• No results found

Hoe De Dakhaas kan bestaan, functioneren en groeien als onafhankelijke, lokale journalistieke organisatie in tijden van digitalisering, bezuinigingen en krimpende redacties en in hoeverre het magazine een aanvulling is

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hoe De Dakhaas kan bestaan, functioneren en groeien als onafhankelijke, lokale journalistieke organisatie in tijden van digitalisering, bezuinigingen en krimpende redacties en in hoeverre het magazine een aanvulling is "

Copied!
96
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie - De Dakhaas

Hoe De Dakhaas kan bestaan, functioneren en groeien als onafhankelijke,

lokale journalistieke organisatie in tijden van digitalisering, bezuinigingen

en krimpende redacties en in hoeverre het magazine een aanvulling is op

het Algemeen Dagblad/Utrechts Nieuwsblad.

Naam: Sterre Schout (10261575)

Master: UvA - Journalistiek en Media (research & redactie) Begeleider en eerste lezer: Erik Borra

Tweede lezer: Peter Vasterman Datum: 29-07–2017

(2)

Voorwoord

Deze masterscriptie is het laatste dat ik heb geschreven als student aan de Universiteit van Amsterdam. Een afsluiting van bijna vijf jaar studeren: drie jaar de bachelor Media & Cultuur, en bijna twee jaar de master Journalistiek en Media. Met name de master was zeer leerzaam, maar ook intensief.

Het schrijven van deze scriptie was een onderdeel waar ik naar uitkeek, maar waar ik ook tegen op zag. Bij de master was ik gewend om alles samen met medestudenten te doen. Het leek me heerlijk om een keer zelf alles te kunnen bepalen, en zelfstandig te werken. Maar tegelijk was dit ook juist wat het moeilijk maakte. Ik heb zo vaak getwijfeld, gezocht naar de juiste invalshoek, onderzoeksvraag of literatuur. Bij deze wil ik Erik Borra bedanken voor zijn tijd en ondersteunende feedback.

De organisatie die centraal staat in mijn scriptie, De Dakhaas, heeft er gezorgd dat ik het leuk vond om mijn scriptie te schrijven. Toen de basis stond (het theoretisch kader en methodologisch hoofdstuk) kon ik mijn onderzoek uit gaan voeren. Dit was voor mij het meest interessante deel om te doen. Het analyseren van de artikelen, het interviewen van de journalisten; het gaf mij de positieve energie om door te gaan. Het was ontzettend interessant en leuk om de journalisten te interviewen en te horen over hun ervaringen, motivatie, journalistieke missies en waarden. Hun enthousiasme herinnerde me er weer aan waarom ik zelf ooit voor de journalistiek heb gekozen: om mooie verhalen te maken. Bij deze wil ik alle journalisten die ik heb geïnterviewd bedanken voor het delen van hun inzichten, ik heb er veel van geleerd.

(3)

1. Inleiding 4

2. Theoretisch kader 7

2.1 De terugloop van regionale en lokale nieuwsvoorziening 8 2.2 De verschillende vormen van free labor in de arbeidsmarkt 9 2.3 Opkomst van hyperlocals en burgerjournalistiek 12 2.4 Wat is waardevol en kwalitatief in de journalistiek? 14

2.5 Beroepsideologie en community journalism 16

3. Methodologisch kader 19

3.1 Toepassing van de concepten 19

3.2 Corpus 20

3.2.1 Profielschets AD/Utrechts Nieuwsblad 20

3.2.2 Profielschets De Dakhaas 21

3.2.3 Verdieping corpus 23

3.3 Case study 24

3.4 Onderzoeksstappen 25

3.4.1 Stap één - LexisNexis 25

3.4.2 Stap twee - de inhoudsanalyse en het codeboek 25

3.4.3 De beperkingen van het onderzoek 29

3.4.4 Stap drie - De semi-gestructureerde diepte-interviews 31

4. Resultaten - Inhoudsanalyse 33

4.1 Algemene informatie en het journalistieke genre 33

4.2 Keuze en motivatie voor onderwerpen/personen 35

4.3 De invalshoeken 36

4.4 Korte conclusie 39

5. Resultaten - Interviews 40

5.1 De motivatie van de journalisten 40

5.1.1 Korte conclusie 42

5.2 Het belang van een niet op winst-gericht, onafhankelijk, journalistiek medium 42

5.2.1 Korte conclusie 43

5.3 Journalistieke waardes, beroepsideologie en zorgen over het werkveld 44

5.3.1 Korte conclusie 46

6. Conclusie 48

7. Literatuurlijst 56

8. Bijlagen 60

Bijlage A: Corpus + resultaten inhoudsanalyse 60

Bijlage B: Codeboek 60

Bijlage C: Interviewguide uit “We write with our Hearts” van John Hatcher & Emily Haavik 61 Bijlage D: Vragenlijst voor journalisten van De Dakhaas 63

(4)

1. Inleiding

Provincies moeten in discussie met de landelijke politiek om ervoor te zorgen dat de regionale journalistiek in stand wordt gehouden. Dat vinden RTV Rijnmond en Omroep West […] De aanleiding voor het debat zijn zorgen over verschraling. “Het verdwijnen van regionale krantentitels, steeds minder actieve journalisten in onze regio en redacties die steeds kleiner worden is een slechte zaak voor de democratie”, somt Omroep West-directeur Gerard Milo op (Villamedia, 8 februari 2017). Uitgever Achterhoek Nieuws schrijft op een van zijn websites: ‘Ook in de Achterhoek geeft De Persgroep meerdere weekbladen uit. Voor de journalisten, die vaak tientallen jaren het lokale nieuws hebben verslagen, is dit een hard gelag. Het is niet alleen voor de betrokken redacteuren betreurenswaardig, maar ook voor de diversiteit en kwaliteit van de lokale nieuwsvoorziening is dit slecht. Achterhoek Nieuws, uitgever van deze website en gelijknamige krant, zal er alles aan doen de journalistiek in deze regio op peil te houden’ (Villamedia, 7 februari 2017).

Bovenstaande berichtgeving toont aan dat de verschraling van de regionale en lokale journalistiek een proces is dat in heel Nederland gaande is en de gemoederen al een tijd bezighoudt. De oorzaak is een wereldwijd verschijnsel: grote mediabedrijven kopen de kranten en omroepen op, plaatsen content door en hebben daardoor steeds minder mensen nodig (Cohen, 2011). In Nederland is De Persgroep Nederland dit grote mediabedrijf dat naast de landelijke kranten sinds 2015 ook de regionale titels en huis-aan-huis bladen van Wegener heeft overgenomen (NRC.nl, 11 februari 2015). Dit leidt tot grote reorganisaties waarbij tweederde van de huis-aan-huis-journalisten naar huis worden gestuurd. Tegelijk wordt er met het oog op de digitalisering wel geïnvesteerd in lokale, online initiatieven zoals indebuurt.nl (Villamedia, 3 februari 2017). Bij de freelancers die mogen blijven bestaat er grote onvrede over het werkgeverschap en de lage tarieven. Tara Lewis schrijft voor Villamedia een opiniestuk waarin ze het “het sterfhuisbeleid van De Persgroep” noemt. Als freelancer voor het AD/ Rotterdams Dagblad krijgt ze 13 cent per woord, terwijl het NRC 37 cent per woord betaalt (Villamedia, 9 februari 2017).

Deze berichten zijn tekenend voor de crisis in de journalistiek. Maar in moeilijke tijden zijn er ook altijd mogelijkheden tot iets nieuws. Onvrede leidt tot nieuwe initiatieven en journalistieke samenwerkingsverbanden waarin een groep journalisten het graag zelf wil doen, zonder afhankelijk te zijn van grote mediabedrijven. Beyond Journalism - het overkoepelende project waar deze scriptie onder valt - stelt zich ten doel een overzicht te bieden van de nieuwe ondernemingsvormen in de journalistiek en onderzoekt daarbij specifiek hoe journalistiek zich manifesteert en ontwikkelt. Deze scriptie draagt bij aan dit project door een onafhankelijk, lokaal journalistiek magazine te bestuderen: De Dakhaas, gevestigd in Utrecht.

(5)

Het Utrechtse journalistiek magazine wordt op vrijwillige basis gemaakt door Utrechtse inwoners; volgens de medewerkers wordt het geproduceerd vanuit een bepaalde vorm van passie en idealisme, omdat ze iets misten in de lokale en regionale journalistiek. De Dakhaas wil reportages, interviews en portretten bieden en daarmee fungeren als een 'tegengif' tegen de verschraling van de regionale journalistiek. Maar waarom werken journalisten wel op vrijwillige en onbezoldigde basis mee aan de Dakhaas, terwijl ze zwoegen onder de financiële problemen en de druk op krimpende redacties bij regionale kranten?

In deze scriptie staan dan ook twee hoofdvragen centraal: In hoeverre biedt de Dakhaas een inhoudelijke aanvulling ten opzichte van de grootste onafhankelijke regionale gedrukte nieuwsvoorziening in Utrecht, het Algemeen Dagblad/Utrechts Nieuwsblad? En hoe kan de Dakhaas bestaan, functioneren en groeien als onafhankelijke, lokale journalistieke organisatie in tijden van digitalisering, bezuinigingen en krimpende redacties?

