• No results found

Scriptie NRB 2012 en de BRL 15000

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Scriptie NRB 2012 en de BRL 15000"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Scriptie

NRB 2012

en de

BRL15000

juni 9

2013

De mogelijkheden voor Arnicon bekijken of het zinvol is de dienstverlening uit te breiden met de NRB 2012 en beoordelen of ontwikkeling van de BRL 15000 de potentie heeft om de huidige certificeringslast te vereenvoudigen en een kostenreductie te behalen.

[opgesteld door:

Michail Bellaart]

(2)

Michail Bellaart| Voorwoord I

S C R I P T I E

A FS TU DE RE N

Auteur : Michail Bellaart

Studentnummer : 2030000

Instelling : Avans Hogeschool

Lovensdijkstraat 61-63 4818 AJ Breda

Opdrachtgever : Arnicon BV

Essebaan 7

2908 LJ Capelle aan den IJssel

Afstudeercoördinator : Jappe de Best

Afstudeerbegeleidster : Marjon Verhoeven

Bedrijfsbegeleider : Gert Jan Meijers

Bedrijfsleider Arnicon

Datum : 13 mei 2013

(3)

Michail Bellaart| Voorwoord II

VO ORWOORD

Deze scriptie is opgesteld als afstudeeropdracht voor mijn HBO deeltijd opleiding Milieukunde bij Avans Hogeschool te Breda. Tijdens de uitvoering van mijn afstudeeropdracht ben ik in dienst bij Arnicon als junior projectleider bodem. Het onderzoek en het opstellen van het rapport heeft in eigen tijd plaatsgevonden in de periode van september 2012 t/m juni 2013.

De afstudeeropdracht is tweeledig, derhalve is er sprake van twee verschillende doelgroepen. In het kader van de NRB 2012 is de doelgroep beperkt tot het adviesbureau Arnicon. De opdracht is dan ook om voor Arnicon de dienstverlenende mogelijkheden van de NRB 2012 in kaart te brengen. Voor de BRL 15000 was de doelgroep de bodembranche in algemene zin, omdat met de BRL 15000 wordt gestreefd naar een versimpeling van de certificeringlast en zo een kostenreductie te behalen. Onder de bodembranche valt uiteraard ook het adviesbureau Arnicon.

Voor het mogelijk maken van het volgen van een Hbo-opleiding en het aanreiken van een afstudeeropdracht wil ik Arjan van de Mark bedanken (directeur Arnicon groep). Voor het begeleiden van mijn stage en het afstuderen wil ik Gert Jan Meijers (bedrijfsleider Arnicon) bedanken.

Voor de opdracht in het kader van de BRL 15000 heb ik veel sturing en hulp gehad van de

heer Jurgen Pijpker (Voorzitter van de VVMA), hier wil ik hem graag voor bedanken. Dit heeft zeer veel geholpen met het behalen van mijn planning en heeft hopelijk een bijdrage gegeven aan de discussie in de bodembranche in kader van de BRL 15000.

De heer Jappe de Best (afstudeercoördinator) en Marjon Verhoeven (docentbegeleidster) van Avans Hogeschool wil ik bedanken voor het begeleiden tijdens de afstudeerperiode. Verder wil ik de docenten Marjon Verhoeven en Els Simonetti Tellings in het bijzonder bedanken voor hun inzet in de opleiding dan wel de vakken die ze onderwijzen; ga vooral zo door.

Voor het ondersteunen tijdens het afstuderen, het klankborden en het relativeren van mijn

gedachten tijdens het afstuderen wil ik mijn ouders bedanken. Zeker tijdens wat moeilijkere tijden heb ik hier veel baat bij gehad.

Dordrecht, mei 2013 Michail Bellaart

student HBO milieukunde deeltijd Avans Hogeschool

(4)

Michail Bellaart| Samenvatting III

SAMENVATTING

ONDERWERPEN SCRIPTIE

Het onderwerp van mijn scriptie was tweeledig namelijk: een studie naar de mogelijkheden de NRB 2012 te implementeren in de dienstverlening van Arnicon en een studie naar de ontwikkeling van de BRL 15000 of deze richtlijn de potentie heeft om de huidige certificeringslast te

vereenvoudigen en een kostenreductie te behalen.

De NRB 2012 is een document dat is opgesteld om het bodembeschermingsbeleid en bedrijven te ondersteunen bij het borgen van bodembedreigende activiteiten om zo een verwaarloosbaar bodemrisico te realiseren.

De BRL 15000 wordt opgesteld om een vereenvoudiging en (zo mogelijk) een kostenbesparing te realiseren bij het gebruik van de huidige BRL’s en protocollen. Deze BRL zal de BRL-en 1000, 2000 en 6000 gaan vervangen waarbij de protocollen onder de te vervallen BRL-en overgenomen worden in de BRL 15000. In tegenstelling tot de huidige procescertificaten (BRL 1000, 2000 en 6000) wordt de BRL 15000 een systeemcertificaat.

AANLEIDING DOEL

Het doel van de studie in het kader van de NRB 2012 is de dienstverlening van Arnicon uit te breiden met de NRB 2012, waardoor de dienstverlening van Arnicon een bredere mark kan bereiken.

Het doel van de studie in kader van de BRL 15000 is het inzichtelijk maken van de huidige stand van zaken met betrekking tot de vereenvoudiging van de bodemcertificering, erkenningen en het aandragen van verbeterpunten voor vereenvoudiging en kostenreductie.

ONDERZOEKSMETHODE

Beide studies zijn uitgevoerd in de vorm van een literatuurstudie waarbij veel documentatie is gebruikt en waarbij voor de BRL 15000 informatie is verkregen via de voorzitter van de branchevereniging de VVMA.

CONCLUSIE EN AANBEVELING NRB 2012

Door haar expertise is het voor Arnicon mogelijk een goede spin-off neer te zetten in het kader van de NRB 2012.

Het toepassingsgebied van de NRB 2012 is beperkt tot vergunningplichtige inrichtingen en hierdoor niet bijzonder groot. Echter ligt hier voor Arnicon, met haar vele industriële klanten, een

interessante mogelijk tot verbreding van de dienstverlening.

Het is aan te bevelen een werkrichtlijn te ontwikkeld voor de NRB 2012 met de bijbehorend werkdocumenten (BRL) en certificeringsplicht. Dit heeft een grote meerwaarde voor de opdracht-gevers en de adviesbureaus. De opdrachtgever heeft dan in plaats van een door adviesbureau opgesteld advies, een rapport van een erkend adviesbureau voor het verkrijgen en behouden van een verwaarloosbaar bodemrisico. Voor de erkende adviesbureaus wordt het werkgebied beschermd van partijen die niet de expertise hebben en mogelijk schade kunnen doen aan de naam van de erkende adviesbureaus.

Naast dat het voor vergunningplichtige inrichtingen een meerwaarde heeft een werkrichtlijn te ontwikkelen voor de NRB 2012 heeft dit ook een meerwaarde voor niet vergunningplichtige inrichtingen. Deze inrichtingen hebben dan nog steeds een vrijwillige keuze om te voldoen aan de NRB 2012. Maar als er gekozen wordt om de NRB 2012 te implementeren kan het in kader van de verkoop een meerwaarde hebben voor de inrichting. Aangezien de bodem niet (verder)

(5)

Michail Bellaart| Samenvatting IV CONCLUSIE EN AANBEVELING BRL 15000

De huidige stand van zaken voor de BRL 15000 is dat er een plan van aanpak ligt waarbij de werkzaamheden verdeeld zijn over negen aangestelde werkgroepen. De werkgroepen zijn samengesteld uit belanghebbende partijen zowel privaat als publiek.

Het is mogelijk tot een kostenreductie te komen als de samenvoeging van de huidige BRL-en 1000, 2000 en 6000 tot de BRL 15000 leidt tot een duidelijk kwalitatief goed systemcertificaat. Dan is het mogelijk de certificeringslast te verminderen en hierdoor aantoonbaar versimpeling en een

kostenreductie te bereiken.

Ter aanbeveling om de efficiëntieslag volledig te benutten wordt aangeraden de huidige protocollen mee te nemen in de efficiëntieslag en het aantal protocollen te reduceren en herschrijven tot 4 protocollen (bodemonderzoek, bodemsanering, waterbodemonderzoek, waterbodemsanering).

(6)

Michail Bellaart| Samenvatting V

IN HO UDSOPGAVE

Voorwoord...II Samenvatting ... III verklarende woordenlijst ... VI 1 Inleiding ... 1 1.1 De onderwerpen en probleemstellingen ... 1 1.1.1 De NRB 2012 ... 1 1.1.2 De BRL 15000 ... 1

1.2 De doelstelling van de studie ... 1

1.3 De vraagstelling ... 2 1.3.1 De NRB 2012 ... 2 1.3.2 De BRL 15000 ... 2 1.4 De dataverzamelingsmethode ... 3 Leeswijzer ... 3 2 Theoretische achtergrond... 4 2.1 Wettelijke achtergrond ... 4 2.1.1 NRB 2012 ... 4 2.1.2 BRL 15000 ... 5 2.2. Technische achtergrond... 6 2.2.1 NRB 2012 ... 6 2.2.2 BRL 15000 ... 10 3 Dienstverleningsmodel NRB 2012 ... 13 3.1 casussen NRB 2012 ... 13 3.2 uitwerking ... 18 4 Uitwerking Onderzoeksvragen ... 26 4.1 Onderzoeksvragen NRB 2012 ... 26 4.2 Onderzoeksvragen BRL 15000 ... 29 5 Conclusies ... 32 5.1 NRB 2012 ... 32 5.2 BRL 15000 ... 32 6 Aanbevelingen ... 33 6.1 NRB 2012 ... 33 6.2 BRL 15000 ... 33 7 Bronnen ... 34 BIJLAGEN 1. Literatuurstudie NRB 2012 2. Literatuurstudie BRL 15000 3. Model NRB 2012 4. Uitwerking model NRB 2012

(7)

