• No results found

Compellence casus: Een vergelijking tussen initiators betreffende hun compellence politiek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Compellence casus: Een vergelijking tussen initiators betreffende hun compellence politiek"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Compellence casus

Een vergelijking tussen initiators betreffende hun compellence politiek

Naam: Dominique van der Leek Studentnummer: s1848054 Universiteit: Universiteit Leiden

Instituut: Politieke Wetenschap

Studie: Internationale Betrekkingen en Organisaties

Bachelorproject 11: Deterrence and Compellence in International Politics Docent: Huib Pellikaan

Aantal woorden: 8396 Deadline eerste versie: 17 juni 2019

(2)

2

Inhoudsopgave

1. Introductie……….…………. 3

2. Literatuur review……….………5

2.1. Compellence……….……5

2.2 Het Verenigd Koninkrijk………..……….……6

2.3. Probleemstelling……….…....10 3. Theoretisch kader.……….….……...…12 3.1 Variabelen……….………..12 3.2 Verwachtingen……….………...13 4. Methodologie ……….………..16 4.1. Methode………...………….……….………16 4.2. Data en dataselectie………...………….…….………..16 4.3. Casus selectie………....…...………….…….………17 4.4. Operationalisering…….……….………18 5. Resultaten en analyse……….………...19 5.1. Resultaten………....………...19 5.2 Analyse....………….………...19 6. Conclusie en reflectie....……….……….…………..23 7. Literatuurlijst…….……….………...25 8. Appendix………….……….……….27

(3)

3 1. Introductie

De doelstelling van dit scriptieonderzoek is om onderzoek te doen naar compellence casussen, waarbij wordt onderzocht of er een verschil is tussen de compellence casussen van het Verenigd Koninkrijk als initiator en de compellence casussen met andere grootmachten als initiator en alle staten als initiator. Bij een compellence situatie is een staat niet tevreden met de status quo, deze staat is de initiator gedurende de dreiging. Waarna de initiator een ultimatum stelt jegens een andere staat om of de status quo aan te passen of dreigt aan te vallen als de staat dit niet doet (Art & Greenhill, 2018, p. 78).

De onderzoeksvraag bij bovenstaand onderzoeksdoel is: In welke mate verschillen de grootmachten ten opzichte van alle staten in hun compellence politiek?

In dit onderzoek worden twee kennishiaten samengevoegd. Ten eerste de vraag naar meer onderzoek naar compellence casussen. De focus op enkel compellence dreiging is een toevoeging aan de internationale betrekkingen. Aangezien bestaand onderzoek of de nadruk legt op enkel deterrence dreiging of deterrence en compellence als gelijke behandeld (Sechser, 2011, p. 379). Hiernaast nemen conventionele oorlogen in schaal af en is compellence een nieuw type conflict strategie die dominant is in de internationale betrekkingen (Art & Greenhill, 2018, p. 78). Het tweede kennishiaat heeft betrekking op de variatie tussen de compellence politiek van staten. Hierbij wordt een vergelijking gemaakt tussen het Verenigd Koninkrijk, de groep grootmachten en alle staten. Er is gekozen om de nadruk te leggen op een casus uit de groep grootmachten, omdat grootmachten als een aparte groep worden behandeld binnen de internationale betrekkingen met opzichzelfstaande doelen en belangen. In de literatuur wordt vaak naar deze groep als een geheel verwezen en wordt niet altijd de nuance gemaakt binnen de groep. Echter wordt er ook vaak gesteld dat verschillen zijn binnen deze groep, bijvoorbeeld gezien hun waarden en strategische culturen wat hen verschillende posities geeft (Bisley, 2012, p. 5; Martens, 2009, p. 182). Er is voor het Verenigd Koninkrijk gekozen omdat in de bestaande literatuur discussie bestaat over de positie van deze staat en tot welke groep (grootmachten of niet grootmachten) deze staat gerekend kan worden. Door deze verdeeldheid in de literatuur, wat later toegelicht zal worden, is het Verenigd Koninkrijk een casus waarmee een vergelijking gemaakt kan worden tussen zowel de groep grootmachten als met alle staten. Aangezien dit een cruciale casus betreft, dit is een casus is die op zichzelf een theorie kan bevestigen of ontkrachten (George, 1979, p. 53). Bovendien kan middels dit onderzoek bepaald worden of het Verenigd Koninkrijk, in hun compellence politiek, zich dichterbij de groep grootmachten bevindt of zich beter plaatst

(4)

4

binnen de groep van alle staten. Vaak is in onderzoeken te zien, die zich richten op enkel compellence casussen, dat er of een specifieke casus wordt onderzocht of direct naar alle staten wordt gekeken. Waarna generalisaties worden gemaakt, echter is het de vraag of deze generalisaties terecht zijn of dat er variatie is tussen staten als initiator gedurende een compellence dreiging. Er kan dus door dit onderzoek gekeken worden of een gevonden patroon in de groep van alle staten en de groep grootmachten overeenkomt met een gevonden patroon van het Verenigd Koninkrijk.

Het onderzoek focust zich op de periode van 1918 tot en met 2001. De reden hiervoor is de beschikbaarheid van data voor deze periode in de Militarized Compellent

Threats dataset van Sechser (2011). Door middel van een grote-N kwantitatief onderzoek

wordt door een independent t-toets in beeld gebracht wat de gemiddelde waarden zijn per variabele voor zowel het Verenigd Koninkrijk en alle staten als compellence casussen met een grootmacht als initiator. Waardoor bepaald kan worden of er een significante afwijking is. Voorafgaand hieraan zijn verwachtingen opgesteld per variabele of de gemiddelde waarden van het Verenigd Koninkrijk zullen afwijken van de gemiddelden van de twee groepen. De variabelen waarmee deze vergelijkingen worden gemaakt zijn het type issue beleid, het wel of niet hebben plaats gevonden van demonstraties, het wel of niet gebruik hebben gemaakt van geweld, het wel of niet lijden van sterfgevallen, of de dreiging is nagekomen door de target staat en wie de target staat is. Deze variabelen zijn gekozen omdat na onderzoek naar de bestaande literatuur, deze zes naar voren kwamen als criteria om op basis waarvan gesteld kan worden of er wel of geen sprake is van verschillen in de groepen.

In dit scriptieonderzoek zal aan de hand van het literatuur review de probleemstelling naar voren komen en in het theoretische kader de variabelen en verwachtingen worden besproken. Verder wordt naar de methodologie gekeken, de resultaten besproken en tenslotte wordt de conclusie en reflectie gegeven.

Uit dit onderzoek blijkt dat er over het algemeen geen grote verschillen zijn binnen de groep grootmachten en alle staten als initiator betreffende een compellence casus. Dus is het terecht om compellence casussen als gelijke te behandelen in onderzoeken. Tenslotte plaatst het Verenigd Koninkrijk zich betreffende hun compellence politiek beter in de groep van grootmachten.

(5)

5

2. Literatuur review 2.1. Compellence

Een van de eerste gebeurtenissen die is gedocumenteerd en wordt geïdentificeerd als een compellence casus is de Thucydides’s Melian Dialogue ten tijde van de Peloponnesian

War. De compellence strategie richt zich op het schaden van een andere staat, of het

dreigen hiermee, om de andere staat zijn gedrag te laten aanpassen. In een compellence situatie is een staat niet tevreden met de status quo, waarna die een ultimatum stelt voor de andere staat om of de status quo aan te passen of dreigt aan te vallen als de staat dit niet doet. Hierbij heeft de eerste speler de dreiging in handen, de initiator. Er wordt gesteld dat compellence, in tegenstelling tot deterrence, een actieve strategie is van een staat om een andere staat te overtuigen om naar gewenst gedrag te handelen. Het doel van compellence is om de status quo te veranderen (Art & Greenhill, 2018, p. 78).

Thomas Schelling (1960) stelt dat deterrence een passieve strategie van een staat is om de plannen van een andere staat om aan te vallen te ontmoedigen. Het doel van deterrence is om de status quo te behouden, door de initiator (Huth & Russett, 1984, p. 496). Dus bij zowel deterrence als compellence wordt een andere staat onder druk gezet om iets te doen, wat die van nature niet wilt doen, middels het dreigen van gebruik van geweld. Echter is het doel bij deterrence om de status quo te behouden en bij compellence om de status quo te veranderen. Deterrence is succesvol als de bedreigde staat zijn gedrag niet aanpast en compellence is succesvol als de bedreigde staat zijn gedrag wel aanpast (Art & Greenhill, 2018, p. 79).

Er bestaan twee vormen van compellence. Ten eerste direct compellence, waarbij compellence wordt uitgevoerd door een staat voor zijn eigen belangen. Ten tweede

extended compellence, wanneer compellence wordt uitgevoerd door een staat voor de

belangen van een bondgenoot van de staat. Verder wordt er gesproken over twee mogelijke situaties waarin compellence wordt uitgevoerd. Ten tijde van een oorlog,

wartime compellence. Dit omvat meestal economische maatregelen, zoals sancties en

embargo's, in combinatie met het gebruik van geweld. De tweede situatie betreft momenten waarbij er geen sprake is van oorlog, coercive diplomacy. Dit betreft het gebruik van geweld (de dreiging of het daadwerkelijk gebruik), economische maatregelen of een combinatie van geweld en andere niet-kinetische maatregelen. Bij deze laatste situatie kan het gebruik van geweld op drie niveaus plaatsvinden. Deze drie niveaus zijn enkel het dreigen om geweld te gebruiken, het demonstratieve gebruik van geweld en het beperkte daadwerkelijke gebruik van geweld (Art & Greenhill, 2018, pp. 80-81).

