.

120 HvJ EU 1 juli 2010, C-211/10 PPU, (Posve v. Alpago), rov. 21-34. 121

HvJ EU 1 juli 2010, C-211/10 PPU, (Posve v. Alpago), rov. 70.

(28)

rechter kan doen is de verbetering van het certificaat eisen, of zijn twijfel over de echtheid tegenwerpen.122

Met zijn laatste vraag wil het Oberste Gerichtshof weten of een wijziging in de omstandigheden die ernstige gevolgen kan hebben voor het belang van het kind, een reden kan vormen voor weigering van de beslissing. Wederom benadrukt het HvJ EU het bevoegdheidssysteem van Brussel II bis. Een belangrijke verandering in de omstandigheden kan leiden tot een wijziging van de beslissing, maar deze wijzigingsbevoegdheid ligt bij de rechtbank van herkomst.123

Op 23 november 2011 wordt door de jeugdrechtbank van Venetië de volledige voogdij aan de Alpago overgedragen. De rechter in Venetië overweegt dat door het kind uit Italië te verwijderen en het contact met haar vader te ontzeggen, Povse niet in het belang van het kind handelde.124 Na een lange procedure bij verschillende

instanties besluit het Bezirksgericht Wiener Neustadt uiteindelijk op 20 mei 2013, dat het kind uiterlijk op 7 juli 2013 overhandigd moet worden aan Alpago. Povse dient hierop een klacht tegen Oostenrijk in bij het EHRM. Haar klacht bestaat onder andere uit een inbreuk op het recht op een gezinsleven van artikel 8 EVRM. Povse stelt dat ze door een gebrek aan financiële middelen, niet in staat is geweest om in hoger beroep te gaan tegen de uitspraak van 23 november 2011. Volgens Italiaans recht is zij verplicht om dit hoger beroep door een advocaat te laten voeren. Povse kwam echter volgens eigen zeggen niet in aanmerking voor enig vorm van rechtshulp.125 In rechtsoverweging 79 van de Povse zaak erkent het EHRM dat Oostenrijk als lidstaat van de EU verplicht is om de regels van Brussel II bis op te volgen. De Oostenrijkse rechter heeft geen enkele discretionaire bevoegdheid als er sprake is van de terugkeer van een kind onder Brussel II bis. Het EHRM hecht waarde aan het feit dat de hoogste Oostenrijkse rechter gebruik heeft gemaakt van de prejudiciële procedure. De procedure is van belang voor de uitlegging van de rechtsregels van Brussel II bis. In de prejudiciële uitspraak heeft het HvJ EU de competentie regels van Brussel II bis uiteengezet. Het HvJ EU heeft duidelijk gemaakt dat de fundamentele rechten van partijen i.c. door de Italiaanse rechter moet worden beschermd.126

122

HvJ EU 1 juli 2010, C-211/10 PPU, (Posve v. Alpago), rov.73.

123 HvJ EU 1 juli 2010, C-211/10 PPU, (Posve v. Alpago), rov. 81. 124 EHRM 18 juni 2013, no. 3890/11, (Povse v. Austria), rov. 35 & 36. 125 EHRM 18 juni 2013, no. 3890/11, (Povse v. Austria), rov. 57. 126

EHRM 18 juni 2013, no. 3890/11, (Povse v. Austria), rov. 85.

(29)

In beginsel is er volgens het EHRM in de Povse zaak sprake van een inbreuk op het recht van een familie leven van artikel 8 EVRM.127 Het doel van de inbreuk, de bescherming van anderen, is echter rechtmatig.128 Om te beoordelen of de inbreuk op artikel 8 EVRM nodig was, toetst het EHRM de feiten uit Povse aan de Bosphorus zaak. Het EHRM komt tot de conclusie dat de Oostenrijkse rechters niets anders hebben gedaan dan het toepassen van Europese rechtsregels, waartoe zij wegens hun EU-lidmaatschap verplicht zijn.