Michail Bellaart| verklarende woordenlijst VI

VERKLARENDE WOORDENLIJST

Woordenlijst Verklaring

acuut toxische : Bij éénmalige blootstelling een schadelijk effect Beoordelingsrichtlijn

: Een werkrichtlijn die de hoofdlijnen van bepaalde werkzaamheden beschrijft

Bodemrisicofactoren : Een activiteit die kan leiden tot verontreiniging van de bodem

Carcinogeen : Kankerverwekkend

Convenanten : overeenkomst waarin partijen afspraken vastleggen over beleid, intenties en samenwerking

Mutageen : Veranderend effect op het DNA van een organisme

Normdocument :

een voor een werkzaamheid op grond van artikel 25 aangewezen beoordelingsrichtlijn, protocol of andere

richtlijn, code, aanbeveling of norm die of dat eisen bevat ter bevordering van de kwaliteit van werkzaamheden of de uitvoering daarvan

Procescertificaat : Zie uitwerking onderzoeksvragen BRL 15000 (deelvraag 2) Protocollen

: Werkvoorschrift voor het uitvoeren van specifieke werkzaamheden

reprotoxische : Schadelijk effect op de voortplanting

systeemcertificaat : Zie uitwerking onderzoeksvragen BRL 15000 (deelvraag 2)

Afkortingen Verklaring

AC : Accreditatiecollege Bodembeheer

BRL : Beoordelingsrichtlijn

Bbk : Besluit Bodemkwaliteit

BARIM : Besluit Algemene Regel Inrichtingen Milieubeheer cvm’s : combinatie(s) van voorzieningen en maatregelen

CCvD : Centraal College van Deskundigen

DNAPL’s : Dense Non-Aqueous Liquids

NRB : Nederlandse Richtlijn Bodembeheer

Rbk : Regeling bodemkwaliteit

SIKB : Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer

VKB : Vereniging Kwaliteitsborging Bodembeheer

VVMA : Vereniging Voor Milieu Adviesbureaus

(8)

Michail Bellaart| 1 Inleiding 1

1 IN LEIDIN G

Mijn afstudeeropdracht bestaat uit twee onderwerpen en dus ook uit twee verschillende studies. De onderwerpen van mijn afstuderen zijn de NRB 2012 en de BRL 15000. De NRB 2012 staat voor de Nederlandse Richtlijn Bodem en heeft als doel een verwaarloosbaar bodemrisico te bereiken voor bedrijven met bodembedreigende activiteiten. De BRL 15000 staat voor beoordelingsrichtlijn 15000 en heeft als doel een efficiëntieslag te maken in de huidige beoordelingsrichtlijnen in de

bodembranche, door een samenvoeging van verschillende huidige BRL-en tot de BRL 15000. De BRL 15000 is dus op dit moment nog niet van kracht maar wordt nog opgesteld. De verdeling van deze studies is niet gelijk, de werklast is te verdelen in ongeveer 75% NRB 2012 en 25% BRL 15000.

1 .1 DE ONDERWERPEN EN PROBLEEMSTELLINGEN

1.1.1 DE NRB 2012

De NRB is een document dat is opgesteld om het bodembeschermingsbeleid en bedrijven te ondersteunen bij het borgen van bodembedreigende activiteiten. De eerste versie van de NRB is in 1997 gepubliceerd, door de jaren heen is het documenten een aantal keren gewijzigd tot er gekomen is tot de NRB 2012. In de NRB 2012 is ten opzichte van de voorgaande NRB-documenten op een aantal punten herzien of uitgebreid; dit naar aanleiding van feedback vanuit de overheden en het bedrijfsleven. De leesbaarheid van de documenten is verbeterd en de mogelijkheden tot maatwerk en een stoffenlijst zijn toegevoegd aan het document. Tot slot zijn er

praktijkvoorbeelden toegevoegd die de aansluiting met de praktijk moeten verduidelijken. Vanuit Arnicon is mij gevraagd of het mogelijk is om de dienstverlening van Arnicon uit te breiden met de NRB 2012. Dit met het doel een verwaarloosbaar bodemrisico te realiseren voor de opdrachtgevers en de dienstverlening van Arnicon uit te breiden.

1.1.2 DE BRL 15000

In de bodembranche wordt gewerkt met veel product/proces BRL’s en protocollen, die als wet-geving worden beschouwd, hetgeen onevenredig veel tijd en inspanning vergt. De bodembranche is al enige tijd bezig een vereenvoudiging en (zo mogelijk) een kosterbesparing te realiseren op de huidige BRL’s en protocollen door middel van de BRL 15000. Deze BRL zal de BRL 1000, 2000 en 6000 gaan vervangen waarbij de protocollen onder de te vervallen BRL-en overgenomen worden in de BRL 15000. In tegenstelling tot de huidige procescertificaten (BRL 1000, 2000 en 6000) wordt de BRL 15000 een systeemcertificaat. Door de complexiteit van de stof en de belangen van de

verschillende partijen (bevoegd gezag, bodembranche, controlerende instanties) is er nog geen BRL 15000 of een oplossing in andere vorm gerealiseerd.

1 .2 DE DOELSTELLING V AN DE STUDIE

Het doel van de studie in het kader van de NRB 2012 is de dienstverlening van Arnicon uit te breiden met de NRB 2012, waardoor de diensten van Arnicon een bredere markt kan bereiken.

Het doel van de studie in het kader van de BRL 15000 is het inzichtelijk maken van de huidige stand van zaken met betrekking tot de vereenvoudiging van de bodemcertificering, erkenningen en het aandragen van verbeterpunten voor vereenvoudiging en kostenreductie voor de gehele

(9)

Michail Bellaart| 1 Inleiding 2

1 .3 DE VRAAGSTELLING

In het kader van de NRB 2012 zijn er vijf onderzoeksvragen opgesteld, deze zijn hieronder weergegeven in tabel 1.

1.3.1 DE NRB 2012

Tabel 1: onderzoeksvragen NRB 2012

1 Op welke bedrijven/sectoren is de NRB 2012 van toepassing?

2 Wat zijn de sectoren en regio’s waar de NRB 2012 kan worden toegepast?

3 Welke expertise/disciplines zijn nodig om te kunnen adviseren met betrekking tot de NRB 2012? 4 Wat is de meerwaarde van de NRB 2012 voor de Arnicon-groep?

5 Wat is de meerwaarde van het product voor de klanten van de Arnicon-groep?

Met deze onderzoeksvragen wordt er antwoord gegeven op de belangrijkste punten om de dienstverlening van Arnicon uit te breiden met de NRB 2012.

1.3.2 DE BRL 15000

In het kader van de BRL 15000 is er een onderzoeksvraag opgesteld die verdeeld is in vijf deelvragen.

Onderzoeksvraag:

Is er een mogelijkheid om de huidige certificeringslast te vereenvoudigen en hiermee de kosten te beperken?

Tabel 2: deelvragen BRL 15000

1 Is BRL 15000 systeemcertificaat een afdoende middel om tot een vereenvoudiging en kostenreductie te komen?

2 Wat houdt een procescertificaat in en wat houdt een systeemcertificaat in?

3 Wat veranderd er voor de bodembranche ten opzichte van de huidige en toekomstige certificeringslast?

4 Wat voor gevolgen heeft de toekomstige werkwijze ten opzichte van de huidige werkwijze? 5 Moet de Arnicon groep zich voor de BRL 15000 laten erkennen of is er een alternatief?

(10)

Michail Bellaart| 1 Inleiding 3

1 .4 DE DATAVER ZAMELINGSMETHOD E

Voor de literatuurstudie in kader van de NRB 2012 waren alle documenten eigenlijk al aangewezen die geraadpleegd moesten worden, omdat er vanuit wetgeving naar de NRB 2012 wordt verwezen. Het uitgangspunt voor het dienstverleningsmodel van de NRB 2012 was dat een adviseur alleen de werkwijze van de NRB 2012 moest kennen en de rest (specifieke informatie) wordt verkregen door het invullen van het dienstverleningsmodel. Hierdoor kan het model relatief snel toegepast worden. Voor het verkrijgen van de informatie in kader van de studie naar de BRL 15000 is gebruik gemaakt van de huidige BRL-en 1000, 2000 en 6000. De BRL 15000 is nog niet opgesteld maar ik heb gebruik kunnen maken van een informant die aan de wieg van de BRL 15000 staat te weten,

de heer J. Pijpker, voorzitter van de branchevereniging VVMA. Hij heeft mij veel bruikbare informatie gegeven over de huidige ontwikkeling van de BRL 15000.

LEESWIJZER

In hoofdstuk 2 worden de theoretische achtergrond beschreven van beide studies. In het

daaropvolgende hoofdstuk 3 worden de onderzoeksvragen van de verschillende studies beantwoord. In hoofdstuk 4 worden de conclusies beschreven. In hoofdstuk 5 worden aanbevelingen omschreven. Tot slot is in hoofdstuk 7 de literatuurlijst weergegeven.

(11)

Michail Bellaart| 2 Theoretische achtergrond 4

2 THEORETISCHE ACHTERGROND

De theoretische achtergrond is opgebouwd uit twee paragrafen waarbij achtereenvolgens de wettelijke en technische context worden beschreven van zowel de NRB 2012 als de BRL 15000.

2 .1 WETTELIJKE ACHTERGROND

In de wettelijke achtergrond worden van de NRB 2012 en de BRL 15000 de wettelijke basis beschreven in context met de onderzoeksvraag.

2.1.1 NRB 2012

Met de NRB 2012 wordt ernaar gestreefd om voor alle bedrijfsmatige bodembedreigende activiteiten een verwaarloosbaar bodemrisico te realiseren. Indien dit niet mogelijk is wordt het doel gesteld op een zo klein mogelijk risico; dit is altijd maatwerk. De NRB 2012 is echter geen wetgeving maar een richtlijn die is opgenomen in bijlage 1 van de Ministeriële regeling

Omgevingsrecht (MOR) als een Best Beschikbare Techniek (hierna BBT). Doordat de NRB 2012 genoemd is als een BBT document zijn alle vergunningplichtige inrichtingen vereist te toetsten aan de NRB 2012 of er een verwaarloosbaar bodemrisico gerealiseerd dient te worden. Voor niet vergunningplichtige inrichtingen kan de NRB 2012 op vrijwillige basis toegepast worden1.