(6)

6

Gedurende dit onderzoek wordt uitgegaan van direct compellence en wordt er geen onderscheid gemaakt tussen wartime compellence en coercive diplomacy.

2.2. Het Verenigd Koninkrijk

Grootmachten

De groep grootmachten wordt als een aparte groep behandeld binnen de internationale betrekkingen met opzichzelfstaande doelen en belangen (Bisley, 2012, p. 5; Martens, 2009, p. 182). Echter is het niet duidelijk of het terecht is dat deze groep als geheel wordt behandeld of dat er variaties binnen deze groep zijn. Door deze onduidelijkheid is er gekozen om een casus uit deze groep centraal te stellen in dit onderzoek om een vergelijking mogelijk te maken en te onderzoeken of er verschillen binnen deze groep zijn betreffende hun compellence politiek.

Ten eerste is het van belang om een grootmacht te definiëren. Wanneer er naar verschillende definities van grootmachten in de bestaande literatuur wordt gekeken, zijn terugkerende elementen: het hebben van superieure militaire capaciteiten, de mogelijkheid om militaire macht overal ter wereld uit te voeren, het hebben van een superieure economie en de capaciteit om andere staten & internationale instituties te kunnen beïnvloeden. Verder wordt er genoemd dat er niet alleen uit eigenbelang wordt gehandeld maar dat de staat de mogelijkheid heeft om te interveniëren in het geval van marginale belangen om in zijn voorkeuren en strategische belangen te voorzien (Lebovic, 2003, p. 142; Munro, 2019; Walker, 1997, p. 397).

Nadat naar verschillende grootmachten, die aan bovenstaande eisen voldeden, hun positie in de internationale betrekking is gekeken is de keuze gemaakt om het Verenigd Koninkrijk als casus centraal te zetten. Aangezien in de bestaande literatuur discussie bestaat over de positie van deze staat en tot welke groep (grootmachten of niet grootmachten) deze staat gerekend kan worden. Door deze verdeeldheid in de literatuur, wat hieronder toegelicht zal worden, is het Verenigd Koninkrijk een casus waarmee een vergelijking gemaakt kan worden tussen zowel de groep grootmachten als met alle staten, omdat dit het type cruciale casus betreft. Verder kan middels dit onderzoek gekeken worden bij welke van de twee groepen deze staat zich beter aansluit betreffende haar compellence politiek.

De positie

Eerst is onderzoek gedaan naar de posities van grootmachten in de internationale betrekkingen. Om de impact van sociale constructen, zoals grootmachten, op de

(7)

7

internationale betrekkingen te begrijpen moet er ook gekeken worden naar positie en gedrag genererende effecten in plaats van enkel naar materiële elementen (Mattern & Zarakol, 2016, pp. 639-640).

In de bestaande literatuur bestaat er discussie over de positie van het Verenigd Koninkrijk in de internationale betrekkingen. Zo wordt er gesteld dat het Verenigd Koninkrijk ondergeschikt is aan de hegemonie van de Verenigde Staten. Van de laatstgenoemde wordt verwacht dat ze belangen heeft in gebeurtenissen overal ter wereld en zo ook militair, economisch en diplomatiek intervenieert (McCourt, 2014, pp. 166-167). Voor het Verenigd Koninkrijk liggen deze verwachtingen lager of zijn zelfs afwezig.

Hiernaast definieert de Engelse school een grootmacht als een staat met belangen in de stabiliteit van het internationale systeem als geheel. Deze stabiliteit wordt geprobeerd te waarborgen middels de creatie en controle van regionale sferen van invloed en het managen van relaties met andere grootmachten (McCourt, 2014, p. 167). Enerzijds wordt gesteld dat het Verenigd Koninkrijk hieraan voldoet, Morris (2011, p. 327) stelt dat het Verenigd Koninkrijk aan de materiële criteria voldoet voor een grootmacht. Morris (2011, p. 326) stelt verder dat het opvallend is dat binnen de Britse regeringen het zien van de staat als een grootmacht een heersende en een invloedrijke factor is in de bepaling van het buitenlands en defensieve beleid.

Echter is het bovengenoemd handelen van Britse regeringen niet in overeenstemming met ander onderzoek. Wat uitwees dat het volk een grootmacht wil blijven met een groot leger en geen hulp wil bieden aan overzeese gebieden. Terwijl de elite de pogingen om een grootmacht te blijven willen opgeven en invloed willen hebben middels het buitenlands beleid en overzeese financiering (Gaskarth, 2014, pp. 578-579). Er heerst dus zowel in de literatuur als in de staat zelf verdeeldheid over de rol als grootmacht van het Verenigd Koninkrijk.

Andere auteurs stellen dat de rol van grootmacht enkel bij vlagen aanwezig is in het Verenigd Koninkrijk en dat er sprake is van een middelmatige macht (McCourt, 2014, p. 167). Zo stelt Gaskarth (2014, p. 580) dat het Verenigd Koninkrijk voorheen een grote strijdkracht bezat om mee te interveniëren in het buitenland. Echter is dit vermogen later gereduceerd, waarmee de rol als staat om het internationaal recht te handhaven grotendeels is vervallen. Nu moet er altijd samen met bondgenoten worden gehandeld, desalniettemin is het essentieel voor een grootmacht om onafhankelijk te kunnen handelen. Morris (2011, pp. 341-342) stelt eveneens dat het Verenigd Koninkrijk vooral

(8)

8

nog in militaire coalities zal handelen, echter stelt deze auteur dat de Britten hun mogelijkheid om alleen te kunnen handelen wel kunnen behouden. Bovendien stelt deze auteur dat er weinig staten zijn met een grotere mogelijkheid dan de Britten, na de Verenigde Staten, om militaire macht te projecteren op een globale schaal (Morris, 2011, pp. 341-342). Anderzijds stelt Gaskarth (2014, p. 580) ook dat de historische bijdragen van het Verenigd Koninkrijk aan de internationale betrekkingen groot is geweest en ziet dit als een bevestiging van de rol van grootmacht, in ieder geval te zijn geweest. Waarmee door deze auteur wordt verwezen naar een groot deel van de onderzochte periode in dit onderzoek.

Tenslotte beargumenteert Bell (2016, p. 76) dat de Britse macht en invloed in de internationale betrekking nog steeds van significante waarde is in plaats van dat het wordt overschaduwd door het Amerikaanse imperialisme, de relatie tussen de twee staten zou zelfs hun macht versterken. Desondanks een afname in de uitgaven aan defensie blijft het Verenigd Koninkrijk een belangrijke militaire macht, zo is zij bijvoorbeeld een van de negen staten met nucleaire wapens en sterk ontwikkelde inlichtingendiensten. Naast deze

hard powers bezit het Verenigd Koninkrijk ook soft powers. Dit laatste uit zich middels

verspreiding van invloed door culturele en politieke instituties.

Alomvattend zijn de argumenten voor het plaatsen van het Verenigd Koninkrijk binnen de groep grootmachten materiële aspecten, het handelen van de regering vanuit de gedachte een grootmacht te zijn, onafhankelijk kunnen interveniëren, de historische bijdragen aan de internationale betrekkingen, de relatie met de Verenigde Staten, het blijven van een belangrijke militaire macht en het hebben van nucleaire wapens en sterk ontwikkelde inlichtingendiensten. Argumenten voor het plaatsen van het Verenigd Koninkrijk binnen de groep niet grootmachten zijn ondergeschikt zijn aan de Verenigde Staten, het niet willen handhaven van de rol grootmacht door de elite en reductie van de strijdkracht waardoor niet onafhankelijk geïntervenieerd kan worden.

Binnen de groep grootmachten

Als het Verenigd Koninkrijk, ondanks de tegenargumenten, wel wordt geplaatst als onderdeel van de groep grootmachten, zijn er eveneens elementen wat deze staat haar positie onderscheidt binnen deze groep.

Een belangrijk element was haar imperium gedurende het kolonialisme. Ondanks dat andere Europese machten ook substantiële rijken bezaten was geen enkele vergelijkbaar met dat van het Verenigd Koninkrijk, gekeken naar grootte, belang en prestige. Hiernaast was het Verenigd Koninkrijk ook de staat met de grootste verdediging

(9)

9

issues van haar koloniën (Neilson, 2010, p. 176). Een ander element wat het Verenigd Koninkrijk onderscheidt van andere grootmachten is dat zij de grootste maritieme macht is. Hierdoor is de oorlog planning van het Verenigd Koninkrijk anders dan van andere grootmachten, de marine staat centraal en is van belang. Hierdoor heeft het Verenigd Koninkrijk een bijna onverslaanbare positie op de zeeën en een goede verdediging voor bijvoorbeeld een invasie. Tevens verzekert de marine een effectief vervoer van overzeese handel en transport. Dit ondersteunt de economische en financiële positie van het Verenigd Koninkrijk, doordat dit voor een groot deel uit import en export bestaat (Neilson, 2010, pp. 177-178). Hierdoor is de angst voor het Verenigd Koninkrijk om haar economische en financiële positie te verliezen kleiner ten opzichte van andere grootmachten, gezien de kleinere mate van afhankelijkheid van externe factoren.

