Oppervlakte en inhoud met behulp van integreren
We beschouwen eerst het bepalen van de oppervlakte van een gebied met behulp van integreren. Het gebied (= vlakdeel) G wordt ingesloten de grafiek van f , de x -as en de lijnen x=a en
x=b .
Er geldt hier dat f ( x)≥ 0 , voor a ≤ x ≤ b . Zie de figuur hieronder.
opp . (G)=
∫
a b f (x ) dx=∫
a b y dx , waarbij y=f (x) Voorbeeld 1 Gegeven is de functie f ( x)=−x4 +x3+2 x2+x +5 . Het gebied G wordt ingesloten door de grafiek vanf ,
de x -as en de lijnen x=−1 en x=2 . Bereken de exacte oppervlakte van G .
Oplossing opp . (G)=
∫
−1 2(
−x4+x3+2 x2+x+5)
dx ¿[
−1 5 x 5 +1 4x 4 +2 3x 3 +1 2x 2+5 x]
2 −1 ¿−32 5 +4 + 16 3 +2+10−(
1 5+ 1 4− 2 3+ 1 2−5)
¿1913 20=19,65.Voorbeeld 2
Gegeven is de functie f ( x)=
√
2 x+5 .Het gebied G wordt ingesloten door de grafiek van f , de x -as en de lijn x=2 .
Bereken de exacte oppervlakte van G .
Oplossing f ( x )=0⟹ x=−21 2 .
√
2 x +5 dx=¿ opp . (G)=∫
−2 1 2 2 ¿[
13(2 x +5) 11 2]
−221 2 ¿9−0=9 . Voorbeeld 3Gegeven is de functie f ( x)=x +3∙ sin
(
12x+1 2π)
. Het gebied G wordt ingesloten door de grafiek vanf ,
de x -as en de lijnen x=π en x=3 π . Bereken de exacte oppervlakte van G .
Oplossing opp .(G)=
∫
π 3 π{
x+3∙ sin(
1 2x + 1 2π)
}
dx ¿[
1 2x 2 −6 ∙ cos(
1 2x + 1 2π)
]
3 π π ¿41 2π 2 −6−(
1 2π 2 +6)
=4 π2−12 .Soms wordt het ingesloten gebied begrensd door de grafieken van meerdere functies. Een eerste variant hiervan zien we in de figuur hieronder.
opp . (G)=
∫
a b f (x ) dx +∫
b c g (x ) dxVoor a ≤ x ≤ b wordt het gebied ingesloten door de lijnen x=a en x=b , door de grafiek van f en de x -as. Voor b ≤ x ≤ c wordt het gebied ingesloten door de lijnen x=b en x=c , door de grafiek van g en de x -as.
Voorbeeld 4
Gegeven zijn de functies f ( x )=e
1
2x en g ( x)=e−x+ 3 .
Het gebied G wordt ingesloten door de x -as, de grafieken van f en g en de lijnen x=0 en x=4 .
Bereken de exacte oppervlakte van G .
Oplossing
De grafieken van f en g snijden elkaar bij
x=2 , want uit e12x ¿e−x+3 volgt dat 1 2x=−x+3 , 1 1 2x=3 , x=2 . opp . (G)=
∫
0 2 e 1 2xdx+∫
2 4 e−x+3dx=[
2 ∙ e 1 2x]
2 0+[
−e −x+3]
4 2=2 e−2+(
−e −1+e)
=3 e−e−1−2 . Voorbeeld 5 Gegeven is de functie f ( x )=1 2 ∙|
(x +2)(x−4)|
. Het gebiedG wordt ingesloten door de grafiek van f , de
x -as en de lijnen x=−3 en x=6 . Bereken de exacte oppervlakte van G .
Oplossing
Een functie waarin absolute-waarde tekens voorkomen kunnen we niet primitiveren, dus
herschrijven we het voorschrift van f . Er geldt dat f ( x)=
{
1 2∙( x +2) ( x−4 )= 1 2∙ x 2 −x−4, als x ≤−2∨ x ≥ 4 −1 2 ∙ ( x+2) ( x−4)= −1 2 ∙ x 2 +x+4, als−2 ≤ x ≤ 4 . Hieruit volgt datopp . (G)=
∫
−3 −2(
12∙ x 2 −x−4)
dx +∫
−2 4(
−12 ∙ x 2 +x+4)
dx +∫
4 6(
12∙ x 2 −x−4)
dx ¿[
1 6x 3 −1 2x 2 −4 x]
−2 −3+[
− 1 6x 3 +1 2x 2 +4 x]
4 −2+[
1 6x 3 −1 2x 2 −4 x]
6 4 ¿(
−8 6 −2+8)
−(
−27 6 −4 1 2+12)
+(
−64 6 +8+16)
−(
8 6+2−8)
+¿(
216 6 −18−24)
−(
64 6 −8−16)
=27 .In sommige speciale situaties kan men de oppervlakte van het gebied handiger uitrekenen dan m.b.v. de standaardmethode.