Met behulp van een tweeledig onderzoek tracht ik deze vragen zo volledig mogelijk te beantwoorden. Ten eerste laat ik middels een inhoudsanalyse zien of en hoe De Dakhaas zich onderscheidt en distantieert van het Algemeen Dagblad/Utrechts Nieuwsblad (AD/UN). Door middel van een inhoudsanalyse ga ik 63 producties van De Dakhaas afzetten tegen 168 producties van het AD/UN. De 63 producties van De Dakhaas zijn geselecteerd op journalistiek genre. Dit betekent dat ik alleen de serieuze journalistieke genres zoals achtergrondverhalen, reportages, portretten en interviews in de analyse meeneem. Omdat ik wil onderzoeken in hoeverre en op welke manier De Dakhaas een aanvulling vormt op het AD/UN, heb ik de onderwerpen en personen die in De Dakhaas centraal staan ingevoerd in de LexisNexis database. Hieruit kwamen de in totaal 168 relevante producties uit het AD/UN naar voren, die ik vervolgens op dezelfde manier heb geanalyseerd.

Na het verwerken van deze resultaten heb ik semi-gestructureerde interviews met journalisten afgenomen. Deze interviews dienen ter ondersteuning en verdere toelichting van de resultaten van de inhoudsanalyse, en gaan daarnaast verder in op thema’s als journalistieke ideologie, journalistieke kernwaardes, gemeenschapsjournalistiek, het non-profit bestaan van De Dakhaas maar ook de motivatie van de journalisten om onbetaald voor De Dakhaas te werken. Ik heb met de initiator en eindredacteur van De Dakhaas gesproken, verschillende journalisten die voor De Dakhaas schrijven en telefonisch contact gehad met de chef redactie van het AD/UN.

Gegeven het huidige, onzekere medialandschap in Nederland is dit een belangrijk onderzoek omdat het laat zien hoe een alternatieve, onafhankelijke journalistieke organisatie zich manifesteert en ontwikkelt. Bovendien kaart de scriptie belangrijke, actuele journalistieke kwesties aan die in gang zijn gezet door het scharen van de regionale pers onder grote mediabedrijven, alsook de digitalisering.

(6)

Dit betreft niet alleen een beschrijving van “de terugloop van de regionale en lokale nieuwsvoorziening”, maar ook welke gevolgen dit heeft voor de journalistieke arbeidsmarkt waar steeds minder met vaste contracten wordt gewerkt. Hoe anticiperen “de journalisten” hier op? Een andere kwestie die belicht wordt heeft te maken met de “consumentenkant”, waar burgers het heft in eigen handen nemen en zelf journalistieke platforms opzetten. In hoeverre is dit nodig en wenselijk? Door de inhoud van De Dakhaas te analyseren én de journalisten te spreken hoop ik te kunnen laten zien hoe een alternatieve journalistieke organisatie als De Dakhaas opereert, wat ze maken, wie ze zijn en hoe en waarom ze dit doen. Hiermee tracht ik een concreet voorbeeld te geven van een kleinschalig journalistiek initiatief dat voort is gekomen uit de grotere, abstracte, ongrijpbare ontwikkelingen die daarom heen cirkelen.

De opbouw van mijn scriptie is als volgt. Hoofdstuk twee vormt het theoretisch kader en dient het onderzoek richting te geven en letterlijk ‘theoretisch in te kaderen’. De literatuur die hier gepresenteerd wordt biedt de basis van mijn onderzoek, de vragen waarop mijn onderzoek kan voortbouwen en tegelijk ook de contextuele ruimte waarbinnen mijn onderzoek geplaatst kan worden. Vervolgens zal ik in hoofdstuk drie uitgebreid op mijn methode ingaan, en stap voor stap uitleggen hoe het onderzoek wordt uitgevoerd. Daarnaast worden ook gelijk de beperkingen van mijn onderzoek uiteengezet. Dit is van belang voor de repliceerbaarheid en betrouwbaarheid van mijn onderzoek. In hoofdstuk vijf worden de resultaten gepresenteerd die zijn voortgekomen uit mijn inhoudsanalyse. Hier komt naar voren op welke manier De Dakhaas zich onderscheidt en distantieert van het AD/UN, en daarmee laat het ook zien in hoeverre De Dakhaas een journalistieke aanvulling vormt op deze lokale krant. Hier wordt gelet op het journalistiek genre, de onderwerpen en personen die aan bod komen en welke invalshoeken hiervoor worden gebruikt. In hoofdstuk vijf worden de resultaten gepresenteerd die uit de interviews naar voren zijn gekomen. Dit hoofdstuk is belangrijk omdat het meer vertelt over de motivatie van de journalisten, over het belang van een non-profit organisatie die onafhankelijke, lokale journalistiek bedrijft en welke journalistieke ideologie hieraan ten grondslag ligt. Tenslotte wordt in de conclusie een overzicht geboden van de resultaten, worden deze geïnterpreteerd en bediscussieerd en worden er voorstellen gedaan voor vervolgonderzoek.

(7)

2. Theoretisch kader

Het theoretisch kader vormt de wetenschappelijke basis waarbinnen ik mijn onderzoek positioneer en richting geef. Het bestaat uit vijf verschillende delen.

In paragraaf 2.1 wordt met het in kaart brengen van de wereldwijde terugloop van de regionale en lokale nieuwsvoorziening een context gegeven waarbinnen De Dakhaas als alternatieve journalistieke organisatie zijn ontstaansgeschiedenis heeft. In paragraaf 2.2 ga ik gedetailleerder in op de veranderde journalistieke arbeidsmarkt en de verschillende vormen van free labor. Paragraaf 2.3 borduurt voort op de contextualisering van De Dakhaas door een beschrijving te geven van de opkomst van burgerjournalistiek en hyperlocals. Kort gezegd zijn dit alternatieve vormen van journalistiek die zijn ontstaan vanuit de bevolking dat door een gebrek aan lokale en regionale nieuwsvoorziening het heft in eigen handen heeft genomen, en online nieuwsplatforms heeft opgezet. Hier wordt ook geëvalueerd in hoeverre deze vormen van journalistiek hebben gebracht wat er van verwacht werd, en geconcludeerd of het een waardige vervanging kan zijn van de regionale en lokale nieuwsvoorziening. De uitkomst van deze evaluatie biedt ruimte waarbinnen ik de resultaten van mijn onderzoek kan plaatsen en De Dakhaas als journalistieke organisatie tegen kan afzetten. Om tot betrouwbare resultaten te komen biedt paragraaf 2.4 een overzicht van de literatuur waarop ik mijn inhoudsanalyse kan baseren. Uit recent onderzoek zijn verschillende criteria naar voren gekomen die uitwijzen welk soort regionale nieuwsartikelen het publiek als waardevolle journalistiek beschouwt (Costera Meijer, Lievski & Kreemers; 2013). Een inhoudsanalyse helpt te operationaliseren in hoeverre De Dakhaas deze vraag vanuit het publiek beantwoordt, en of zij voorbij gaan aan de inhoudelijke armoede die is ontstaan door tijd- en geldgebrek in de regionale en lokale journalistiek. Hiermee kan geduid worden wat de journalistieke waarde is van een alternatief journalistiek magazine zoals De Dakhaas, en hoe deze kan fungeren als een aanvulling op de andere regionale journalistiek. Tenslotte wordt er in paragraaf 2.5 nog aandacht besteed aan de concepten beroepsideologie en gemeenschapsjournalistiek. Samen met de semi-gestructureerde interviews biedt dit mij de nodige kennis waarmee ik in kaart kan brengen wie de journalisten zijn die vrijwillig voor De Dakhaas werken, wat hun overkoepelende beroepsideologie is en welke journalistieke kernwaardes hieraan ten grondslag liggen. Dit is belangrijk om te kunnen onderbouwen waarom ze zich vrijwillig inzetten voor De Dakhaas en wat het werk voor hun betekent.

(8)

2.1 De terugloop van regionale en lokale nieuwsvoorziening

De nieuwsvoorziening is zich wereldwijd aan het aanpassen aan het veranderende medialandschap, voornamelijk veroorzaakt en gedreven door de digitalisering (Nielsen 2012; Shaker 2014; Curran 2010). De manier waarop dit zich ontwikkelt verschilt per gebied, regio en land. Maar er is duidelijk één ontwikkeling die overal gaande is: de geprinte media delven het onderspit. Volgens Nielsen komt dit doordat de media zich de afgelopen tien jaar intensief hebben uitgebreid. Doordat er steeds meer opties beschikbaar zijn voor adverteerders en lezers is het systeem onder druk komen te staan (Nielsen, 3). Kranten raken hun lezers kwijt aan de online platforms, waar ze (vaak gratis) nieuws kunnen consumeren. Daarnaast eisen aggregatie-sites, zoekmachines en sociale media een groot deel van de aandacht op (Currah, 3). Als online net zoveel inkomsten zou genereren als de geprinte krant vroeger deed, zou dit geen probleem zijn. Maar vooralsnog kunnen de traditionele media het verlies aan inkomsten niet goed maken met advertenties op het web en kleeft er een onzeker business model aan. Zo wordt er gesteld dat online klanten minder waardevol zijn voor adverteerders dan offline klanten, omdat klanten online minder tijd doorbrengen op een nieuwssite dan wanneer ze een gedrukte krant lezen (Farhi 2008; Currah 2009). Er is internationaal vanuit verschillende kanten geschreven over de manier waarop deze veranderingen de journalistiek en nieuwsmedia beïnvloeden (Fenton 2010; Lee-Wright, Philips en Witschge 2012; Russel 2011; Curran 2010; Nielsen 2012). Volgens Nielsen heeft de veranderde manier van nieuwsconsumptie overal ter wereld invloed op de kwaliteit van de journalistiek. In de Verenigde Staten is de situatie volgens hem het meest dramatisch. Alle grote nieuwsbedrijven lijden groot verlies, ze zien hun winstmarges krimpen of zelfs verdwijnen waardoor ze vele investeringen in journalistiek hebben moeten laten varen. In Europa is de situatie stabieler, maar ook daar moeten de nieuwsmedia strategische oplossingen bedenken om de nieuwe uitdagingen aan te gaan (3).