De rol als grootmacht

Het is ook van belang om te kijken naar de rol van het Verenigd Koninkrijk, omdat dit inzicht geeft in hoe de staat zich positioneert. Een rol is een reeks van verwachtingen verbonden aan het gedrag van een actor in een gegeven sociale context. Een rol definieert gepast handelen en hoe te gedragen. Het onderzoek van McCourt (2014) stelt dat het Verenigd Koninkrijk niet wordt gezien als een hegemonie, maar ook niet enkel een regionale macht is omdat het belangen heeft buiten de grenzen van Europa. Hierdoor wordt het Verenigd Koninkrijk ook wel gezien als een residual great power. De staat heeft verantwoordelijkheden om de internationale orde te behouden en wordt van verwacht een aandeel te hebben in crisismanagement met name in Europa en nabijgelegen staten. McCourt (2014, p. 160) stelt dat de term residual refereert aan de relatie van het Verenigd Koninkrijk met de Verenigde Staten en het feit dat Frankrijk probeert de rol van grootmacht op zich te nemen.

Een cruciaal punt van rollen is dat ze relationeel en praktijk georiënteerd zijn, hierbij gaat het er niet om of het Verenigd Koninkrijk een grootmacht is maar handelt als een grootmacht. Sinds 1945 heeft de Verenigde Staten de pogingen van het Verenigd Koninkrijk om haar prominente rol in de internationale betrekking te behouden gesteund. Middels het vergroten van het Verenigd Koninkrijk haar militaire hardware en door politieke steun gedurende zowel crisissen als ‘dagelijkse’ situaties. Het Verenigd Koninkrijk speelt hierdoor de rol van grootmacht, met de zegen van de Verenigde Staten en naast Frankrijk als een grootmacht (McCourt, 2014, p. 168).

Ondanks dat McCourt stelt dat Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk naast elkaar als grootmachten bestaan, stelt Hill (2016, p. 395) dat er wel substantiële verschillen

(10)

10

tussen de twee staten zijn. Afgezien van gedeelde geopolitieke posities en democratische waarde, hebben zij verschillende politieke culturen. Geen enkele hedendaagse Britse regering heeft dezelfde vrijheid van binnenlandse beperkingen als haar equivalent in Parijs. Dit komt met name door de grote verschillen tussen de labour partij en de conservatieve partij in het Verenigd Koninkrijk. Wat voor grote verdeeldheid zorgt, zowel onder de bevolking als in het parlement. Dit zorgt voor onzekerheid in het maken van keuzes, echter bestaat er ook druk vanuit de externe omgeving om wel te handelen (Hill, 2016, p. 411). Dit is eveneens een aspect wat het Verenigd Koninkrijk onderscheidt binnen de categorie grootmachten.

2.3. Probleemstelling

Zoals eerdergenoemd worden in dit onderzoek twee kennishiaten samengevoegd. Ten eerste de vraag naar meer onderzoek naar compellence casussen. De data die wordt gebruikt voor dit onderzoek is afkomstig uit de dataset van Sechser (2011). Deze dataset is gevormd omdat, tot nu toe in onderzoeken meer de nadruk op deterrence dan compellence ligt. De Militarized Compellent Threats dataset is er om hypotheses te testen over het gebruik en de effectiviteit van compellence dreigingen in de internationale betrekkingen. Deterrence en compellence zijn interessante aspecten van de internationale betrekkingen om te onderzoeken vanuit een theoretisch perspectief, omdat het methoden zijn die gebruikt worden om op een effectieve en vredige manier oplossingen te vinden voor conflicten tussen staten (Sechser, 2011, p. 377). Door dit onderzoek wordt er gehoor gegeven aan de vraag naar meer onderzoek waarbij de nadruk enkel op compellence casussen ligt. Tevens is in het bestaande onderzoek, waarbij de nadruk wel op compellence ligt, vaak een specifieke compellence casus onderzocht of worden juist grote groepen als geheel bekeken. De combinatie in dit onderzoek om op een kwantitatieve wijze zowel te kijken naar alle staten als naar een specifieke groep als naar een enkele staat is hierdoor een toevoeging. Door het tekort aan kwantitatief onderzoek betreffende compellence komt de nadruk vaak te liggen op unieke karakteristieken van een enkele situatie die als algemene causale factoren gezien worden, in plaats van het bieden van een

framework om terugkerende factoren te onderzoeken (Dziubinski, 2004, p. 18). Door dit

onderzoek kan er gekeken worden of deze unieke karakteristieken te generaliseren zijn naar alle staten. Oftewel te kijken of er verschillen zijn betreffende de initiator van een compellence casus (Dziubinski, 2004, pp. 19-20). Tenslotte is er in bestaand onderzoek geen focus op de effecten van het internationale systeem op compellence casussen

(11)

11

(Dziubinski, 2004, p. 19). Door te kijken naar grootmachten kan er wellicht een variatie in compellence casussen verklaard worden.

Het tweede kennishiaat heeft betrekking op de variatie tussen de compellence politiek van staten. Hierbij wordt een vergelijking gemaakt tussen het Verenigd Koninkrijk, de groep grootmachten en alle staten. De nadruk ligt op het Verenigd Koninkrijk omdat dit een casus betreft waar veel discussie over bestaat. In de bestaande literatuur zijn er zowel voor- als tegenargumenten voor het plaatsten van deze staat binnen de groep grootmachten. Hiernaast bezit deze casus, als deze wordt gezien als een grootmacht, ook onderscheidende elementen binnen de groep grootmachten. Het Verenigd Koninkrijk onderscheidt zich zowel van de grootmachten als alle staten. Het lijkt dat deze staat zich tussen ‘wal en schip’ bevindt, de staat lijkt in beide groepen niet optimaal te passen. Op basis hiervan kan gekeken worden of hierdoor verschillen ontstaan in de gemiddelden, of dat deze ‘afwijkende’ elementen geen invloed hebben op de gemiddelden betreffende de compellence politiek. Dus kan in dit onderzoek middels een cruciale casestudie, waarbij een afwijking te verwachten is, gekeken worden of er verschillen bestaan in de groep grootmachten. Hierdoor kan er gesteld worden of de behandeling van grootmachten als een identieke groep wel of niet terecht is in de literatuur. Tevens zal het inzichtelijker worden of grotere groepen aangaande compellence als gelijke kunnen worden behandeld of dat dit een misvatting is in de bestaande literatuur, omdat ook naar alle staten wordt gekeken. Bovendien kan middels dit onderzoek bepaald worden of het Verenigd Koninkrijk in hun compellence politiek zich dichterbij de groep grootmachten bevindt of zich beter plaatst binnen de groep van alle staten.

Dit alles heeft geleid tot de volgende onderzoeksvraag: In welke mate verschillen de grootmachten ten opzichte van alle staten in hun compellence politiek?

(12)

12

3. Theoretisch kader 3.1 Variabelen

In dit onderzoek zal door middel van zes variabelen gekeken worden of er sprake is van een afwijking tussen zowel het Verenigd Koninkrijk en alle staten als de grootmachten. Deze variabelen zijn gekozen omdat na onderzoek te hebben gedaan naar de bestaande literatuur deze zes naar voren kwamen als criteria om op basis waarvan gesteld kan worden of er wel of geen sprake is van verschillen in de groepen. De gevormde verwachtingen over de uitkomsten zullen later besproken worden. Er is gekozen om naar meerdere variabelen te kijken om een zo’n volledig mogelijk beeld te verkrijgen, desalniettemin is er niet met alle variabelen die in de dataset aanwezig waren een vergelijking gemaakt om het onderzoek overzichtelijk en haalbaar te houden. In onderstaand stuk zullen deze zes variabelen kort toegelicht worden.

Ten eerste de variabele issue type, deze variabele geeft de aard van de dreiging aan. Hierbij zijn er vijf categorieën. Deze categorieën bedragen: territorium (eisen met betrekking tot land of zee, wanneer de initiator eist om andere militaire troepen zich terug te laten trekken), leiderschap (eisen met betrekking tot het vervangen of verwijderen van specifieke individuen uit de regering van de target staat), beleid (eisen met betrekking tot het nationale beleid, niet aangaande het territorium), herstelbetalingen (eisen met betrekking tot geld of andere niet territoriale concessies voor de initiator wegens waargenomen onrechtvaardigheden) en anders (eisen die niet vallen onder een van de andere vier categorieën). Ten tweede de dichotome variabele demonstraties, de variabele geeft aan of de initiator demonstraties uitvoert of opvallende militaire mobilisaties uitvoert gerelateerd aan de compellence dreiging. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van de dichotome variabele geweld, die aan geeft of de initiator militair geweld heeft gebruikt gedurende de dreiging. Vervolgens de dichotome variabele target sterfgevallen, de variabele geeft aan of de target staat honderd of meer militaire sterfgevallen heeft geleden door militaire acties gerelateerd aan de compellence dreiging. Ook de variabele nakoming zal gebruikt worden, die de target staat zijn niveau van vrijwillige nakoming van de eisen van de initiator aan geeft. Bij deze variabele geeft de waarde nul

non-compliance aan waarbij geen eisen zijn vervuld, de waarde één partial non-compliance hierbij

zijn enkele maar niet alle eisen vervuld en de waarde twee geeft full compliance aan waarbij alle eisen zijn vervuld. Tenslotte de variabele target staat, die aan geeft of de target staat een grootmacht betreft of niet.

