• No results found

5. Resultaten Interviews

5.3 Journalistieke waardes, beroepsideologie en zorgen over het werkveld

Op de vraag wat de belangrijkste journalistieke kernwaardes zijn voor de journalisten, kwam zeker geen eenduidig antwoord naar voren. Voor veel journalisten verschilt dit per artikel, of per medium. Ook heeft het te maken met in hoeverre ze naast De Dakhaas professioneel journalist zijn, of het werk doen omdat ze het leuk vinden om te schrijven. Olga Ketellapper is naast De Dakhaas voornamelijk freelance journalist voor het Parool en zegt: “Dat verschilt enigszins per medium, maar een streven naar objectiviteit, service, waarheid en hoor en wederhoor verpakken in een mooi verhaal is voor mij het belangrijkste voor een journalist” (transcript 06, p93). Volgens Elja verschillen de waardes per artikel: “Hoor en wederhoor, respect voor je onderwerp, tja objectiviteit..dat bestaat niet echt vind ik. En bij bijvoorbeeld de Volkskrant zijn harde feiten veel belangrijker dan bij ons. Natuurlijk moet je het eerst checken voor je het opschrijft, maar je hoeft geen nieuws te brengen” (transcript 05, p89). Gidi Heesakkers, werkzaam bij de Volkskrant, kan zich hier ook vinden:

Bij de Volkskrant zoek je altijd naar een nieuwshaakje of overkoepelende gedachte, bij De Dakhaas minder, daar hoef je geen rekening mee te houden. Maar dezelfde journalistieke waardes gelden, alleen de genres zijn anders. Hoor en wederhoor is bijvoorbeeld heel erg belangrijk bij nieuwsverhalen, en die maakt De Dakhaas niet echt. (transcript 03, p78)

Interessant is ook een uitspraak van Elja Looijestijn hierover waaruit blijkt dat ze de journalistieke waarde van ‘nieuws brengen’ voor De Dakhaas op een andere manier ervaart:

Het is geen nieuws als in ‘dit is net gebeurd’, maar het is wel nieuw voor de mensen als ze het lezen. Ze lezen ‘iets nieuws’ dat ze nog niet wisten. Bijvoorbeeld het artikel over Prins Carnaval waarin werd beschreven dat er 20 carnavalsverenigingen in Utrecht zijn (corpus #5). Dat is geen nieuws op zich, maar het was voor veel mensen wel iets nieuws dat ze leerden op dat moment. Dat gegeven is een belangrijk streefpunt voor mij: cliché’s en platgetreden paden vermijden en vernieuwend en verrassend blijven. (transcript 05, p89)

Ook al verschillen de waardes per journalist, per medium of per artikel, de overkoepelde ideologie die naar voren komt is dat de journalisten voor De Dakhaas mooie, journalistieke verhalen willen vertellen. “Verhalen vertellen die leven, die de tijd verslaan. Kijken naar de tijd waarin je leeft, de dingen voorzien en doorzien, onderzoek doen. Verhalen zoeken die verteld móeten worden” (Rosa Scholtens, transcript 01, p67). Hugo Verkley vindt het daarnaast heel belangrijk dat mensen zich kunnen vinden in zijn verhaal: “Ook al is het verhaal waar kritiek in naar voren komt, dat ze wel denken van ‘ja, dit is wie ik ben’, zodat ze zich goed gerepresenteerd voelen” (transcript 04, p83).

Wat verder nog opvalt is dat de journalisten zich echt onderdeel van de gemeenschap voelen en in dienst van de lezers hun verhalen schrijven. Op de vraag “Zie je jezelf meer als journalist, of iemand van de gemeenschap die journalistieke verhalen schrijft?”, neigde vijf van de zes, in het geval van De Dakhaas, meer naar iemand van de gemeenschap dan een ‘objectieve’ journalist die erbuiten staat.

Gidi Heesakkers koos voor het eerste, maar gaf ook toe dat de twee opties door elkaar heenlopen: “Ik zie mezelf als journalist in de eerste plaats, maar door mijn betrokkenheid bij de stad, schrijf ik over de stad. Dus je schrijft voor De Dakhaas omdat je Utrechter bent, dat speelt een rol. En het gegeven dat ik hier woon leidt me tot onderwerpen” (transcript 03, p80).