Er zijn twee verschillende mogelijkheden waardoor een vergunningplichtige inrichting te maken kan krijgen met de NRB 2012. De eerste mogelijkheid is op basis van landelijke wetgeving. Hierbij gaat het om twee stukken wetgeving zijnde de Wet milieubeheer en het Besluit omgevingsrecht. Bij de Wet milieubeheer gaat het voornamelijk om de 8.40 AMvB’s (Algemene Maatregelen van Bestuur) en bij het Besluit Omgevingsrecht gaat het om de in bijlage 1 beschreven categorieën. De tweede mogelijkheid is lokale wetgeving; dit kunnen provinciale of gemeentelijke beleidstukken zijn. Daarnaast is er beleid dat aan een locatie gebonden kan zijn. Veelal geeft de lokale wetgeving alleen aanvullende maatregelen op het borgen van bodembedreigende activiteiten; waar rekening mee gehouden dient te worden bij het toepassen van de NRB 20122 3 4.

LANDELIJKE WETGEVING

Op basis van de Wet milieubeheer dient een bedrijf te voldoen aan de NRB 2012 als een inrichting onder één van de 8.40 AMvB’s van de Wet milieubeheer valt, zijnde het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim) of Besluit algemene regels mijnbouw.

Bij het Besluit omgevingsrecht dient een bedrijf te voldoen aan de NRB 2012 als één van de bedrijfsactiviteiten genoemd is in bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht. Hierbij dient rekening gehouden te worden met andere wetgeving die mogelijk aanvullende voorwaarden stelt zoals de Wet bodembescherming. Als de bedrijfsactiviteiten van een vergunningplichtige inrichting niet genoemd zijn in bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht is de NRB 2012 op grond van het Besluit omgevingsrecht niet van toepassing.

LOKALE WETGEVING

De tweede mogelijkheid is locatie gebonden of locatie specifieke wetgeving die andere of aanvullende regels stelt aan het toepassen van de NRB 2012. Hierbij kan sprake zijn van meerder beleidstukken zoals een provinciale milieuverordening, gemeentelijk milieubeleidsplan,

convenanten in specifieke bedrijfstakken en beleidsstukken die grondwaterbeschermingsgebieden en/of grondbeschermings-gebieden aanwijzen.

1

NRB 2012 Nederlandse Richtlijn Bodembescherming, Agentschap NL, 2 april 2012. 2

Wet milieubeheer, De Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne L. Ginjaar, 21 augustus 1979. 3

Regeling omgevingsrecht, Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J.C. Huizinga-Heringa, 30 maart 2010. 4

(12)

Michail Bellaart| 2 Theoretische achtergrond 5 Vindt de bedrijfsactiviteit plaats binnen een grondwaterbeschermingsgebied en/of is de provinciale milieuverordening van toepassing dan kunnen aanvullende maatregelen gesteld zijn die een bijzonder bodembeschermingsniveau eisen. Met andere woorden: de maatregelen genoemd in de NRB 2012 worden in dat geval niet als voldoende beschouwd om een verwaarloosbaar bodemrisico te realiseren.

Als ter plaatse van bodembedreigende bedrijfsactiviteiten een bodembeschermingsgebied en/of grondwaterbeschermingsgebied is vastgesteld of een provinciaal en/of gemeentelijk

milieubeleidsplan geldt, dient bij het bepalen van de voorschriften en eventuele maatwerk rekening te worden gehouden met deze beleidstukken.

Tot slot zijn er bedrijfstakken die een convenant hebben gesloten waarin onder andere afspraken zijn gemaakt in het kader van de bodembescherming. In deze situatie dient het bevoegd gezag te bepalen of er aanvullende eisen op basis van de NRB 2012 van toepassing zijn.

2.1.2 BRL 15000

In de wettelijke achtergrond voor de BRL 15000 zijn twee punten beschreven die van belang zijn voor de onderzoeksvraag, namelijk:

• Op grond van welke wet is geregeld dat bepaalde werkzaamheden alleen uitgevoerd mogen worden door personen of bedrijven die hiervoor gecertificeerd zijn;

• Waar in de wet is beschreven dat normdocumenten gelijk staan aan wetsartikelen. Dit is van belang voor de onderzoeksvraag omdat personen en bedrijven op grond van wetgeving verplicht worden zich te certificeren indien ze bepaalde werkzaamheden willen uitvoeren. Verder worden in de bodembranche de opgestelde normdocumenten door de wet verheven tot een wetsartikel. Dit heeft als gevolg dat het bevoegde gezag handhaaft op werkvoorschriften en niet meer op de echte wetsartikelen die de algemene kwaliteit van het milieu zouden bevorderen. Door het handhaven op werkvoorschriften wordt de inefficiëntie van het bevoegd gezag vergroot en verliest het haar doel uit het oog (beschermen van het milieu).

PUNT ÉÉN

In hoofdstuk 11a van de Wet milieubeheer (hierna Wm) is geregeld dat bepaalde werkzaamheden alleen uitgevoerd mogen worden door inrichtingen of personen die hiervoor gecertificeerd zijn. Dit om het milieu te beschermen en de integriteit van de uitvoerende partijen te bevorderen. De werkzaamheden worden benoemd in het tweede lid van artikel 11a.2 van de Wm, zoals hieronder weergegeven5.

Werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid zijn:6

a. het verrichten van berekeningen, metingen of tellingen;

b. het nemen of analyseren van monsters of het anderszins verrichten van onderzoek naar de aard of mate van verontreinigingen in stoffen, producten, afvalstoffen, afvalwater, lucht, oppervlaktewater, grond, organismen of bodem;

c. het beperken, ongedaan maken of anderszins saneren van een verontreiniging in stoffen, producten, afvalstoffen, afvalwater, lucht, oppervlaktewater, grond of bodem;

d. het beoordelen of inspecteren van stoffen, producten, voorzieningen of installaties; e. het toepassen of geschikt maken voor toepassing, van stoffen, producten of afvalstoffen in

een werk of het uitvoeren van een werk op of in de bodem;

f. het houden van toezicht op of het voorbereiden of begeleiden van werkzaamheden als bedoeld in de onderdelen a tot en met e;

5

Wet milieubeheer, De Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne L. Ginjaar, 21 augustus 1979

6

(13)

Michail Bellaart| 2 Theoretische achtergrond 6

g. bemiddelen bij, beoordelen van of adviseren of rapporteren over werkzaamheden als bedoeld in de onderdelen a tot en met f;

h. het afgeven, wijzigen, schorsen, intrekken of weigeren van certificaten, of i. werkzaamheden met betrekking tot een bodemenergiesysteem.

De verplichting tot certificering en/of erkenning tot het uitvoeren van deze werkzaamheden is ook naar lagere wetgeving vertaald en wordt verwoord in artikel 15 van het Besluit bodemkwaliteit, waarbij de werkzaamheden bepaald zijn in artikel 2.1 van de Regeling bodemkwaliteit. Deze beleidsdocumenten vormen samen de Kwalibo-richtlijn wat staat voor de kwaliteitsborging van bodemintermediairs78.

Voor de werkzaamheden zoals vermeld in artikel 2.1 van de Regeling bodemkwaliteit is een certificering vereist. Voor de certificering zijn normdocumenten opgesteld door de verschillende bedrijfsbranches. De normdocumenten in de bodembranche worden opgesteld door de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (hierna SIKB). In bijlage C van de Regeling

bodemkwaliteit zijn verwijzingen opgenomen naar deze normdocumenten om zo de link van praktijk naar wetgeving compleet te maken. In bijlage C van de Regeling bodemkwaliteit is onder andere verwezen naar de BRL SIKB 1000, 2000 en 6000 met de bijbehorende protocollen.

PUNT TWEE

Op grond van artikel 18 Besluit bodemkwaliteit is het verboden werkzaamheden uit te voeren in strijd met het geldende normdocument. Dit is een zogenoemde vangnetbepaling waardoor alle geschreven normdocumenten (beoordelingsrichtlijn, protocol of andere richtlijn, code, aanbeveling of norm) gelijk gezien wordt als een wetsartikel. Hierdoor kunnen alle tegenstrijdigheden met een normdocument gezien worden als een wettelijke overtreding. Daardoor kunnen gecertificeerde instellingen aangeschreven worden, en zelfs de certificeringen verliezen, op basis van een kleine afwijking op een normdocument. Omdat het bevoegd gezag handhaaft op normdocumenten is een secundair maar niet onbelangrijk gevolg dat de handhaving nodeloos complex wordt en het

daadwerkelijke doel van handhaving vergeten wordt: het beschermen van het milieu en zorgdragen dat kwaadwillende bedrijven geen kans krijgen.

2 .2. TECHNISCHE ACHTERGROND

In de technische achtergrond wordt de structuur van de NRB 2012 weergegeven en de ontstaans-geschiedenis van de richtlijnen in de bodembranche.

2.2.1 NRB 2012

De NRB 2012 is een richtlijn die toegepast dient te worden op bedrijven die bodembedreigende activiteiten hebben dan wel bodembedreigende stoffen gebruiken. Het doel van de NRB 2012 is te ondersteunen bij het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico voor bodembedreigende activiteiten en de bodembedreigende stoffen die hierbij gebruikt worden door het bedrijf. De werkwijze van de NRB 2012 is opgedeeld in (maximaal) zeven stappen. Deze stappen worden hieronder één voor één behandeld.