Binnen Nederland is al intensief onderzoek gedaan naar de situatie van de regionale en lokale nieuwsvoorziening. De grootste onderzoeken zijn in gang gezet door de Commissie Brinkman. Deze commissie is in 2009 aangesteld door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en heeft advies uitgebracht over innovatiemogelijkheden binnen de pers en over de toekomst van nieuws en opinievoorziening in Nederland, toegespitst op de rol van de pers. De Commissie Brinkman trok in hun adviesrapport ‘Innovatie en Toekomst Pers’ aan de bel en waarschuwde dat “de krant niet meer is wat het geweest is”, dat “dagbladen minder aansluiting vinden bij het publiek dan vroeger” en dat “oplages al jaren dalen” (5). Deze uitspraken zijn op zich al zorgwekkend, maar regionaal is de situatie nóg urgenter en lijken de gevolgen acuter dan op landelijk niveau. Tussen 1981 en 2003 is de oplage van de gezamenlijke regionale kranten gedaald van 2,8 naar 2,3 miljoen. De terugloop van 19% was forser dan die van de landelijke dagbladen met 8% (Bakker 2004). Daarna nam deze terugloop sterk toe want in tien jaar tijd daalde de betaalde krantenoplage met meer dan een miljoen. Met name de regionale titels leverden in: in dertig jaar zagen regionale dagbladen hun totaal verspreide oplage dalen van 2,7 miljoen in 1980 tot 1,45 miljoen eind 2012 (Bakker en van Kerkhoven, 76). 


(9)

Dit verschil tussen de landelijke en regionale daling komt met name doordat de markten waarop regionale dagbladen opereren beperkter zijn en de teruggang in oplages en advertentieomzet daardoor zwaarder wegen (Commissie Brinkman, 6).

Naar aanleiding van het rapport van de Commissie Brinkman is een aantal onderzoeken in gang gezet om de ontwikkelingen van de nieuwsvoorziening op lokaal en regionaal gebied beter in kaart te brengen. Quint Kik en Lammert Landman stelden in 2013 het rapport ‘Nieuwsvoorziening in de Regio’ samen waarin letterlijk wordt gekeken naar hoe het lokale medialandschap eruit ziet en hoe dit verandert, met name waar het gaat om de verhouding tussen offline traditionele en online-media (7). Een belangrijke deelconclusie die uit hun onderzoek naar voren komt is dat de offline nieuwsmedia afnemen, terwijl het online aanbod aan nieuwsmedia fors toeneemt. Dit is weinig verrassend in tijden van mondiale digitalisering, maar het brengt wel een paradoxaal probleem met zich mee: door het toegenomen aantal online-nieuwsmedia is de toegang tot lokaal nieuws in twee jaar verbeterd, maar verhoudingsgewijs heeft dit echter veel meer websites met geaggregeerd nieuws opgeleverd dan sites met zelfgeproduceerd nieuws (Kik, Bakker, Buijs en Katz, 17); als er gekeken wordt naar het nieuws dat door deze websites verspreid wordt, is het zelden iets dat niet ook in een ander medium staat. Dit gebrek aan originele nieuwsverhalen wordt door hen ‘inhoudelijke armoede’ genoemd (6). Daarnaast blijkt uit recent onderzoek dat de meeste aanbieders niet in staat zijn om eigen maatschappelijk relevant nieuws te brengen, maar zich in grote mate beperken tot cultuur en 112-nieuws (Landman, Kik, Hermans en Hietbrink, VII).

Wat als een paal boven water staat, is het feit dat het vervaardigen van origineel lokaal of regionaal nieuws duur is en dat hier momenteel nog maar weinig geld en ruimte voor is. Regionale kranten hebben – onder druk van teruglopende advertentie-inkomsten en dalende aantallen abonnees – al bezuinigd op verslaggevers, redacteuren en op stadsredacties, en de verwachting is dat ze dat zullen blijven doen. Daarmee vermindert niet alleen het aantal kritische en duidende artikelen (Beunders, van der Horst en de Kleuver, 21), ook overige genres als reportages, interviews en commentaren worden nauwelijks meer aangetroffen in de regionale media (Landman, Kik, Hermans en Hietbrink, 36). Dit betekent dat de pluriformiteit van de journalistiek in het gedrang komt met een ernstig gebrek aan verschillende invalshoeken die lokaal relevant zijn.

2.2 De verschillende vormen van free labor in de arbeidsmarkt

Door de dalende offline-inkomsten en de zoektocht naar werkende online verdienmodellen, zijn de werkplekken in de media onzeker en de contracten veranderd. Volgens Deuze heeft de meerderheid van de afgestudeerde journalisten banen die gebaseerd zijn op een tijdelijke contract, als ze überhaupt al een contract hebben (2). Naar aanleiding van deze onzekere arbeidsmarkt, hebben mediawerkers allerlei tactieken en strategieën opgenomen in hun manier van werken. 


(10)

Dit zijn niet alleen samengestelde groepen die bestaan uit diverse personen, het kunnen ook lokale of globale netwerken zijn van verschillende firma’s en bedrijven of een tijdelijke team van consumenten en producenten in een user-producer community, die op dat moment dezelfde interesse delen (3). Naast het vormen van groepen gaan individuen zonder vaste contracten ook meer voor gevarieerde opdrachtgevers naast elkaar werken. Deze werkvorm kan gezien worden als een zoektocht van de individu naar zelfontplooiing, maar kan ook veroorzaakt worden door veranderingen in gang gezet door internationalisering, digitalisering en dereguleringen in de arbeidsmarkt (181). In de literatuur wordt deze manier van werken ‘portfolio working’ genoemd (Clinton, Totterdell en Wood, 180), en omschreven als ‘a collection of different bits and pieces of work for different clients’ (180). Het werk dat ze doen kan een combinatie van betaald, onbetaald of vrijwilligerswerk zijn.

Dit 'vrijwilligerswerk' past in wat Karin Fast, Henrik Örnebring en Michael Karlsson hebben beschreven als de free labor markt in de mediasector, die tot stand is gekomen sinds de digitalisering. De term free labor is volgens hen een oxymoron: een stijlfiguur waarin twee samengestelde woorden elkaar tegenspreken (964). Labor, als in werk, kan eigenlijk geen werk worden genoemd als er geen salaris tegenover staat. Dit aspect maakt het concept lastig te definiëren. Fast, Örnebring en Karlsson beschrijven in hun artikel daarom zeven metaforen voor bepaalde types werknemers (the Slave, the Carer, the Apprentice, the Prospector, the Hobbyist, the Volunteer en the Patsy) die zich in dit werkveld bevinden, en hopen hiermee een concreter beeld te geven van de varianten free labor die bestaan en daarnaast te onderzoeken wat de waarde is van het werk voor de werknemer, wanneer er geen geld tegenover de arbeid staat (965). Ik zal de zeven metaforen nu kort benoemen en beschrijven, zodat in de latere analyse van de Dakhaas bekeken kan worden of en hoe de journalisten met deze metaforen aangeduid kunnen worden.

“The Slave” (de Slaaf) komt voor in de takken van de media waar werknemers zonder enige keuzevrijheid werk uitvoeren. Ze krijgen hier meestal zo weinig voor betaald, dat het bijna voor niks is. Denk hier aan het werk dat wordt gedaan in fabrieken waar smartphones in elkaar gezet worden, de het zogenoemde micro-work of clickwork (967).

“The Carer” (de Verzorger) verwijst naar de werknemer die niet wordt betaald doordat het werk dat diegene doet buiten de verdienende economische sector valt. In plaats daarvan speelt het werk zich af in de emotionele/privésfeer van een gemeenschap. Historisch gezien zijn dit meestal vrouwen geweest. Activiteiten waar aan gedacht kan worden zijn boodschappen doen, schoonmaken, koken, kinderen onderhouden of oudere mensen verzorgen (968). Gerelateerd aan de media heeft het te maken met het behouden en controleren van online communities. Het kan variëren van de groepen beheren en het modereren van online discussies, tot het posten van berichten en klikken op andere berichten. De Verzorger heeft dus betrekking tot de free labor die gelinkt is aan emotionele, op gemeenschap-gerichte activiteiten (968).

“The Apprentice” (de Leerling) werkt ergens vrijwillig uit eigen interesse en ontwikkeling, en vindt dit in de meeste gevallen ook leuk om te doen. De waarde die diegene eruit kan halen is op korte termijn een leerervaring en op lange termijn misschien een betaalde baan binnen de organisatie.

(11)

Deze variant komt veel voor in de media-industrie, hier is zelfs sprake van een overvloed aan mensen die ergens vrijwillig willen werken in ruil voor ervaring (969).

“The Prospector” (de Gelukszoeker), is vergelijkbaar met de Leerling op het gebied van vrijwillig - of voor bijna niks - bij een organisatie werken, maar de Gelukszoeker is minder gebonden aan één specifieke organisatie. Binnen de journalistiek wordt hier gedacht aan journalisten die op eigen houtje grote projecten en onderzoeken aan gaan, maar van te voren nog niet weten bij welke media-organisatie ze dit verhaal gaan slijten. Dit is dus een vorm van free labor, tot ze het verhaal verkocht hebben. Binnen de journalistiek komt deze vorm van werken steeds meer voor omdat er steeds minder vaste werkplekken beschikbaar zijn en media steeds vaker met freelancers werken die zelf met een uitgewerkt product komen (970).

Waar de Leerling en de Gelukszoeker vrijwillig werk verrichten uit strategische overwegingen, doet de “The Hobbyist” (de Hobbyist) het werk puur voor zijn eigen plezier. Volgens verschillende academici hebben media-organisaties veel baat bij deze hobbyisten (Fast, 2012; Hardy, 2011; Jenkins, 2006). Denk hierbij aan bijdragen die deze mensen aan media-organisaties kunnen leveren in de vorm van feedback en het participeren aan convergente sociale mediaproducties in de vorm van tekst en beeld (Andrejevic, 2008; Van Dijck 2009).