(13)

13 3.2 Verwachtingen

Voorafgaand aan de statistische analyse is voor elke variabele een verwachting opgesteld. Deze verwachtingen zullen in onderstaand stuk besproken worden.

Te beginnen met de variabele issue type. Bestaand onderzoek stelt dat dominante actoren, zoals grootmachten, een angst hebben om hun hogere status te verliezen. Om deze reden willen deze staten bedreigingen voor het verlies van hun status inperken. Hiernaast wordt gesteld dat dominante staten graag hun identiteit, waarden en wijze van handelen gebonden aan hun status willen behouden (Onea, 2014, pp. 125-126). Hierdoor zou verwacht kunnen worden dat staten met een hogere status, grootmachten, eerder een compellence dreiging zullen uiten dan niet grootmachten als dit betrekking heeft op hun status als grootmacht. Aangezien zij willen voorkomen dat opkomende staten verder zullen groeien, waardoor zij hun positie als grootmacht verliezen. Oftewel de status quo, deze groei, willen terugdraaien. Bestaand onderzoek ondersteunt deze verwachting en stelt dat de angst voor het verlies van status het buitenlands beleid van afnemende grootmachten beïnvloedt (Onea, 2014, pp. 151-152). Hierdoor is het aannemelijk dat het meest voorkomende issue type onder grootmachten beleid zal zijn, doordat deze categorie betrekking heeft op het nationale beleid van een opkomende staat dus van invloed is op onder andere de groei. Hierbij zal er dus geen afwijking zijn tussen het Verenigd Koninkrijk en de grootmachten, maar wel met alle staten aangezien dit ook niet grootmachten betreft. Aangezien de verwachting zich focust op de categorie beleid, zal in de statistische analyse enkel naar deze categorie gekeken worden binnen de variabele issue type.

H1 = Voor het Verenigd Koninkrijk zal het gemiddelde voor de categorie beleid gelijk zijn ten opzichte van de grootmachten en lager liggen ten opzichte van alle staten.

Ten tweede, worden de variabelen demonstraties, geweld en target sterfgevallen samen behandeld. Aangezien deze drie variabelen allemaal betrekking hebben op het militaire aspect van compellence dreigingen. De rollen die een staat aanneemt in de internationale betrekkingen, oftewel het buitenlands beleid, worden gevormd door zowel de eigen binnenlandse identiteit als door politieke druk en verwachtingen van andere staten en globale actoren. De term rol is afkomstig uit de sociologie en verwijst naar hoe een actor zich gedraagt in een sociaal systeem op basis van verwachtingen van het gedrag. Als er in de literatuur wordt gekeken naar rollen van staten zijn rollen van het Verenigd Koninkrijk die naar voren komen: brug, cruciale macht, baken van democratie en betrouwbare bondgenoot van de Verenigde Staten (Gaskarth, 2014, pp. 561-562). Op

(14)

14

basis van deze verwachting voor het Verenigd Koninkrijk stelt Wish (1987, p. 96) dat er sprake is van een circulair proces waarin materiële middelen zich voeden middels opvattingen over nationale rollen op een wijze die vervolgens het gedrag vormt, wat op zijn beurt nationale kenmerken beïnvloedt. Rollen gaan gepaard met verwachtingen over gedrag die acties vormen. Deze verwachtingen komen voort uit een staat zijn lidmaatschap van instituties, interacties met externe actoren en met de binnenlandse opinie. Dit vormt vervolgens de beoordeling of het beleid als geschikt wordt gezien en hoe erop het beleid wordt gereageerd door andere actoren (Gaskarth, 2014, p. 562). Hierdoor kan verwacht worden dat militair ingrijpen door een grootmacht gedurende een compellence dreiging eerder wordt uitgevoerd. Dit sluit aan bij de verwachtingen die andere staten hebben en past bij het internationale handelen van grootmachten. Grootmachten hebben een grotere militaire capaciteit, waardoor zij aanvullende bedreigingen richting een staat kunnen maken (Sechser, 2007, p. 90). Sechser (2007, p. 180) stelt hiernaast dat grootmachten het vaker militair afstraffen als een target staat de dreiging niet nakomt. Daarentegen stelt de bestaande literatuur dat het Verenigd Koninkrijk vooral gebruik maakt van soft power en enkel hard power inzet met steun van de Verenigde Staten (Bell, 2016, p. 76). Tevens een opvallend aspect, in de bestaande literatuur, is dat in de negentiende eeuw het Verenigd Koninkrijk de Europese staat is die het vaakst oorlog wilde voorkomen om hun globaliserende politieke, economische en imperiale belangen te dienen (Abbenhuis, 2013, p. 1). Op basis hiervan kan verwacht worden dat het gemiddelde van het Verenigd Koninkrijk lager ligt ten opzichte van andere grootmachten betreffende deze variabelen maar wel hoger ten opzichte van de alle staten omdat het Verenigd Koninkrijk wel de rol grootmacht heeft.

H2 = Voor het Verenigd Koninkrijk zal het gemiddelde voor het uitvoeren van demonstraties lager liggen ten opzichte van de grootmachten en hoger ten opzichte van alle staten.

H3 = Voor het Verenigd Koninkrijk zal het gemiddelde voor het gebruik van geweld lager liggen ten opzichte van de grootmachten en hoger ten opzichte van alle staten.

H4 = Voor het Verenigd Koninkrijk zal het gemiddelde van militaire sterfgevallen voor de target staat lager liggen ten opzichte van de grootmachten en hoger ten opzichte van alle staten.

Vervolgens de variabele nakoming. Bestaand onderzoek heeft gesteld dat ‘zwakkere’ staten vaak eisen van ‘sterkere’ staten, zoals grootmachten, weigeren ondanks de gevolgen hiervan. Dit komt voort uit de wens om hun kwetsbaarheid niet te tonen.

(15)

15

Door middel van het weigeren van de eisen willen de ‘zwakkere’ staten de kans op toekomstige exploitatie verkleinen. Verder wordt gesteld dat ‘zwakkere’ staten bij het maken van een dreiging eerder nakoming bewerkstelligen, omdat de target staten de kans van over dominantie klein achten (Sechser, 2007, pp. 131-132). Deze reputatietheorie impliceert dat militaire kracht de effectiviteit van compellence dreigingen vermindert, doordat de ‘sterkere’ initiator grotere risico’s neemt en de ‘zwakkere’ target staat standvastig blijft. Tenslotte, ondersteunt statistisch onderzoek de stelling dat dreigingen van ‘sterkere’ staten, grootmachten, minder succesvol zijn dan van andere staten. Er is een negatief verband tussen absolute macht en het succes van een compellence dreiging (Sechser, 2007, pp. iv-v).

H5 = Voor het Verenigd Koninkrijk zal het gemiddelde van nakoming door de target staat gelijk zijn ten opzichte van de grootmachten en lager ten opzichte van alle staten.

Tenslotte, de variabele target staat. In Sechser (2011, pp. 387-389) zijn onderzoek stelt hij dat grootmachten minder vaak een dreiging maken richting een andere grootmacht. Verder stelt hij dat zowel grootmachten als niet grootmachten eenzelfde frequentie hebben voor het maken van een dreigement tegen een grootmacht. Dus op basis van dit onderzoek is te verwachten dat er geen verschillen zullen zijn tussen de gemiddelden van zowel het Verenigd Koninkrijk als de twee groepen.

H6 = Voor zowel het Verenigd Koninkrijk als de grootmachten als alle staten zullen de gemiddelden van de variabele target staat niet van elkaar afwijken.

Alomvattend wordt er driemaal geen verschil tussen het Verenigd Koninkrijk en de grootmachten verwacht en driemaal wel een verschil. Verder wordt er eenmaal geen verschil tussen het Verenigd Koninkrijk en alle staten verwacht en vijfmaal wel een verschil. Wat de volgende hypotheses oplevert betreffende het wel of niet gelijk kunnen behandelen van de groepen en de plaatsing van het Verenigd Koninkrijk in een van de twee groepen betreffende haar compellence politiek.

H7 = Betreffende de grootmachten zal een gelijke behandeling terecht zijn en betreffende alle staten zal een gelijke behandeling onterecht zijn.

H8 = Het Verenigd Koninkrijk zal zich beter plaatsen in de groep van grootmachten dan in de groep van alle staten.

(16)

16

4. Methodologie 4.1. Methode

Dit onderzoek heeft als centrale doelstelling eventuele verschillen tussen het Verenigd Koninkrijk en alle staten en de grootmachten te onderzoeken. Aan de hand van de reeds geformuleerde verwachtingen in het theoretisch kader wordt gekeken of deze zichtbaar zijn in de compellence casussen.

De aard van dit onderzoek is kwantitatief en wordt uitgevoerd door middel van een independent t-toets analyse. Deze keuze is gemaakt omdat de doelstelling van dit onderzoek vraagt om een methode waarbij verschillen tussen twee groepen (het Verenigd Koninkrijk ten opzichte van alle staten en de grootmachten) inzichtelijk moet worden gemaakt. De statistische independent t-toets analyse maakt dit mogelijk. Deze analyse onderzoekt of er een significant verschil is tussen de gemiddelden van twee groepen. Er wordt gekeken naar de gemiddelden van de twee groepen en deze worden vergeleken met het verschil dat wordt verwacht te krijgen op basis van de twee populaties waar de

samples uit afkomstig zijn. Er wordt dus gekeken naar het verschil tussen groepen en dit

wordt gedeeld door de standaardafwijking van het verschil tussen de groepen (Field, 2013, p. 366).