Stel dat f een lineaire functie is, dus
f ( x )=ax+b voor zekere constanten a en
b .
G is het gebied ingesloten door de grafiek van
f ,
de x -as en de lijnen x=x1 en x=x2 .
We stellen nog
y1=f
(
x1)
=a x1+b en y2=f(
x2)
=a x2+b . Het gebied G is een trapezium met basesy1 en y2 en hoogte x2−x1 .
M.b.v. de bekende formule voor de oppervlakte van een trapezium volgt er dat
opp . (G)=1 2∙
(
y1+y2)
∙(
x2−x1)
, of anders uitgedrukt:∫
x1 x2 (ax +b ) dx=1 2∙(
y1+y2)
∙(
x2−x1)
.Dit is ook explicieter schrijven als
∫
x1 x2
(ax +b ) dx=1
2∙
(
ax1+ax2+2 b)
∙(
x2−x1)
.Voorbeeld 6
Gegeven is de functie f ( x)=−25 x +51 5 . G is het gebied ingesloten door de grafiek van f , de x -as en de lijnen x=3 en
x=8 .
Bereken de exacte oppervlakte van G .
Oplossing
We geven twee methoden.
Methode 1 opp . (G)=
∫
3 8(
−52x+5 1 5)
dx ¿[
−1 5 x 2 +51 5x]
8 3 ¿ −64 5 +41 3 5 −(
−9 5 +15 3 5)
=26− 55 5 ¿15 . Methode 2G is een trapezium met bases 2 en 4 en hoogte 5 , dus de oppervlakte van G is gelijk aan
1
2∙(2+4) ∙5=15 .
We bekijken nu de oppervlakte van een recht paraboolsegment. Van een parabool wordt een stuk afgesneden.
In de figuur hiernaast staat de lijn AB
loodrecht op de symmetrie-as van de parabool. De lijn CD raakt de parabool in de top en
ABCD is een rechthoek. Dan geldt de regel
van Archimedes:
opp . (G)=2
3× opp .( ABCD) .
Deze regel is door Archimedes gevonden
ongeveer 2000 jaar voordat de integraalrekening was ontwikkeld! ABCD heet de omgeschreven rechthoek van het paraboolsegment G .
Voorbeeld 7
Gegeven is de functie f ( x)=−1 2 x
2
+5 x −8 . Het gebied G wordt ingesloten door de
x -as, de grafiek van f en de lijnen
x=2 en x=8 .
Bereken de exacte oppervlakte van G .
Oplossing
De nulpunten van f zijn x=2 en x=8 . We geven twee methoden.
Methode 1 opp . (G)=
∫
2 8(
−1 2 x 2 +5 x−8)
dx ¿[
−1 6x 3 +21 2x 2 −8 x]
8 2= −512 6 +160−64−(
−8 6 +10−16)
=18 . Methode 2 opp . (G)=2 3× 6 ×4 12=18 (regel van Archimedes).
Voorbeeld 8
Gegeven is de functie f ( x)=
√
2 x+6 . Het gebied G wordt ingesloten door dex -as, de grafiek van f en de lijn x=5 .
Bereken de exacte oppervlakte van G .
Oplossing
We geven twee methoden.
Methode 1 opp . (G)=
∫
−3 5√
2 x+6 dx=[
1 3∙(2 x +6) 1 1 2]
5 −3= 1 3∙ 16 1 1 2−0=211 3 . Methode 2De grafiek van de wortel van een eerstegraadsfunctie is een halve gedraaide parabool, dus we kunnen de regel van Archimedes toepassen op het halve rechte paraboolsegment.
De omgeschreven rechthoek van G heeft breedte 8 en hoogte f(5)=4 . Er volgt dat opp . (G)=2
3× 8 ×4=21 1 3 .
Zie de figuur hiernaast.
De grafiek van f is symmetrisch t.o.v. de lijn x=a . Verder is p een willekeurig positief getal.
Het gebied G1 wordt ingesloten door
de x -as, de grafiek van f en de lijnen
x=a− p en x=a .
Het gebied G2 wordt ingesloten door
de
x -as, de grafiek van f en de lijnen x=a en x=a+ p .
Dan geldt vanwege de symmetrie dat opp .
(
G1)
=opp .(
G2)
, dus∫
a− p a f (x ) dx=∫
a a + p f ( x ) dx . Dit is gelijkwaardig met∫
a− p a+ p f (x ) dx=2 ∙
∫
a a+ p f ( x) dx .Deze regel is met name handig als de grafiek van f symmetrisch is t.o.v. de y -as (dus als a=0
).