Wat de journalisten het meeste zorgen baart is de opkomst van het internet en de nadelen van de digitalisering. Verschillende elementen spelen hier een rol. Zo maakt Olga Ketellapper zich zorgen over de verwachting en het informeren van de lezers: “Ik vind het erg dat mensen verwachten dat nieuws gratis overal beschikbaar is, en ik zou willen dat er meer ruimte voor duiding komt in plaats van alleen maar het delen van nieuwsfeiten” (transcript 06, p94), vindt Lisa Weeda de werkdruk van de journalisten zorgwekkend: “Ik vind het heel eng dat journalisten tijdsgebonden zijn om als eerste nieuws te brengen. Dat dat voorop staat, samen met de clickbaits en het geld. Dit speelt naar mijn idee vooral online” (transcript 02, p75), en maakt Rosa Scholten zich in lijn daarvan zorgen om de diversiteit aan artikelen: “Er is te weinig ruimte in de markt voor mooie verhalen die verteld moeten worden” (transcript 01, p70). Gidi Heesakkers heeft een afwijkende mening. Zij begint zich langzamerhand aan te passen aan de digitalisering en ziet er de voordelen van in: “Vroeger toen ik nog bij VICE werkte, had ik een lichte afkeer voor online. Dat is wel langzaam aan het veranderen. Ik zie dat je online heel veel lezers kunt hebben, je stukken ook relevant zijn en bovendien makkelijker gedeeld kunnen worden”, voorwaarde hiervan is natuurlijk wel dat “mensen bereid zijn te betalen voor de online content” (transcript 03, p80).

Ten slotte is Elja Looijestijn de enige die zich echt zorgen maakt om de terugloop van de lokale en regionale nieuwsvoorziening:

Niet om nostalgisch te doen, maar ik vind het wel verontrustend dat er geen echte, controlerende lokale journalistiek is, en dat geldt voor heel Nederland. In Utrecht had je bijvoorbeeld tien, twintig jaar geleden nog het Utrechts Nieuwsblad. Nu valt het onder het AD, en daar zijn ze maar een heel klein stukje van. Vroeger had je elke dag een echte lokale krant, werd er echte journalistiek bedreven. Stel je voor dat er hier iemand bij de gemeenteraad zit die aan belangenverstrengeling doet dan is er geen haan die er naar kraait. Niemand gaat dat uitzoeken. (transcript 05, p 89)

De grootste oorzaak van deze terugloop zijn wat Elja Looijestijn betreft de bezuinigingen die leiden tot een laag salaris en weinig tijd:

Ik weet dat de mensen die hier voor het AD/UN werken, heel weinig betaald krijgen. Dus echt goede journalisten zullen dat werk niet gaan doen, en andere mensen denken van: ‘ja ik moet de huur betalen dus ik ga niet drie weken werken aan één artikel om de zaak echt tot de bodem uit te pluizen’, want dan krijgen ze gewoon te weinig geld binnen. (transcript 05, p89)

Ariën Prins is redactiechef van het AD/UN en bevestigt dat er niet vaak journalisten vrij worden gemaakt om langere tijd aan onderzoeksjournalistiek project te werken:

We maken het AD/UN nu met 20 man, terwijl ze vroeger een redactie van 180 man hadden. Op deze krappe redactie gaat het niet om mensen speciaal daarvoor vrij te maken. Als we het doen moet het onderwerp wel heel belangrijk zijn en moeten we zeker weten dat er iets interessants uit voortkomt. Maar dat blijft altijd een gok. (transcript 07, p96)

En dat terwijl er wel zeker behoefte is aan een controlerende, lokale macht. Gidi Heesakkers beaamt dit ook: “Vorig jaar hebben bijvoorbeeld mensen van de Tubantia nog de Tegel gewonnen voor het melden van de misstanden bij FC Twente, dat kan alleen als lokale journalisten zich daar keihard voor maken en er geld voor is. Dus dat is wel zeker belangrijk” (transcript 03, p80). Maar Elja Looijestijn beseft ook dat De Dakhaas dit niet kan oplossen:

Maar we kunnen wel ons steentje bijdragen. en laten zien wat DUIC, Indebuurt, of AD/UN niet laat zien. Bijvoorbeeld in de laatste editie stond een goed achtergrond artikel van Rosa Scholtens (corpus #16) waarvoor ze alle betrokkenen had gesproken en uitgezocht had hoe het zat. Dus dan moet je een Rosa hebben die er vrijwillig heel veel tijd in gaat steken, maar die mensen zijn vrij zeldzaam. Dat snap ik ook heel goed. Het is het meeste werk, en niet iedereen kan dat. (transcript 05, p90)