STAP 1

Stap 1 bestaat uit het inventariseren van alle activiteiten en stoffen die gebruikt worden binnen een inrichting. Hierbij dient rekening te worden gehouden dat de meeste installaties meerderen

onderdelen hebben die gecategoriseerd kunnen worden als verschillende activiteiten. Bijvoorbeeld een tankinstallatie bestaat naast de tank uit leidingwerk, een vulpunt en een ontluchtingspunt maar ook een pomp die smeermiddelen bevat. Dit wordt in de NRB 2012 aangeduid als twee verschillende activiteiten. Na de uitvoering van stap 1 is er een lijst met alle hoofd- en nevenactiviteiten die een

7

Besluit bodemkwaliteit, De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, 22 november 2007

8

(14)

Michail Bellaart| 2 Theoretische achtergrond 7 inrichting uitvoert en een lijst met stoffen die binnen de inrichting gebruikt worden of vrijkomen door de activiteiten van de inrichting.

STAP 2

Bij stap 2 wordt de lijst met de geïnventariseerde stoffen getoetst aan het stoffenschema opgenomen in bijlage 2 van de NRB 2012. Door middel van het stoffenschema wordt aangeduid welke stoffen binnen een inrichting daadwerkelijk bodembedreigend zijn en welke niet. De bodembedreigende stoffen worden onderverdeeld in stoffen:

• die niet op eigen kracht de bodem indringen (bv vaste stoffen); • die wel op eigen kracht de bodem indringen (bv vloeistoffen); • die van maatwerk uitgesloten zijn op basis van stofeigenschappen.

De hierboven genoemde onderverdeling wordt gemaakt door het stoffenschema toe te passen die uit vier stappen bestaat; de belangrijkste punten in dit stappenplan zijn:

• stoffen uitsluiten die op zich zelf niet bodembedreigend zijn;

• stoffen onderverdelen of deze wel of niet op eigen kracht de bodem indringen indien deze vrijkomen;

• Bij de stoffen die niet op eigen kracht de bodem indringen wordt gekeken of deze door afspoeling van (regen)water en verwering uitlogen en zo alsnog de bodem indringen; • Stoffen uitsluiten van maatwerk hierbij worden gekeken naar twee mogelijkheden:

o de zo genaamde Dense Non-Aqueous Liquids (DNAPL’s); o stoffen die (zeer) gevaarlijk zijn voor mens en milieu;

DNAPL’s zijn stoffen die een hogere dichtheid hebben dan water (groter dan 1,1 kg/L) en een lage oplosbaarheid hebben in water (kleiner dan 2 g/L). Bij de (zeer) gevaarlijke stoffen voor mens en milieu gaat het om stoffen die acuut toxische, carcinogeen, mutageen, reprotoxische en/of voor het aquatisch milieu gevaarlijk zijn. Voor een nader toelichting van het stoffenschema wordt verwezen naar de literatuurstudie van de NRB 2012 opgenomen in bijlage 1.

Na stap 2 is de lijst van stoffen die verkregen is bij stap 1 onderverdeeld in niet bodembedreigende stoffen en bodembedreigende stoffen, waarbij de bodembedreigende stoffen onderverdeeld zijn in stoffen die wel of niet op eigen kracht de bodem indringen en stoffen die uitgesloten zijn van maatwerk.

STAP 3

Bij stap 3 wordt uit de verkregen lijst bij de voorgaande stappen 1&2, de activiteiten waarbij bodembedreigende stoffen gebruikt worden of vrijkomen getoetst aan de bodemrisicochecklist die in bijlage 1 van de NRB 2012 is opgenomen. In deze checklist zijn vele algemene activiteiten opgenomen met één of meerdere ’’combinatie(s) van voorzieningen en maatregelen’’ (hierna cvm’s) voor het verkrijgen van een verwaarloosbaar bodemrisico.

In de bodemrisicochecklist van de NRB 2012 zijn de activiteiten ingedeeld in 5 categorieën, namelijk:

1. Opslag bulkvloeistoffen;

2. Overslag en intern transport bulkvloeistoffen; 3. Opslag en verlading stortgoed en emballage; 4. Procesactiviteiten en proces bewerking; 5. Overige activiteiten.

Bij de bovengenoemde activiteiten worden ook bodemrisicofactoren beschreven die over het algemeen van toepassing zijn bij deze activiteiten. Deze bodemrisicofactoren dienen weggenomen te worden om een verwaarloosbaar bodemrisico te realiseren. Dit kan alleen doormiddel van de standaard cvm’s.

(15)

Michail Bellaart| 2 Theoretische achtergrond 8 De NRB 2012 houdt alleen rekening met de activiteit en niet met de situering van de activiteiten. Als deze activiteiten bijvoorbeeld buiten gelegen zijn of onder een afdak kan het weer een grote onbekende factor zijn waarmee de NRB 2012 geen rekening houdt. Na deze stap is bekend welke activiteiten in welke categorieën van de bodemrisicochecklist vallen. Voor een nader toelichting van de categorieën wordt verwezen naar de literatuurstudie van de NRB 2012 opgenomen in bijlage 1.

STAP 4

Bij stap 4 wordt gecontroleerd of voor de geselecteerde activiteiten uit bodemrisicochecklist een cvm is opgesteld die overeen komt, of zoveel mogelijk overeenkomt, met de huidige situatie in de inrichting. Als de activiteiten overeen komen met één van de cvm’s uit bodemrisicochecklist dan wordt er voldaan aan de in de bodemrisicochecklist genoemde cvm en is er een verwaarloosbaar bodemrisico gerealiseerd.

De tweede optie is dat er nog niet volledig of totaal niet voldaan wordt aan één van de cvm’s. Hiervoor dienen aanpassingen gemaakt te worden om te voldoen aan de gekozen cvm en zo een verwaarloosbaar bodemrisico te realiseren. Stap 4 is alleen een keuzemoment; nadat er gekozen is voor een cvm volgt stap 5.

STAP 5

Bij stap 5 is duidelijk welke activiteiten wel of niet voldoen aan de NRB 2012 en dus wel of niet voldoen aan een verwaarloosbaar bodemrisico. Voor de activiteiten die nog niet voldoen is er nu de mogelijkheid tot een keuze om een verwaarloosbaar bodemrisico te realiseren. Keuze A: voldoen aan de standaard vanuit de bodemrisicochecklist of keuze B: maatwerk. Afhankelijk van de keuze volgt stap 6a of 6b. Wederom is stap 5 alleen een keuze moment.

STAP 6A

Bij stap 6a is de keuze gevallen op een gestandaardiseerde oplossing conform NRB 2012. Hierbij dienen de aanpassingen conform de cvm toegepast te worden. Als voldaan is aan de gekozen cvm is een verwaarloosbaar bodemrisico gerealiseerd en wordt er voldaan aan den NRB 2012 voor de bepaalde activiteit.

Als de standaard cvm voor het verkrijgen van een verwaarloosbaar bodemrisico gezien wordt als onredelijk op grond van financiële reden of andere wijze als onredelijk wordt beschouwd dient stap 7 gevolgd te worden.

STAP 6B

Bij stap 6b is gekozen voor maatwerk en wordt het iets complexer, zoals meestal het geval is met maatwerk. Er dient conform bijlage 4 van de NRB 2012 een voorstel tot maatwerk opgesteld te worden met onder andere een motivatie waarom de cvm onredelijk is om te eisen. Maatwerk moet altijd een vergelijkbaar verwaarloosbaar bodemrisico realiseren als de gestandaardiseerde cvm’s; dit wordt afgetoetst door het bevoegd gezag.

Voordat een aanvraag tot maatwerk opgesteld kan worden dient bepaald te zijn of maatwerk mogelijk is. Maatwerk kan voor een inrichting op basis van het stoffenschema en op basis van bodemrisicofactoren uitgesloten worden. Bij het stoffenschema zijn inrichtingen uitgesloten die gebruik maken van Dense Non-Aqueous Liquids (DNAPL’s) en/of stoffen die (zeer) gevaarlijk zijn voor mens en milieu. Bij de bodemrisicofactoren is een bedrijf uitgesloten van maatwerk als de bodemrisicofactoren, behorende bij een activiteit, van toepassing zijn bij de activiteiten van het bedrijf en hierdoor de cvm niet onredelijk is om te eisen.

Als binnen de inrichting geen Dense Non-Aqueous Liquids (DNAPL’s) en/of stoffen die (zeer) gevaarlijk zijn voor mens en milieu worden gebruikt en de bodemrisicofactoren van bepaalde activiteiten niet van toepassing zijn op de bedrijfsactiviteiten van de inrichting kan maatwerk opgesteld worden.

(16)

Michail Bellaart| 2 Theoretische achtergrond 9 In bijlage 4 van de NRB 2012 zijn 6 criteria opgenomen waaraan een aanvraag tot maatwerk moet voldoen, hieronder zijn deze in het kort weergegeven:

• Een beschrijving van de bedrijfssituatie met alle geïnventariseerde activiteiten van het bedrijf en de stof(fen) die hierbij vrij (kunnen) komen. Dit kan ook omschreven worden als stap 1 t/m 3 uit de bodemrisicochecklist van de NRB 2012.

• Aanvullend hierop alle eventuele organisatorische- en beheersmaatregelen om morsingen tegen te gaan of op te ruimen.

• Potentiele emissie van stoffen die vrij kunnen komen op de bodem en/of het riool.

• De potentiele verspreiding van de stof in grond en grondwater, het effect van de stof op de bodem en ecologie van de bodem inclusief eventuele afbraak.

• De nulsituatie van de bodem dient vastgelegd te worden conform de NEN 5740. STAP 7

Stap 7 kan alleen gevolgd worden als de gestandaardiseerde cvm’s als onredelijk wordt geacht. De cvm’s kunnen op basis van twee mogelijkheden onredelijk geacht worden: namelijk de cvm is technisch onuitvoerbaar of bedrijfsvoeringtechnische onredelijk. Indien één van deze twee moge-lijkheden van toepassing is op de situatie kan afgeweken worden van de cvm’s. Dit is echter alleen mogelijk met een goede onderbouwing en een monitoringsplan conform bijlage 3 van de NRB 2012. Hierbij dient nog de kanttekening geplaatst te worden dat een aanvaardbaar bodemrisico (stap 7) alleen mogelijk is in bestaande bedrijfssituaties. Bij het oprichten van een nieuw bedrijf of een uitbreiding van een bestaand bedrijf is het toepassen van een aanvaardbaar bodemrisico niet mogelijk.