Dan krijgen we:
∫
−p p f ( x ) dx=2 ∙
∫
0 p f (x ) dx .Het is vrijwel altijd gemakkelijker om in de primitieve x=0 in te vullen dan x=− p .
Voorbeeld 9
Gegeven is de functie f ( x )=−0,05 x4+1,8 x2+2 .
Het gebied G wordt ingesloten door de x -as, de grafiek van f en de lijnen x=−5 en
x=5 .
Bereken de exacte oppervlakte van G .
Oplossing
De grafiek van f is symmetrisch t.o.v. de y -as, want f (− p)=−0,05(− p)4
+1,8 (− p)2+2
¿−0,05 p4+1,8 p2+2=f ( p) , voor alle waarden van p . Er volgt dat opp . (G)=
∫
−5 5(
−0,05 x4 +1,8 x2+2)
dx=2∙∫
0 5(
−0,05 x4+1,8 x2+2)
dx ¿2∙[
−0,01 x5+0,6 x3+2 x]
5 0=2 ∙(
−0,01∙ 5 5 +0,6 ∙53+10)
−2 ∙ 0=107,5 .Dan geldt er dat: opp . (G)=−
∫
a b f ( x) dx . Voorbeeld 10 Gegeven is de functie f ( x)=√
x−3 ∙ ln ( x) . Het gebied G wordt ingesloten door de x -as, de grafiek van f en de lijnen x=e enx=e2 .
Bereken de exacte oppervlakte van G .
Oplossing
Het gebied G ligt onder de x -as, dus opp . (G)=−
∫
e e2(
√
x−3 ∙ ln (x))
dx ¿−[
2 3 x√
x−3 ∙(
x ∙ ln ( x )−x)
]
e2 e ¿−(
2 3e 3−3 ∙(
2 e2−e2)
)
+(
2 3e√
e−3 ∙ (e ∙ 1−e ))
=− 2 3e 3 +3 e2 +2 3e√
e .We beschouwen nu de situatie waarbij het gebied ingesloten wordt door de grafieken van twee functies en eventueel een of twee verticale lijnen. Het gebied G wordt ingesloten de grafiek van
f , de x -as en de lijnen x=a en x=b . Er geldt hier dat f ( x)≥ g(x ) , voor a ≤ x≤ b . Zie de figuur hieronder.
opp . (G)=
∫
a b{
f ( x )−g (x )}
dxDeze formule blijft juist als (een gedeelte van)
Voorbeeld 11
Gegeven zijn de functies f (x)=¿ 2
x +4 en g ( x)=
√
x .Het gebied G wordt ingesloten door de grafieken van f en g en de lijnen x=1 en x=9 . Bereken de exacte oppervlakte van G .
Oplossing opp . (G)=
∫
1 9(
2x+4−√
x)
dx ¿[
2 ∙ ln|x|+4 x−2 3x√
x]
9 1 ¿2∙ ln (9 )+36−18−(
0+4−2 3)
=4 ln(3 )+14 2 3 . Voorbeeld 12Gegeven zijn de functies f ( x )=9−1 6(x−7) 2 en g ( x)=1 2(x−3) 2 +1 .
Het gebied G wordt ingesloten door de grafieken van f
en g . Bereken de exacte oppervlakte van G .
Oplossing
Eenvoudig blijkt (algebraïsch) dat de grafieken van f en
g elkaar snijden voor x=1 en x=7 . opp . (G)=
∫
1 7(
9−1 6(x−7) 2 −{
1 2(x−3) 2 +1}
)
dx ¿[
8 x− 1 18(x−7 ) 3 −1 6(x−3) 3]
7 1 ¿56−0−102 3−(
8+12+1 1 3)
=24 .Het gebied G wordt ingesloten door de grafiek van f , de y -as en de lijnen y=c en y=d .
Uit y=f (x) lossen we x op. Dit geeft x=finv (y ) .
finv is de inverse functie van f .
Dan geldt dat opp . (G)=
∫
c d finv ( y ) dy=∫
c d x dy , waarbij x=finv(y ) Voorbeeld 13 Gegeven is functie f ( x)=ln (0,5 x +1) . Het gebied G wordt ingesloten door dey -as, de grafiek van f en de lijn
y=1 .
Bereken de exacte oppervlakte van G .
Oplossing
We geven twee methoden.