5.3.1 Korte conclusie

Uit de interviews met de journalisten komt naar voren dat de vijf journalistieke kernidealen (publieke service, objectiviteit, autonomie, urgentie, ethiek) die beschreven worden in Deuze (2005), niet voor alle journalisten even belangrijk zijn. Ze zijn wel allemaal van de kernidealen op de hoogte, maar voor hen verschilt het per journalistiek genre, artikel en medium welke waardes het belangrijkste zijn. Waardes kunnen voor de journalisten per werkplek ook een andere betekenis hebben. Zo brengt De Dakhaas volgens Elja Looijestijn geen hard feitelijk nieuws, zoals de landelijke kranten dit doen, maar brengen ze wel ‘iets nieuws’ aan de lezers dat ze nergens anders kunnen lezen. Dit ondersteunt de theorie van Deuze dat het journalistieke veld zich continu aan het herdefiniëren en construeren is (444), naarmate de grenzen verschuiven.

Ondanks de diversiteit van de journalisten is de overkoepelde ideologie hetzelfde: het schrijven van journalistieke verhalen die voortkomen uit eigen observaties en interesses. Bovendien willen de journalisten allemaal een stem geven aan de personen die normaal niet gehoord worden, en dit zo representatief mogelijk weergeven. De journalisten achten zichzelf hiertoe in staat doordat ze zich onderdeel van de gemeenschap voelen, en niet buiten de doelgroep staan waarover ze schrijven. Ook geven de journalisten toe dat ze over sommige onderwerpen schrijven omdat ze deze tegenkomen in hun dagelijks leven of dat het op hun pad komt via vrienden, familie of kennissen. Uit een onderzoek naar Noorse journalisten die voor een kleine, lokale krant werken (Hatcher en Haavik 2014), kwam naar voren dat de journalisten door de globalisering en digitalisering juist meer gemotiveerd zijn om voor een kleine lokale krant te schrijven, met als missie om de lokale identiteit te behouden (161).

Deze gedachtegang kwam niet zo sterk naar voren bij de Dakhaas-journalisten, maar ze maken zich wel zorgen om de digitalisering en de negatieve effecten hiervan op de journalistiek. Één van deze negatieve effecten is de terugloop van de lokale en regionale journalistiek, en daarmee ook de controlerende macht van de regionale journalistiek. Er is gewoon niet genoeg geld beschikbaar om echt goede journalisten te betalen om de machthebbende in Utrecht te controleren, en zaken tot de bodem uit te pluizen. Dit probleem wordt volgens Elja Looijestijn steeds groter. De Dakhaas kan dit niet oplossen, tenzij het als onafhankelijke medium zijn journalisten kan gaan betalen en deze fulltime voor het magazine kunnen werken, maar dat zit er voorlopig niet in.

6. Conclusie

Geen kantoor, geen zakelijke belangen, geen sponsoren en geen online platform. Maar wel 150 wisselende krachten en acht vaste redactieleden die zich vrijwillig inzetten voor één collectief doel: journalistieke verhalen vertellen over de stad waarin ze wonen: Utrecht. Dat is De Dakhaas: een lokaal onafhankelijk journalistiek magazine, bedacht en geïnitieerd vanuit het gevoel dat er ‘iets’ miste in het Utrechtse medialandschap. In oktober 2013 kwam de eerste editie uit, met een oplage van 500 stuks. Door de jaren heen groeide De Dakhaas, en trok het steeds meer journalistiek en grafisch talent aan. Eind 2016 kwam editie 9 uit, met een oplage van 1200 stuks. In mei 2017 kwam editie 10 uit met een eenmalige oplage van 1500 stuks, die dankzij een subsidie van de gemeente voor het eerst gratis kon worden weggegeven; zodat iedereen De Dakhaas kan lezen en niet alleen de mensen die het kunnen betalen.

Het lijkt zo simpel om een journalistieke organisatie als deze op te zetten en te runnen, maar dat is het zeker niet. Onderzoek wijst uit dat juist het behouden en draaiende houden van een journalistieke organisatie het lastigste is, ook, of misschien wel juist, als deze gerund wordt door vrijwilligers (Bakker en van Kerkhoven, 90-91). De Dakhaas is in de afgelopen vier jaar ontstaan, stabiel gebleven en gegroeid - en dat in tijden waarin juist de geprinte regionale en lokale media het ontzettend moeilijk hebben. De commissie Brinkman trok in hun adviesrapport ‘Innovatie en Toekomst Pers’ aan de bel en waarschuwde dat “de krant niet meer is wat het geweest is” en bovendien “minder aansluiting vinden bij het publiek dan vroeger” (5). Toen in 2008 de discussie oplaaide over overheidssteun voor regionale kranten, sprak Piet Bakker over een “bloedbad in de regio”: oplages dalen in een rap tempo, bijna nergens hebben de mensen nog de keuze tussen verschillende titels terwijl de positie van de regionale kranten in hun gebied verzwakt (De Nieuwe Reporter 2008). De cijfers liegen er niet om: in dertig jaar zagen de regionale dagbladen hun totaal verspreide oplage dalen van 2,7 miljoen in 1980 naar 1,45 miljoen eind 2012 (Bakker en van Kerkhoven, 76).