Uit de toepassing van het prejudiciële ‘controle mechanisme’ leidt het EHRM de strikte toepassing van de regels uit de Brussel II bis verordening af. Zij accepteert dat de Oostenrijkse rechters de terugkeer van het kind hebben moeten uitvoeren. Het EHRM is niet overtuigd van het feit dat Povse bescherming onder het EVRM is ontnomen. De verweerders zijn niet bij de Italiaanse rechtbank in beroep gegaan, terwijl deze mogelijkheid wel openstond. Het EHRM concludeert dat bij de naleving van de rechten van het EVRM geen fouten zijn gemaakt en wijst de klacht van Povse af.129

3.4 Tussenconclusie

Na veel discussie omtrent de openbare-orde-exceptie keert de weigeringsgrond weer terug in de Herschikking. De weigeringsgrond die ter bescherming van de nationale rechtsorde fungeert, is een bijzonder fenomeen in de Europese wetgeving. Terwijl de afschaffing van het exequatur in Brussel I moet leiden tot een vrij verkeer van

beslissingen, vormt de openbare-orde-exceptie hier als het ware een rem op. De versterking van de interne markt en het vrij verkeer staan hoog op de Europese agenda. Toch hebben de lidstaten de weigeringsgrond weten te behouden. Op het eerste gezicht lijkt de herintroductie van de openbare orde een snellere en

eenvoudigere grensoverschrijdende tenuitvoerlegging te blokkeren. De openbare orde vormt namelijk een rechtsgrond waarmee een nationale rechtsorde beschermd kan worden tegen de gevolgen van de tenuitvoerlegging van een beslissing. Er moet echter rekening gehouden worden met een aantal omstandigheden. Zo wordt er volgens de Europese Commissie slechts in een zeer beperkt aantal gevallen een

127 EHRM 18 juni 2013, no. 3890/11, (Povse v. Austria), rov. 70.

128 EHRM 18 juni 2013, no. 3890/11, (Povse v. Austria), rov. 73. & EVRM 4 november 1950, Rome,

art. 8 lid 2.

129

EHRM 18 juni 2013, no. 3890/11, (Povse v. Austria), rov. 85-87.

(30)

beroep gedaan op een rechtsmiddel en is de kans van slagen zeer laag. Daarnaast zijn er strikte voorwaarden voor de toepasbaarheid van de openbare-orde-exceptie en houdt het HvJ EU toezicht op de grenzen ervan. Voor de verweerder vormt de openbare-orde-exceptie de enige inhoudelijke weigeringsgrond die in artikel 45 Herschikking staat. De overige gronden, zoals de betekening van de beslissing, onverenigbaarheid met een eerdere beslissing en de strijd met de bijzondere

bevoegdheidsregels, zijn meer van procedurele aard. De afschaffing van het exequatur is bedoeld om de laatste obstakels bij de tenuitvoerlegging van beslissingen te

verwijderen. Het is dan ook bijzonder dat uitgerekend de openbare-orde-exceptie, dat een protectionistisch mechanisme vormt, in de Herschikking blijft bestaan.

De afschaffing van het exequatur moet zorgen voor een snellere en eenvoudigere tenuitvoerlegging van beslissingen. Het recht op een eerlijk proces moet echter niet ten kosten gaan van deze snellere en eenvoudigere tenuitvoerleggingsprocedure. De uitspraak van het EHRM verduidelijkt de toepassing van fundamentele

rechtsbeginselen bij het ontbreken van een exequaturprocedure. Het EHRM heeft in haar uitspraak beslist dat indien een controle systeem juist wordt toegepast, er in beginsel geen schending van fundamentele rechten plaatsvindt. Bij het ontbreken van enige discretionaire bevoegdheid van de aangezochte rechter, is het de rechter van herkomst die moet toezien op de fundamentele rechtsbeginselen van het verdrag.