Voor een monitoringsplan opgesteld kan worden dient het bevoegd gezag aan te geven of de bedrijfsvoering in aanmerking komt voor een aanvaardbaar bodemrisico. Waarna een monitoringsplan opgesteld kan worden in het kader van de NRB 2012.

Het opstellen van een monitoringsplan conform bijlage 3 van de NRB 2012 kan opgedeeld worden in de volgende punten:

• opstellen van een meetnet; • bepalen van een analysepakket; • bepalen van de meetfrequentie.

Bij het opstellen van een meetnet zijn er een aantal factoren die bepalend zijn voor de uiteindelijke vorm van een meetnet. Hierbij gaat het voornamelijk om de afstand van de

monitoringspunten van het meetnet ten opzichte van de bron. Het heeft uiteraard de voorkeur een meetpunt zo dicht mogelijk bij de bron te krijgen om de trefkans zo hoog mogelijk te krijgen, maar dit is echte niet altijd mogelijk. De voornaamste reden hiervoor is de omvang van een installatie en/of de beperkte bereikbaarheid hiervan. Verder zijn er verschillende typen bronnen (lijn, punt en/of oppervlakte bronnen) die op zichzelf elementen bevatten die ten opzicht van elkaar

moeilijker vast te leggen zijn. Verder zijn bij het opzetten van een meetnet de eigenschappen van de bodem en de eigenschappen van de vrijkomede stoffen belangrijke factoren waar rekening mee gehouden dient te worden. Het gaat hierbij om de bodemopbouw, geohydrologie en de specifieke stofeigenschappen; deze factoren zijn bepalend voor het gedrag van de stoffen in de bodem. Bij het bepalen van analysepakketen die geanalyseerd worden in het kader van het monitoringsplan dient rekening gehouden te worden met de stoffen die gebruikt worden of vrijkomen in de

inrichting. Naast de stoffen die gebruikt worden of vrijkomen in de inrichting dient rekening gehouden te worden met afbraakproducten van de gebruikte stoffen. Dit zijn stoffen die vrijkomen door de verwering of afbraak van de gebruikte stoffen. Deze stoffen kunnen mobieler en resistenter van aard zijn waardoor het effectiever kan zijn om op deze stoffen te analyseren, omdat deze stoffen voor een langer periode aanwezig zijn in de bodem en door de grotere mobiliteit zullen deze stoffen eerder gedetecteerd worden in het meetnet. Als dit niet het geval is kunnen de stoffen die gebruikt worden of vrijkomen in de inrichting geselecteerd worden voor de analysepakketen.

(17)

Michail Bellaart| 2 Theoretische achtergrond 10 Bij het bepalen van de meetfrequentie speelt de mobiliteit van de stof de grootste rol, daarnaast dient rekening gehouden te worden met de bodemopbouw van het gebied (bv. polder, zandgebied, opgespoten terrein enz.). Tot slot dient er rekening gehouden te worden met de dichtheidstroming. Dichtheidstroming houdt in dat de vrij gekomen stof een grotere dichtheid heeft dan het

grondwater, dit gaat pas meewegen als de afwijking van de dichtheid groter is dan 2% ten opzichte van het grondwater. Bij dichtheidstroming kan de stof zich tegen de grondwaterstromingsrichting in en in verticale richting verspreiden. Voor organische verbindingen wordt de mobiliteit berekend via een zogenaamde retardatiefactor. In deze formule wordt rekening gehouden met het organisch stof gehalte van de bodem en de oplosbaarheid van de vrij gekomen stof in water. Dit wordt gedaan omdat de mobiliteit van de vrijgekomen organisch verbindingen door binding aan de organische stof in de bodem wordt beïnvloed. Voor anorganische niet metalen stoffen wordt vanuit gegaan dat deze mobiel zijn tenzij anders aangetoond. De meetfrequentie kan variëren van 1 keer per 10 jaar tot 2 keer per jaar en in sommige gevallen kan geëist worden dat er continu gemeten wordt.

2.2.2 BRL 15000

In deze subparagraaf wordt in het kort de ontstaansgeschiedenis gegeven van de richtlijnen in de bodembranche. Daarnaast wordt gekeken naar de toekomst van de richtlijnen in de bodembranche. In tabel 3 is de ontstaansgeschiedenis visueel weergegeven.

Tabel 3: Tijdlijn tot stand komen richtlijnen bodembranche

Wet bodem bescherming, 1986 Oprichting VKB, 1996 VKB protocollen in 1999 Kwalibo van kracht 2007

Bijna alles geborgd via Kwalibo 2009 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010 2015 Gifschandaal Lekkerkerk in 1979 WBB artikel 13 Zorgplicht, 1987 BRL Kiwa 907 opgesteld in 1997 SIKB opgericht, 2000 Concept BRL 15000

De ontstaansgeschiedenis van richtlijnen in de bodembranche ligt in de jaren tachtig van de vorige eeuw. In deze tijd was het bekende gifschandaal lekkerkerk aan de orde. Hier was een nieuwbouw-wijk gebouwd op een stortplaats waar onder andere grote hoeveelheden chemisch afval waren gedumpt. Dit heeft grote gevolgen gehad op het beleid van de overheid. Naar aanleiding van dit gifschandaal is de Wet bodembescherming opgesteld met de zorgplicht als belangrijkste artikel (artikel 13):

’’Ieder die op of in de bodem handelingen verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging of aantasting zich voordoet, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de verontreiniging of aantasting het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.’’9 In de jaren’90 werd hierop ingespeeld door het bedrijfsleven waardoor er sprake was van een snelle stijging aan bodemadviesbureaus en bodemonderzoeken. Door deze snelle groei begon de overheid te twijfelen aan de kwaliteit van de uitgevoerde bodemonderzoeken, waarbij zaken zoals de reproduceerbaarheid, de algemene kwaliteiten van het onderzoek en de mogelijkheid om de onderzoeken onderling te kunnen vergelijken in twijfel werd getrokken.

Kort hierna in 1996 is de Vereniging Kwaliteitsborging Bodemonderzoek (VKB) opgericht door de toen bestaande adviesbureaus, inmiddels staat de naam voor Vereniging Kwaliteitsborging

Bodembeheer en zijn vele protocollen opgesteld. Voordat de VKB actief werd heeft KIWA in 1997 de

9

(18)

Michail Bellaart| 2 Theoretische achtergrond 11 BRL 907 opgesteld. De BRL 907 regelt de saneringen van bovengrondse en ondergrondse opslagtanks inclusief de bijbehorende leidingen en appendages10.

Het VKB heeft in 1999 de VKB protocollen voor veldwerk en partijkeuringen opgesteld. Deze documenten regelden hoe veldwerk uitgevoerd zou moeten worden en hoe een partijkeuring uitgevoerd zou moeten worden. Hierna, in het jaar 2000, is door de VKB samen met het ministerie van VROM (dit is tegenwoordig de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILenT)) de Stichting Integrale Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB) opgericht. De SIKB stelt sinds 2000 tot nu voor allerlei verschillende richtingen in de bodembranche (archeologie, bodembescherming,

bodemenergie enz.) BRL-en en protocollen op. Dit doet de SIKB samen met het bedrijfsleven, het bevoegde gezag, het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en de VKB111213.

In 2007 wordt de kwalibo-richtlijn van kracht waardoor bepaalde werkzaamheden gekoppeld zijn aan de wetgeving via het Besluit en Regeling bodemkwaliteit. Hierbij gaat het voornamelijk om de bijlage C van de Regeling waarin verwezen wordt per activiteit welk normdocument er van toepassing is. In 2009 zijn bijna alle werkzaamheden in de bodembranche geborgd via de kwalibo, de BRL-en en protocollen van het SIKB, behalve advies waarvoor de BRL 5000 zou moeten gaan gelden. De BRL 5000 is echter nooit van kracht geworden of in zijn volledigheid opgesteld. Mede omdat de bodembranche nog een BRL niet zag zitten en zeker niet één die het advies borgt. Aangezien het advies maatwerk is en hierdoor niet effectief verwoord kan worden in een protocol.

DE BRL 15000

Mede door het falen van de BRL 5000 en het gegeven dat de bodembranche niet nog meer BRL-en wilde hebben, werd het idee om de huidige BRL-en te integreren steeds luider; want dit idee was al eerder gesuggereerd. Het doel van de BRL 15000 is een efficiëntieslag te realiseren in de huidige structuur van de BRL-en zonder in te boeten aan kwaliteitsborging14.

In 2011 is hiertoe een werkgroep opgesteld die gekeken heeft naar de mogelijkheden tot het versimpelen en combineren van de huidige BRL-en. Hierbij worden de BRL-en 1000, 2000 en 6000 gecombineerd tot een nieuwe BRL, de BRL 15000 met de titel ’’bodemonderzoek en advies’’. Door de werkgroep zijn de volgende doelen gesteld aan de BRL 15000:

• een systeemcertificaat in plaats van de huidige procescertificaten; • huidige protocollen blijven (voorlopig) bestaan onder BRL 15000; • aangepaste regeling voor kleine bureaus (<5fte);

• Protocollen verplicht als werkinstructie.

In 2012 is er een overleg geweest met het bevoegd gezag en andere belanghebbende over een voorontwerp van de BRL 15000. Hieruit is gebleken dat er door de verwevenheid van de publieke en private regelgeving (werkdocumenten en wetgeving) veel belangen zijn; helaas ook tegenstrijdige belangen. Met als gevolg een stagnatie in de ontwikkeling van de BRL 15000 en een vertwijfeling of de BRL 15000 wel opgesteld moet worden als er zoveel tegenstand is bij de partijen onderling (bevoegd gezag, adviesbureaus en certificerende instellingen). In een overleg eind 2012 tussen de SIKB, het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en Accreditatiecollege Bodembeheer (AC) is besloten de ontwikkeling van BRL 15000 te continueren. In dit overleg is besloten een projectplan op te stellen waarin de aanpak voor het opstellen van de BRL 15000 beschreven wordt.