Deze terugloop leidde er toe dat meerdere regionale en lokale kranten ten onder zijn gegaan en hun heil moesten zoeken in de online wereld. Ons Utrecht & Ons Leidsche Rijn is overgenomen door de Telegraaf Media Groep en valt nu onder de paraplu van de website dichtbij.nl (DUIC) en van Stadsblad Utrecht is de laatste print editie in april 2017 verschenen en gaat nu alleen online nog verder als indebuurt.nl, dat weer valt onder de Persgroep (Indebuurt). Daarnaast is het Utrechts Nieuwsblad, dat van 1893 tot 2005 hét regionale onafhankelijke dagblad was dat in Utrecht en omstreken werd uitgegeven, onderdeel geworden van het Algemeen Dagblad.Vanaf toen werd het blad het AD/ Utrechts Nieuwsblad genoemd. Dit is momenteel de enige onafhankelijke, regionale krant die dagelijks in de regio Utrecht wordt uitgegeven.

Maar ook sinds de fusie hebben ze het lastig. In Utrecht werden er acht jaar geleden 25 exemplaren van het Utrechts Nieuwsblad per 100 huishoudens verkocht, nu zijn dat er 14 (De Nieuwe Reporter 2008).

Maar wat betekenen deze ontwikkelingen concreet voor de kwaliteit van de regionale journalistiek, en waarom zouden we ons daar zorgen over maken? Dit is de afgelopen jaren uitgebreid onderzocht in grootschalige, intensieve onderzoeken (o.a: Kik, Bakker, Buijs en Katz 2012; Bakker en van Kerkhoven 2013; Landman ,Kik, Hermans en Hietbrink 2015; Beunders, van der Horst en de Kleuver 2015) in gang gezet door de Commissie Brinkman - een commissie die door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2009 is aangesteld. Belangrijke conclusies hieruit - waar deze scriptie op voortborduurt - is dat met de terugloop van de regionale en lokale journalistiek de diversiteit en pluriformiteit van de journalist in het gedrang is gekomen. Genres als reportages, interviews en commentaren worden bij de regionale en lokale media nauwelijks meer aangetroffen (Landman, Kik, Hermans en Hietbrink, 36). Hierdoor ontstaat er een ernstig gebrek aan verschillende invalshoeken die lokaal relevant zijn, zoals een verhaal van ‘binnenuit’ vertellen (zodat de bewoners zich thuis voelen in de regio), de bewoners op een gelaagde manier gerepresenteerd worden (zodat ze het gevoel hebben dat zij en hun medebewoners ertoe doen) en dat er inzicht wordt geboden in de gewoontes en gebruiken van de regio (Costera Meijer, Ilievski en Kreemers, 67). Een andere, paradoxale, bijkomstigheid is dat door de digitalisering toegang tot lokaal nieuws is toegenomen, maar er verhoudingsgewijs veel minder zelfgeproduceerd nieuws beschikbaar is (Kik, Bakker, Buijs en Katz, 17). Als er gekeken wordt naar het nieuws dat verspreidt wordt, is het zelden iets dat niet ook op een ander platform te vinden is. Dit gebrek aan originele nieuwsverhalen en diverse invalshoeken wordt door hen ‘inhoudelijke armoede’ genoemd (6).