(31)

4 Rechtsvergelijkend: De erkenning en tenuitvoerlegging in

de VS

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk bespreek ik de erkennings- en tenuitvoerleggingsprocedure(s) van de Verenigde Staten van Amerika (VS). De VS kennen een andere regeringsstructuur dan de meeste Europese landen. Het land bestaat uit autonome staten die gezamenlijk worden geleid vanuit één centrale federale overheid. Binnen deze overheidsstructuur hebben de verschillende staten op hun beurt weer een eigen ‘soevereine’ overheid. De overheid van een staat heeft in principe dezelfde wetgevende en uitvoerende

bevoegdheden als de federale overheid. Volgens het 10e amendement van de Amerikaanse Constitutie zijn alle bevoegdheden die niet aan de federale overheid toekomen en die niet specifiek voor de staten zijn uitgesloten, gereserveerd voor de individuele staten.130

Het Amerikaanse federale systeem lijkt enigszins op de structuur van de Europese Unie. Uiteraard zijn er wezenlijke verschillen tussen de twee overheidsstructuren, maar er kan wel degelijk een vergelijking getrokken worden. De vorm van één overkoepelende regering met daaronder verschillende soevereine staten, komt in beide regeringsstructuren terug. Bij de totstandkoming van de VS hebben de Founding fathers al een balans moeten vinden tussen de federale staat en de individuele staten. Daarbij werd toen al het belang van onderlinge erkenningen en tenuitvoerlegging onderkend.131

Mijn rechtsvergelijkende onderzoek zal zich hoofdzakelijk richten op het erkennings- en tenuitvoerleggingssysteem van de VS. De rechtsvergelijking zal voornamelijk focussen op de wetten en rechtspraak over de erkenning en

tenuitvoerlegging. Het verschil tussen het Common law systeem en het Europese Civil law zal niet uitgebreid behandeld worden.

Het eerste gedeelte van deze rechtsvergelijking zal bestaan uit een overzicht van het rechtsstelsel van de VS op federaal- en staatsniveau. Daarna volgt een korte

uiteenzetting van de Amerikaans civiel rechterlijke procedure. Na deze uiteenzetting zal de erkenning en tenuitvoerlegging in de VS worden onderzocht. In de laatste

130 Burnham 2006, p. 19. 131

United States Constitution, art. IV.

(32)

paragraaf zullen de bevindingen over het Amerikaanse systeem worden vergeleken met het Europese systeem uit de Herschikking.

4.2 Het Amerikaanse rechtsstelsel

De VS kennen een strikte scheiding der machten, die in de eerste drie artikelen van de Constitutie verankerd is. De eerste twee artikelen regelen de wetgevende en de

uitvoerende macht van de federale overheid. Artikel III van de Constitutie geeft vorm aan de rechterlijke macht. De rechterlijke macht is gevestigd in één Federaal

Hooggerechtshof, de United States Supreme Court. Het Congres heeft de

Constitutionele bevoegdheid om verschillende lagere federale rechtbanken op te richten.132 De federale rechterlijke organisatie bestaat hierdoor (in beginsel) uit drie lagen. 133 De eerste laag omvat de District courts, dit zijn de federal courts in eerste instantie. De District courts zijn opgedeeld in 94 federale districten.134 De tweede laag van federale rechtbanken wordt gevormd door 13 Federal Courts of Appeals, die onderverdeelt zijn in zogeheten circuits.135

Er bestaan naast deze rechtbanken ook gespecialiseerde federal courts, maar die zullen in deze scriptie buiten beschouwing worden gelaten.136

De federale rechterlijke macht heeft maar een beperkte bevoegdheid.

Overeenkomstig met de uitvoerende- en wetgevende macht komen alle bevoegdheden die niet aan de federale staat zijn gegeven, toe aan de staten. Dit betekent voor civiele rechtszaken dat er over het algemeen slechts in drie gevallen federaal rechterlijke competentie bestaat: de rechtszaken waarbij de federale overheid partij is, rechtszaken waarin federaal recht centraal staat en rechtszaken waar partijen in verschillende staten wonen.137

Ondanks dit uitgebreide federale systeem, speelt het grootste gedeelte van de rechtszaken zich af voor de verschillende state courts.138 De state courts zijn zeer vergelijkbaar met de Europese nationale rechtbanken. De verschillende autonome staten hebben ieder hun eigen rechterlijke macht. Deze situatie kan men ook in de EU

132 United States Constitution, art. III, section 1. 133 Farnsworth 2010, p. 45.

134

Burnham 2006, p. 172.