De focus op enkel compellence casussen is een toevoeging aan bestaand onderzoek. Er wordt gekeken naar een single universum, namelijk enkel compellence casussen. Door een onderzoek met een grote N kan direct naar de gehele populatie gekeken worden, wat enerzijds de generalisaties mogelijkheden vergroot (Brymann, 2016, p. 42). Anderzijds is bij een grote N de data niet altijd volledig, gezien missende waarden en een kleiner aantal onderzochte variabelen in een dataset. Hiernaast is de keuze uit verschillende datasets niet groot, omdat er nog niet veel onderzoek is gedaan naar enkel compellence casussen.

Gedurende dit onderzoek zijn meerdere independent t-toets analyses uitgevoerd. Eerst is er een vergelijking gemaakt tussen het Verenigd Koninkrijk en alle staten. Vervolgens is er een vergelijk gemaakt tussen het Verenigd Koninkrijk en de grootmachten1.

4.2. Data en dataselectie

1 Zie appendix 5

(17)

17

Gegeven de beperkingen is gekozen om gebruik te maken van de data uit de dataset

Militarized Compellent Threats van Sechser (2011). De dataset is ontwikkeld om

hypotheses te testen over het gebruik en de effectiviteit van compellence dreigingen die plaats vinden in de internationale betrekkingen. De dataset bevat 210 casussen van 1918 tot en met 2001. Deze casussen worden gekenmerkt door eisen van een staat jegens een andere staat om de status quo te veranderen, gesteund door dreigingen met militair geweld (Sechser, 2011, p. 379). Er is voor deze dataset gekozen, aangezien deze een grote hoeveelheid casussen omvat en zich enkel op compellence dreigingen richt. De gehele populatie kan direct onderzocht worden, dit vergroot de mate van generalisatie mogelijkheden. Echter is aan het generaliseren van resultaten wel inherent verbonden dat er een mate van simplificatie plaats vindt en enige informatie verloren gaat. Daarnaast moet beoordeeld worden of dit de betrouwbaarheid en nut van de theorie in gevaar brengt (George, 1979, p. 47). Een ander belangrijk element in de dataset waardoor deze gekozen is, is de gemaakte classificatie van grote en kleine staten waardoor de groep grootmachten al gevormd is. Deze classificatie is gemaakt in de Correlates of War Project’s op basis van de Composite Indicator of National Capabilities (CINC) index. De landen die als

major worden geclassificeerd zijn China, het Verenigd Koninkrijk, de Sovjet-Unie,

Japan, de Verenigde Staten, Frankrijk, Duitsland en Italië (Sechser, 2011, pp. 386-387).

4.3. Casus selectie

Ondanks dat dit onderzoek geen standaard casestudie onderzoek betreft, staat er wel een specifieke casus centraal namelijk het Verenigd Koninkrijk. Aangezien ook naar alle staten en de grootmachten wordt gekeken is er geen sprake van een empirisch onderzoek naar een enkele casus. Er is toch gekozen om een casus centraal te stellen om eventuele verschillen te onderzoeken, te testen of het terecht is om zowel de grootmachten als gelijke te behandelen als alle staten en te onderzoeken in welke groep het Verenigd Koninkrijk beter geplaatst kan worden.

Het Verenigd Koninkrijk is gekozen, omdat dit een cruciale casus betreft in de classificatie van Eckstein. Dit betreft een casus die op zichzelf een theorie kan bevestigen of ontkrachten (George, 1979, p. 53). Dit type casus wordt vaak in tweeën gedeeld. De vorm waar dit onderzoek zich op richt is de theorie bevestigende casestudie, least-likely

case. Hierbij wordt een bewering getest in de meest ongunstige omstandigheden. Het

uitgangspunt is dat als de bewering in deze omstandigheden klopt, dat de bewering altijd klopt. Dus dat een gelijke behandeling terecht is (Hague, Harrop & McCormick 2019, p.

(18)

18

92-95). Zoals eerder besproken onderscheidt het Verenigd Koninkrijk zich van andere grootmachten door de geschiedenis met haar koloniale imperium, het zijn van de grootste maritieme macht wat de oorlog planning en zowel de economische als politieke positie beïnvloedt, het zijn van een residual great power door het nodig hebben van de steun van andere grootmachten en het hebben van een afwijkende politieke cultuur. Hiernaast onderscheidt het Verenigd Koninkrijk zich ook van alle staten. Aangezien het Verenigd Koninkrijk gezien kan worden als een grootmacht, ondanks dat hier discussie over bestaat (Bell, 2016; Hill, 2016; McCourt, 2014; Neilson, 2010). Door dit alles onderscheidt het Verenigd Koninkrijk zich zowel van de grootmachten als staten. Hierdoor is het aannemelijk dat er verschillen worden gevonden tussen het Verenigd Koninkrijk en de twee groepen. Als dit niet het geval is kan er gesteld worden dat de groep grootmachten als gelijken kunnen worden behandeld betreffende hun compellence politiek als initiator en alle compellence casussen an sich als geheel kunnen worden gezien.

4.4. Operationalisering

In de dataset wordt een militarized compellent threat gedefinieerd als een expliciete eis die gemaakt wordt door een staat (de initiator) tegen een andere staat (de target) met betrekking tot het wijzigen van de status quo op een materiële wijze, gesteund door een dreiging met geweld als de target staat niet aan de eis voldoet. Verder wordt gesteld dat een compellence dreiging drie kenmerken heeft. Ten eerste, moet een compellence dreiging een eis bevatten voor materiële verandering in de status quo. Hierbij gaat het erom dat er daadwerkelijk een element is dat te veranderen is. Ten tweede, moet een compellence dreiging een verzekering bevatten van toekomstige militaire actie als niet aan de eis wordt voldaan. Dit kan door middel van expliciete verbale communicatie of door middel van publieke militaire manoeuvres of demonstraties die gerelateerd zijn aan de eis. Tenslotte, moet een compellence dreiging gemaakt worden van een staat tot een andere staat (Sechser, 2011, p. 380).

De primary challenger, oftewel initiator, is gedefinieerd als de staat die als meest waarschijnlijke wordt geacht om de meeste militaire inspanning te leveren om de dreiging tegen de target staat uit te voeren (Sechser, 2011, p. 384).

(19)

19

5. Resultaten en analyse 5.1. Resultaten

Tabel 1. T-waarde en gemiddelden van het Verenigd Koninkrijk in vergelijking met alle staten betreffende compellence variabelen

T-waarde Gemiddelden alle staten Gemiddelden Verenigd Koninkrijk Beleid Demonstraties Geweld Target sterfgevallen Nakoming Target staat 0,340 0,689 -0,312 -0,858 1,652 -0,014 0,46 0,75 0,47 0,23 0,88 0,15 0,42 0,69 0,50 0,31 0,58 0,15 ***p < 0,001, **p < 0,01, *p < 0,05

Tabel 2. T-waarde en gemiddelden van het Verenigd Koninkrijk in vergelijking met de grootmachten betreffende compellence variabelen

T-waarde Gemiddelden grootmachten Gemiddelden Verenigd Koninkrijk Beleid Demonstraties Geweld Target sterfgevallen Nakoming Target staat 0,011 1,186 0,466 0,465 0,529 0,005 0,45 0,79 0,50 0,35 0,77 0,15 0,45 0,65 0,45 0,30 0,65 0,15 ***p < 0,001, **p < 0,01, *p < 0,05

Door middel van een independent t-toets wordt onderzocht of er een significant verschil is tussen de gemiddelden van het Verenigd Koninkrijk en alle staten en de grootmachten, betreffende de zes eerder besproken variabelen (voor de SPSS-output zie appendix 1 en 2).

5.2 Analyse

Betreffende de t-toets moet er eerst naar de Levence’s test gekeken worden. Deze test de hypothese of de variatie in de twee groepen gelijk is, oftewel het verschil in variatie nul

(20)

20

is. Als de Levence’s test significant is, dus p<0,05, moet naar de tweede rij van de output gekeken worden en bij geen significantie naar de eerste rij (Field, 2013, p. 374).

Voor elke variabele is de two-tailed value p>0,05. Hierdoor moet geconcludeerd worden dat er geen significant verschil is tussen de gemiddelden van de twee groepen. Echter heeft dit geen ingrijpende gevolgen voor dit onderzoek, aangezien significantie aangeeft of er vanuit de steekproef geëxtrapoleerd kan worden naar de populatie (Brymann, 2016, pp. 345-347). In dit onderzoek is de steekproef ook de populatie, doordat de dataset alle compellence casussen bevat van 1918 tot en met 2001. Hiermee verdwijnt het onderscheid tussen steekproef en populatie. Dus hoeft de nadruk niet op de significantie te liggen.