“The Volunteer” (de Vrijwilliger) heeft veel overeenkomsten met de Hobbyist, maar het belangrijke verschil is dat de Vrijwilliger ook onplezierig werk kan doen om zijn of haar altruïstische doel te bereiken (971). Vrijwilligerswerk werd lang gezien als een onmisbaar aspect van een werkende democratische maatschappij, en ook momenteel neemt het nog steeds een groot deel in van de arbeidsmarkt (Taylor geciteerd in Fast et al, 971). Met betrekking tot de media kan er gedacht worden aan de mensen die meewerken aan online open source resources projecten zoals wikipedia, creative

commons en open access academic journals (971). Daarnaast zijn vrijwilligers vaak ook betrokken bij

het beheren en modereren van een online community. Belangrijk is dat de passie en enthousiasme voor een onderwerp zo groot is, dat ze het werk dus willen doen “for the good cause” (972).

Tenslotte noemen Fast, Örnebring en Karlsson “the Patsy” (de Sufferd), die vrijwillig werk verricht voor bepaalde bedrijven, zonder dit bewust door te hebben. Denk hierbij aan klikken op advertenties op social media of het klikken op links via Google, waardoor ze traffic genereren en daarmee van waarde zijn voor deze bedrijven (972).

Wat Fast, Örnebring en Karlsson laten zien met hun zeven metaforen voor verschillende types werknemers die free labor verrichten in de mediasector, is dat we deze categorie zeker niet als één grote homogene groep moeten zien. Free labor bestaat op verschillende manieren en uit zich in meerdere vormen. Dit gaat ook op voor de journalisten die vrijwillig bij De Dakhaas werken. Werken er bijvoorbeeld écht alleen vrijwilligers die het werk doen vanuit een passie en enthousiasme, of zit er ook voor een deel eigen belang bij? En wat is de waarde van dit belang voor hen?

(12)

2.3 Opkomst van hyperlocals en burgerjournalistiek

Een andere ontwikkeling die in gang is gezet door de wereldwijde terugloop van regionale en lokale nieuwsvoorziening is dat burgers het heft in eigen hand nemen en hun eigen journalistieke platform starten waar ze zelfgeproduceerd lokaal en regionaal nieuws op plaatsen. In 2004 publiceerde Dan Gillmore zijn boek “We the Media” en benadrukte hij dat de journalistiek transformeert van een vak dat uitgeoefend wordt door professionals naar een bezigheid waarvan iedereen deel uit kan maken. Deze opkomende, goedkope en toegankelijke vorm van journalistiek heeft in de internationale literatuur verschillende namen toegewezen gekregen zoals citizen journalism (D’heer en Paulussen 2013; Lewis, Kaufhold en Lasorsa 2010) of grassroots journalism (Bowman en Willis 2003; Gillmore 2004), maar in deze scriptie ga ik verder met de Nederlandse term burgerjournalistiek (Leurdijk 2015; Bakker 2010). Burgerjournalistiek is vooral groot op lokaal niveau en het merendeel van de zogenoemde

hyperlocals draait op bijdragen van gebruikers (Leurdijk, 39). Metzgar, Kurpius en Rowley stellen in

hun artikel een definitie van een hyperlocal voor. Volgens hen is een platform een hyperlocal wanneer het organisaties zijn die lokaal of regionaal zijn ingesteld, gericht zijn op één gemeenschap, altijd online opereren, als doel hebben om de gaten op te vullen die de traditionele nieuwsvoorziening laat vallen en burgers uitnodigen om inhoudelijk bij te dragen (774).

Uit onderzoek blijkt dat van de 123 hyperlokale websites in Nederland, bijna 70%, als motief aangeeft met hun activiteiten een bijdrage te willen leveren aan de gemeenschap, vaak omdat ‘reguliere’ media dat niet meer doen (Bakker en van Kerkhoven, 82). In theorie vormen de hyperlocals met de burgerjournalistiek een droomscenario: goedkope, aansprekende, laagdrempelige inhoud. Verhalen die dichtbij de lezer staan, verhalen die gemaakt worden vanuit de samenleving en daarmee met de burger als uitgangspunt. Maar een terechte vraag is in hoeverre deze burgers echt als ‘journalist’ beschouwd kunnen worden en in welke mate zij het gat kunnen opvullen dat ontstaan is door de teloorgang van de regionale en lokale nieuwsvoorziening. Als er gekeken wordt naar de achtergrond van de werknemers blijkt uit onderzoek dat er bij 43 van de hyperlokale websites minstens één persoon met een journalistieke achtergrond actief is, en de groep verder uit ICT’ers, oud-politici, amateur-historici, uitgevers, welzijnswerkers en ondernemers bestaat (Bakker en van Kerkhoven, 83-84).

Optimisten zijn van mening dat de opkomst van bloggers en burgerjournalistiek de ‘verschraling van het nieuws’ tegengaat, en bovendien het nieuws toegankelijker maakt voor de burgers, maar Compton en Benedetti maken zich zorgen om het feit dat door deze ontwikkeling ‘het journalistieke vak’ steeds meer op de achtergrond verdwijnt (487). In hun artikel beargumenteren ze dat er weinig empirisch bewijs is dat onbetaalde burgerjournalisten het werk dat een professionele journalist doet - van het verzamelen van informatie tot het omvormen tot een begrijpbaar verhaal en verpakken in originele storytelling - kan vervangen. Ze zijn dan ook kritisch op academici die deze alternatieve mediavormen onderzoeken, maar niet de, in hun ogen, juiste vragen beantwoorden.

(13)

Zijn bloggers en burgerjournalisten écht onafhankelijk? Hoe autonoom zijn ze? Wat voor werk produceren ze? Kunnen ze het werk vervangen van de professionele journalist? (488).

Chris Atton onderstreept in zijn artikel dat alternatieve mediavormen de gewone burger de kans geeft om hun verhalen online te plaatsen, zonder dat ze de juiste journalistieke opleiding hiervoor hebben gevolgd of meedraaien in een professionele organisatie waar journalistieke normen en waarden op de werkvloer aangeleerd worden. Hij plaatst dan ook vraagtekens bij hoe en of deze burgerjournalisten het vak ‘leren’, hoe ze hun verhalen en bronnen kiezen en op welke wijze ze die representeren (231). Aan de andere kant toont hij begrip voor de voorstanders van alternatieve mediavormen. Doordat de organisatiestructuur democratischer en sociaal inclusiever van aard is - iedereen kan tenslotte ‘meedoen’ - staan ze lijnrecht tegenover de traditionele, machtige, hiërarchische media-organisaties (216). Dit betekent wel dat de ‘filter’ die normaal gesproken op een redactie aanwezig is, ontbreekt. Ongetrainde amateurs kunnen hun eigen nieuws en verhalen maken, zonder dat dit door iemand wordt gekeurd, tot ergernis van James R. Compton en Paul Benedetti (490). Een ander argument van de voorstanders van de journalistieke herstructurering is dat het tijd werd voor “multiperspectival news”, met meer ruimte voor diverse sociale interesses (Herbert Gans geciteerd in Compton en Benedetti, 492). Hier zijn Compton en Benedetti het mee eens, maar alleen onder de voorwaarde dat de professionele nieuwsredactie, die zich blijven richten op lokaal, nationaal en internationaal nieuws, blijft bestaan. De journalisten hebben ten allen tijden de taak om de machthebbende in een land nauwlettend in de gaten te blijven houden, en dit is volgens hen niet aan de burgerjournalistiek besteed (493). Multinationals, overheidsinstanties en militaire organisaties blijven grotendeels een niet-transparant beleid voeren en proberen over het algemeen zo min mogelijk openbaar te brengen. Dit maakt het voor journalisten ontzettend moeilijk om hier onderzoek naar te doen. Het opbouwen van grondig research, het opdoen van waardevolle en betrouwbare bronnen en het bestuderen van complexe zaken zoals de bureaucratische zorgverzekeraars vereist zeker maandenlang, zo niet jarenlang, intensief journalistiek onderzoek (493). Concluderend wordt de mythe dat de burgerjournalisten het ‘gat’ kunnen opvullen dat is ontstaan door de terugloop van de traditionele media - en dan in het specifieke de regionale en lokale terugloop - door Compton en Benedetti sterk afgewezen (495).

Dit betekent niet dat ze helemaal geen toekomst zien in journalistieke start-ups die los van de traditionele media hun eigen pad zijn bewandeld. Over digitale startups als www.tyee.ca, www.voicesofsandiego.org en www.minnpost.com zijn ze heel enthousiast. Ze omschrijven deze websites als ‘een levende mix tussen reportages, onderzoeksjournalistiek, columns en opinie’. Ook zijn deze initiatieven volgens hen zeer welkom in een ‘depressief medialandschap’ omdat ze een originele aanvulling bieden op de traditionele nieuwskanalen (495). Helaas zijn deze initiatieven in de minderheid en produceert de meerderheid van de blogs en burgerjournalistieke platforms weinig tot geen origineel nieuws en publiceren ze al helemaal geen onderzoeksjournalistieke artikelen (496).

(14)

Dit probleem maakt volgens Compton en Benedetti dat de digitalisering die geleid heeft tot deze alternatieve mediavormen die, meestal, draaien op onbetaalde, amateuristische bijdragen geen duurzame vervanging zijn voor de krimpende redacties en verdwijnende kranten (496).