135 Burnham 2006, p. 173.

136 Burnham 2006, p. 173 & Farnsworth 2010, p. 45. 137 Farnsworth 2010, p. 47.

138

Farnsworth 2010, p. 44.

(33)

vinden, waar elke lidstaat een eigen rechterlijke macht heeft. De EU kent geen

federaal rechtssysteem dat vergelijkbaar is met dat van de VS. Het HvJ EU heeft veel weg van een Europees federaal hof, maar richt zich hoofdzakelijk op de uitlegging van EU wetgeving. Zodra sprake is van een grensoverschrijdende rechtszaak, zijn het de nationale rechtbanken die bevoegd zijn. In de volgende paragraaf zullen zowel de federal courts als de state courts besproken worden. Vanwege de vergelijkbare vorm met de Europese nationale rechtbanken, zal het zwaartepunt bij de state courts liggen.

De verticale structuur van de Amerikaanse federale staat, zien we ook terug op het niveau van de individuele staten. De 50 staten kennen ieder een eigen rechterlijke macht, met aan het hoofd een Supreme Court.139 Naast de verticale verhouding tussen de federale staat en staat, is de horizontale relatie tussen de verschillende staten van belang. Ondanks het ontbreken van fysieke grenzen, bestaan er namelijk wel degelijk juridische grenzen binnen de VS.140 Artikel IV van de Constitutie vormt een

belangrijk verbindingselement tussen de rechtssystemen van de verschillende staten. De Full Faith and Credit Clause uit dit artikel vereist dat staten alle gerechtelijke procedures en authentieke akten van elkaar erkennen.141

4.3 Erkenning, tenuitvoerlegging en de Full Faith and Credit Clause

De civiele procedure in de VS wordt gekenmerkt door een accusatoire vorm van procederen. In tegenstelling tot de inquisitoire manier van procederen, heeft de rechter in de accusatoire procedure een neutrale positie die vergelijkbaar is met een arbiter.142 De federalistische structuur van de VS heeft, zoals hierboven is besproken, gevolgen voor de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen. Elke

afzonderlijke staat heeft immers een eigen rechtsstelsel. Om ervoor te zorgen dat deze 50 verschillende rechtsstelsels één verenigd land zouden vormen, hebben de

grondleggers van de Constitutie de full faith and credit clause vastgelegd.143 Voor James Madison, één van de oprichters, was federale wetgeving op het gebied van erkenning van belang voor de harmonie en interstatelijke verhouding binnen de VS.144 Naast het creëren van een interstatelijke verhouding werd de full faith regel

139 Burnham 2006, p. 19. 140

Burnham 2006, p. 28

141 Burnham 2006, p. 29. 142 Farnsworth 2010, p. 109.

143 Reynolds 2005, p. 10 & C. Yablon 2011, p. 131. 144

Yablon, 2011, p. 135.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

“demo funds” 16. Als tweede is het eveneens belangrijk dat de producten reeds in verschillende winkels verkocht worden vooraleer men zich focust op de supermarkten met lidmaatschap.

Deelnemen aan dergelijke beurzen vergt een grote financiële inspanning, waardoor het belangrijk is om goed na te gaan welke shows het interessants zijn voor het product en

Wat betreft de exportprodukten, zoals tarwe, voergranen, rijst, sojabonen en katoen, staan de Verenigde Staten een vrij handelsbeleid voor, maar dit wil helemaal niet zeggen dat

In de eerste twee bijdragen gaan Cyrille Fijnaut en Jan Wouters in op de crises waarmee de Europese Unie momenteel wordt geconfronteerd en op

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

Het EHRM vindt met 15 tegen 2 stemmen, en in afwij- king van de Kamer, geen schending van het recht op leven in zijn materiële aspect, maar doet dat unaniem wel voor wat betreft