Te beginnen met de variabele beleid. Voor de vergelijking van het Verenigd Koninkrijk met alle staten liggen de gemiddelden dicht bij elkaar. Betreffende de vergelijking met de grootmachten zijn de gemiddelden gelijk. Dit houdt in dat er geen verschillen tussen de groepen zijn betreffende deze variabele. Waardoor H1 deels verworpen kan worden. Het klopt dat het gemiddelde van het Verenigd Koninkrijk voor de categorie beleid gelijk ligt ten opzichte van de grootmachten. Verder klopt het ook dat het gemiddelde van het Verenigd Koninkrijk lager ligt ten opzichte van de groep van alle staten. Echter is dit verschil zo klein dat dit te verwaarlozen is, dus kan er gesteld worden dat deze gemiddelden ook gelijk zijn. Dit wil zeggen dat grootmachten niet eerder een compellence dreiging uiten dan niet grootmachten als dit betrekking heeft op hun status als grootmacht, oftewel het beleid van een eventuele opkomende staat.

Ten tweede de variabele demonstraties. Voor de vergelijking van het Verenigd Koninkrijk met alle staten liggen de gemiddelden dicht bij elkaar. Betreffende de vergelijking met de grootmachten is het verschil groter, namelijk 0,14. Om te onderzoeken of het verschil substantieel is kan er naar effectmaten gekeken worden. De eerste effectmaat die gebruikt kan worden is de Pearson’s correlatiecoëfficiënt r. De waarde kan gevonden worden door de t-waarde te convergeren in de r-waarde, deze waarde geeft de kracht van een relatie aan. Hierbij weergeeft een waarde van 0,1 een zwak effect, 0,3 een medium effect en 0,5 een sterk effect. De r-waarde voor deze vergelijking is 0,235 (zie appendix 4). Dus weergeeft dit bijna een medium effect, wat niet te verwaarlozen is. Tevens kan naar de Cohen’s d gekeken worden als effectmaat. Dit is het verschil van de gemiddelden van twee groepen gedeeld door de standaardafwijking van de basisgroep. Hierbij weergeeft een waarde van 0,2 een zwak effect, 0,5 een medium effect en 0,8 een sterk effect (Field, 2013, pp. 80-83). De Cohen’s

(21)

21

d voor deze vergelijking is -0,341 (zie appendix 4), wat een zwak effect weergeeft. Verder ligt bij deze variabele het gemiddelde van het Verenigd Koninkrijk, in tegenstelling tot de opgestelde hypothese, lager dan dat van de groep van alle staten. Verder klopt het wel dat het gemiddelde van het Verenigd Koninkrijk voor het uitvoeren van demonstraties lager ligt ten opzichte van de grootmachten. Waarbij de Cohen’s d waarde een zwak effect weergeeft en de r-waarde bijna een medium effect, wat niet te verwaarlozen is. Dus kan H2 deels verworpen worden. Waardoor gesteld kan worden dat het Verenigd Koninkrijk in vergelijking met andere grootmachten minder frequent demonstraties uitvoert gedurende een compellence dreiging.

Vervolgens de variabele geweld. Voor beide vergelijkingen liggen de gemiddelden dicht bij elkaar. Voor deze variabele ligt het gemiddelde van het Verenigd Koninkrijk inderdaad lager ten opzichte van de grootmachten en hoger ten opzichte van de groep van alle staten. Echter zijn deze verschillen zo zwak dat dit te verwaarlozen is, dus kan er gesteld worden dat deze gemiddelden gelijk zijn. Hierdoor kan H3 verworpen worden.

Ten vierde de variabele target sterfgevallen. Voor de vergelijking van het Verenigd Koninkrijk met de grootmachten liggen de gemiddelden dicht bij elkaar. Betreffende de vergelijking met alle staten is het verschil relatief groot, namelijk 0,08. Hiervoor kan eveneens naar de effectmaten gekeken worden. De r-waarde voor deze vergelijking is 0,055. Dus weergeeft dit een zwak effect, wat te verwaarlozen is. De Cohen’s d voor deze vergelijking is 0,189 (zie appendix 3), wat een te verwaarlozen zwak effect weergeeft. Voor deze variabele ligt het gemiddelde van het Verenigd Koninkrijk inderdaad, zoals in de verwachting opgesteld, lager ten opzichte van de grootmachten en hoger ten opzichte van de groep van alle staten. Echter zijn deze effecten zo zwak dat dit te verwaarlozen is, dus kan er gesteld worden dat deze gemiddelden gelijk zijn. Waardoor H4 verworpen kan worden.

Vervolgens de variabele nakoming. Voor de vergelijking van het Verenigd Koninkrijk met de grootmachten is het verschil tussen de gemiddelden relatief gezien groot, namelijk 0,12. Echter is de r-waarde 0,046 en de Cohen’s d -0,127 (zie appendix 4). Wat beide een zwak effect aangeeft, wat te verwaarlozen is. Oftewel er zijn geen verschillen tussen de groepen betreffende deze variabele. Betreffende de vergelijking met de groep van alle staten is er een verschil in de gemiddelden van 0,3. Wat als hoog gezien kan worden. De r-waarde voor deze vergelijking is 0,276 en de Cohen’s d -0,310 (zie appendix 3). De laatste genoemde waarde weergeeft een zwak effect en de r-waarde bijna

(22)

22

een medium effect, wat niet te verwaarlozen is. Verder ligt het gemiddelde van het Verenigd Koninkrijk lager ten opzichte van beide groepen, echter is dit verschil ten opzichte van de groep grootmachten te verwaarlozen. Waardoor gesteld kan worden dat H5 aangenomen kan worden. Dit resultaat bevestigt de reputatietheorie dat militaire kracht de effectiviteit van compellence dreigingen vermindert, doordat de ‘sterkere’ initiator grotere risico’s neemt en de ‘zwakkere’ target staat standvastig blijft. Er is dus een negatief verband tussen absolute macht en het succes van een compellence dreiging.

Tenslotte, de variabele target staat. Voor zowel de vergelijking met de grootmachten als met alle staten zijn de gemiddelden 0,15. Oftewel zijn er geen verschillen tussen de groepen. Hierdoor kan H6 aangenomen worden, omdat het gemiddelde van zowel het Verenigd Koninkrijk als de grootmachten als alle staten niet van elkaar afwijken. Dus is er eenzelfde frequentie voor zowel grootmachten als niet grootmachten voor het maken van een dreigement tegen een grootmacht.

Geconcludeerd kan worden dat H1 en H2 deels aangenomen kunnen worden, H3 en H4 verworpen kunnen worden en H5 en H6 aangenomen kunnen worden. Verder kan er gesteld worden dat bijna alle verwachtingen wel een juist uitgangspunt hadden, met uitzondering van het verschil tussen het Verenigd Koninkrijk en alle staten betreffende de variabele demonstraties, echter was dit verschil deels bij H1 en geheel bij H3 en H4 te zwak om aan te nemen. Tenslotte is er tweemaal een zwak niet te verwaarlozen verschil waargenomen. Namelijk tussen het Verenigd Koninkrijk en de grootmachten betreffende demonstraties en tussen het Verenigd Koninkrijk en alle staten betreffende nakoming. In alle andere gevallen was er geen of een te verwaarlozen verschil. Dus kan er gesteld worden dat er betreffende compellence casussen geen verschil is binnen de groep grootmachten en de groep van alle staten, waardoor H7 deels verworpen kan worden. Aangezien deze hypothese wel een verschil verwachtte betreffende alle staten. Tenslotte kan H8 aangenomen worden, aangezien algeheel gezien de gemiddelden van het Verenigd Koninkrijk dichterbij de gemiddelden van de groep grootmachten ligt.

(23)

23

6. Conclusie en reflectie

In dit onderzoek stond de volgende onderzoeksvraag centraal: In welke mate verschillen de grootmachten ten opzichte van alle staten in hun compellence politiek? Middels een

independent t-toets en het gebruik van een cruciale casus is gekeken of de gelijke

behandeling van grotere groepen aangaande compellence terecht is of dat dit een misvatting is. Uit dit onderzoek blijkt dat er over het algemeen geen grote verschillen zijn binnen de groep grootmachten en de groep van alle staten als initiator betreffende hun compellence politiek. Het is dus terecht om compellence casussen als gelijke te behandelen in onderzoeken.

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de Militarized Compellent Threats dataset van Sechser. Deze dataset is ontwikkeld om hypotheses te testen over het gebruik en de effectiviteit van compellence dreigingen in de internationale betrekkingen. Het achterliggende doel van Sechser hierbij was om meer onderzoek naar compellence dreigingen te stimuleren. Middels dit onderzoek is gehoor gegeven aan de vraag naar meer onderzoek waarbij de nadruk enkel op compellence casussen ligt. Tevens is in het bestaande onderzoek, waarbij de nadruk wel op compellence ligt, vaak een specifieke compellence casus onderzocht of worden juist grote groepen als geheel bekeken. Echter was hierbij de vraag of het terecht was om deze groepen als gelijke te behandelen en of generalisatie mogelijk was na onderzoek naar een specifieke compellence casus. Dit onderzoek heeft vastgesteld dat compellence casussen, gekeken naar de initiator, als gelijke behandeld kunnen worden. Dit is een toevoeging voor vervolgonderzoek, waarbij er geen onderscheid gemaakt hoeft te worden tussen verschillende groepen en waarbij generalisatie mogelijk is na onderzoek naar een specifieke casus. Verder is de combinatie in dit onderzoek om op een kwantitatieve wijze zowel te kijken naar alle staten als naar een specifieke groep als naar een enkele staat een toevoeging aan bestaand onderzoek, er worden niet vaak vergelijkingen op deze wijze gemaakt. Bovendien is gekeken naar de discussie in de bestaande literatuur betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk. Dit onderzoek heeft gevonden dat het Verenigd Koninkrijk betreffende hun compellence politiek beter in de groep van grootmachten te plaatsen is, echter is de relevantie hiervan niet groot. Aangezien gevonden is dat compellence casussen als gelijke kunnen worden behandeld.