Piet Bakker is als wetenschapper gespecialiseerd in de ontwikkelingen op het gebied van regionale en lokale media in Nederland en ondersteunt deze conclusie. Hij ervaart dat in veel gevallen het ontbreken van de journalistieke habitus van de amateur als belangrijkste reden wordt gezien voor het niet slagen van de burgerjournalistiek (256). Een redactie is volgens hem een biotoop waarin routines ontwikkeld worden, sociale contacten plaatsvinden, professionaliteit gestalte krijgt en onderlinge afstemming tussen collega’s plaatsvindt. Er is niet voor niks door de jaren heen zoveel sociologisch onderzoek gedaan naar het socialiserende karakter van de ‘newsroom’ (Breed 1955; Tuchman 1978; Berkowitz, Allen en Beeson 1996). Naar Bakker’s mening kunnen het juist deze onzichtbare elementen zijn die het verschil maken tussen amateurs en professionals, tussen kwaliteitsjournalistiek en geen kwaliteitsjournalistiek (257). Burgerjournalistiek is dus ook volgens Bakker geen vruchtbare methode voor het langdurig distribueren van kwalitatief hoogwaardige, journalistieke producties en hij stelt voor dat toekomstig onderzoek moet uitwijzen wat de mogelijk verklarende factoren zijn voor het al dan niet welslagen van journalistieke initiatieven buiten de gevestigde media (257).

Het is interessant om met bovenstaande theorie in het achterhoofd De Dakhaas te onderzoeken. De Dakhaas beoogt een journalistiek medium te zijn dat juist in tijden van digitalisering en regionale- en lokale terugloop van de nieuwsvoorziening een plek probeert in te nemen binnen het gedrukte medialandschap van Utrecht. Binnen drie jaar is de oplage toegenomen van 500 tot 1200 stuks (Stichting de Uitdragerij. Factsheet - De Dakhaas). Hoe komt het dat een initiatief als dit kan groeien, in tijden waarin andere lokale en regionale nieuwsvoorziening dramatisch afneemt, burgerjournalistiek het kwalitatief niet kan bijbenen en hyperlocals grote moeite hebben om hun hoofd boven water te houden (Bakker & van Kerkhoven, 90)? Deze vraag leidt tot het volgende concept dat zich richt op de vraag hoe je die kwaliteit dan zou kunnen meten, en criteria biedt waarmee dit bij de inhoud van De Dakhaas getest kan worden.

2.4 Wat is waardevol en kwalitatief in de journalistiek?

De journalistieke vraag vanuit het publiek komt niet altijd overeen met wat de nieuwsvoorziening aanbiedt. Deze discrepantie tussen wat het publiek wil lezen, en wat de nieuwsvoorziening aanbiedt (Leurdijk, 30), wordt in verschillende onderzoeken erkend als “the newsgap” (Boczkowski en Mitchelstein 2013; Metzgar, Kurpius en Rowley 2011). Uit deze onderzoeken blijkt dat journalisten liever korte/lange nieuwsberichten (of hard nieuws) schrijven, terwijl het publiek juist meer achtergrondverhalen (zacht nieuws) wil lezen (Boczkowski en Mitchelstein, 87). In Nederland is hier ook onderzoek naar gedaan; specifiek gericht op de regionale en lokale nieuwsvoorziening.

(15)

Volgens Costera Meijer, Ilievskie en Kreemers is de kloof tussen vraag en aanbod ontstaan door het verschil tussen waardevolle journalistiek (gebruikers perspectief) en kwaliteitsjournalistiek (professioneel perspectief) (55). Een makkelijke manier om dit verschil te illustreren wordt gegeven middels het genre politieke journalistiek. Wanneer wordt gesproken over kwaliteitsjournalistiek, wordt politieke berichtgeving namelijk vaak als eerste genoemd. Maar opvallend is echter dat slechts weinig burgers politieke berichtgeving schijnen te waarderen. De vaak oppervlakkige, eentonige, negatieve weergave ervan wordt door veel als storend ervaren (55).

Om te kunnen vaststellen in welke mate De Dakhaas waardevolle journalistiek produceert is het in de eerste plaats nodig in te kaderen hoe waardevolle journalistiek gedefinieerd kan worden. Het onderzoek van Costera Meijer, Ilievski en Kreemers biedt hier antwoorden op. Het is met name relevant voor mijn onderzoek omdat het gebaseerd is op grootschalig publieksonderzoek. Uit interviews met honderden burgers is vastgesteld dat zij, in tegenstelling tot wat journalistiek vaak aannemen, niet een verstrooiend concept van nieuws waarderen, maar prijsstellen op goede, betrouwbare informatie, die op een constructieve wijze laat zien wat er speelt in de regio, journalistieke verhalen die inzicht geven in de manieren waarop de regio ‘werkt’ en journalistieke verhalen waarderen die de betrokkenheid bij de regio versterken (54).

Om deze gevonden verwachtingen en wensen van de burger ten aanzien van de regionale en lokale nieuwsvoorziening te kunnen onderzoeken, hebben Costera Meijer, Ilievski en Kreemers deze omgezet naar zeven inhoudelijke nieuwscriteria. Naast twee algemene criteria die voor alle journalistiek opgaat (betrouwbaarheid en ‘good storytelling' bestaat de basis van de kwaliteitsstandaard voor regionale en lokale journalistiek uit nog zeven dimensies: frequent aandacht besteden (op vaste dagen) aan langlopende regionale thema’s (1), verhalen over de gebeurtenissen in de regio ‘verticaal verankeren’ zodat de lezer precies weet waar in de regio het verhaal zich afspeelt (2), ‘horizontaal verankeren’ zodat de samenhang van berichtgeving duidelijk wordt (3), verhalen vertellen van ‘binnen uit’ en vanuit het perspectief van de bevolking (4), een gelaagde representatie geven van de regio, zijn bewoners en bedrijven (5), inzicht geven in de gewoontes van de regio (6) en verhalen die aanleiding tot gesprek kunnen fungeren (7) (94-95). 


Niet elke dimensie van dit onderzoek is van toepassing op mijn corpus (in mijn methodologisch hoofdstuk zal ik dit in paragraaf 3.4.2 verder toelichten en verantwoorden), maar het gegeven dat Costera Meijer, Ilievski en Kreemer vanuit het publiek hebben onderzocht wat zij beschouwen als waardevolle journalistiek en middels nieuwscriteria bruikbaar maken voor een inhoudsanalyse is zeker relevant en bruikbaar voor mijn onderzoek.

(16)

2.5 Beroepsideologie en community journalism

Om een compleet beeld van De Dakhaas te krijgen en tot een volledig antwoord op mijn onderzoeksvraag te komen is het belangrijk om in kaart te brengen wie de journalisten van De Dakhaas zijn en te onderzoeken wat deze journalisten drijft om vrijwillig bij te dragen aan het medium. Welke journalistieke waarden en ideologie ligt hieraan ten grondslag?

De Dakhaas is in de eerste plaats opgericht als een magazine waar iedereen met een goed idee zijn plan mag pitchen. Ruwweg genomen zijn de journalisten die voor De Dakhaas schrijven in te delen in twee verschillende groepen. Een groep die naast De Dakhaas ook als professioneel journalist bij landelijke kwaliteitskranten als de Volkskrant of het Parool werkt en een groep die naast De Dakhaas een ander beroep heeft maar het leuk vindt om journalistieke uitstapjes te maken en verhalen te schrijven over zaken die hen intrigreren. Alle journalisten oefenen het vrijwillige werk voor De Dakhaas dus uit naast hun officiële, vaak fulltime, baan.

Wanneer journalistiek als ideologie wordt beschouwd, betekent dit dat het begrepen kan worden door de manier waarop journalisten betekenis geven aan hun werk. Journalistiek als ideologie kan dus verschillende gedaantes aannemen, afhankelijk van de journalisten, werkomgeving of land waarin de journalistiek plaatsvindt (Hanitsch, 478). Deze verschuivende grenzen zorgen ervoor dat journalistiek zichzelf construeert, wat er toe leidt dat het journalistieke gebied steeds grijzer wordt en het niet meer duidelijk is of journalistiek werk ook altijd journalistiek bekwaam werk is. Volgens Seth C. Lewis bevindt de nieuwsindustrie zich dan momenteel ook in een identiteitscrisis (Seth C. Lewis, 842). Dit leidt tot het continue herdefiniëren van wie een ‘echte’ journalist is en welke journalistieke producties voorbeelden zijn van ‘echte’ journalistiek (Deuze, 444).

Het interessante is dat wanneer journalistiek als een ideologie beschouwd wordt, de journalisten van De Dakhaas qua achtergrond, professionaliteit en identiteit van elkaar kunnen verschillen, maar de overkoepelende ideologie hetzelfde kan zijn. Volgens Deuze kan in de journalistieke context ideologie namelijk beschouwd worden als een systeem van overtuigingen die behoren tot een bepaalde groep met mogelijk - maar niet noodzakelijk - een algemeen proces waarbinnen de meningen en ideeën worden gevormd (binnen die groep) (445). Uit de literatuur (Golding en Elliot 1979 in Deuze 2005; Merrit 1995 in Deuze 2005; Kovach and Rosenstiel 2001 in Deuze 2005) komen vijf journalistieke ideologische kernidealen voort waaraan journalisten hun werk verantwoorden en legitimeren (Deuze, 447):

1. Publieke service: de journalist levert een publieke service (als zogenoemde nieuwshonden, nieuwsverzamelaars en verspreiders van informatie);

2. Objectiviteit: journalisten zijn neutraal, afstandelijk, eerlijk en geloofwaardig;

3. Autonomie: journalisten moeten autonoom zijn, vrij en onafhankelijken in hun werk; 4. Urgentie: journalisten moeten urgent, actueel en snel zijn

(17)

Volgens Deuze dragen journalisten deze kernidealen overal met zich mee, onafhankelijk van voor welke mediavorm ze produceren of in welk format of genre de productie wordt gegoten (445). Dit kan verklaren waarom journalisten overal ter wereld kunnen werken (Reese 2001) en waarom ze zich over het algemeen meer identificeren met de professie op zich, dan met de organisatie waarvoor ze werken (Russo 1998; Ryfe 2009).