De initiators van De Dakhaas waren niet de eerste burgers die ‘iets’ misten in hun regionale medialandschap. Door de jaren heen zijn er overal ter wereld alternatieve journalistieke vormen ontstaan die dit gemis probeerde op te vullen. Deze initiatieven worden in de literatuur “burgerjournalistiek” genoemd (Bakker 2010; Leurdijk 2015). Het verschil met De Dakhaas is dat deze initiatieven eigenlijk altijd online opereren, waar ze hyperlocals heten (Leurdijk, 39). Uit onderzoek (2012) bleek dat van de 123 hyperlokale websites in Nederland, bijna 70% als motief aangeeft met hun activiteiten een bijdrage te willen leveren aan de gemeenschap, vaak omdat ‘reguliere’ media dat niet meer doen (Bakker en van Kerkhoven, 82). In theorie vormen deze initiatieven een droomscenario: goedkope, laagdrempelige inhoud, gemaakt door de samenleving en daardoor de burger als uitgangspunt heeft. Uit meerdere onderzoeken komt echter naar voren dat burgerjournalistiek geen kwalitatief hoogwaarde aanvulling is binnen de nieuwsvoorziening, simpelweg omdat het niet door professionele journalisten wordt geproduceerd (D’heer en Paulussen 2012; Bakker en van Kerkhoven 2012; Bakker 2010; Compton & Benedetti 2010; Atton 2008). 


Vanuit deze problematiek heb ik mijn onderzoek ingestoken en de overkoepelende onderzoeksvragen die in deze scriptie beantwoord worden zijn dan ook:

In hoeverre biedt de Dakhaas een inhoudelijke aanvulling ten opzichte van de grootste onafhankelijke regionale gedrukte nieuwsvoorziening in Utrecht, het Algemeen Dagblad/Utrechts Nieuwsblad? En hoe kan de Dakhaas bestaan, functioneren en groeien als onafhankelijke, lokale journalistieke organisatie in tijden van digitalisering, bezuinigingen en krimpende redacties?

Wat De Dakhaas een interessant studie-object maakt is dat de initiators in tijden van digitalisering gekozen hebben voor print in plaats van een online platform. Juist in tijden waarin alles online gebeurt, wilden ze weer iets tastbaars maken. Hierdoor vormt De Dakhaas een tegenbeweging op de digitalisering en de ontwikkeling dat offline media afnemen, en online media toenemen (Kik, Bakker, Buijs en Katz, 17). De vraag is nu, of De Dakhaas hiermee ook een tegenbeweging vormt op de ‘inhoudelijke armoede' en het gebrek aan pluriformiteit binnen de regionale/lokale journalistiek (Landmans, Kik, Hermans en Hietbrink, 36). Dit aspect heb ik proberen te onderzoeken middels een inhoudsanalyse waarmee ik de inhoud van De Dakhaas heb afgezet tegen de inhoud van het AD/UN. Ik ben bewust van het verschil tussen deze twee journalistieke organisaties. Het AD/UN is een dagblad, terwijl De Dakhaas een journalistiek magazine is. Dit maakt dat ze in essentie al ontzettend van elkaar verschillen. Maar omdat ik met mijn inhoudsanalyse wilde onderzoeken wát De Dakhaas produceert, en op welke manier dit het dagelijks, lokaal nieuws kan aanvullen heb ik toch voor deze vergelijking gekozen. Idealiter had ik de inhoud van De Dakhaas afgezet tegen alle regionale media die beschikbaar zijn in Utrecht (online én offline), maar gezien de omvang van deze scriptie was dit niet mogelijk. Daarnaast was niet alle inhoud van deze media beschikbaar, in tegenstelling tot AD/UN die inhoudelijk in de LexisNexis database is opgenomen. Het zou voor een vervolgonderzoek zeker relevant en interessant zijn om álle offline en online media in Utrecht mee te nemen. Ook zou een gelijkmatigere vergelijking tussen het AD/UN en De Dakhaas op zijn plek zijn, en had ik naast de AD/ UN redactiechef ook de AD/UN journalisten kunnen interviewen. Maar aangezien De Dakhaas voor deze scriptie het uitgangspunt was en ik vooral wilde laten zien hoe een alternatieve mediavorm opereert naast een traditionele mediakanaal, heb ik in deze organisatie de meeste tijd gestoken. De resultaten die uit deze inhoudsanalyse naar voren komen tonen aan dat De Dakhaas het AD/UN inhoudelijk aanvult door veelvuldig gebruik te maken van alternatieve journalistieke genres zoals achtergrondverhalen, reportages en portretten. Hier besteden ze per productie meer tijd en woorden aan dan het AD/UN, waardoor er vaker een gelaagde representatie van het onderwerp of de persoon ontstaat. Dit is een logisch gevolg van het feit dat een magazine meer ruimte heeft dan een krant, maar desalniettemin wel van waarde. 


Deze resultaten zijn in lijn met recent onderzoek van Landman, Kik, Hermans en Hietbrink waarin zij constateren dat regionale dagbladen misschien wel een stempel drukken op de omvang van het