Op basis van het projectplan worden meerdere punten aangedragen die opgelost of opgesteld moeten worden. Door de nauwe verwevenheid tussen de private en publieke partijen is op deze punten besloten de werkgroepen zo samen te stellen dat belanghebbenden opgenomen zijn in de

10

BRL 907 Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa procescertificaat voor tanksaneringen, Kiwa, 1 januari 2001 11

BRL SIKB 1000 Monsterneming voor partijkeuringen, Centraal College van Deskundigen (CCvD) Bodembeheer, 17 juni 2009 12

BRL SIKB 2000 SIKB procescertificaat Veldwerk bij Milieuhygiënisch Bodemonderzoek, (CCvD) Bodembeheer, 13 maart 2007 13

BRL SIKB 6000 Milieukundige begeleiding van (water)bodemsaneringen, ingrepen in de waterbodem en nazorg, CCvD Bodembeheer, 10 februari 2011

14

(19)

Michail Bellaart| 2 Theoretische achtergrond 12 werkgroepen. Dit houdt in dat publieke en private partijen een nauwe samenwerking tegemoet gaan. Bij de eerste poging de BRL 15000 op te stellen was dit op het initiatief van de bodembranche en was het bevoegd gezag en de certificerende instanties er niet bij betrokken.

Mede door het opstellen van het projectplan is ook duidelijk geworden dat het vastlopen van de ontwikkeling van de BRL 15000 in 2012, veel wrijving heeft veroorzaakt. Met als gevolg dat het onderling vertrouwen tussen de private en publieke partijen beschadigd is. Door de structuur van de werkgroepen wil men ook het draagvlak en het onderlinge vertrouwen herstellen.

Op basis van het projectplan dienen de volgende punten uitgezocht of opgesteld te worden15:

1. a. een concept-BRL15000 ter besluitvorming in het CCvD en AC van SIKB; b. een protocol voor certificering van grondstromenadvies;

c. een protocol voor certificering van historisch onderzoek;

2. een onderbouwd en gedragen advies over het certificeren van het proces van verkennend en nader onderzoek en saneringsplan;

3. een overzicht van mogelijkheden en onmogelijkheden van GPS-tracking voor toezicht bij veldwerk;

4. a. een set van relevante en handhaafbare essentiële eisen voor publiek toezicht op de naleving van de BRL door ILT;

b. toetsingsdocumenten voor landelijk verplicht gestelde protocollen: partijkeuring, HO en op termijn VO. Gelijktijdige ontwikkeling van uitvoerings- en toetsingsdocumenten

(=checklists toetsing/toezicht voor de Regionale uitvoeringsdiensten) faciliteert uniformiteit in de werkwijze van het bevoegd gezag;

5. een set van afspraken (informatiearrangement) tussen bevoegd gezag (ILT) en het bedrijfsleven, inzake informatie-uitwisseling over non-conformities als input voor risico-gestuurd toezicht op de certificaathouders;

6. een onderbouwd en gedragen advies over mogelijk risico-gestuurd toezicht voor het opdracht gevend bedrijfsleven.

Op dit moment zijn er negen werkgroepen samengesteld die bovenstaande punten vorm zullen geven. Voorzover bekend is er geen planning opgesteld wanneer bovenstaande punten af zouden moeten zijn.

(20)

Michail Bellaart| 3 Dienstverleningsmodel NRB 2012 13

3 DIENSTVERLEN INGSMODEL N RB 2012

In dit hoofdstuk wordt de uitwerking van het dienstverleningsmodel weergeven en bijbehorende casussen van de NRB 2012. Van de BRL 15000 is geen uitwerking op te stellen aangezien de richtlijn op dit moment nog wordt opgesteld door de verschillende belanghebbende partijen.

Met behulp van de verkregen kennis en inzichten bij het opstellen van de literatuurstudie is in het kader van de NRB 2012 een dienstverleningsmodel opgesteld. Dit diensterverleningsmodel heeft als doel het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico voor een inrichting, dit uiteraard voor een opdrachtgever van de Arnicon groep. Om dit model te testen is er een viertal casussen opgesteld, die hierna worden uitgewerkt en beschreven. Het dienstverleningsmodel is opgenomen in de bijlage 3.

3 .1 CASUSSEN NRB 2012

De onderstaande casussen bestaan uit vergunningplichtige inrichtingen en niet vergunningplichtige inrichtingen. De niet vergunningplichtige inrichtingen zijn niet verplicht te voldoen of zelfs maar te toetsten aan de NRB 2012. Echter is het voor deze inrichtingen nog steeds interessant te voldoen aan den NRB 2012; al is dit dan op vrijwillige basis. De reden hiervoor ligt in het financiële voordeel wat de NRB 2012 kan bewerkstellige. De NRB 2012 maakt dit mogelijk door perspectief te bieden in welke type installaties de bodembescherming bevorderen. Verder geeft de NRB 2012 een

onderhoudsprogramma voor deze installaties waardoor de levensduur van installaties verlengd kan worden; wat een financiële besparing oplevert. Tot slot zal de bodem niet (verder) verontreinigd raken, wat een waarde verzekering op zichzelf is.

(21)

Michail Bellaart| 3 Dienstverleningsmodel NRB 2012 14 CASUS 1 OPSLAG EN TRANSPORT VAN STOFFEN

De eerste casus gaat over opslag en transport van stoffen. Voor deze casus kan gedacht worden aan inrichtingen zoals VOPAK of een groot petrochemisch bedrijf. Het gaat bij deze inrichtingen om het transport, op- en overslag van grote hoeveelheden product(stof). Voor transport en opslag van de stoffen wordt gebruik gemaakt van schepen, vrachtwagens, pompen en atmosferische bovengrondse opslagtanks. De verwerking en bewerking van deze stoffen blijft buiten beschouwing; er wordt geen rekening gehouden met productieprocessen. Onderstaan detailtekening geeft een idee van de situatie:

(22)

Michail Bellaart| 3 Dienstverleningsmodel NRB 2012 15 CASUS 2 DE SPECIALIST

Casus 2 gaat om een bedrijf dat gespecialiseerd is in het reinigen van slangen die gebruikt worden bij het overpompen van stoffen tussen de kade en de schepen. De slangen worden gebruikt voor allerlei stoffen en dienen na de werkzaamheden gereinigd te worden. Deze reiniging gebeurt in een afgesloten ruimte (reinigingsinstallatie). Deze ruimte is volledig vloeistofdicht afgewerkt het waswater wordt geloosd op het riool. Onderstaande detailtekening geeft een idee van de indeling van het bedrijventerrein.

(23)

Michail Bellaart| 3 Dienstverleningsmodel NRB 2012 16 CASUS 3 STANDAARD AUTOGARAGE

Bij casus 3 gaat het om een standaard autogarage. De autogarage heeft geen vergunningplicht derhalve hoeft de autogarage niet te voldoen aan de NRB 2012. De keuze om toch een autogarage op te nemen als casus ligt in de potentie tot bodemverontreiniging van een autogarage.

In de casus heeft de autogarage enkele autobruggen, een opslag voor olieproducten (zowel nieuwe olieproducten als afgewerkte olie), een olie-waterafscheider, een wasplaats en een spuitcabine. De spuitcabine komt tegenwoordig niet veel meer voor omdat dit steeds meer een gespecialiseerde tak is binnen de autobranche. Hierdoor hebben veel garagehouders een derde partij voor de

spuitklussen; echter is het voor een compleet beeld zinvol deze activiteit toch mee te nemen in de casus. Hieronder is een detailtekening weergegeven van de autogarage:

(24)

Michail Bellaart| 3 Dienstverleningsmodel NRB 2012 17 CASUS 4 MELKVEEHOUDER

De vierde casus gaat over een melkveehouderij, welke vergunningplichtige is als de inrichting beschikt over meer dan 200 stuks melkrundvee van 2 jaar of ouder. Een melkveehouder is in eerste instantie niet een hele verdachte activiteit. Echter wordt regelmatig vergeten dat een agrarisch bedrijf vaak tractoren heeft met bijbehorende was- en tankplaats. Verder hebben melkveehouders een gierkelder die elke winter ’’vol loopt’’ omdat er in de wintermaanden geen mest uitgereden mag worden. Tot slot is de melk zelf een milieugevaarlijk stof voor het aquatisch milieu het waterleven kan grote problemen ondervinden als de melk vrij zou komen in oppervlaktewater. Hierdoor heeft een melkveehouder al snel te maken met verschillende bodembedreigende

activiteiten en is de NRB 2012 van toepassing. Hieronder is een detailtekening opgenomen voor de beeldvorming van een melkveehouderij:

(25)

Michail Bellaart| 3 Dienstverleningsmodel NRB 2012 18

3 .2 UITW ERKING

Voor het uitvoeren van de casussen is het dienstverleningsmodel ingevuld. Dit model is gebaseerd op de bodemrisicochecklist van de NRB 2012 en volgt nagenoeg de zelfde stappen als de

bodemrisicochecklist. De ingevulde modellen zijn opgenomen in de bijlage 4.

Voor de uitwerking van de casussen is vanuit gegaan dat de inrichtingen genoemd in de casussen willen voldoen aan de gestandaardiseerde cvm’s waardoor er geen sprake is van maatwerk en/of een aanvaardbaar bodemrisico. Verder zal in de casussen ook geen sprake zijn van provinciale en/of gemeentelijke beleidsplannen of andere beleidsdocumenten die aanvullende eisen kunnen stellen aan de maatregelen genoemd in de NRB 2012. Tot slot is bij de hierboven genoemde casussen uitgegaan van een eigen beeld van deze inrichtingen. Dit eigenbeeld is gevormd op basis van de ervaringen uit het verleden, met deze type inrichtingen. Om deze reden is het mogelijk dat inrichtingen niet overeen komen met de casussen en/of de invulling hiervan in de uitwerking.