Het idee dat journalisten zich niet zozeer met hun werkplek identificeren, hoeft niet te betekenen dat deze werkomgeving geen invloed heeft op vorming van hun identiteit; ook het land waar ze journalistiek beoefenen kan een invloed hebben op hun journalistieke identiteit en ideologie (Hanitsch 2011). Volgens Chadha is de identiteit van een journalist namelijk nauw gelinkt aan het werk dat ze doen, en daardoor hebben veranderingen in hun werkgebied ook direct invloed op hun idee van wie ze zijn en wat ze doen (698). Dit kan ertoe leiden dat de journalisten kernidealen op andere werkplekken herontdekken en anders implementeren. Dit proces verandert hun professionele identiteit en is een vorm van ‘identity enrichment' (Chadha, 706). Het is interessant om te onderzoeken in hoeverre en op welke manier De Dakhaas de al gevormde identiteit van de journalisten verandert of verbreedt. Omdat het een specifiek soort journalistieke organisatie is, kan het ze iets bieden wat grotere media-organisaties niet kunnen: schrijven voor en over de gemeenschap waar ze zelf deel van uitmaken.

De niche waarbinnen De Dakhaas geschaard kan worden, wordt in wetenschappelijke artikelen als ‘gemeenschapsjournalistiek’ aangeduid. Volgens Bart Brouwers maakte het begrip community - afgeleid van civic journalism (gemeenschapsjournalisitiek) - vanaf 2010 zijn intrede binnen de journalistiek. Community journalism is geografisch verbonden aan een bepaald gebied, stad of regio (Lowrey, Brozana en McKay, 280) . Het geeft de gemeenschap betekenis door de structuur en gebruiken van een gemeenschap te representeren. Dit gebeurt door een gemeenschap op een samenhangende en pluralistische manier te weergeven. Hierdoor worden de verschillende groepen die in de gemeenschap leven zichtbaar voor elkaar (285). Wat doorslaggevend is voor het bestaan van succesvolle gemeenschapsjournalistiek is het in staat zijn onderdeel te worden van de gemeenschap. Dit kan alleen bewerkstelligd worden door oprechte interesse en betrokkenheid te tonen en door zelf volledig onderdeel van de gemeenschap uit te maken (Brouwers, H2). Een belangrijk aspect hiervan is het ‘herwaarderen van het lokale’ dat wordt omschreven als een ontwikkeling waarin lokale kranten een sleutelrol spelen in het representeren van de lokale gemeenschapsidentiteit (Hatcher en Haavik, 149). Deze ontwikkeling heeft er in Noorwegen voor gezorgd dat de lokale kranten het hoogst aantal lezers ter wereld hebben (Hatcher en Haavik, 149). Sinds de decentralisatie van de overheid in Noorwegen in 1970 is Noorwegen opgedeeld in allemaal kleine gemeenschappen, van elkaar gescheiden door het dicht beboste landschap. Hierdoor is voor de lokale kranten een grote rol weggelegd: de goed “geïnformeerde burger” is geïntegreerd als één van de idealen binnen de Noorse populatie, en het volgen van het nieuws wordt gezien als de plicht van de burger (151).

(18)

De Noorse overheid stimuleert het bestaan van een deel deze lokale kranten (alleen de niet-dagelijkse kranten met een oplage van maximaal 6000 stuks) door ze te voorzien van subsidies (152 en 159). Gesteld kan worden dat het werk van de Noorse community journalisten gewaardeerd wordt, maar terechte vragen vanuit de kritische hoek zijn in hoeverre de journalisten ook de controversiële onderwerpen belichten, of zich beperken tot wat Høst omschrijft als “a cosy style of journalism, that

some say lacks credibility”. Ook benoemt hij het feit dat de journalisten niet zelf als de waakhond van

de democratie fungeren, maar wel ruimte geven aan kritische politici, bezorgde burgers of protestgroepen (geciteerd in Hatcher en Haavik, 153).

John Hatcher en Emily Haavik verkennen in hun onderzoek de rol die de Noorse gemeenschapsjournalisten zichzelf toekennen in een omgeving waar de nadruk wordt gelegd op het beschermen, behouden en representeren van de lokale identiteit. Veel journalisten uit kleine gemeenschappen gaven toe dat het niet aan hen was om te berichten over de negatieve aspecten van de gemeenschap (160). De journalisten die in de grotere gemeenschappen werken, berichten wel over de gevoelige, controversiële onderwerpen. Ze vinden het belangrijker om geloofwaardige berichtgeving te posten, in plaats van iedereen tevreden te houden. Twee factoren die het meest invloed hebben op deze journalistieke keuze zijn volgens Hatcher en Haavik de achtergrond van de journalisten (zijn ze professioneel geschoold of niet) en de connectie die de journalist met de gemeenschap heeft (is hij/zij er zelf geboren en heeft hij/zij er nog familie of is het iemand die pas later is gaan wonen?) (160 en 161).

Naast de druk die vanuit de gemeenschap op de journalisten gelegd kan worden, werd er in het onderzoek ook gekeken in hoeverre de journalisten de druk van buiten de gemeenschap voelen om zich aan te passen aan het veranderende medialandschap waar digitalisering de boventoon voert en steeds meer fysieke kranten verdwijnen (149). Interessante conclusies die hieruit worden getrokken zijn dat journalisten de externe druk van de digitalisering en globalisering inderdaad voelen, maar dat ze hierdoor juist meer gemotiveerd zijn om voor een kleine, lokale krant verhalen te schrijven. Volgens een overgroot deel van de geïnterviewde journalisten was de sleutel achter het succes van hun krant dat ze de lokale bevolking een stem gaven (Hatcher en Haavik, 158). Wat betreft de ‘Dakhaas-journalist’, ben ik benieuwd welke rol ze zichzelf toekennen binnen de gemeenschap waar ze voor schrijven. Zien ze zichzelf in de eerste plaats als kritische journalist die ook over negatieve aspecten binnen de gemeenschap schrijft, of eerder als onderdeel van een gemeenschap die beschermd en behouden moet worden? En vanuit welke motivatie en beweegredenen wordt dit gedaan?

(19)

3. Methodologisch kader

3.1 Toepassing van de concepten

De literatuur over de terugloop van regionale en lokale nieuwsvoorziening dient om de casestudy te contextualiseren en het een kader te bieden waarbinnen de Dakhaas als journalistieke organisatie zijn ontstaansgeschiedenis heeft. In de literatuur wordt genoemd dat de print media extreem teruglopen. Dit is interessant voor mijn onderzoek, omdat juist in tijden als deze het geprinte magazine De Dakhaas als journalistieke organisatie is ontstaan en overeind blijft. Om te kunnen overleven is het belangrijk dat je product wordt gekocht en gelezen. In het geval van De Dakhaas is dit zeker het geval (afgelopen drie jaar is de oplage gegroeid van 500 naar 1200 stuks; Stichting de Uitdragerij. Factsheet - De Dakhaas). Het is helaas niet mogelijk om de motivatie van de lezers van De Dakhaas te achterhalen omdat mijn onderzoek geen publieksonderzoek bevat. Ter vervanging hiervan gebruik ik de resultaten die voorgekomen zijn uit het onderzoek van Costera Meijer, Ilievski en Kreemers. Zij hebben door middel van een publieksgericht onderzoek ontdekt welke specifieke criteria regionale journalistiek waardevol maakt voor het Nederlandse publiek. Hieruit bleek met name dat burgers 1

verlangen naar verhalen die de regionale identiteit vertalen met journalistieke verhalen van ‘binnenuit’ verteld; dus vanuit het perspectief van de bevolking. Daarbij moet de nieuwsvoorziening een gelaagde representatie geven van de regio, de inwoners en bedrijven. Kortom: burgers willen de erkenning krijgen dat zijzelf, andere regiobewoners, hun verhalen en vraagstukken ertoe doen (70). Deze resultaten zijn interessant voor mijn onderzoek, omdat ik via een inhoudsanalyse kan analyseren in hoeverre De Dakhaas aan deze criteria voldoet.

Verder wordt in de literatuur beschreven dat door de terugloop van de regionale media een gebrek aan zelfgeproduceerd nieuws ontstaat, dat ‘inhoudelijke armoede’ wordt genoemd. Deze inhoudelijke armoede wordt omschreven als een gebrek aan originele onderwerpen en een gemis van diverse invalshoeken en journalistieke genres (Beunders, van der Horst en de Kleuver, 21; Landman, Kik, Hermans en Hietbrink, 36; Kik, Bakker, Buijs en Katz, 6). Door de inhoud van De Dakhaas af te zetten tegen, een deel van, de inhoud van AD/Utrechts Nieuwsblad (grootste regionale krant in Utrecht, oplage 46000) tracht ik in beperkte mate te ontdekken of en in hoeverre De Dakhaas gebruik maakt van andere invalshoeken en journalistieke genres dan het AD/UN. Ook kan ik ‘testen’ of de onderwerpen en personen die ze belichten, wel of niet in het AD/UN voorkomen. Indien de onderwerpen of personen in beide voorkomen, kan ik vergelijken wat de verschillen tussen deze producties zijn. Aangezien AD/UN de grootste onafhankelijke regionale gedrukte krant van Utrecht is, biedt dit medium waardig vergelijkingsmateriaal. Hiermee kan de waarde van het bestaan van een onafhankelijk journalistiek magazine binnen een bepaalde regio worden onderzocht, en aangetoond worden of en op welke manier De Dakhaas een aanvulling vormt op de traditionele regionale nieuwsvoorziening.