Methode 1
f ( x )=1 geeft 0,5 x+1=e , dus x=2 e−2 . opp . (G)=
∫
0 2 e−2(
1−ln (0,5 x +1))
dx=[
x−2∙{
(0,5 x +1)∙ ln (0,5 x +1)−(0,5 x +1)}
]
2 e−20 ¿[
−(x+ 2)∙ ln(0,5 x+ 1)+2 x +2]
2e−2 0 =−2 e ∙ 1+ 4 e−2−(0+2)=2 e−4 . Methode 2Uit y=f (x)=ln (0,5 x+1) volgt dat x=2 ∙
(
ey−1)
=finv(y ) . opp . (G)=
∫
0 1 finv( y ) dy=∫
0 1 2∙(
ey−1)
dy=[
2 ∙(
ey−y)
]
1 0=2 ∙ (e−1)−2 ∙1=2 e−4.Voorbeeld 14
Gegeven zijn de functies
f ( x )=e0,25 x en g ( x)=e0,5 x .
Het gebied G wordt ingesloten door de lijn y=3 en de grafieken van f en g . Bereken de exacte oppervlakte van G .
Oplossing
De beide grafieken snijden elkaar in het punt (0,1) .
We geven twee methoden.
Methode 1 f(x)=3 geeft x=4 ln(3) en g(x)=3 geeft x=2 ln(3) . opp . (G)=
∫
0 2 ln(3)(
e0,5x −e0,25 x)
dx+∫
2 ln(3) 4 ln(3)(
3−e0,25 x)
dx ¿[
2∙ e0,5 x−4 ∙ e0,25 x]
2 ln(3 ) 0 +[
3 x−4 ∙ e 0,25 x]
4 ln (3) 2 ln(3 ) ¿(
2∙ 3−4 ∙√
3)
−(2−4 )+(
12 ln (3)−4 ∙ 3)
−(
6 ln (3)−4 ∙√
3)
=−4+6 ln(3 ) . Methode 2y=f (x) geeft x=4 ln ( y)=finv
(y ) en y=g(x ) geeft x=2 ln ( y )=ginv(y) .
opp . (G)=
∫
1 3{
finv ( y )−ginv(y )}
dy=∫
1 3{
4 ln ( y)−2 ln ( y )}
dy=∫
1 3 2 ln ( y )dy ¿[
2∙(
y ∙ ln ( y )− y)
]
3 1=2∙(
3 ∙ ln (3)−3)
−2 ∙(0−1)=−4+6 ln (3) . Soms sluiten de grafieken van twee functies meerdere gebieden in.G is het totale ingesloten gebied. Indien opp .(G) numeriek bepaald mag worden, dan geldt dat
opp . (G)=
∫
a e|
f ( x )−g ( x)|
dx .Indien opp . (G) m.b.v. primitiveren bepaald moeten worden, dan geldt dat
opp . (G)=
∫
a b{
f ( x )−g (x )}
dx +∫
b c{
g ( x )−f ( x )}
dx +∫
c d{
f ( x )−g ( x )}
dx +∫
d e{
g ( x )−f ( x )}
dx . Voorbeeld 15Gegeven zijn de functies
f ( x )=10 x2ex en g ( x)=−x+2 .
G1 en G2 zijn de twee gebieden ingesloten door de grafieken van f en g . Bepaal in drie decimalen nauwkeurig de som van de
oppervlakten van deze gebieden.
Oplossing
M.b.v. een GR vinden we de aangegeven benaderingen van de x -coördinaten van de snijpunten van de grafieken van f en g . Er volgt dat opp .
(
G1)
+opp .(
G1)
≈∫
−2,7862 0,3429
Voorbeeld 16
Gegeven is de functie f ( x)=3 ∙
√
x −2.Het gebied G wordt ingesloten door de x -as,
de grafiek van f en de lijn x=6 .
De lijn x= p verdeelt G in twee vlakdelen met gelijke oppervlakte.
Bereken de exacte waarde van p .
Oplossing opp . (G)=
∫
2 6 3 ∙√
x−2dx=[
2∙ ( x−2)1 1 2]
6 2 ¿2∙ 8=16 (of iets sneller, m.b.v. de regel van Archimedes: opp . (G)=23× 4 × 6=16 ).Er moet nu gelden dat
3 ∙
√
x−2 dx=¿1 2×16=8∫
2 p ¿ ,[
2 ∙( x−2 )11 2]
p 2 ¿8 , 2∙( p−2)1 12 −2∙ 0=8 , (p−2)1 12 =4 , p−2=4 2 3 =√
316 , dus p=2+√
316 . Voorbeeld 17Gegeven zijn de functies f ( x )=7 6x −
8 3 en g ( x)=20,5 x−2+1 . De grafieken van f en
g snijden elkaar bij x=4 en x=10 . De grafieken van f en g sluiten een gebied G in.