UITWERKING CASUS 1 OPSLAG EN TRANSPORT VAN STOFFEN

Voor casus 1 bestaat de centrale activiteiten uit het opslaan en transporteren van stoffen. Deze activiteiten dienen verdeeld te worden over de vijf categorieën genoemde in het model om zo tot een adequaat borging van de bodemrisico’s te komen. De categorieën van het model komen overeen met die van de bodemrisicochecklist van de NRB 2012. De categorieën zoals beschreven in het model zijn:

1. Opslag bulkvloeistoffen;

2. Overslag en intern transport bulkvloeistoffen; 3. Opslag en verlading stortgoed en emballage; 4. Procesactiviteiten en proces bewerking; 5. Overige activiteiten.

De activiteiten van casus 1 zijn onder te verdelen in de categorieën 1, 2 en 5. Onder deze

categorieën vallen verschillende bedrijfsactiviteiten die voor casus 1 bepaald zijn op de volgende: • Opslag bulkvloeistoffen;

o Opslag in bovengrondse tank verticaal met bodemplaat; • Overslag en intern transport bulkvloeistoffen;

o Los- en laadactiviteiten van vloeistoffen in bulk; o Leidingtransport;

o Verpompen; • Overige activiteiten;

o Afvoer van afvalwater in bedrijfsriolering.

Na het inventariseren van de activiteiten dienen de stoffen die in de inrichting gebruikt worden of vrijkomen in kaart gebracht te worden. Op dit soort bedrijfsterreinen worden een grote

verscheidenheid aan stoffen opgeslagen en getransporteerd, hierbij is de keuze gemaakt de casus te beperken tot olieproducten en aromaten. Deze keuze is gemaakt omdat Arnicon hier het meeste baat bij heeft, gezien de klantenkring van de Arnicon groep. Olieproducten en aromaten zijn uitgesloten van maatwerk omdat deze stoffen zeer gevaarlijk zijn voor mens en milieu; olieproducten en aromaten zijn geen DNAPL’s.

De stoffen en bedrijfsactiviteiten zijn geïnventariseerd, vervolgens dient een keuze gemaakt te worden in een pakket aan cvm’s. hierbij is voor casus 1 gekozen voor de volgende:

De stoffen en bedrijfsactiviteiten zijn geïnventariseerd, vervolgens is er een pakket van cvm’s samengesteld om een verwaarloosbaar bodemrisico te realiseren. Hierbij is gekozen voor de volgende cvm’s weergeven op de volgende bladzijde. Voor het onderhoud van de voorzieningen dienen de genoemde maatregelen van de cvm’s aangehouden te worden.

(26)

Michail Bellaart| 3 Dienstverleningsmodel NRB 2012 19 Tabel 4: cvm’s casus 1

Opslag in bovengrondse tank verticaal met bodemplaat:

CVM nr: Voorzieningen Maatregelen II

• enkelwandige tank en;

• lekdetectie volgens Bobo richtlijn en; • kerende voorziening.

• periodieke controle lekdetectie en; • algemene zorg.

Opslag in bovengrondse tank verticaal met bodemplaat: II

• enkelwandige tank en;

• lekdetectie volgens Bobo richtlijn en; • kerende voorziening.

• periodieke controle lekdetectie en; • algemene zorg.

Los- en laadactiviteiten van vloeistoffen in bulk

CVM nr: Voorzieningen Maatregelen Bovenbelading

II

• vloeistofdichte voorziening onder opstelplaats en rustpunt vulleiding en; • aandacht voor hemelwater of gecontroleerde afvoer en; • overvulbeveiliging.

• periodiek inspectie én controle vloeistofdichte voorziening en; • laadinstructie en;

• algemene zorg. Onderbelading en onderlossing

III

• vloeistofdichte voorziening en; • aandacht voor hemelwater of gecontroleerde afvoer en; • overvulbeveiliging op het te vullen object.

• periodiek inspectie én controle vloeistofdichte voorziening en; • los- laadinstructie met aandacht voor positie aansluitpunten en; • algemene zorg.

Leidingtransport

CVM nr: Voorzieningen Maatregelen Ondergrondse leiding

II • dubbelwandig met lekdetectie. • inspectie functioneren lekdetectie. Bovengrondse leiding

I • enkelwandige leiding en; • aandacht voor appendages.

• leidinginspectie en;

• onderhoud programma afgestemd op resultaten leidinginspectie en; • visueel toezicht en;

• faciliteiten en personeel. Verpompen

CVM nr: Voorzieningen Maatregelen Pomp met sluitende seals en afdichtingen

III

• vloeistofdichte voorziening en; • aandacht voor hemelwater of gecontroleerde afvoer.

• periodiek inspectie én controle vloeistofdichte voorzieningen; • visueel toezicht en algemene zorg. Pomp met zwetende seals en afdichtingen

I • lekbak (gehele pomp of kritische onderdelen).

• controle op vol raken lekbak en; • onderhoudsprogramma en; • pompinspectie en; • visueel toezicht en; • algemene zorg. II

• vloeistofdichte voorziening en; • aandacht voor hemelwater of gecontroleerde afvoer.

• periodiek inspectie én controle vloeistofdichte voorziening en; • visueel toezicht en;

• algemene zorg. Half open proces of bewerking

CVM nr: Voorzieningen Maatregelen II • lekbak en;

• aandacht voor hemelwater.

• controle op vol raken lekbak en; • visueel toezicht en;

• algemene zorg. Afvoer van afvalwater in bedrijfsriolering

Bestaande ondergrondse riolering II

• aandacht voor putten, slibvangers, olieafscheiders, verbindingen, ontvangpunten.

• onderhouds- en inspectieprogramma en; • algemene zorg.

(27)

Michail Bellaart| 3 Dienstverleningsmodel NRB 2012 20 UITWERKING CASUS 2 DE SPECIALIST

Voor casus 2 bestaan de centrale activiteiten uit het reinigen van slangen die gebruikt worden bij het overpompen van stoffen tussen de kade en schepen. Deze activiteiten dienen verdeeld te worden over de vijf categorieën genoemde in het model om zo tot een adequaat borging van de bodemrisico’s te komen. De categorieën zoals beschreven in het model zijn:

1. Opslag bulkvloeistoffen;

2. Overslag en intern transport bulkvloeistoffen; 3. Opslag en verlading stortgoed en emballage; 4. Procesactiviteiten en proces bewerking; 5. Overige activiteiten.

De activiteiten van casus 2 zijn onder te verdelen in de categorieën 3, 4 en 5. Onder deze

categorieën vallen verschillende bedrijfsactiviteiten die voor casus 2 bepaalt zijn op de volgende: • Opslag en verlading stortgoed en emballage;

o Op- en overslag stoffen in emballage;

• Procesactiviteiten en proces bewerking; o Gesloten proces of bewerking; • Overige activiteiten;

o Afvoer van afvalwater in bedrijfsriolering; o activiteiten in werkplaatsen.

Na het inventariseren van de activiteiten dienen de stoffen die in de inrichting gebruikt worden of vrijkomen in kaart gebracht te worden. Deze inrichting maakt voor het reinigen van de slangen voor het merendeel gebuikt van natroloog en zoutzuur en voor het overige andere detergenten. De natroloog en zoutzuur zijn van een hoge concentratie die voor de toepassing wordt aangelengd met water. Deze inrichting is niet uitgesloten van maatwerk op basis van de gebruikte stoffen. Geen van de stoffen zijn zeer gevaarlijk zijn voor mens en milieu of voldoen aan de voorwaarde van DNAPL’s. Over de restanten die vrijkomen door de reiniging kan niet op voorhand bepaald worden of deze stoffen voldoen aan de voorwaarde van maatwerk.

De stoffen en bedrijfsactiviteiten zijn geïnventariseerd, vervolgens is er een pakket van cvm’s samengesteld om een verwaarloosbaar bodemrisico te realiseren. Hierbij is gekozen voor de cvm’s zoals weergeven op de volgende bladzijde. Voor het onderhoud van de voorzieningen dienen de genoemde maatregelen van de cvm’s aangehouden te worden.

(28)

Michail Bellaart| 3 Dienstverleningsmodel NRB 2012 21 Tabel 5: cvm’s casus 2

Op- en overslag stortgoed

CVM nr: Voorzieningen Maatregelen Op- en overslag viskeuze stoffen en vloeistoffen in emballage

III

• vloeistofdichte voorziening en; • aandacht voor hemelwater of gecontroleerde afvoer.

• periodiek inspectie én controle vloeistofdichte voorziening en; • visueel toezicht en; • algemene zorg. Gesloten proces of bewerking

CVM nr: Voorzieningen Maatregelen III

• vloeistofdichte voorziening en; • aandacht voor hemelwater of gecontroleerde afvoer.

• periodiek inspectie én controle vloeistofdichte voorziening en; • algemene zorg.

Afvoer van afvalwater in bedrijfsriolering

CVM nr: Voorzieningen Maatregelen Bestaande ondergrondse riolering

I

• aandacht voor putten, slibvangers, olieafscheiders, verbindingen, ontvangpunten.

• waar mogelijk inspectie als vloeistofdichte voorziening en; • algemene zorg.

activiteiten in werkplaatsen

CVM nr: Voorzieningen Maatregelen III • vloeistofdichte voorziening en;

• aandacht voor gecontroleerde afvoer.

• periodiek inspectie én controle vloeistofdichte voorziening en; • algemene zorg.

(29)

Michail Bellaart| 3 Dienstverleningsmodel NRB 2012 22 UITWERKING CASUS 3 STANDAARD AUTOGARAGE

Voor casus 3 bestaan de centrale activiteiten uit het onderhouden en herstellen van voertuigen. Deze activiteiten dienen verdeeld te worden over de vijf categorieën genoemde in het model om zo tot een adequaat borging van de bodemrisico’s te komen. De categorieën van het model komen overeen met die van de bodemrisicochecklist van de NRB 2012. De categorieën zoals beschreven in het model zijn:

1. Opslag bulkvloeistoffen;

2. Overslag en intern transport bulkvloeistoffen; 3. Opslag en verlading stortgoed en emballage; 4. Procesactiviteiten en proces bewerking; 5. Overige activiteiten.