In het licht van mijn onderzoek, corpus en vraagstelling heb niet alle criteria overgenomen. Een

1

(20)

Volgens sommigen is het antwoord op de terugloop van de regionale kranten te vinden in de verscheidenheid aan journalistieke initiatieven die pogen bij te dragen aan de informatievoorziening; deze initiatieven worden omschreven als burgerjournalistiek (Leurdijk 2015; Bakker 2010). Maar conclusies die in andere onderzoeken naar voren komen beargumenteren waarom burgerjournalistiek nooit een vervanging van de professionele journalistiek kan zijn, en dat het faciliteren van burgerjournalistiek geen langdurige, vruchtbare methode is (Chris Atton; James R. Compton en Paul Benedetti; Bakker 2010). Volgens Bakker komt dit doordat het opzetten van een platform alleen niet genoeg is. Om de journalistiek goed te laten functioneren is er behoefte aan een gemeenschap, feedback, waardering, naamsvermelding en een werkend bedrijfsplan (257). Vervolgens stelt hij voor dat toekomstig onderzoek zich op deze aspecten zou kunnen richten en moet onderzoeken welke verklarende factoren een rol spelen bij het al dan niet welslagen van journalistieke alternatieven buiten de gevestigd media.

In deze scriptie bouw ik onder andere voort op de bevindingen van Piet Bakker en tracht ik te uiteindelijk te illustreren op welke wijze De Dakhaas de bovenstaande aspecten (gemeenschap, feedback, waardering, naamsvermelding en een werkend bedrijfsplan) adopteren in hun organisatie. Aan de hand van interviews kan ik onderzoeken hoe de journalisten dit ervaren. Aan de hand van de interviews ga ik ook onderzoeken wat de motivatie is van de journalisten om onbetaald voor De Dakhaas te werken. Volgens de literatuur zijn er verschillende vormen van free labor, en ik ben benieuwd welke vorm betrekking heeft op De Dakhaas (Fast, Örnebring en Karlsson).

John Hatcher en Emily Haavik hebben onderzoek gedaan naar de motivatie van Noorse journalisten om bij kleine, regionale media te werken. Zijn tonen aan dat de Noorse journalisten door de externe druk van globalisatie en digitalisering gemotiveerd raken om voor en over hun gemeenschap te schrijven; ze willen de lokale identiteit representeren en beschermen door het vast te leggen. Het is interessant om te onderzoeken welke rol de journalisten van De Dakhaas zichzelf toekennen, en waardoor zij gemotiveerd zijn om vrijwillig voor De Dakhaas te schrijven. Doen ze dit ook om de lokale identiteit te beschermen, of spelen er andere belangen mee voor hen? De interviews operationaliseer ik met behulp van de interviewhandleiding die John Hatcher en Emily Haavik voor hun onderzoek hebben samengesteld, maar hierover in paragraaf 3.4.4 meer.

3.2 Corpus

Voordat ik dieper op het corpus in ga, geef ik ter verduidelijking een korte profielschets van het AD/ Utrechts Nieuwsblad en De Dakhaas.

3.2.1 Profielschets AD/Utrechts Nieuwsblad

Het Utrecht Nieuwsblad was een dagblad dat van 1893 tot 2005 in Utrecht en omstreken werd uitgegeven. In 1981 werd het dagblad al verkocht aan Wegener en in 2005 ging het samen met zeven andere regionale kranten (Amersfoortse Courant, Rijn en Gouwe, De Dordtenaar, Goudsche Courant,

(21)

Haagsche Courant, Rotterdams Dagblad) op in het Algemeen Dagblad. Vanaf toen kreeg het de naam AD/Utrechts Nieuwsblad (Wikipedia). De regionale oplage in kaart brengen is niet eenvoudig. In de laatste 20 jaar is de meetmethode ook met enige regelmaat veranderd. Wie doet alsof de regionale titels echt zijn verdwenen, ziet de regionale oplage tussen 1990 en 2009 met 42% dalen. Maar in feite is een belangrijk deel van de oplage van het AD nog steeds regionaal (45% van de krant is landelijk, 55% van de krant is regionaal). Bij deze berekening verliezen de regionale kranten precies 33% van hun oplage (Bakker, Piet; De Nieuwe Reporter). De huidige oplage van het AD/UN is 46.000 en is onderverdeeld in het AD/UN-Utrecht Oost, AD/UN-Utrecht Stad en AD/UN Utrecht Zuid (transcript 07, p81).

Het AD wordt getypeerd als een populair dagblad, net zoals de Telegraaf. NRC Handelsblad, de Volkskrant en Trouw worden gezien als kwaliteitskranten. Het onderscheid is echter misleidend en suggereert dat het AD en de Telegraaf geen kwaliteit zouden hebben. Achter het begrip ‘kwaliteit’ gaat echter schuil dat er vooral gekeken wordt naar de verhouding ‘(politieke) informatie’ versus ‘amusement’ in een dagblad. Een krant met relatief veel (politieke) informatie en weinig amusement krijgt het etiket ‘kwaliteitskrant’ opgeplakt, en het omgekeerde levert het etiket ‘populaire krant’ op (Kaiser geciteerd in Bakker en Scholten, 7).

De lezers van het AD vormen een dwarsdoorsnede van de Nederlandse bevolking, terwijl bij het NRC Handelsblad, de Volkskrant en in mindere mate Trouw de hogere inkomens- en opleidingscategorieën flink zijn oververtegenwoordigd. De losse verkoop (17%) speelt bij het AD een ondergeschikte rol; de meeste lezers (83%) hebben dus een abonnement op de krant (Bakker en Scholten, 7). Bovendien is het AD/UN volgens redactiechef Arien Prins sinds 3 april 2017 een nieuwe weg ingeslagen waarin de focus op 24/7 online ligt, en vanuit daar stukjes voor de krant worden geselecteerd (transcript 07, p96). Op de redactie zijn de journalisten dus vooral bezig met korte, actuele stukjes voor online. Vergeleken met vroeger is de vaste redactie flink gekrompen. Zoals Ariën Prins aangeeft werd het Utrechts Nieuwsblad vroeger door 180 man gemaakt, en het AD/UN momenteel maar door 20: “Met deze krappe redactie maken we zelden journalisten voor een langere tijd vrij om in één onderwerp te duiken” (transcript 07, p96). Naast de vaste redactie werken ze met 50 freelancers die verschillende regio's in Utrecht dekken (transcript 07, p96).

3.2.2 Profielschets De Dakhaas

De Dakhaas is een onafhankelijk, journalistiek magazine over Utrecht. Het eerste nummer verscheen in oktober 2013, omdat journalisten en grafisch ontwerpers ‘iets’ misten in het Utrechtse medialandschap (Stichting de Uitdragerij, Fondsaanvraag, 4). Sindsdien zijn er negen edities uitgegeven en is de oplage gegroeid van 500 naar 1200 stuks, waarbij het blad steeds is blijven ontwikkelen en groeien. Het blad telt, wanneer je alle bijdragen in alle edities telt, ruim 150 medewerkers die zich vrijwillig inzetten om journalistieke producties te maken (niet iedereen werkt mee aan elke editie, het ligt er maar net aan wie er op dat moment tijd heeft). 


(22)

De vaste redactie bestaat uit acht mensen, onderverdeeld in de hoofdredactie, redactie en de ontwerpers (Stichting de Uitdragerij, Factsheet, A). Aangezien ze geen vaste fysieke redactie hebben, komen ze één keer in de zoveel tijd samen om te vergaderen. Op zulke avonden is iedereen met een goed idee welkom en wordt hier gezamenlijk over gebrainstormd. Elja Looijesteijn (eindredacteur) bepaalt uiteindelijk welke onderwerpen uitgevoerd gaan worden, en welke niet. Vervolgens wordt er een schrijver aan een fotograaf of grafisch ontwerper gekoppeld, zodat ze samen aan tekst en beeld kunnen werken (Elja Looijesteijn, persoonlijke communicatie, 11 november 2016). Van te voren wordt meestal ook met Elja afgesproken hoeveel woorden het stuk ongeveer moet worden. Bij de eerste edities van De Dakhaas liet Elja de journalisten vaak zelf de vorm bepalen, maar nadat dit een paar keer tegenviel omschrijft ze nu duidelijk wat ze van iemand verwacht (Elja Looijestein, transcript 5, p86).

Naast de journalistieke genres die ik in mijn corpus heb opgenomen (portretten, reportages, interviews en achtergrondverhalen) plaatst de Dakhaas ook vaste rubrieken, columns, recensies, gedichten en fictieve verhalen. Het contact tijdens het productieproces vindt voornamelijk plaats via de mail, Google Drive, Whatsapp en hun Facebookgroep. Hier delen de journalisten hun ervaringen met elkaar en is er mogelijkheid om hulp te vragen of feedback geven. Als de journalisten grote vragen hebben over de lijn van het verhaal, kunnen ze bij Elja terecht. Zij is ook degene die alle teksten nog naloopt, verbetert of aanpast. Ook kan ze journalisten aansturen, en opdracht geven tot verdere verdieping in het onderwerp of het zoeken naar extra sprekers (Elja Looijestein, persoonlijke communicatie, 11 november 2016). Volgens Elja kost dit proces de ene keer meer tijd dan de andere keer, afhankelijk van ervaring die de journalist al heeft. Ze heeft één keer een stuk niet geplaatst, omdat die in haar ogen kwalitatief niet sterk genoeg was. Het ging om een verhaal waarbij er veel verschillende kanten aan de zaak zaten en hoor en wederhoor op zijn plaats was. Dit was naar haar mening niet goed genoeg uitgezocht, waardoor het stuk niet geplaatst werd (Elja Looijestein, transcript 5, p86).