De lijn x= p verdeelt G in twee vlakdelen met gelijke oppervlakte.
a) Bereken de exacte oppervlakte van G . b) Bereken p in twee decimalen
nauwkeurig. Oplossing a) opp . (G)=
∫
4 10(
76 x− 8 3−(
2 0,5 x−2 +1)
)
dx ¿[
7 12x 2 −32 3x − 20,5 x−2 ln(2) ∙2]
10 4¿
(
700 12 − 110 3 − 16 ln (2))
−(
112 12 − 44 3 − 2 ln(2))
= 588 12 − 66 3 − 14 ln(2) ¿ 27− 14 ln(2) . b) We moeten p oplossen uit∫
4 p
(
76x− 8 3−(
2 0,5 x−2 +1)
)
dx=1 2×(
27− 14 ln (2))
=13,5− 7 ln(2 ) , Dit is te herleiden tot[
712x 2−32 3x− 20,5x−2 ln(2)∙ 2
]
p 4=13,5− 7 ln(2) , ¿(
7 12p 2−32 3 p− 20,5 p −2 ln(2) ∙ 2)
−(
112 12 − 44 3 − 2 ln (2))
=13,5− 7 ln (2) , dus 7 12p 2 −32 3 p− 20,5 p−1 ln(2) =8 1 6 −¿ 9ln (2) . Deze vergelijking is niet algebraïsch op te lossen. We gebruiken daarom de GR. In het grafiekenmenu voeren we in:
y 1=¿ 7 12x 2 −32 3x− 20,5 x−1 ln(2)
en y2=8 1 6 −¿ 9
ln (2) .Plotten van de grafieken van deze functies en vervolgens de snijpunten laten uitrekenen geeft: p ≈7,25 (waarbij gebruikt is dat
4 < p<10¿ .
We beschouwen nu omwentelingslichamen. Deze ontstaan door een vlakdeel te wentelen om een lijn. Je
krijgt dan een ruimtelijk lichaam. We willen m.b.v. integraalrekening de inhoud van zo’n omwentelingslichaam bepalen. De basisvorm staat in de onderstaande figuur.
Het gebied G wentelen we om de x -as Met Ix−as(G) , of korter I , geven we de inhoud van het omwentelingslichaam aan. Dan geldt er dat:
Ix−as(G )=π ∙
∫
a b(
f (x))
2dx=π ∙∫
a b y2dx , waarbij y=f (x ) . Voorbeeld 18 Gegeven is de functie f ( x )=6−12( x−4)2 .Het vlakdeel G wordt ingesloten door de grafiek van f , de x -as en de lijnen x=1 en x=6 . Bereken Ix−as(G) exact.
Oplossing Ix−as(G)=π ∙
∫
6{
6−1 2( x−4) 2}
2dx¿π ∙
∫
1 6(
36−6 ( x−4 )2+1 4( x−4) 4)
dx ¿π ∙[
36 x−2 ( x−4 )3+ 1 20( x−4) 5]
61 ¿π ∙(
216−16+ 32 20)
−π ∙(
36+54− 243 20)
=123 3 4 π .Laat nu G een gebied zijn ingesloten door de grafieken van f en g en de lijnen x=a en x=b , waarbij f ( x )≥ g(x )≥ 0 , voor a ≤ x≤ b . Dit gebied wordt gewenteld om de x -as. Zie de figuur hieronder. Ix−as(G) ¿π ∙
∫
a b{
(
f (x ))
2−(
g(x ))
2}
dx Voorbeeld 19Gegeven zijn de functies f ( x )=8
√
x +1 en g ( x)=1 2x2
. Het gebied G wordt ingesloten door de grafieken van f en g en de lijnen x=2 en x=5 .
G wordt gewenteld om de x -as. Bereken Ix−as(G ) exact.
Oplossing Ix−as(G)=π ∙
∫
2 5{
(
8√
x +1)
2−(
1 2 x 2)
2}
dx ¿π ∙∫
2 5{
64 ( x+1 )−1 4x 4}
dx=π ∙[
32 x2+64 x− 1 20x 5]
5 2 ¿π ∙(
800+320−1561 4)
−π ∙(
128+128−1 3 5)
=709 7 20 π .Het ingesloten gebied door de grafieken van twee functies (en eventueel twee verticale lijnen) kan ook onder de x -as liggen. Zie de onderstaande figuur.
Er geldt hier dat G ingesloten wordt door de grafieken van f en g en de lijnen x=a en
x=b , waarbij g ( x) ≤ f (x )≤ 0 , voor a ≤ x ≤ b . Dan geldt er dat
Ix−as(G)=¿ π ∙
∫
a b{
(
g (x))
2−(
f (x ))
2}
dx .Immers de grafiek van g vormt de buitenste rand van het omwentelingslichaam, als G wentelt om de x -as.