De activiteiten van casus 3 zijn onder te verdelen in alle hiervoor genoemde categorieën. Onder deze categorieën vallen verschillende bedrijfsactiviteiten die voor casus 3 bepaalt zijn op de volgende:

• Opslag bulkvloeistoffen;

o Opslag in bovengrondse tank vrij van de ondergrond opgesteld; • Overslag en intern transport bulkvloeistoffen;

o Los- en laadactiviteiten van vloeistoffen in bulk; • Opslag en verlading stortgoed en emballage;

o Op- en overslag stoffen in emballage;

o Overgieten, aftanken of afvullen; o Aftappen;

• Procesactiviteiten en proces bewerking; o Half open proces of bewerking • Overige activiteiten;

o Afvoer van afvalwater in bedrijfsriolering; o activiteiten in werkplaatsen.

Na het inventariseren van de activiteiten dient de stoffenlijst opgesteld te worden van alle stoffen die gebruik worden of vrij kunnen komen in de inrichting. Bij een inrichting waar onderhoud en herstel aan voertuigen wordt verricht worden voornamelijk olieproducten gebruikt. Verder zijn er vloeistoffen die in kleiner hoeveelheden gebruikt worden dan wel vrijkomen zoals antivries, koelvloeistoffen en dergelijke. In casus 3 is er een spuitplaats aanwezig die een kleine voorraad heeft aan lakken en ander verf toebehoren. Met de genoemde stoffen is maatwerk uitgesloten omdat deze aangemerkt worden als zeer gevaarlijk voor mens en milieu. De stoffen voldoen niet aan de definities van een DNAPL’s.

De stoffen en bedrijfsactiviteiten zijn geïnventariseerd, vervolgens is er een pakket van cvm’s samengesteld om een verwaarloosbaar bodemrisico te realiseren. Hierbij is gekozen voor de cvm’s zoals weergeven op de volgende bladzijde. Voor het onderhoud van de voorzieningen dienen de genoemde maatregelen van de cvm’s aangehouden te worden.

(30)

Michail Bellaart| 3 Dienstverleningsmodel NRB 2012 23 Tabel 6: cvm’s casus 3

Opslag in bovengrondse tank vrij van de ondergrond opgesteld:

CVM nr: Voorzieningen Maatregelen III • dubbelwandige tank en;

• lekdetectie.

• inspectie tank en; • visueel toezicht en; • algemene zorg. Los- en laadactiviteiten van vloeistoffen in bulk

CVM nr: Voorzieningen Maatregelen Bovenbelading

I

• kerende voorziening en lekbak onder het rustpunt van de vulleiding en; • overvulbeveiliging en;

• aandacht voor hemelwater of gecontroleerde afvoer.

• controle op vol raken lekbak en; • visueel toezicht en;

• laadinstructie en; • faciliteiten en personeel. Op- en overslag stoffen in emballage

CVM nr: Voorzieningen Maatregelen Op- en overslag viskeuze stoffen en vloeistoffen in emballage

II • lekbak en;

• aandacht voor geschikte emballage.

• controle op vol raken lekbak en; • visueel toezicht.

Overgieten, aftanken of afvullen Aftappen

CVM nr: Voorzieningen Maatregelen II • lekbak en;

• aandacht voor hemelwater.

• controle op vol raken lekbak en; • visueel toezicht en;

• algemene zorg. Half open proces of bewerking

CVM nr: Voorzieningen Maatregelen III

• vloeistofdichte voorziening en; • aandacht voor hemelwater of gecontroleerde afvoer.

• periodiek inspectie én controle vloeistofdichte voorziening en; • visueel toezicht en;

• algemene zorg. Afvoer van afvalwater in bedrijfsriolering

CVM nr: Voorzieningen Maatregelen Bestaande ondergrondse riolering

II

• aandacht voor putten, slibvangers, olieafscheiders, verbindingen, ontvangpunten.

• onderhouds- en inspectieprogramma en; • algemene zorg.

activiteiten in werkplaatsen

CVM nr: Voorzieningen Maatregelen III • vloeistofdichte voorziening en;

• aandacht voor gecontroleerde afvoer.

• periodiek inspectie én controle vloeistofdichte voorziening en; • algemene zorg.

(31)

Michail Bellaart| 3 Dienstverleningsmodel NRB 2012 24 UITWERKING CASUS 4 MELKVEEHOUDER

Voor casus 4 bestaan de centrale activiteiten uit het opslaan en transporteren van stoffen. Deze activiteiten dienen verdeeld te worden over de vijf categorieën genoemde in het model om zo tot een adequaat borging van de bodemrisico’s te komen. De categorieën zoals beschreven in het model zijn:

1. Opslag bulkvloeistoffen;

2. Overslag en intern transport bulkvloeistoffen; 3. Opslag en verlading stortgoed en emballage; 4. Procesactiviteiten en proces bewerking; 5. Overige activiteiten.

De activiteiten van casus 4 zijn onder te verdelen in de categorieën 1, 2 en 5. Onder deze

categorieën vallen verschillende bedrijfsactiviteiten die voor casus 4 bepaalt zijn op de volgende: • Opslag bulkvloeistoffen;

o Opslag in bovengrondse tank verticaal met bodemplaat; • Overslag en intern transport bulkvloeistoffen;

o Los- en laadactiviteiten van vloeistoffen in bulk; • Overige activiteiten;

o Afvoer van afvalwater in bedrijfsriolering; o activiteiten in werkplaatsen.

Na het inventariseren van de activiteiten dienen de stoffen die in de inrichting gebruikt worden of hier vrijkomen in kaart gebracht te worden. Bij melkveehouderijen is er sprake van calorierijke vloeistoffen (melk, mest en vloeistof afkomstig van sleufsilo’s) en in het geval van de casus diesel en mogelijk nog andere vloeistoffen in kleine hoeveelheden. Met de genoemde stoffen is maatwerk uitgesloten omdat de calorierijke vloeistoffen aangemerkt worden als zeer gevaarlijk voor het aquatisch milieu. De stoffen voldoen niet aan de definities van een DNAPL’s.

De stoffen en bedrijfsactiviteiten zijn geïnventariseerd, vervolgens is er een pakket van cvm’s samengesteld om een verwaarloosbaar bodemrisico te realiseren. Hierbij is gekozen voor de cvm’s zoals weergeven op de volgende bladzijde. Voor het onderhoud van de voorzieningen dienen de genoemde maatregelen van de cvm’s aangehouden te worden.

(32)

Michail Bellaart| 3 Dienstverleningsmodel NRB 2012 25 Tabel 6: cvm’s casus 4

Opslag in bovengrondse tank vrij van de ondergrond opgesteld:

CVM nr: Voorzieningen Maatregelen II • enkelwandige tank en;

• lekbak

• controle op vol raken lekbak en;

• visuele controle uitwendig op lekkage en; • faciliteiten en personeel.

Opslag in putten en bassins:

CVM nr: Voorzieningen Maatregelen II • put of bassin uitgevoerd als

vloeistofdichte voorziening.

• periodiek inspectie én controle vloeistofdichte voorziening en; • visueel toezicht en;

• algemene zorg. Los- en laadactiviteiten van vloeistoffen in bulk

CVM nr: Voorzieningen Maatregelen Onderbelading en onderlossing

II

• kerende voorziening en; • lekbak onder elk aansluitpunt en; • overvulbeveiliging op het te vullen object en;

• aandacht voor hemelwater of gecontroleerde afvoer.

• controle op vol raken lekbak en; • visueel toezicht en;

• los- laadinstructie met aandacht voor positie aansluitpunten en; • faciliteiten en personeel. Los- en laadactiviteiten van vloeistoffen in bulk

CVM nr: Voorzieningen Maatregelen Onderbelading en onderlossing

II

• kerende voorziening en;

• lekbak onder elk aansluitpunt en; • overvulbeveiliging op het te vullen object en;

• aandacht voor hemelwater of gecontroleerde afvoer.

• controle op vol raken lekbak en; • visueel toezicht en;

• los- laadinstructie met aandacht voor positie aansluitpunten en; • faciliteiten en personeel. Afvoer van afvalwater in bedrijfsriolering

CVM nr: Voorzieningen Maatregelen Bestaande ondergrondse riolering

I

• aandacht voor putten, slibvangers, olieafscheiders, verbindingen, ontvangpunten.

• waar mogelijk inspectie als vloeistofdichte voorziening en; • algemene zorg.

activiteiten in werkplaatsen

CVM nr: Voorzieningen Maatregelen I • kerende voorziening en;

• aandacht voor gecontroleerde afvoer.

• visueel toezicht tijdens de werkzaamheden en; • algemene zorg en; • faciliteiten en personeel.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

warmte-uitstraling van aarde wordt tegengehouden door gassen in dampkring 8.. elk jaar een

Optreden van grote dichtheden van wieren, algen en cyanobacteriën in het

Cyclopentanone has a cyclic structure and can be obtained by catalytic conversion of furfural 20,21 (Scheme 4.1) - which is exclusively produced from

Materiaal dat uit deze gracht gerecupereerd werd, zoals eggshell terra nigra, kruikwaar, dakpan- en maalsteenfragmenten, verwijzen naar de Romeinse periode.. Binnen

Elektronische sigaretten zonder nicotine, navulverpakkingen zonder nicotine en patronen zonder nicotine die voor de datum waarop artikel I, onderdelen A, subonderdelen 2 tot en met

o Milde pathologie (enkel lokale symptomen) bij ± 50% en matige of ernstige pathologie bij ± 30% van de slachtoffers (in België werden de laatste jaren geen doden

Water quality assessment of the Mooi River catchment area provides the opportunity to mine and analyse physico-chemical data, microbiological data and GIS data to

vrij naar: Wereld Natuur Fonds, Living Planet Report 2002, (www.panda.org) De omvang van de Mondiale Ecologische Voetafdruk wordt sterk beïnvloed door het gegeven dat - volgens