Naast sterke punten heeft een onderzoek ook altijd verbeterpunten, zo ook dit onderzoek. Ten eerste de gebruikte data. Zoals eerder gesteld is de keuze uit datasets betreffende compellence casussen beperkt. Een voordeel van de gebruikte dataset is dat

(24)

24

een grote hoeveelheid zowel geslaagde als gefaalde compellence casussen bevat van zowel binnen als buiten Europa. Echter is een nadeel dat de dataset met betrekking tot de variabelen beperkt is. Het zou beter zijn geweest als er een dataset met meerdere en uitgebreidere variabelen beschikbaar was geweest. Een tweede punt met betrekking tot de data is de gebruikte casus. Dit onderzoek heeft zich gericht op de theorie bevestigende casestudie, least-likely case. Ondanks dat uitgebreid is onderzocht of het uitgangspunt van dit type casus voor het Verenigd Koninkrijk geldt en is geconcludeerd dat deze staat zich zowel duidelijk onderscheidt binnen de groep van alle staten als de groep grootmachten, moet er altijd rekening worden gehouden met een onjuiste selectie van de casus. Waardoor dit een uitzondering zou kunnen betreffen. Om de conclusie van dit onderzoek met meer zekerheid te kunnen stellen zou dit onderzoek nog een keer uitgevoerd moeten worden met een andere casus.

Hiernaast zou vervolgonderzoek zich kunnen richten op de gevonden ‘outliers’, waarbij een niet te verwaarlozen verschil is gevonden. Namelijk tussen het Verenigd Koninkrijk en de grootmachten betreffende demonstraties en tussen het Verenigd Koninkrijk en alle staten betreffende nakoming. Het is van toegevoegde waarde om te onderzoeken waarom hierbij wel sprake is van een verschil. Bij de eerste outlier zou, bijvoorbeeld, gekeken kunnen worden of dit betrekking heeft op de geschiedenis van het Verenigd Koninkrijk of door de afname als grootmacht. Betreffende de tweede outlier zou meer onderzoek gedaan kunnen worden naar de reputatietheorie. Tevens zou vervolgonderzoek kunnen onderzoeken waarom het verschil tussen het Verenigd Koninkrijk en alle staten betreffende de variabele demonstraties, de enige verwachting betrof die geen juist uitgangspunt had. Tenslotte is het interessant om de reden(en) te onderzoeken waardoor er geen verschil is tussen staten als initiator met betrekking tot hun compellence politiek.

Tenslotte is de generaliseerbaarheid van het onderzoek groot. Aangezien de gehele populatie direct onderzocht kon worden. Echter is aan het generaliseren van resultaten wel inherent verbonden dat er een mate van simplificatie plaats vindt en enige informatie verloren gaat, zoals de outliers.

(25)

25

7. Literatuurlijst

Abbenhuis, M. M. (2013). A Most Useful Tool for Diplomacy and Statecraft: Neutrality and Europe in the ‘Long’ Nineteenth Century, 1815–1914. The International

History Review, 35(1), 1-22.

Achen, C.H. & Snidal, D. (1989). Rational Deterrence Theory and Comparative Case Studies. World Politics, 41(2), 143-169.

Art, R. J. & Greenhill, K. M. (2018). The Power and Limits of Compellence: A Research Note. Political Science Quarterly, 133(1), 77-97.

Bell, E. (2016). Soft power and corporate imperialism: maintaining British influence.

Institute of Race Relations, 57(4), 75 –86.

Bisley, N. (2012). Great Powers in the Changing International Order. Boulder: Lynne Rienner Publishers.

Bryman, A. (2016). Social research methods. Oxford: Oxford University Press.

Dziubinski, M. G. (2004). Compellence: An empirical perspective. Michigan: ProQuest Information and Learning Company.

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. California: Sage Publications Ltd.

Gaskarth, J. (2014). Strategizing Britain’s role in the world. International Affairs, 90(3), 559–581.

George, A. L. (1979). Case Studies and Theory Development: The Method of Structured, Focused Comparison. In P.G. Lauren (Red.), Diplomacy: New approaches in

history, theory and policy. 43-68. London: Collier Macmillan Publishers.

George, A. L. (1997). Knowledge for statecraft: The Challenge for Political Science and History. International Security, 22(1), 44-52.

George, A. L. & Bennett, A. (2005). Chapter 3: The method of structured, focused comparison. Case studies and theory development in the social sciences, 67-72. George, A. L. & Smoke, R. (1974). Deterrence in American Foreign Policy: Theory and

Practice. New York: Columbia University Press.

Hague, R., Harrop. M. & McCormick, J. (2016). Comparative government and politics. Basingstoke: Palgrave Macmillan

Hill, C. (2016). Powers of a kind: the anomalous position of France and the United Kingdom in world politics. International Affairs, 92(2), 393–414.

(26)

26

World Politics, 36(4), 496-526.

Lebovic, J. H, (2003). The Limits of Reciprocity: Tolerance Thresholds in Superpower Conflict. Journal of Peace Research, 40(2), 139–158.

Levy, J. S. (2008). Deterrence and Coercive Diplomacy: The Contributions of Alexander George. Political Psychology, 29(4), 537-552

Martens, S. (2009). Power and values in the 21st century: the terms of the Euro-American debate. Études internationales, 40(2), 181-199.

Mattern, J. B. & Zarakol, A. (2016). Hierarchies in World Politics. International

Organization, 70(1), 623-654.

McCourt, D. M. (2011). Rethinking Britain’s Role in the world for a New Decade : The Limits of Discursive Therapy and the Promise of Field Theory. British Journal

of Politics and International Relations, 13(1), 145-164.

McCourt, D. M. (2014). Has Britain Found its Role?. Survival, 56(2), 159-178. Morris, J. (2011). How Great is Britain? Power, Responsibility and Britain’s Future

Global Role. British Journal of Politics and International Relations, 13(1), 326-347.

Munro, A. (2019). Superpower. Encyclopaedia Britannica, Inc.

Nelson, C. E. (2017). Why the Great Powers Permitted the Creation of an American Hegemon. Political Science Quarterly, 132(4), 685-718.

Neilson, K. (2010). Great Britain. In R. F. Hamilton & H. H. Herwig (Ed.), War planning 1914 (pp. 175-197). Cambridge: Cambridge University Press.

Onea, T. A. (2014). Between dominance and decline: status anxiety and great power rivalry. Review of International Studies, 40(1), 125–152.

Schelling, T. (1960). The Strategy of Conflict. Cambridge, MA: Harvard University Press. Sechser, T. S. 2007. Winning without a fight: Power, reputation, and compellent threats in international crises. Michigan: ProQuest Information and Learning Company. Sechser, T. S. 2011. Militarized Compellent Threats, 1918–2001. Conflict Management

and Peace Science, 28(4), 377–401.

Walker, M. (1997). A new American isolationism? The mood of American

introspection and fatigue with the tiresome world is growing fast. International

Journal, 52(3), 391-410.

Wish, N. B. (1987). National attributes as sources of national role conceptions. In S. G. Walker (Ed.), Role theory and foreign policy analysis. Durham: Duke University Press.

(27)

27 8. Appendix Appendix 1

Syntax independent t-toets tussen de gemiddelden van het Verenigd Koninkrijk en alle staten: De variabele beleid: T-TEST GROUPS=UK(0 1) /MISSING=ANALYSIS /VARIABLES=policy /CRITERIA=CI(.95). De variabele demonstraties: T-TEST GROUPS=UK(0 1) /MISSING=ANALYSIS /VARIABLES=demonstration /CRITERIA=CI(.95). De variabele geweld: T-TEST GROUPS=UK(0 1) /MISSING=ANALYSIS /VARIABLES=force /CRITERIA=CI(.95).

De variabele target sterfgevallen: T-TEST GROUPS=UK(0 1) /MISSING=ANALYSIS /VARIABLES=target_fatalities /CRITERIA=CI(.95). De variabele nakoming: T-TEST GROUPS=UK(0 1) /MISSING=ANALYSIS /VARIABLES=compliance /CRITERIA=CI(.95).

(28)

28 De variabele target staat:

T-TEST GROUPS=UK(0 1) /MISSING=ANALYSIS /VARIABLES=x_groot /CRITERIA=CI(.95).

Output independent t-toets tussen de gemiddelden van het Verenigd Koninkrijk en alle staten:

De variabele beleid:

De variabele demonstraties:

(29)

29 De variabele target sterfgevallen:

De variabele nakoming:

(30)

30 Appendix 2

Syntax independent t-toets tussen de gemiddelden van het Verenigd Koninkrijk en de grootmachten: De variabele beleid: T-TEST GROUPS=UK(0 1) /MISSING=ANALYSIS /VARIABLES=policy /CRITERIA=CI(.95). De variabele demonstraties: T-TEST GROUPS=UK(0 1) /MISSING=ANALYSIS /VARIABLES=demonstration /CRITERIA=CI(.95). De variabele geweld: T-TEST GROUPS=UK(0 1) /MISSING=ANALYSIS /VARIABLES=force /CRITERIA=CI(.95).