De twee situaties (gebied boven de x -as en gebeid onder de x -as) kan men aldus samenvatten: Ix−as(G)=¿ π ∙
∫
a b
{
(buitenste functie )2−(binnenste functie )2}
dx .Voorbeeld 20
Gegeven zijn de functies
f ( x )=−1 4 ( x−4)
2
−1 en g ( x)=−1
2 x−1 .
Het gebied G wordt ingesloten door de grafieken van f
en g .
G wordt gewenteld om de x -as. Bereken Ix−as(G ) exact.
Oplossing f ( x )=g( x) geeft ( x−4)2 =2 x , x2 −10 x+16=0 , (x−2) (x−8)=0, x=2 ∨ x=8 . Ix−as(G)=π ∙
∫
2 8{
(
−12 x−1)
2 −(
−1 4 ( x−4 ) 2−1)
2}
dx ¿π ∙∫
2 8{
(
12x+1)
2 −(
1 16( x−4 ) 4 +1 2( x−4 ) 2 +1)
}
¿π ∙[
2 3(
1 2 x+1)
3 − 1 80( x−4 ) 5 −1 6( x−4) 3 −x]
8 2 ¿π ∙(
250 3 − 64 5 − 32 3 −8)
−π ∙(
16 3 + 2 5+ 4 3−2)
=46 4 5 π .We bekijken nu een voorbeeld van de meer gecompliceerde situatie dat een deel van het gebied boven en een deel onder de x -as ligt.
Voorbeeld 21
Gegeven zijn de functies f ( x )=9−(x−5)2 en h ( x )=2−x .
Het gebied G wordt ingesloten door de grafieken van f en g .
G wordt gewenteld om de x -as. Bereken Ix−as(G) exact.
Oplossing
f ( x )=g( x) geeft x2
−11 x+18=0 ,
(x−2) (x−9)=0, x=2 ∨ x=9 . Verder volgt uit f(x)=0 dat x=2 ∨ x=8 . Als we G wentelen om de x -as, dan moet helder zijn wat de buitenste rand van het omwentelingslichaam vormt. Om dit goed te zien spiegelen we de grafiek van g in de x -as. Dit geeft de grafiek van een nieuwe functie h .
Er geldt dat h(x)=−g(x)=x−2 . Uit f ( x)=h (x) volgt dat x2−9 x+14=0 , (x−2) (x−7)=0,
x=2∨ x=7 . Nu is het volgende duidelijk:
bij het wentelen van G om de x -as vormt de grafiek van f de buitenste rand als 2≤ x≤ 7 en vormt de grafiek van g de buitenste rand als 7 ≤ x ≤ 9 . Er volgt dat
Ix−as(G)=π ∙
∫
2 7{
9−( x−5)2}
2dx +π ∙∫
7 9 (2−x )2dx−π ∙∫
8 9{
9−( x−5 )2}
2dx ¿π ∙∫
2 7{
81−18 (x −5)2 +( x−5)4}
dx+π ∙∫
7 9 ( x−2)2dx−π ∙∫
8 9{
81−18 ( x−5 )2 +( x−5 )4}
dx ¿ π ∙[
81 x−6 ( x−5)3+1 5(x−5 ) 5]
7 2+π ∙[
1 3(x−2) 3]
9 7−π ∙[
81 x−6 ( x−5) 3 +1 5(x−5 ) 5]
9 8 ¿ π ∙(
567−48+32 5)
−π ∙(
162+162− 243 5)
+π ∙ 343 3 −π ∙ 125 3−π ∙
(
729−384+1024 5)
+π ∙(
648−162+ 243 5)
=307 7 15 π .Het kan zijn dat we een gebied wentelen om een horizontale lijn die niet samenvalt met de x -as. Zie de onderstaande figuur.
Het gebied G wordt ingesloten door de grafiek van f en de lijnen x=a , x=b en y= p . Dan geldt er dat
Iy=p(G)=π ∙
∫
a b{
f ( x )− p}
2dx .We kunnen namelijk de translatie 0 ,− pT ¿ ) toepassen. Hierdoor gaat de lijn y= p over in de x -as en de functie y=f (x) gaat over in de functie y=g(x)=f(x)−p . Het verschoven gebied G¿ wordt ingesloten door de grafiek van
g , de x -as en de lijnen x=a en x=b . We krijgen dan:
Iy=p(G)=Ix−as(G¿
)=π ∙
∫
a b{
g ( x )}
2=π ∙∫
a b{
f (x )−p}
2dx . Voorbeeld 22Gegeven is de functie f ( x )=e0,5 x .
Het gebied G wordt ingesloten door de grafiek van f
en de lijnen x=2 , x=4 en y=1 . Bereken Iy=1(G) exact.