De Dakhaas telt gemiddeld rond de 140 pagina’s, kost acht euro per stuk en wordt op 18 verkooppunten in Utrecht verkocht, en één in Amsterdam. Het publieksbereik is groot, iedereen met een interesse in de stad Utrecht is een potentiële lezer. Daarnaast heeft het 55 vaste abonnees (waaronder veel oud-Utrechters die graag een binding met de stad willen houden) en worden er gemiddeld 450 losse nummers online besteld (Stichting de Uitdragerij, Fondsaanvraag, 4-5; Stichting de Uitdragerij, Factsheet, A ). Elja Looijestijn heeft bij de eerste editie de drukkosten zelf betaald. Sindsdien gaat de opbrengst van de verkoop van de magazines naar een aparte rekening, waar ze dan de drukkosten van de nieuwe versie van betaald (Elja Looijestein, persoonlijke communicatie, 11 november 2016). De meest recente editie - uitgekomen in mei - is gefinancierd vanuit een subsidie die ze hebben aangevraagd bij de gemeente Utrecht. Hierdoor konden ze deze editie van De Dakhaas gratis weggeven, zonder verlies te lijden. Dat De Dakhaas nu een subsidie heeft gekregen, betekent niet dat ze dat die voor volgende editie automatisch weer krijgen, dus dan zouden de lezers er weer acht euro voor moeten betalen.


(23)

Volgens Elja Looijestijn blijft De Dakhaas net zolang bestaan totdat er niet meer genoeg journalisten zijn die eraan mee willen werken of wanneer blijkt dat er geen draagvlak meer voor is (Elja Looijestein, persoonlijke communicatie, 7 juli 2017).

3.2.3 Verdieping corpus

Omdat in deze scriptie onderzocht wordt in hoeverre De Dakhaas een aanvulling vormt op het AD/UN en of het vanuit de theorieën over publieksperceptie kwalitatief van waarde is (paragraaf 2.4), wordt de inhoud van De Dakhaas als leidraad genomen. De inhoudsanalyse wordt uitgevoerd aan de hand van 63 van de 144 producties van De Dakhaas. Deze 63 producties worden vergeleken met 168 producties van het AD/UN. De 63 producties zijn geselecteerd uit zeven edities van De Dakhaas. Editie zes is achterwege gelaten aangezien dit een speciale Tour de France editie is en deze significant afwijkt van de rest omdat deze specifiek één bepaald evenement verslaat.

De verhalen die ik geselecteerd heb uit de De Dakhaas zijn allemaal reportages, interviews, portretten of achtergrondverhalen. Andere genres zoals recensies, columns, rubrieken en gedichten heb ik buiten beschouwing gelaten omdat deze genres vrijer zijn wat betreft de inhoud en niet tot de journalistieke categorie behoort die ik wil onderzoeken (zie ook paragraaf 3.4.2). Ik vergelijk de inhoud van De Dakhaas met (een deel van) de inhoud van het AD/UN om te onderzoeken in hoeverre De Dakhaas originele stukken en andere journalistieke genres produceert met diverse invalshoeken. Hierdoor valt (in beperkte mate) te meten op welke manier De Dakhaas een waardevolle aanvulling vormt op het AD/UN. Daarnaast wordt geanalyseerd of de artikelen van De Dakhaas meer waarde hebben voor het publiek dan de soortgelijke artikelen van het AD/UN (gebaseerd op de criteria genoemd in paragraaf 3.4.2). Hiermee kan de toegevoegde waarde van De Dakhaas bepaald worden. De 168 artikelen van het AD/UN zijn geselecteerd via LexisNexis en gebaseerd op de zoekresultaten die naar boven kwamen via het uitvoeren van mijn inhoudsanalyse. De precieze zoekstrategie wordt later beschreven; het volledige corpus is weergegeven in de resultaten van het codeboek (bijlage A). Na het analyseren van de artikelen heb ik interviews afgenomen met de journalisten van De Dakhaas. Dit was met name belangrijk om erachter te komen wat de motivatie is van de journalisten om onbetaald voor De Dakhaas te werken. Doen ze dit puur en alleen uit enthousiasme of spelen er ook andere belangen mee? Daarnaast bieden de interviews context bij de verhalen die ze voor De Dakhaas geschreven hebben, en biedt het inzicht in het productieproces en hoe de journalisten zichzelf zien met betrekking tot de gemeenschap waarvan ze deel uit maken en over schrijven. Aangezien bij De Dakhaas te veel mensen werken om allemaal in dit onderzoek mee te nemen heb ik een selectie gemaakt. Deze selectie is divers, alle personen hebben een andere achtergrond en leeftijd. Sommigen zijn professioneel journalist, anderen zijn schrijver, weer anderen zien schrijven puur als een hobby en dan biedt De Dakhaas hen een interessant journalistiek uitstapje.

(24)

Uiteraard is iedereen die bij De Dakhaas werkt een eigen individu en moet ik oppassen om niet te generaliseren, maar volgens Elja Looijestijn (eindredacteur en oprichter van De Dakhaas) zijn deze zes mensen representatief voor het wijde scala aan verschillende mensen die voor De Dakhaas schrijven. Ten eerste heb ik Elja Looijestijn geïnterviewd aangezien zij de oprichter en eindredacteur is van De Dakhaas en zelf de meeste journalistieke bijdragen heeft geleverd. Ze is vanaf het begin het meest betrokken geweest bij De Dakhaas waardoor ik via haar het groeiproces kan ontrafelen. Ook heeft zij alle verhalen geselecteerd, de journalisten begeleid en waar nodig ingegrepen of bijgestuurd. Vervolgens heb ik Gidi Heesakkers en Olga Ketellapper geïnterviewd aangezien zij naast De Dakhaas onder andere ook voor de Volkskrant en het Parool schrijven. Ten slotte heb ik Rosa Scholtens, Lisa Weeda en Hugo Verkley geïnterviewd. Dit zijn drie personen die naast De Dakhaas niet werkzaam bij een landelijk dagblad zijn, maar als freelance journalisten wisselend schrijvend werk doen zoals commerciële klussen, literaire non-fictie, biografieën, boeken en proza.


3.3 Case study

Er is gekozen voor het uitvoeren van een casestudy omdat deze methode geschikt is om een verdiepende, gedetailleerde studie te doen naar De Dakhaas en vervolgens de ruimte biedt om in kaart te brengen waarom en hoe uiteindelijke conclusies tot stand zijn gekomen (Descombe, 53). Daarnaast is het mogelijk om in een casestudy verschillende bronnen en methodes te combineren. Hierdoor kunnen complexe, sociale connecties en werkverbanden die niet direct aan de oppervlakte liggen worden ontdekt en uitgelegd. Juist voor een organisatie als De Dakhaas, waar niet wordt gewerkt met of op een vaste redactie, is deze holistische benadering uitermate geschikt (62).

De Dakhaas is verder een interessant casestudy-object omdat het in de woorden van Descombe kan dienen als een “typical instance” en de resultaten die uit dit onderzoek naar voren als uitgangspunt zouden kunnen dienen bij de bestudering van andere lokale, onafhankelijke magazines zoals Mud (Eindhoven) of Gers! (Rotterdam) (Descombe, 57). Hoewel gewaakt moet worden voor een generalisatie van deze specifieke case (60), biedt een gedetailleerd onderzoek naar De Dakhaas mogelijk nieuwe inzichten op het gebied van journalistieke werkvormen en mogelijkheden in tijden van krimpende redacties, bezuinigingen en inhoudelijke verschraling.

Casestudies worden volgens Descombe vaak gezien als onderzoeken die voornamelijk “soft data” genereren. Dit komt door focus op processen in plaats van op resultaten en het gebruiken van kwalitatieve en interpretatieve methodes in plaats van kwantitatieve en statistische procedures (63). Daarnaast is er ook de veelgehoorde kritiek dat een onderzoeker teveel in een organisatie opgaat, en hierdoor bevooroordeeld raakt en onvoldoende afstand houdt (O’ Reilly, 84-112) of dat de mensen die bij de organisatie werken zich anders gaan gedragen doordat ze geobserveerd worden (Descombe, 63). Ik tracht aan deze kritiekpunten voorbij te gaan door een combinatie van een kwantitatieve en kwalitatieve methode toe te passen. 


Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze vooringenomenheden zijn bij de meeste HRM-afdelingen niet bekend; hierdoor wordt er veelal niet aan vrouwen gedacht voor bepaalde functies 27 en hebben ze ook niet altijd

Door het geloof zeer rein, Heeft Sara kragt gekreegen, Te baren Isaak klyn, Al door des Heeren zegen En heeft ook niet getwyffelt, Maar hem getrouw geagt, die haar belooft had

Een beperking, omdat voor generaliseerbare uitspraken meer pilotzittingen nodig zijn; de kracht omdat het door toepassing van deze kwalitatieve methode mogelijk werd om in indivi-

Na een jaar te hebben gewerkt met Rufix, ver- telt Ivo de Groot, directeur van Wolterinck, over zijn bevindingen: hoe je ermee werkt en waar het middel het beste kan

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Een nadere analyse waarin naast de in de vorige regressieanalyse genoemde controlevariabelen ook alle individuele campagne-elementen zijn meegenomen, laat zien dat

Overigens laat de figuur zien dat de gemiddelde schaal niet alleen wordt bepaald door het aantal instellingen, maar ook door meer organische groei door fluctuaties in

To appear in Colloquia Mathema- tica Societatis Janos Bolyai 12 (A. Prekopa ed.) North-Holland publ. Reetz, Solution of a Markovian decision problem by successive over-