De variabele target sterfgevallen: T-TEST GROUPS=UK(0 1) /MISSING=ANALYSIS /VARIABLES=target_fatalities /CRITERIA=CI(.95). De variabele nakoming: T-TEST GROUPS=UK(0 1) /MISSING=ANALYSIS /VARIABLES=compliance /CRITERIA=CI(.95).

(31)

31 T-TEST GROUPS=UK(0 1)

/MISSING=ANALYSIS /VARIABLES=x_groot /CRITERIA=CI(.95).

Output independent t-toets tussen de gemiddelden van het Verenigd Koninkrijk en de grootmachten:

De variabele beleid:

De variabele demonstraties:

(32)

32 De variabele target sterfgevallen:

De variabele nakoming:

(33)

33 Appendix 3

Berekening van de r-waarde bij de vergelijking tussen gemiddelden van het Verenigd Koninkrijk en alle staten:

De variabele beleid: R-waarde = √ 𝑡2 𝑡2+𝑑𝑓 = √ 0,342 0,342+240 = 0,022 De variabele demonstraties: R-waarde = √ 𝑡2 𝑡2+𝑑𝑓 = √ 0,6892 0,6892+240 = 0,044 De variabele geweld: R-waarde = √ 𝑡2 𝑡2+𝑑𝑓 = √ −0,3122 −0,3122+240 = 0,02

De variabele target sterfgevallen: R-waarde = √ 𝑡2 𝑡2+𝑑𝑓 = √ −0,8582 −0,8582+240 = 0,055 De variabele nakoming: R-waarde = √ 𝑡2 𝑡2+𝑑𝑓 = √ 1,6522 1,6522+33,191 = 0,276

De variabele target staat: R-waarde = √ 𝑡2

𝑡2+𝑑𝑓 = √

−0,0142

−0,0142+240 = 0,001

Berekening van de cohen’s d bij de vergelijking tussen de gemiddelden van het Verenigd Koninkrijk en alle staten:

De variabele beleid: Cohen’s d = 𝐺𝑒𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑑𝑒 𝑤𝑒𝑙 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘−𝐺𝑒𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑑𝑒 𝑛𝑖𝑒𝑡 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘 𝑆𝑡𝑎𝑛𝑑𝑎𝑎𝑟𝑑𝑎𝑓𝑤𝑖𝑗𝑘𝑖𝑛𝑔 𝑛𝑖𝑒𝑡 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘 = 0,42−0,46 0,499 = 0,08 De variabele demonstraties:

(34)

34 Cohen’s d = 𝐺𝑒𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑑𝑒 𝑤𝑒𝑙 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘−𝐺𝑒𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑑𝑒 𝑛𝑖𝑒𝑡 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘 𝑆𝑡𝑎𝑛𝑑𝑎𝑎𝑟𝑑𝑎𝑓𝑤𝑖𝑗𝑘𝑖𝑛𝑔 𝑛𝑖𝑒𝑡 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘 = 0,69−0,47 0,431 = -0,139 De variabele geweld: Cohen’s d = 𝐺𝑒𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑑𝑒 𝑤𝑒𝑙 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘−𝐺𝑒𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑑𝑒 𝑛𝑖𝑒𝑡 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘 𝑆𝑡𝑎𝑛𝑑𝑎𝑎𝑟𝑑𝑎𝑓𝑤𝑖𝑗𝑘𝑖𝑛𝑔 𝑛𝑖𝑒𝑡 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘 = 0,50−0,47 0,50 = 0,06

De variabele target sterfgevallen:

Cohen’s d = 𝐺𝑒𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑑𝑒 𝑤𝑒𝑙 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘−𝐺𝑒𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑑𝑒 𝑛𝑖𝑒𝑡 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘 𝑆𝑡𝑎𝑛𝑑𝑎𝑎𝑟𝑑𝑎𝑓𝑤𝑖𝑗𝑘𝑖𝑛𝑔 𝑛𝑖𝑒𝑡 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘 = 0,31−0,23 0,423 = 0,189 De variabele nakoming: Cohen’s d = 𝐺𝑒𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑑𝑒 𝑤𝑒𝑙 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘−𝐺𝑒𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑑𝑒 𝑛𝑖𝑒𝑡 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘 𝑆𝑡𝑎𝑛𝑑𝑎𝑎𝑟𝑑𝑎𝑓𝑤𝑖𝑗𝑘𝑖𝑛𝑔 𝑛𝑖𝑒𝑡 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘 = 0,58−0,88 0,968 = -0,31

De variabele target staat:

Cohen’s d = 𝐺𝑒𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑑𝑒 𝑤𝑒𝑙 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘−𝐺𝑒𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑑𝑒 𝑛𝑖𝑒𝑡 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘

𝑆𝑡𝑎𝑛𝑑𝑎𝑎𝑟𝑑𝑎𝑓𝑤𝑖𝑗𝑘𝑖𝑛𝑔 𝑛𝑖𝑒𝑡 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘 =

0,15−0,15 0,361 = 0

Appendix 4

Berekening van de r-waarde bij de vergelijking tussen gemiddelden van het Verenigd Koninkrijk en de grootmachten: De variabele beleid: R-waarde = √ 𝑡2 𝑡2+𝑑𝑓 = √ 0,112 0,0112+131 = 0,001 De variabele demonstraties: R-waarde = √ 𝑡2 𝑡2+𝑑𝑓 = √ 1,1862 1,186+23,972 = 0,235 De variabele geweld:

(35)

35 R-waarde = √ 𝑡2

𝑡2+𝑑𝑓 = √

0,4462

0,4462+131 = 0,039

De variabele target sterfgevallen: R-waarde = √ 𝑡2 𝑡2+𝑑𝑓 = √ 0,4652 0,4652+131 = 0,041 De variabele nakoming: R-waarde = √ 𝑡2 𝑡2+𝑑𝑓 = √ 0,5292 0,5292+131 = 0,046

De variabele target staat: R-waarde = √ 𝑡2

𝑡2+𝑑𝑓 = √

0,0052

0,0052+131 = 0,000

Berekening van de Cohen’s d bij de vergelijking tussen de gemiddelden van het Verenigd Koninkrijk en de grootmachten: De variabele beleid: Cohen’s d = 𝐺𝑒𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑑𝑒 𝑤𝑒𝑙 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘−𝐺𝑒𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑑𝑒 𝑛𝑖𝑒𝑡 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘 𝑆𝑡𝑎𝑛𝑑𝑎𝑎𝑟𝑑𝑎𝑓𝑤𝑖𝑗𝑘𝑖𝑛𝑔 𝑛𝑖𝑒𝑡 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘 = 0,45−0,45 0,50 = 0 De variabele demonstraties: Cohen’s d = 𝐺𝑒𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑑𝑒 𝑤𝑒𝑙 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘−𝐺𝑒𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑑𝑒 𝑛𝑖𝑒𝑡 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘 𝑆𝑡𝑎𝑛𝑑𝑎𝑎𝑟𝑑𝑎𝑓𝑤𝑖𝑗𝑘𝑖𝑛𝑔 𝑛𝑖𝑒𝑡 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘 = 0,65−0,76 0,411 = -0,341 De variabele geweld: Cohen’s d = 𝐺𝑒𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑑𝑒 𝑤𝑒𝑙 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘−𝐺𝑒𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑑𝑒 𝑛𝑖𝑒𝑡 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘 𝑆𝑡𝑎𝑛𝑑𝑎𝑎𝑟𝑑𝑎𝑓𝑤𝑖𝑗𝑘𝑖𝑛𝑔 𝑛𝑖𝑒𝑡 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘 = 0,45−0,50 0,502 = -0,1

De variabele target sterfgevallen:

Cohen’s d = 𝐺𝑒𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑑𝑒 𝑤𝑒𝑙 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘−𝐺𝑒𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑑𝑒 𝑛𝑖𝑒𝑡 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘

𝑆𝑡𝑎𝑛𝑑𝑎𝑎𝑟𝑑𝑎𝑓𝑤𝑖𝑗𝑘𝑖𝑛𝑔 𝑛𝑖𝑒𝑡 𝑉𝑒𝑟𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔𝑑 𝐾𝑜𝑛𝑖𝑛𝑘𝑟𝑖𝑗𝑘 =

0,30−0,35

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

architectenbureau richt zich slechts op kantoren, scholen en schouwburgen. Voor bijvoorbeeld woningbouw, winkelcentra, sportfaciliteiten en kleinere ontwerpen zoals ABRI's kun je

De kwaliteit van optreden van de Amerikaanse strijdkrachten in de consolidatiefase in Irak staat in schril contrast tot de kwaliteit van de strategische studies afkomstig

The opportunities &amp; limits of compellence strategies : the quest for a framework for analysis..

The conditions as they applied during conflict period 4 are used as the basis here. Particu- larly the ‘softer’ approach of the UN has consequences for several aspects. It is

Zo heeft Noorwegen een wettelijke verplichting met betrekking tot het percentage vrouwen in het bestuur van 40 procent, het Verenigd Koninkrijk heeft een richtlijn met een

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Kwekers zijn primair van belang voor de aanlevering van zuiver uitgangsmateriaal. Om contaminatie bij de bron te voorkomen is het raadzaam om de haver voor de glutenvrije keten,

In order to delve into such changes and ‘enhancement’ of liberty in the sexual realm, literature pertaining to topics of sex, sexuality, and gender in Spain