Oplossing Iy=1(G )=π ∙
∫
2 4(
e0,5 x−1)
2dx=π ∙∫
2 4(
ex−2∙ e0,5 x+1)
dx ¿π ∙[
ex−4 ∙ e0,5x+x]
4 2 ¿π ∙(
e4−4 e2+4)
−π ∙(
e2−4 e+2)
¿π ∙(
e4−5 e2+4 e+2)
.Bij een wenteling om de x -as is de hebben we gezien de formule: Ix−as(G)=π ∙
∫
a b{
f (x)}
2dx=π ∙∫
a b y2dx , waarbij y=f (x) .Door de rollen van x en y te verwisselen komen we dan tot een formule voor de inhoud van een omwentelingslichaam bij het wentelen om de y -as. Zie de onderstaande figuur.
Het gebied G wordt ingesloten door de grafiek van f , de y -as en de lijnen y=c en y=d .
Uit y=f (x) lossen we x op. Dit geeft x=finv (y ) .
finv is de inverse functie van f .
G wordt om de y -as gewenteld. Dan geldt dat
Iy−as(G )=π ∙
∫
c d{
finv ( y )}
2dy=π ∙∫
c d x2dy , waarbij x=finv(y ) . Voorbeeld 23 Gegeven is functie f ( x)=ln (0,5 x+1) . Het gebied G wordt ingesloten door dey -as, de grafiek van f en de lijn
y=1 .
G wordt gewenteld om de y -as. Bereken Iy−as(G) exact.
Oplossing
Uit y=f (x)=ln (0,5 x+1) volgt dat x=2 ∙
(
ey−1)
=finv(y ) . Dit leidt tot Iy−as(G)=π ∙∫
0 1{
finv(y)}
2dy =π ∙∫
0 1 4 ∙(
ey−1)
2dy =π ∙∫
0 1 4 ∙(
e2 y−2 ey+1)
dy ¿π ∙[
2 e2 y−8 ey+4 y]
1 0 ¿π ∙(
2 e2−8 e+4)
−π ∙(2−8+0 )=2 π ∙(
e2−4 e+5)
.Nu de situatie met het gebied ingesloten door twee grafieken en eventueel twee horizontale lijnen.
Iy−as(G)=¿ π ∙
∫
c d
(
{
finv(y )}
2−{
ginv(y )}
2)
dyImmers, vanuit de y -as gezien, vormt de grafiek van f de ‘buitenste grafiek’ bij het wentelen om de y -as.
Voorbeeld 24
Gegeven zijn de functies f ( x )=7−1
4 x
2
en g(x)=¿ 24
x −6.
De grafieken van f en g sluiten het G gebied in en snijden elkaar in de punten A (2, 6) en
B (6,−2) .
G wordt gewenteld om de y -as. Bereken Iy−as(G) exact.
Oplossing
Uit y=f (x)=7− 1 4x
2
volgt dat
x=2
√
7− y=finv(y) (want hier x>0 ). Uit y=g ( x)=24x −6 volgt dat x=¿
24
y +6 ¿ginv(y ) . Er volgt dat
Iy−as(G )=π ∙
∫
−2 6
(
{
finv(y)}
2−{
ginv(y)}
2)
dy=π ∙∫
−2 6
(
{
2√
7− y}
2−{
24 y +6}
2)
dy ¿π ∙∫
−2 6(
4 (7− y )− 576 (y +6)2)
dy=π ∙[
28 y −2 y 2 + 576 y+6]
6 −2 ¿π ∙(168−72+48)−π ∙(−56−8+144)=64 π .We bekijken nu het wentelen van een gebied om een verticale lijn die niet samenvalt met de y -as. Zie de onderstaande linker figuur.
Het gebied G wordt ingesloten door de grafiek van f en de lijnen x= p , y=c en y=d . G wordt gewenteld om de lijn x= p . Dan geldt er dat
Ix=a(G )=π ∙
∫
c dgegeven door g ( x)=f ( x+ p) en het gebied G gaat dan over in een gebied G¿. We moeten dan
G¿ wentelen om de y -as. Het gebied G¿ wordt ingesloten door de grafiek van g en de
lijnen y=c , y=d en de y -as. Zie de bovenstaande rechter figuur.
Uit y=g ( x)=f (x+p) volgt dat x+ p=finv
(y ) , dus x=finv(y )− p=ginv
(y ) . Dit impliceert dat
Ix= p(G)=Iy−as(G ¿ )=π ∙
∫
c d{
ginv (y)}
2dy=π ∙∫
c d{
finv ( y )−p}
2dy . Voorbeeld 25Gegeven is de functie f ( x)=log1/ 2( x−4)+2 . Het gebied G
wordt ingesloten door de grafiek van f en de lijnen
x=3 , y=2 en y=5 . G wordt gewenteld om de lijn x=3 .
Bereken Ix=3(G) exact.
Oplossing
Uit y=f (x)=log1 /2(x −4 )+2 volgt dat
x=4 +
(
1 2)
y−2 =4 +4 ∙(
1 2)
y=finv(y ) . Dit geeft:
Ix=3(G)=π ∙
∫
2 5{
finv(y)−3}
2dy=π ∙∫
2 5{
1+4 ∙(
1 2)
y}
2dy ¿π ∙∫
2 5{
1+8 ∙ 2−y +16 ∙2−2 y}
dy =π ∙[
y−8 ∙ 2 −y ln (2)− 8∙ 2−2 y ln(2 )]
5 2 ¿π ∙[
y− 23− y+23−2 y ln (2)]
5 2 ¿π ∙(
5−2 −2+2−7 ln (2))
−π ∙(
2− 2+2−1 ln (2))
=π ∙(
3+ 2+2−1−2−2−2−7 ln(2))
=π ∙(
3+ 287 128 ∙ ln (2 ))
. Voorbeeld 26Gegeven zijn de functies f ( x )=−1 16( x−2) 2 +8 en g ( x)=¿ 10 x +3 .
De grafieken van f en g snijden elkaar in de punten A (2,8) en B (10, 4) en ze sluiten het gebied G in.
G wordt gewenteld om de lijn x=−2 . Bereken Ix=−2(G ) exact.
Uit y=f (x)=−1 16 ( x−2)
2
+8 volgt dat x=2+4
√
8− y =finv(y ) en uit y=g ( x )=10x +3 volgt dat x= 10
y−3 ¿ginv(y ) . Dit geeft:
Ix=−2(G )=π ∙
∫
4 8(
{
finv( y )+2}
2−{
ginv( y )+2}
2)
dy ¿π ∙∫
4 8(
{
4+4√
8− y}
2−{
10 y −3+2}
2)
dy ¿π ∙∫
4 8(
12+32√
8− y+16 ( 8− y )− 100 (y−3)2− 40 y −3)
dy ¿π ∙[
12 y−64 3 ∙ (8− y ) 3 /2 −8 ∙ (8− y )2+ 100 y−3−40 ∙ ln|y−3|]
8 4 ¿π ∙(
96−0−0+20−40 ∙ ln (5))
−π ∙(
48−512 3 −128+100−0)
=(
266 2 3−40∙ ln (5))
∙ π . Voorbeeld 27Bereken de inhoud van een bol met straal r .
Oplossing
We krijgen een bol met straal r als we een halve cirkelschrijf met straal r wentelen om haar middellijn. Daarom introduceren we de functie
f ( x )=
√
r2−x2. Als we stelleny=f (x )=
√
r2−x2, dan volgt er dat y ≥ 0 eny2
=r2−x2 , dus x2+y2=r2 . De grafiek van f stelt daarom de bovenste helft van de cirkel voor met middelpunt O(0,0) en straal r . Het gebied G wordt ingesloten door de grafiek van f en de x -as.
De grafiek van f is symmetrisch t.o.v. de y -as, immers f(−p)=
√
r2−(−p)2=¿√
r2−p2=f ( p) . Er volgt dat
Ibolmet straal r=Ix−as(G )=π ∙
∫
−r r
{
f (x)}
2dx=π ∙∫
−r r(
r2 −x2)
dx=2 π ∙∫
0 r(
r2 −x2)
dx (vanwege de symmetrie) ¿2 π ∙[
r2x −1 3 x 3]
r 0 ¿2 π ∙(
r 3 −1 3r 3)
−2 π ∙ (0−0)=4 3 π r 3 .We hebben dus gevonden: Ibolmet straal r= 4 3 π r 3 . Voorbeeld 28
Bepaal de inhoud van een kegel met hoogte h waarvan de straal van het grondvlak gelijk is aan r .
Oplossing
Beschouw de functie f ( x)=r
hx . Het gebied G wordt ingesloten door de grafiek van f , de x -as en de lijn
x=h .
We merken op dat f (h)=r . Door G te wentelen om de
x -as ontstaat een kegel met hoogte h waarvan de straal van het grondvlak gelijk is aan r . Dit geeft Ikegel=Ix−as(G)=π ∙
∫
0 h{
f (x )}
2dx =π ∙∫
0 h{
hrx}
2 dx=π ∙∫
0 h r2 h2∙ x 2 dx=π ∙[
r 2 h2∙ 1 3x 3]
h 0 ¿π ∙r 2 h2∙ 1 3h 3 −π ∙0=1 3 π r 2h .We herkennen π r2 als de oppervlakte van het grondvlak van de kegel, dus hebben we gevonden: